Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 3

O.T.T.

(Onvoltooid Tegenwoordige Tijd)


(= Le présent)

WERKEN

Ik Ik ________

Je Je ________

U U ________

Hij / Ze / Zij /Het Hij ________

We / Wij We _________

Jullie Jullie _________

Ze / Zij Ze _________

Radical + ø, -t ou -en
Remarques:

1. Radical se terminant par t => pas de -t supplémentaire

Ex.: Hij (wachten) ................ op de trein

2. Inversion avec jij / je => pas de -t final

Ex.: (Vinden) ................. je die oefening moeilijk?

3. Attention aux règles d'orthographe!

Ex.: Ik (horen) ....................... jullie lawaai maken


Hij (lezen) ...................... een interessant boek

4. Verbes à particule séparable => Particule en fin de phrase

Ex: Hij (weglopen) ...................... van zijn fans ..........

5. Radical de doen => ............. staan => .............


gaan => .............. komen => ...........
zien => ...............

1
Willen Ik _________ Je/U _________ Hij _________ We/Jullie/Ze ____________
Mogen Ik _________ Je/U _________ Hij _________ We/Jullie/Ze ____________
Kunnen Ik _________ Je/U _________ Hij _________ We/Jullie/Ze ____________
Moeten Ik _________ Je/U _________ Hij _________ We/Jullie/Ze ____________
Zijn Ik _________ Je/U _________ Hij _________ We/Jullie/Ze ____________
Hebben Ik _________ Je/U _________ Hij _________ We/Jullie/Ze ____________

Exercices
Conjugue le verbe au présent

1. Die hond ............................... (bijten) niet.


2. Ik ..................... (nemen) mijn dagboek.
3. Mijn moeder ...................... (koken) een gezonde maaltijd elke avond.
4. ............. (kijken) jij graag naar TV?
5. De treinen .................. (rijden) niet vandaag.
6. Wij ..................... (denken) vaak aan onze vakantie.
7. .................. (regenen) het nog?
8. Onze buurman .................. (reizen) naar Italië elke week.
9. .................... (mogen) jij naar het feestje vanavond gaan?
10. Wanneer ............... (terugkomen) jullie van de bioscoop ................ ?

Mets les phrases au singulier

1. Wij blijven thuis .


Ik .........................................................................................................................
2. Ze geven een euro .
Hij....................................................................................................................
3. Ze kunnen de rekening betalen.
Hij...............................................................................................
4. We kopen appels voor het vieruurtje .
Ik........................................................................................
5. Jullie schrijven een brief.
Je................................................................................................................

2
6. Wonen Jullie in een flat? ..................
je..............................................................................................
7. Wij gaan elke dag op voet naar school.
Ik .....................................................................................
8. Willen jullie gaan
zwemmen? ........................je................................................................................
9. Zonder hun bril zien ze niet veel. ............................................
hij ..................................................
10. Zij mogen niet alleen de lift nemen.
Hij.........................................................................................

You might also like