Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 104

DJAWA

Driemaandelijkse!! Tijdschrift uitgegeven door het Java-Instltuut bij


G. Kolii Co. Weltevreden.
Onder Redactie van Dr. Raden Ar io Hoesein Djajadiningrat, J. Kats,
S. Koperberg, Raden Ngabel Poerbatjaraka en J. W. Teillers.
Secretariaat der redactie: Java-Instituut, Weltevreden.
No. 3 September 1921

INHOUD.
Bldz.
Middeleeuwsche Monumenten op Bali.
— door H. T. D 145 —146

——
Tjowongan in de dessa Gintoengan bïj Gombang door Inggris 147 — 150
lets over het Palmwijntappen in de Tengger door Dr. B. Schrieke (met medewer-
king van Mas Tjakrasoepoetra, Wedana van Kandangan, Loemadjang
Een en ander over gebruiken bij den Soendanees — door H. S. d. P
151
— 156
157 —184
Oud Javaansche gegevens omtrent de Vulkanologie van Java — door D. van Hinlopen
Labberton
Uit de Javaansche Cultuurbeweging
185 — 201
202 — 204
Boekbespreking 205 — 209
Inhoud van Tijdschriften
Overzicht uit Boekbesprekingen
210
212
—— 211
214
Proeve eener opgave van Boeken en Tijdschriftartikelen, in hoofdzaak betreffende
taal-, land- en volk van Java, vervolg 1920 en Iste halfjaar 1921 215 — 230

LIJST VAN ILLUSTRATIES.


Tegenover Bldz.
Middeleeuwsche Monumenten op BaH (1 en 2) 145
Middeleeuwsche Monumenten op BaH (No. 3) 146
Waterschepper; Het gezicht; De Waterpot; De Wan; Een cylindervormig mandje;
Waterschepper; Blad van dadapboom; Aangekleede waterschepper; De Water-
pot met Wan 148
Kaartje aangevende de vlucht van Praboe Erlangga uit Worawari via Lo-aram naar
Wanagiri in 928 Sjaka ) 185
Penanggoengan en omgeving 195
Sang Pandji, met de twee panakawans; Retno Angrènl 205
Prof. Dr. H. Kern f- Gedenksteen 207
Middeleeuwsche Monumenten op Bali No. I

Middeleeuwsche Monumenten op Bali No. 2


MIDDELEEUWSCHE MONUMENTEN OP BALI
door H. T. D.

Het Bestuur van het Java Instituut heeft mij op 35 pilaren. Maar dat is plaatselijk zoo niet
doen vragen omeene bijdrage voor het eerst- bekend. Alle kunstgewrochten uit den Hindoe-
volgende Djowo-nummer. Javaanschen tijd nagenoeg worden toegeschre-
Maar „over het mooie spreken is eigenlijk al- ven aan Kebo Iwa. Eenige hem betreffende ge-
tijd uit den booze!" leerde ik uit de eerste afle- gevens met iets meer historischen grondslag
vering. „Men moet het scheppen of in aan- vindt men in de „OesanS Bali".
schouwing doorleven, — stil". 1 ).
Over het mooie mag ik dus niet praten, en
De merkwaardigheid van het houwwerk
steekt ten eerste in het rotsklooster, dat een
over het leelijke wil ik het wel vast niet hebben! unicum is in ons Indië. Voorts in de stoepa's,
Wat nu te doen? die een overgangsvorm te zien geven van de
Mogelijk dat een paar foto's uitkomst kunnen daktypen der Hindoe-tempels van Midden- naar
brengen, welgeslaagde opnamen van den heer die van Oost-Java. En eindelijk zijn van epigra-
A. P. Aganoor te Singaradja, die we beloven fisch en historisch belang de inscripties op de
met niet al te veel text te zullen bezwaren. stoepa's, waarvan helaas slechts één nog geheel
Aan den bovenloop der Pakerisan bevinden kan worden gelezen. Ze vermeldt „haji lumah
zich ter hoogte van Tampak Siring (Gianjar, ing Jalu", d.i. „de vorst die is bijgezet te Djaloe".
Zuid-Bali) de ruïnen van een Boeddhistisch De lijk-urn van dien onbekenden „haji" of „adji"
klooster, dagteekenend uit den 11-den eeuw on- zal zijn geplaatst geweest in de groeve onder de
zer jaartelling. „Goenoeng Kawi", de berg der stoepa, in gezelschap van den vierkanten steen
verbeelding, noemt de Baliër het voornaamste met negen vierkante gaten, welke eens de negen
bouwwerk uit dat klooster, een massaal gebouw, heilige metalen bevat heeft, doch thans, van die
in het vierkant omgeven door een smalle gracht. waarden ontdaan, aan den ingang van de graf-
En niet „Goenoeng Kawi" wordt ook het heele kuil ligt weggeworpen.
complex aangeduid, het klooster met bijbehoo- Zien wij thans de foto's.
rende stoepa's, vijf aan den linker en vier daar No. 1 moge een indruk geven van de gesteld-
vlak tegenover aan den rechteroever der rivier. heid aan den linker Pakerisan-oever. Rechts zien
Al die kunstwerken zijn eigenlijk geen bouw- we het poortje, dat toegang geeft tot het kloos-
maar houwwerken; zij zijn niet opgetrokken uit ter, en daarachter rijzen op de daken van den
losse materialen, doch uitgehouwen uit den berg. Goenoeng Kawi in engeren zin en andere ge-
De bevolking noemt als hun maker den reus bouwen. Links zien wij de vijf stoepa's, waarvan
Kebo IwS, die zich bij zijn knutselarijen van de meest linksche (bovenstroomsche) adver-
den nagel van zijn rechter duim bediende als teert, dat daar de asch rust van een vorstelijk
eenig instrument. In zijn oorlellen droeg hij soe- personage. Onder de vier andere, alsook onder
bengs van goed gemeten 1,60 M. diameter. Een die aan de overzijde der rivier, vermoedt men
exemplaar is nog te vinden in de poerS te Pè- dat ministeriëele sintels werden bijgezet.
djèng, de wel bekende „boelan" waar Rumphius De monnikken, die hier het zielenheil dier
reeds van gewaagde. En zijn levensgroot beeld dooden kregen te bevorderen, hadden aan bad-
valt te aanschouwen in de poera van Taro, zegt gelegenheden geen gebrek! Uit tal van lingga's
Van Eek, waar hij rust op een hoog bed, staande stroomt nog het water uit de middeleeuwsche
leiding.
Jammer, dat het breede terras vóór stoepa's
1). Djawa Ie Jaargang No. 1. Ir. H. en klooster bezet is met ettelijke met alang-
J. Kiewiet
de Jonge: Nieuwe ba-en voor Java's Kunst, bl. 47. alang ingedekte schuren! Het schijnt wel, dat

145
sinds in Juli 1920 de Westerling belang ging Beziet de dansers niet al te nauwkeurig! Ge
stellen in deze oudheden, zij ook voor den Ba- zoudt kwade ontdekkingen doen! Laat de indruk
liër grooter waarde hebben gekregen. Uit die van het geheel niet bedorven worden door een
loodsen, die hij zich gedurende de laatste maan- al te scherp onderzoek van hun te vele en ver-
den daar is gaan bouwen, zou men dat zoo westerschte kleedij.
opmaken! Foto No. 3. Een stoepa met rotswoningen links
Maar zijn interesse uit zich ook meer aesthe- en rechts. Ze bevindt zich op den rechter rivier-
tisch, gelukkig. oever, naar schatting 200 meter benedenstrooms
Zien we slechts foto No. 2. Een stukje roman- van de zooeven geziene monumenten en vrij
tiek! We blikken hier in den schemer der mid- hoog boven de rivier.
deleeuwen. De vijf stoepa's van zooeven, in Thans stoelt de weelderige padi tot aan den
boogvormige nissen, bemost, verweerd, door- voet van het monument, en hoog er overheen
vlamd, en hier en daar omwoekerd door het klimt ze verder langs de hellingen van de Boe-
groen. En op het terras daarvoor een gezelschap kit Goendoel; zoo heet de Baliër dit punt.
Baliërs, dat er, — het was „Allerzielendag" in De omgeving zal er vroeger wel heel anders
de Koeningan-week, —
gamboeh-voorstelling geven.
ging dansen en een hebben uitgezien!
't Is al weelde van zon en padi, overal rui-
Een hulde aan de schimmen hunner pitaras? sching van stroomend water, alom vreugde van
Of deden ze het tot meer direct eigen heil, tot rijpend gewas.
betere doorgronding van den Algeest, om in deze En daar staat die stoepa, waaronder de assche
omgeving, waar negen eeuwen op hen neerzien, werd bijgezet — van wien?
in den dans zich één te gevoelen met Qiwa, uit En links en rechts woonden de monnikken,
wien zij zijn gekomen, en in wiens geest zich om te bezorgen zijn zieleheil.
die des menschen ook weer zal oplossen. Maar wie was Hij, en wie waren Zij? Hoe
Met in rythmisch gebaar zich uitleven in liefde hebben zij geleefd? Wat hebben zij gewerkt?
en haat, in hopen en vreezen, in toorn en be- Wat waren hun strevingen? En wat hebben zij
rouw, in zwijmel van geluk

lijk
— kort en bedrieg-
met daarop volgend de realisatie van het
bereikt?
IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker,
„ydelheid der ydelheden, het was al ydelheid", ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.
— is dat niet veelal het wezen van den Bali- Daar is geen gedachtenis van de voor-
schen dans? Beduidt hij niet het opvonken en gaande dingen, en van de navolgende dingen
dóórwoeden en weer uitdooven van den harts- die zijn zullen, van dezelve zal ook geen ge-
tocht? De vloed en de ebbe, het geboren worden dachtenis zijn bij degenen die namaals wezen
en weer tenietgaan, de eeuwige smartelijke zullen
kringloop van al wat is? Is hij niet de polsslag
van de natuur, de ademtocht van het heelal, de geheim!

't Ligt daar alles zoo open, en toch zoo vol

dans van de Algodheid zelve? Singaradja, 28 April 1921.

146
Middeleeuwsche Monumenten op Bali No. 3
TJOWONGAN
in de desa Gintoengan bij Gombong
door INGGRIS.

De plaats. „kliwon" (één der 5 marktdagen: Legi, Paing,


In Bagelèn leeft onder 't volk een Javaansch Pon, Wagé, Kliwon) verschijnen, is de kliwon-
BPeI, genaamd „Tjowongan". Dit spel vindt men dag te verkiezen boven andere dagen.
tegenwoordig nog in de desa's Gintoengan,
Mangli, Koewaroe in 't Bagelènsche en wordt Waterschepper.
's nachts in de maneschijn, in den regel van Bij de „tjowongan" speelt een pop van een
af den lOden tot en met den 17den van de Ja- waterschepper (Jav. siwoer) een voorname rol.
vaansche maand, gespeeld, zoowel door kinde- Eén der dorpsbewoners wordt daarom belast
ren als volwassenen. met het zoeken naar en 't aankleeden van een
goeden, ongebroken waterschepper. Meestal
De oorsprong. wordt uit een keuken van een Inlandsche doe-
Naar men beweert, is de tjowongan een meis- koen een schepper genomen, maar beter is het,
jesspel geweest. Doch het komt tegenwoordig dat men daarvoor een gestolen schepper ge-
weleens voor, dat jongens en oude menschen bruikt.
tjowongan spelen. Eén van de spelers heeft een
pop van een waterschepper (Jav. si w o er) Het aankleeden van den
>n de hand, terwijl de anderen verschillende schepper.
versjes zingen onder leiding van een zangeres De uit een klapperdop en een steel bestaande
of een zanger. Het dient te worden vermeld, dat schepper moet nu worden aangekleed evenals
het aantal regels van die versjes, blijkens de een pop. Aan den buitenkant van den klapper-
hierbij gevoegde, verschillend is en de zinnen dop maakt men met kalk een mond, een neus
geen duidelijke beteekenis geven. en oogen, zoodat hij op het gezicht van een
meisje lijkt. Om den rand van den dop bindt
Het doel. men haren van een jong pisangblad (Jav.
Het doel van 't spel is, een zekeren geest op poepoes gedang) vast, waarna men den
te roepen en door de hulp van dien geest den waterschepper voorziet van twee armen van
re gen te doen komen in de streek, waar de droge stoppels (Jav. Oman) of de hoofdnerf
»tjowongan" wordt gespeeld. van een pisangblad (Jav. papak gedang).
Verder bevestigt men den schepper in een cylin-
De tijd. dervormig mandje (Jav. s o e s o eg) met vier
Bij langdurige droogte, wanneer het weer stokken, zoodat hij kan staan. En vervolgens
buitengewoon afmattend is, putten en rivieren krijgt de schepper een kam, een baadje en een
droog raken en het gras op velden en sawah's buikriem (Jav. siwoeré ditapihi lan
door de hevige zonnehitte verzengd is, rijst bij diklambèni) evenals een kind.
één van de désabewoners het plan om de „tjo-
wongan" te spelen. Hij roept dan de buren Het weggooien van den aan-
bijéén en deelt hun mede, dat hij, met het oog gekleeden schepper.
°P de hevige droogte, de „tjowongan" wil Nadat de schepper behoorlijk is aangekleed
spelen ten einde regenval in het dorp te ver- wordt hij nedergelegd bij een ouden put (Jav.
krijgen. Gewoonlijk zijn ze het eens over dat soemoer kawak)ofop een begraafplaats
mooie plan en tevens wordt de avond, waarop (Jav. pedj aratan). En degene, die dat doet,
de „tjowongan" zal worden gespeeld, bepaald. moet bij het neerleggen van den aangekleeden
Gehecht aan het geloof, dat de geesten op schepper 't volgende tooverformulier uitspreken:

147
„Akoe teka mréné arep nitipaké poosje later houdt één van de toeschouwers,
bot jah goedigen marang kang gewoonlijk een meisje en „tjowongan" genoemd,
mbaoe reksa panggonan iki" d.w.z. den aangekleeden schepper in de handen en
„Ik ben hier gekomen om een kind met schurft brengt dien naar links en rechts in beweging
toe te vertrouwen aan den bewaker van deze min of meer op de manier van een dalang, wan-
plaats". Zonder verder een enkel woord te uiten neer hij de wajang vertoont, terwijl de kinderen,
begeeft hij zich hierna naar huis. begeleid door de zangeres, de volgende versjes
zingen:
Het terughalen van den
aangeklecden schepper. 1.
's Avonds tegen acht uur gaat hij weer met
eenige kinderen naar den schepper toe om dien „Toeroe n-t oeroen widadari. (Dale
terug te halen. Stilletjes raapt hij den schepper de h e m e 1n i m f!)
op onder het prevelen van 't volgende formulier: Toemoeroenaßataralndra (Dale de
„Akoe ngikoeti botjah goedigen God Indra!)
arep da k-k on djogé da n" d.w.z. „Ik Roemek djaja, roemek ranti.
raap een kind met schurft op om het te laten
dansen".
Ranti ranti andadi (De ranti
van een plantje met bittere vruchten
naam ——
groeit
welig).
Het vervoeren van den schepper. Ad ja soewé-soewé ing dalan (Niet te
Gevolgd door een menigte kinderen wordt lang op weg zijn!).
de schepper gebracht naar 't huis van een zan- Selakkeselsingdolanan" (De spelers
geres (zanger), terwijl de kinderen het vol- zijn op het punt moe te worden.
gende wijsje zingen:
„Bent a-b enti djoengira lawas 2.
kari. Ana gandroeng saloeroe- „Soelang si soelang djana.
loeroe. Gandroengé mbok Lara- Pangenjang pangoendang déwa
sat i. (Het bieden en 't oproepen van een Godheid).
Noeroenaken oedan". Ana déwa déning soekma (Er is een
Dit wijsje wordt herhaaldelijk onder 't loopen god door de wereldziel).
gezongen. Widadari toemoeroena (Dale de he-
De eerste twee regels van dit versje bestaan melnimf!).
uit woorden, deels met bepaalde beteekenis, Roentoeng-roentoeng lima (Vijf in
deels niet, die zoo door elkaar liggen, dat de be- getal, dicht achter elkaar loopen).
teekenis van den zin moeilijk is aan te geven. Kari sidjisoegihtoema" (Er blijft nog
De twee laatste regels van dat wijsje hebben de één over en die bezit vele luizen).
beteekenis van: de verliefdheid van
mbok Larasati doet den regen 3.
vallen.
„I 1 i r-i lir, i 1 i r-i 1i r (1 1 ir is een waaier).
Op de bestemmingsplaats. Tandoeran ndjaloek oedan (De
Op 't voorerf van de zangeres is klaar gezet planten vragen om den regen).
een aarden pot (Jav. pengaron) met water Re m o e-rem o e id j o (Een beetje groen
en dadapbladeren er in, gedekt met een wan zijn of beginnen groen te worden).
(Jav. tamp ah) waarop zich bloemen (een Kadya pengantèn anjar (Evenals een
offer) bevinden. Bij den aarden pot (Jav. pas getrouwd persoon)
pengaron) brandt wierook en hiernaast ligt Kadyapengantènanjar" (Evenals een
een mat, waarop de zangeres plaats neemt. De pas gehuwd persoon).
schepper wordt daarna om den wierook rond „Pengantèn anjar 2X (Een nieuwe
gedragen en dan op de wan nedergelegd, om- bruid)
ringd door talrijke jongens en meisjes. Man- Soen ningali randoe woegal (Ik zie
nen en vrouwen komen er soms ook bij. Een een „woegal" kapokboom)

148
WATERSCHEPPER De waterpol: \Jav. pengaron.)
1. Klapperdop.
2. Steel.

1. Het gezicht.
2. De haren van een jong
pisangblad. De wan. (Jav. tampah.)
(Jav. poepoes gedang.)

De waterschepper, voor-
zien van twee armen van
droge stoppels (Jav. Oman)
of de hoofdnerf van pisang-
blad (Jav. pa p 'ih gedan g.)

Blad van dadapboom.


Een cylindervormig mand-
je (Jav. soesoeg) met vier Waterschepper, waarvan
pooten. de klapperdop beteekend is
met neus, mond en oogen.

1. De waterpot met een wan, waarop bloemen zijn.


De aangekleede water- 2. Brandende wierook.
schepper. 3. De mat.
Dédé randoe woegal (het is geen 7.
„woegal" kapokboom)
Prendjaké mati ngoerag" (De pren- „Ilir-ilir, 1i r koe djag o n g
djak—een kleine vogel—is door den hoogen Saboektjindé, gonkoemantoe (Een
leeftijd gestorven). buikriem van een gebloemde zijden stof, ik
geef een builoftsfeest)
4. Paman, Paman, djajaingsoen (Oom!
ik ben de overwinnaar)
»Hir-ilir, ilir-ilir D j è d j è r wajang, toendjoeng biroe
Tandoerané wong Soemilir (De (Naast de wajang, een blauwe lotusbloem)
aanplant van de menschen van Soemilir) Tjengkir gading, dalah godong
'djo rojo-rojo (Mooi groen zijn) kemoening (Een jonge gele klapper en
Tak senggoe pengantèn anjar het blad van den kemoeningboom)
(Ik geloof, dat 't een nieuwe bruid is). Mara pada bali maning!" (Kom, zullen
Tak senggoehpengatèn anjar" (Ik wij nu weer terugkeeren!).
geloof, dat 't een nieuwe bruid is).

5. 8.

»Botjah angon, botjah angon (Vee- „Terang soré, rama, ana gambang
hoedertje veehoudertje) (Het is mooi avondweer, vader! Er is een
p ènèken blimbing koewé (Je moet gambang, een Inlandsch muziekinstrument)
dien blimbingboom beklimmen) Ana gambang, rama, onan g-o na n g
Loenjoe-loenjoe pènèken (Ofschoon (Er is een gambang, vader! onan g-onan g
hij glibberig is, moet je hem beklimmen) is een w ij z e op de gambang)
Dienggo masoeh dodotira (Om Akoe demen sing nèng tengah (Ik
daarmee de dodot of kam te wasschen). ben verliefd op dengene, die in 't midden is)
Dienggo masoeh dodotira". (Om Sing noenggang djaran plangka
daarmee de dodot of kam te wasschen). degene, die op een bont paard zit)
Saboek tjindé sing réndan (Een
N.B. Gewoonlijk gebruikt men de blimbing- buikriem van tjïdé (gebloemde zijden stof)
vruchten om er koperen voorwerpen voorzien van kant)
mede schoon te maken. Pendok emas sing djèbèhan (Een
breede gouden schee van een kris)
6. Akoe ngiring, rama, pajoeng koe-
ni ng (Ik volg, vader, het gouden zonne-
„I 1 ir-ï I ïr, ilir-ilir scherm)
Dodot bed ah ing pinggir (De dodot Ana maning, rama, toembak djing-
is aan den rand gescheurd) g r i n g (Er is weder, vader, een dunne lange
n odomanadjroematana (Je moet de lans)
dodot naaien en dicht stoppen) Ana maning, rama, orang-aring (Er
Dienggo séba mengko soré (De is weder, vader, een orang-aring, naam van
dodot dient gedragen te worden, wanneer een plantje)
wen van avond bij zijn meerdere komt) Soen emban moedjoer ngidoel (Ik
p
oempoeng gedé remboelan é". draag het in zuidelijke richting)
(Juist op den tijd, dat de maan groot is of
Bi bis gembok nèng toelakan (Het
dat het volle maan is). wijfje van een bibis (een waterinsect) bevindt
Het komt meermalen voor, dat de houder van zich in een opening in de sawahdijkjes)
den schepper (Jav. t j o w o n g é) van een geest Wader pari go ki rama (Wader pari
ezeten wordt. De schepper wordt dan om een (een riviervischje) voor den vader)
nuis rond gedragen en heen en weer geslingerd, Ba ja soeka endoe-endoe si waroe
terwijl de volgende liedjes worden ingezet: d o j o n g".

149
9. Weldra plukt de tjowong het blad van den boom
en geeft 't dengene, die erom vraagt. Heel aardig
Goema-goema, ilir, mènèk djambé, is het nog, dat de tjowong in staat is te voor-
gandeng (Mènèk djambé =in een pi- spellen. Hij kan namelijk bepalen, op welken
nangboom klimmen) dag de regen zal vallen en of de padiaanplant
Dongkang-dangkèng botjah loro mislukt dan wel goed zal zijn. Hierna gaat de
nèng patoeron, gandeng. (Botjah tjowong op 't erf bij den pot (Jav. peng-
loro nèng petoeron =twee kinderen liggen aron) staan, en daar begint hij opnieuw den
te bed.) schepper heen en weer te bewegen.
Djeroek goeloeng, djeroek goe-
-1 o e n g (Naam van een djeroek, met rood De schepper op het dak.
vleesch) Tegen middernacht, eer het spel afloopt,
Djambé nom soemigar tanggoeng gooit men 't water uit den pot met de bloemen
2 X (De Jonge pinangvrucht, die nog te klein op 't erf, waarna de volgende zang wordt
is om gehalveerd te worden.) aangeheven:
Pring toeloepan, pring toeloepan, Oeloek-oeloek, si deroek si pre-
perkoetoet manggoeng daleman koetoet (In de hoogte rijzen, de duif en de
(Een blaaspijp, een tortelduif zingt in een tortelduif)
huis) Oeloekena ing soewarga! (Je moet
Ela-éla, éla-éla, ketélané si Mari- 't tot den hemel doen rijzen)
d j a h" 2 X (Ela-éla, éla-éla, de cassave Soekma, déwa, oeloekena! 2X (De
van Maridjah.) ziel en de Déwa moeten het tot den hemel
doen rijzen).
De Tjowong als vraagbaak.
De drager van den schepper (Jav. t j o- Vervolgens gooit men den aangekleeden
w o n g), die van den geest is bezeten, is in den schepper op 't dak en daar moet hij den nacht
regel in staat een zieke een afdoend geneesmid- blijven liggen, 's Morgens haalt men hem van 't
del te verstrekken. Het komt daarom niet zelden dak en hij wordt in huis bewaard om den vol-
voor, dat vele menschen hem vragen om medi- genden avond weer gebruikt te worden.
cijnen tegen verschillende ziekten. De tjowong In den loop van de week, waarin de kinderen
loopt dan, gevolgd door de menigte zingende de „tjowongan" spelen, valt gewoonlijk de
kinderen, overal rond, zoekende naar genees- regen.
krachtige bladeren voor de zieken. Staat de Na zeven maal de „tjowongan" gespeeld te
tjowong ergens bij een boom stil, dan be- hebben, ontdoet de zangeres den schepper van
teekent het, dat het blad van dien boom het zijn kleeren en ten slotte wordt hij schoonge-
gewenschte geneesmiddel is tegen de ziekte. wasschen en weder in de keuken bewaard.

150
lETS OVER HET PALMWIJNTAPPEN IN DE TENGQER
door Dr. B. SCHRIEKE.
Met medewerking van MAS TJAKRASOEPOETRA (Wedana van Kandangan, Loemadjang)

Hoewel in de hoogere streken van het koedi), een schuurhoutje (soegoe) en een ha-
Ten g g er-gebergte de arènpalm (Arenga mertje.
Saccharifera Labill.) niet wordt aangetroffen, Bij den boom aangekomen spreekt hij on-
vindt men hem toch op eenige lager gelegen geveer als volgt (Sapikerep, Goeboeg Klakah):
plaatsen, voornamelijk in het district Kan- „O devote vrouwe Ngrèn i! Om Ute zoeken
da ng a n der afdeeling Loemadjang, ben ik gegaan de bosschen door, over berg en
maar ook elders, zooals in Sapikerep ravijn, maar gij waart er niet. Doch nu heb ik
• (district Soekapoera afdeeling Probo- U gevonden diep in de eenzaamheid van het
linggo) en Goeboeg Klakah l ) (on- oerwoud! Of gij weerstreeft of niet, ik zal U
derdistrict P.antjakoesoema, district trouwen, U huwen: begeerig kinderen bij U te
Toempang, afdeeling Malang). Ik zal verwekken". Daarna spreekt hij als bij het
hier niet uitweiden over het bedrijf van den huwelijk voor den panghoeloe de Moham-
palmwijntapper in het algemeen — men vindt medaansche geloofsbelijdenis uit.
het o.a. t geillustreerd beschreven in L. Th. Vervolgens plaatst hij de primitieve ladder
M a y e r' s Blik in het Javaansche volksleven tegen den arènpalm en doet het steuntouw om,
(I 254 v.; II 480 v.) —, doch slechts iets vertel- beklimt den boom en verwijdert de hinderlijke
len van eenige eigenaardige gebruiken, die zich bladsteelen (bloekang), ontdoet de bloemspil
daarbij voordoen. Intusschen zij opgemerkt, dat van de harige vezels (doek), schuurt ze ver-
men in de Tengger den suikerpalm in den volgens schoon en gaat ze daarna bekloppen.
•"egel niet plant, maar in het wild opgegroeide Met het afsnijden van de bloemspil wacht men
boomen voor het tappen bezigt. De eerste echter nog eenigen tijd.
(vrouwelijke) bloeischeeden (wadjaq ge- In de Loemadjangsche Tengger richt de
naamd) van den dan ongeveer 15 jarigen aren palm wijntapper alvorens de ladder te bestijgen
worden daartoe niet gebruikt: deze laat men een slametan aan van roode en witte rijstpap
ongemoeid: ze leveren de kolang-kaling. Met en draagt deze met de volgende woorden op:
de 3 è 4 maanden daarna en daaronder uit- „Gij zijt getuige, dat ik een heilmaaltijd aan-
spruitende mannelijke bloemtrossen (kadi of richt voor de devote vrouwe N g r è n i, teneinde
kade geheeten) begint eerst de bewerking, die overvloedige uitvloeiing harer sappen en zegen
ook op de latere bloeiwijzen (achtereenvolgens bij mijn bestijgen van de ladder met het steun-
dangoe 2 ) en getaq genoemd) wordt toegepast. touw te verwerven". Daarop laat men bij de
Na een omstreeks vijfjarige tapperiode sterft voorbereidende werkzaamheden (het reinigen
de boom. van de bloemspil enz.) volgen: „Devote vrouwe
Tegen den tijd, dat de boom tapbaar is, be- Ngrèni, wees niet ongedurig, kleinzeerig,
geeft zich de palm wijntapper gewapend met een slap of loom. Heb mij lief, ik maak je borstdoek
primitieve ladder (bestaande in een bamboe, in open, ik snijd je steel af, ik vraag het je als
de geledingen waarvan treden zijn gemaakt die rechthebbende, immers: ik open je borstdoek
slechts voor een grooten teen ruimte bieden), gemachtigd door Allah, den Allerhoogste!"
een steuntouw van rotan (tali wangking), een Vervolgens beklopt hij den bloemsteel met de
dissel (petèl), een krom mes (tjaloeq, s.v. woorden: „In den naam van Allah, den Barm-
hartigen Erbarmer. Devote vrouwe Ngrèni!
1). Men hoort ook uitspreken: Kebo Klakah. Het
k.d. luidt echter altijd: Maésa Klakah. Ik klop niet Uw bloemspil. De penis klopt de
2). Dit is ook wel de algemeene naam voor de scheede. Droppeldedrop. Vanwege Allah!"
mannelijke bloemtrossen. In gelijken geest spreekt de palmwijntapper

