1. Stemgebruik Ik spreek erg Ik spreek luid Ik spreek luid Ik spreek luid
zacht. Ik praat genoeg. Ik genoeg. Ik praat genoeg. Ik breng op op een toon. praat op een op een toon. Ik een goede manier Ik praat toon. Ik praat articuleer goed toonhoogte aan. Ik binnensmonds binnensmonds breng variatie aan in hard/zacht. Ik articuleer goed. 2. Houding Ik kijk het Ik kijk het Ik kijk het publiek Ik kijk het publiek publiek niet publiek aan aan Ik sta/zit aan Ik sta/zit aan. Ik ben rechtop rechtop. Ik ben onrustig ontspannen. 3. Informatie Ik lees alles Ik kijk veel op Ik gebruik Ik presenteer alles voor mijn blaadje steekwoorden en uit mijn hoofd, of gebruik maar af gebruik op een en toe natuurlijke manier aantekeningen aantekeningen 4. Interactie Ik stel geen Ik stel mijn Ik stel mijn Ik lok reacties van vragen vragen aan vragen het publiek uit. Ik het eind tussendoor pak de spontane reacties op en gebruik ze 5. Sluit niet aan Sluit aan bij Sluit aan bij het Sluit aan bij het Powerpointdia’ bij het het verhaal. verhaal. Duidelijk! verhaal. Duidelijk! s verhaal. Het Het materiaal Trekt de Het materiaal trekt materiaal is trekt te veel aandacht voor de de aandacht. Het onduidelijk aandacht presentatie. materiaal maakt de inhoud sterker; het voegt iets toe 6. Taalgebruik Mijn Mijn Mijn taalgebruik Mijn taalgebruik taalgebruik taalgebruik sluit meestal aan sluit steeds aan bij sluit niet aan sluit soms aan bij de groep de leerlingen bij de groep bij de groep 7. Vloeiend Ik onderbreek Ik aarzel Soms aarzel ik Ik spreek vloeiend spreken mijn zinnen regelmatig steeds 8. Ik gebruik Ik gebruik Ik gebruik vaktaal Ik ga creatief met de Woordgebruik andermans andermans taal om zinnen woorden 9. Ordenen van Mijn Mijn Mijn verhaal Ik presenteer de de boodschap presentatie presentatie heeft een rode kern en volg een springt van de heeft geen draad, maar ik duidelijke rode hak op de tak. begin en geen werk details te draad. Mijn verhaal eind. ver uit. bestaat uit losse delen Totaal: