Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 2

De Nederlandse zin

1. Markeer in de zin:

Subject = een persoon of een ding


Verbum 1 = de actie

Voorbeeld: Ik heet Jytte. Mijn naam is Jytte.


S V1 S V1

1. Katrien heeft 2 kinderen.

2. Magomed woont in Antwerpen.

3. Hamza spreekt Arabisch, Frans en een beetje Nederlands.

4. Gabriela komt te voet naar school.

5. Karen en Mariam komen uit Armenië.

6. Ronny is niet getrouwd en hij heeft geen kinderen.

7. Zoë rookt niet.

8. Maria woont al 15 jaar in België.

9. Pupe heeft 1 zoon.

10. Malika komt niet uit Polen, zij komt uit Rusland.

11. Julie en Tom studeren ook Nederlands in Mol.

12. Ali en Malika wonen niet in Mol. Zij wonen in Geel.

13. De lerares komt met de fiets naar school.

14. Tina woont nog maar 2 weken in België.

15. Wij hebben een boek.

16. Zij zijn niet getrouwd, maar zij wonen samen.


2. Maak zinnen en markeer het subject en het Verbum 1.

1. komen/ Spanje / Maria / uit / Blanca / en.

……………………………………………………………………………………….

2. Abdel / Arabisch / en / spreekt / een / Nederlands / beetje.

……………………………………………………………………………………….

3. met / Yelena / is / Dimitri / getrouwd.

……………………………………………………………………………………….

4. niet / maar / zij / Ibrahim / zij / getrouwd / samen / woont / is / met.

……………………………………………………………………………………….

5. jij / met / fiets / naar / komt /school /de.

………………………………………………………………………………………

6. wij / niet / , / in / in / Mol / Geel / wonen / wonen / wij.

………………………………………………………………………………………

7. Erika / zwanger / is.

……………………………………………………………………………………..

8. in / school /is / de / Mol.

…………………………………………………………………………………….

9. te / naar / ik / ga / voet / huis.

…………………………………………………………………………………….

10. hij / het / spelt / woord / ‘RADIO’.

……………………………………………………………………………………..

You might also like