151
in Sapikerep (Probolinggo) als hij gestooten door grootvaders penis. Droppelde-
de ladder bestegen heeft: „Devote vrouwe drop. Vanwege Allah, gelastend zwangerschap,
Sari, wees niet verschrikt, ik open Uw borst- die bamboekokers baart". Daarna bevestigt men
doek en beschouw Uw borst". Hierbij verwijdert de sapkokers.
hij de harige vezels-doek, waarna hij van de lad- In de Loemadjangsche Tengger
der afdaalt om eerst een volgend maal zijn ar- luidt de spreuk, waarmede het afsnijden van
beid voort te zetten. Heeft hij dan op een ande- de bloeiwijze vergezeld gaat: „O Allah, er is
ren dag de ladder weder beklommen, dan een toovergebed van den Hemel afgedaald op
spreekt hij: „Er is een vogel, tjabak geheeten, het Javaland. Het melken van het sap van den
gekomen van het Oosten, die pikte de borsten dooden arènstam. Doode arènstam melkt palm-
van de devote Vrouwe S a r i, ik snijd af: het sap hoütstronk. Ach en wee: te veel badèg voor
van het Oosten, die pikte de borsten van te weinig kokers. Sprits spuitebruis: Vanwege
druipt langs het mes; laat ik U nu pleegkinderen Allah". Daarna worden de bamboekokers aan-
geven, zoogt ze tot overvloeiens toe". Daarna gebracht met de woorden:
snijdt hij den bloemsteel af en bevestigt de bam- „Devote Vrouwe N g r è n i! U geef ik een bam-
boekoker (om het sap op te vangen) met de boekoker als pleegkind, zoog ze tot overvloeiens
woorden: „U, devote vrouwe Sari, ik zal U toe. Straks maak ik er twee van en over een
iederen morgen en iederen avond opzoeken, jaar drie. Ik leg geen beperkingen op: ik laat
laat Uwe genegenheid niet veranderen of af- het over".
wijken; ik ben uw echtgenoot".
In Goeboeg Klakah verloopt er na de Hetgeen in het bovenstaande over den palm-
voorbereidende bewerking ongeveer een maand. wijntapper in de Tengger werd medege-
Als dan eindelijk de tijd is aangebroken om de deeld, stemt overeen met de gebruiken, ver-
bloemspil (even onder de bloeischeede) af te bonden aan het winnen van het arènsap elders
snijden, zegt men: „Palmdraadwortelbron is op Java, die K reemer (M.N.Z. 26) en
arènhoutessencemeer; steelegoot: palmbloe- Pleyte (8.K.1. 59) hebben bekend gesteld.
menwaterstraal (pantjoeran). Droppeldedrop- Hier en ginds spreken de medegedeelde exci-
pel! De steel doet dienst naar het Oosten, doch taties van overvloeiende vochtmassa's ten einde,
vindt in Oostzee zijns gelijke niet. De steel doet bij wijze van sympathetische magie, het sap-
dienst naar het Zuiden, maar vindt in Zuidzee afscheidingsvermogen van den palm te bevor-
zijns gelijke niet. De steel doet dienst naar het deren. Voorts wordt aan den arbeid van den
Westen, maar vindt in Westzee zijns gelijke niet. tapper het karakter van huwelijksgemeenschap
De steel doet dienst naar het Noorden, maar gegeven en de onderdeden van den boom en
vindt in Noordzee zijns gelijke niet. Er is essence zijn bedrijf dienovereenkomstig benaamd. In
van zee: verstopping huist in de bloeischeede. een der door K r e e m e r medegedeelde macht-
Ik hak met het magneet-staal l ). Het heet dat spreuken wordt de „doek" als het schaamhaar
het gevoel van magneetstaai is koud en koel. van den arènpalm aangeduid: boven zagen wij
Droppeldedrop. Van wege Allah". dat de af te snijden bloeiwijze met de cunnus,
Daarna laat men er nog een drietal etmalen het tapmes of het hamertje met de penis wordt
over verloopen, voor men met het tappen aan- gelijkgesteld. Voor den toekang 'ndèrès tot zijn
vangt. Dan spreekt de palmwijntapper (te werk kan overgaan, wordt het sluiten van een
Goeboeg Klakah): huwelijk met den palm vereischt, waarna hij
„Er is een vogel, tjabak geheeten, gekomen dezen wel, zooals Kreemer het uitdrukt,
van het Oosten, wit van gedaante, gaat zitten "op het innigst omhelst". De bamboekokers,
midden op de bloeiwijze. Grootmoeders scheede die het sap opvangen, worden de pleegkinderen
geheeten, die de devote Vrouwe Ngrèni tot
1). Wesi poelasani of poerasani, een o.a. in de
Damar Woelan veel voorkomende, goedkllnkende
overvloeiens moet zoogen.
literaire uitdrukking. Het is het Mal. besi koerasani eig.
— choera-sani, d. w. r. Choerasaansch ijzer, zoo ge-
noemd naar de bekende Perzische provincie Chorazan,
Wellicht zal iemand geneigd zijn dit alles
voor „Oostersche symboliek" te houden. Niets
waarmede, naar het schijnt, in den ouden tijd (14e en
15e eeuw) de Archipel via Goedjarat in relatie heeft zou echter den aard dezer gebruiken meer mis-
gestaan. kennen. In hun wezen zijn ze niets anders dan

152
een voorbeeld van de psychische techniek van Bij een animistische gedachtenwereld wijzigt
een natuurvolk. W i 1 k e n (Verspr. Geschr. III) zich het oorspronkelijk karakter dezer gebrui-
en na hem Kruyt hebben ter opheldering ken. Zijn ze in origine bedoeld om den invloed
hierbij al op eenige parallellen gewezen. Zoo van de aan de geslachtsdaad toegekende bij-
gaat b.v. de bewoner van Ambon en de zondere werking aan de vegetatie ten goede te
O e 1 i a s e r s des nachts wel naar zijn kruid- doen komen, later hebben zij de potentialiteit
nageltuinen, ontdoet zich daar van zijne klee- in zich om tot riten in den dienst van de als
deren en tracht bij de boomen staande en deze geest gepersonifieerd gedachte vruchtbaarheid,
als het voorwerp zijner min beschouwende, lente of gewas te worden en in een volgend
onder het geroep van: „meer nagelen" door de ontwikkelingsstadium in een bloot volksver-
bewegingen van den coitus te maken, hen rijker maak over te gaan. Het gebruik leeft voort,
vruchten te doen dragen. Op Java bestaat in maar de mensch beijvert zich het naar de be-
sommige ouderwetsche streken nog de ge- hoeften en opvattingen des tijds een nieuwen
woonte, dat in het tijdperk, hetwelk aan den inhoud te geven.
bloei van de rijst voorafgaat, de man in het
nachtelijk uur met zijn echtgenoote naakt langs De animistische mensch denkt zich zijne om-
de velden loopt en daar den coitus bedrijft. geving, d.w.z. dieren- en plantenwereld, het be-
werktuigde en onbewerktuigde, als bezield. We
zullen bij deze onderstelling niet uitvoerig stil-
Dergelijke gewoonten zijn geenszins specifiek staan, doch alleen het een en ander releveeren
indonesisch: men vindt ze overal over de wereld voor zoover dit met ons onderwerp in verband
verspreid. F r a z e r heeft daarvan ettelijke voor- staat. We merken dan op, dat de Indonesiër
beelden in zijn Golden Bough bijeengebracht de rijst bezield denkt. In de eerste plaats, zegt
(Part I Vol. II). Bij de P i p i 1 e n-i n d i a n e n K r u y t, moet de rijst gevoed worden, en niet
van Centraal Amerika onthielden de wetende, hoe dit moet geschieden, raakt de
mannen zich vier dagen, vóór het zaad aan de Indonesiër alleen de aren met de spijs aan.
aarde werd toevertrouwd, van geslachtelijk Dit geschiedt b.v. als de aren van de rijst zich
verkeer, maar in den nacht vóór het zaaien pas hebben gezet: zij worden als menschelijke
voerden zij hunne hartstochten bot en bepaalde babies behandeld en beschouwd; vrouwen gaan
personen zouden zijn aangewezen om tijdens de velden rond om ze met rijstpap te voeden.
°et zaaien den coitus te verrichten. Soortge- Bij eenige volken bestaat b.v. ook de gewoonte
lijke gebruiken zijn bij ander Indianenstam- om de rijst in de periode der vruchtzetting met
wen aan te wijzen. In Ukraine (Oost Eu- zure vruchten aan te raken, in de onderstelling,
ropa) bestaat zoo op St. Gregoriusdag (23 dat de rijst eene zwangere vrouw is, die ge-
April) de gewoonte, dat jonggetrouwden in lusten heeft. Deze voorstellingen zijn geenszins
paren op de bezaaide velden gaan liggen en tot den Archipel beperkt, maar worden ook
zich daarover heen en weer rollen ter bevor- elders aangetroffen b.v. in C o c h i n-C h i n a,
dering van den groei der opkomende plantjes. O r i s s a enz.
°P het platteland van Engeland waren derge- De ziel van het gewas wordt dikwijls be-
lijke voorjaarsgebruiken tot voor kort nog gang- lichaamd geacht in een speciale schoof, die dan
baar. Ook het Hollandsche dauwtrappen op rijstbruid en -bruidegom, rijstmoeder (en
Hemelvaartsdag behoort in zijn oorsprong tot -dochter) genaamd wordt. In het eerste geval
denzelfden associatieven gedachtengang. In wordt wel aan het bruidspaar gevraagd zich te
sommige streken van de wereld hebben deze vermenigvuldigen teneinde een groote oogst te
Practijken aanleiding gegeven tot min of meer verkrijgen. In andere streken verpersoonlijkt de
gedramatiseerde vertooningen. Zonder hierover rijstmoeder de afgeloopen, de rijstdochter de
lang te willen uitweiden herinneren we in dit komende oogst. Gelijksoortige opvattingen zijn
verband slechts aan de voorstellingen verbon- ook elders (Afrika, Indië, Australië,
den aan den z.g. Meibruidegom en Meibruid Noor d-A m e r i k a, bij de Germanen en
en aequivalente gewoonten
met name in Noord- Slaven in Europa enz.) aangetroffen en
West-Europa (Engeland, Denemarken enz.) F r a z e r verklaart op dezelfde wijze de voor-
enz. stelling van Demeter en Persephone als de

153
korenmoeder en korendochter in oud Grie- Ook de boomen worden over de geheele we-
kenland (G.B. Part V Vol. 1 p. 129 v.). reld door den animist bezield geacht, hetwelk
De ziel van de rijst wordt ook wel Dewi mede in Europa zelfs tot een boomcultus aan-
Sri genoemd, als hoedanig de rijstbruid mede leiding heeft gegeven, een ook in deze gewesten
wordt toegesproken. Overigens is Dewi (Nji) niet onbekend verschijnsel. Op deze plaats
Sri de aan het Hindoeisme ontleende naam voor zullen wij alleen spreken van die boomen,
de indonesische Landbouwgodin (vergoddelijkte welke den mensch nuttig zijn, niet van warin-
rijstziel). gins, de randoe alas en derg. De primitieve zal
In dezen samenhang moet nog op een punt niet licht tot het vellen van een boom overgaan
gewezen worden n.l. dat men zich de koren- zonder zijn verontschuldigingen aan te bieden.
ziel ook dikwijls als een dier voorstelt. In ver- Men zou den boom pijn doen: deze zoude gaan
schillende streken van Europa is het een haas, bloeden of kreunen. Overigens worden boomen,
een kat, een geit, een rund, een wolf, een hond, die geen vrucht willen dragen, bedreigd en
een paard, een vos of een varken, elders is het geslagen l ). In Westfalen (Duitschland)
een vogel b.v. een haan of een kwartel. Zoo behooren de vruchtboomen als het ware tot het
stellen de Toradja's van Midden Celebes, gezin. Als de boer sterft, wordt hun hiervan
de Minahassers en de Galelaree- kennis gegeven; men schudt ze en zegt: „de
ze n (Halmaheira) zich de rijstziel wel voor baas is dood". Op dezelfde wijze is ook de
in de gedaante van een kleine blauwe vogel, kamferboom voor Da jaks en Maleiers
terwijl de B a t a k s in Mandeling haar de ge- een persoon geworden. Evenzoo wordt door de
daante geven van een slang. Beide voorstellin- Amboneezen aan den kruidnagelboom een
gen worden op Java aangetroffen 1 ). De oor- persoonlijk aanzijn toegekend, waarvan allerlei
sprong van deze gedachte zal wel gezocht formaliteiten het gevolg zijn, vooral in den tijd,
moeten worden in het leit, dat de bedoelde dat de plant in bloei staat. Men stelt haar dan
dieren zich dikwijls of gaarne in het koren (de gelijk met een zwangere vrouw, ontziet haar
rijst) ophouden, een coincidentie, waaruit de gelijk men een zwangere vrouw ontziet en ver-
associatief denkende primitieve mentaliteit tot mijdt alles wat haar, zooals het heet, zou kun-
een oorzakelijkheid concludeert: het dier (de nen doen schrikken, opdat de vruchten niet
vogel) wordt tot veroorzaker van den koren- ontijdig afvallen.
groei. Op deze functie der dieren in de pri-
mitieve voorstellingswereld, waarvan op Java De arènpalm, zoo zagen wij boven, wordt
ook nog meerdere voorbeelden zijn aan te wij- ook bezield geacht. De palmwijntapper be-
zen, is vooral door PreussenVanOssen- schouwt de plant eerst als bruid, later als moe-
bruggen gewezen. Dank zij de bedoelde der en spreekt haar aan en behandelt haar als
vermeende werkzaamheid worden genoemde zoodanig. De Oost-Javaansche wong 'ndèrès
dieren onschendbaar geacht — wanneer men noemt den arènpalm Bok Endang Ngrè-
de kleine blauwe vogel der Toradja's ni 1) of -S ar i. Het laatste is wellicht een ver-
zoude verjagen, kan men blind worden, heet bastering van C r i (?)-), het eerste is de naam
het — en hebben zij de potentialiteit in zich van P a n d j i 's te Kamal op last zijns vaders
om in een animistische gedachtensfeer zich tot vermoorde geliefde.
drager van de rijstziel te ontwikkelen. Op deze
wijze verklaart zich ook het dualisme, waarbij 1). Over het met festiviteiten gepaard, onderling
de bezield gedachte rijst — zie hare bovenge- uithuwen van boomen in hedendaagsch Indië, zie
schetste behandeling als zwangere vrouw —, bij Frazer, G.B. I 2p. 25v. Ook,heeft daar het met
een boom trouwen plaats id. p57.; Totemism and
sommige volken vergoddelijkt tot Dewi Cri,
Exogamy I 32v, IV 210v.v.
zoowel in de rijstmoeder of het rijstbruidspaar 1). lets dergelijks heeft men in Indië ten aanzien
als in een vogel of slang gepersonifieerd wordt van de z.g. tulasi, die nu eens den naam draagt van
gedacht. Het zijn twee heterogene voorstellin- Laksml (vrouw van Visnu), dan weer van Sita (vrouw
gen, die zich onafhankelijk van elkaar in de- van Rama; Jav. Sinta) dan weer van Rukminl (vrouw
zelfde richting hebben ontwikkeld. van Kresna).
2). In Noord-Indië wordt de klapper: Criphala
= vrucht van Qrï, de godin des overvloeds genoemd.
1). Vgl. Kats, TBGKW. 57 p. 190, 188, 180 v.v. G3., I 2 p. 51v.

154
Op N i a 8 (zie Schröder p. 37) verhaalt men maar na haar dood tot afbetaling van zijn schul-
den oorsprong van den arènpalm als volgt. Een den moest gebruiken. Na haar overlijden, kwam
vrouw Siwughó kreeg twee zoontjes; ze over- uit haar navel de aren te voorschijn, uit haar
leed en werd begraven en op den vierden dag voorhoofd de opiumplant en uit hare voeten de
ontkiemde uit hare borst de arènpalm, die den pisangboom voort. De palmwijn is melk uit haar
kinderen voedsel verstrekte in den vorm van borsten. Dezelfde gedachtengang, die tot deze
palmwijn. Een verwante legende vertelt men in voorstelling geleid heeft, beweegt zich echter
de Minahasa (Graafland I 456). Een ook in omgekeerde richting. In sommige streken
ander Niassisch verhaal vindt men bij toch meent men, dat de palmwijntapper de
Kru y t: Een vrouw Siwuè, die een kind had meest bevoegde persoon is om het melkafschei-
gekregen en kort na de geboorte daarvan ge- dingsvermogen van uitgedroogde vrouwen-
voelde, dat zij zoude sterven, sneed, opdat haar borsten weder op te wekken (M.N.Z. 40 p. 4).
kind niet van voedsel verstoken zou zijn, een
harer borsten af, waaruit de aren is opgegroeid. We zagen, dat er in de excitaties tot het
Het denkbeeld, dat de palmwijn melk zoude zijn, rijkelijk doen vloeien van het arènsap gesproken
vloeiende uit de borsten eener vrouw, vinden werd van de vogel, „tjabak geheeten, die van
wij ook terug bij de Dajaks in Z. O. het Oosten gekomen, de borsten van de devote
Borneo. Soortgelijke legenden treffen we bij vrouwe Sari pikt" en „die wit is van gedaante
de B a t a k s «an. Al deze verhalen zijn ken- en midden op de bloeiwijze gaat zitten". lets
nelijk geboren uit de primitieve associatie van dergelijks vindt men ook bij Kreemer. Een
het arènsap met de moedermelk. Eenigszins en ander hangt blijkbaar samen met een oude
anders luidt een Tobaneesche vertelling. legende, waarvan Pleyte (p. 595 v.v.) ver-
Daarin is de suikerpalm een hoofdendochter, schillende Soendasche en Javaansche redacties
die, tegen haar wil uitgehuwelijkt, zelfmoord mededeelt. Een ervan gewaagt van den oertijd,
pleegde en vervolgens in den aren veranderde. pas na het ontstaan van de rijst uit het lichaam
De palmwijn zijn de tranen der bruid, de zwarte vanDewiQri. Daarin wordt dan verder ge-
vezels hare haren en de bladeren hare ribben. sproken van het verdelgen van de verschillende
Hier hebben we dus een soortgelijke associatie, vijanden van het rijstgewas, waarvan ten slotte
die we blijkens Pleyte's bovenaangehaald alleen het witte rijstdiefje was overgebleven.
artikel (p. 606, 610 v.) ook in sommige streken Toen men het verdreef, verborg het zich op den
van de S o e n d a- landen terugvinden. Ook de bloeistengel van den arènboom. Om dit te be-
identificatie van den palm met Ngrèni zoude letten sneed men deze af, waarop daaruit een
n.h.v. op de associatie van het sap met de aangenaam zoet vocht vloeide hetwelk aan den
tranen >) van Pand j i' s bruid kunnen wijzen. Koning werd vereerd. De vorst achtte het waar-
Het spreekt van zelf, dat deze legenden zich dig om het B a t a r a Goeroe aan te bieden.
soms met andere verhalen-motieven kunnen In een Soendasche redactie is het B a t a r a
vermengen. In casu is dit het geval met het Goeroe zelf, die Semar gelast om te
bekende Dewi-Sri-verhaal, dat den oorsprong waken over de uit D e w i £ r 1 voortgesproten
der verschillende gewassen mededeelt (vgl. gewassen. Terwijl Semar met zijn kinderen
Kats, TBG. 57). Uit haar hoofd toch zouden bij de sawah de wacht houdt, komen daar
gesproten zijn de kokospalm, uit haar schaam- twee witte rijstdiefjes zich op de rijst zetten, in
deelen de rijst, uit haar handpalmen de pisang, werkelijkheid Batara Goeroe en Na-
uit haar tanden de mais enz. In de verschillende rada, die van gedaante verwisseld zijn.
door Kats reeds gereleveerde en aangewezen Dadelijk maakt Semar jacht op hen, maar ze
redacties van het verhaal verschillen de opge- willen niet wijken: ze verhuizen naar den
somde gewassen. Soms wordt de arènpalm er bloemsteel van een aren en deze wordt heen
ook onder vermeld (zie Pleyte p. 593 v.). en weer geschommeld, doch de vogels willen
In A n g k o 1 a vormt de arènpalm het centrum zich maar niet laten verdrijven, totdat eindelijk
en heet het, dat een zekere vrouw tot haar broe- de bloeistengel met een hamer wordt geslagen.
veel schulden had, zeide, dat hij haar „De bloemsteel, zegt men, spleet en gelijk uit
aan tncontinentia urinae
genoemd.
=
!)• Elders wordt de arènpalm wel bèsèr
lijdende den afgesneden bloeistengel vloeide rijkelijk sap
uit dezen".

155
In deze legenden, die het begin van het arèn- Kreemer 1) in een ander deel van Oost-
tappen willen verklaren, wordt een verband Java opgeteekende. Dit wekt geen verwonde-
gelegd tusschen dezen boom en zekere vogels, ring. De Tenggereezen toch zijn niet, zooals wel
die zich gaarne in hem ophouden. We hebben eens beweerd is, een restantje vluchtelingen
hier kennelijk een zelfde associatie voor ons, van Modjopahit, maar ze vormen een over-
als we ten aanzien van bepaalde dieren (in den blijfsel van de voormalige bevolking van Oost-
Archipel: vogel of slang) en de rijst of het Java. Hoewel het Mohammedanisme bij hen
koren opmerkten. Het diertje wordt dan tot doordringt, zijn het echter geen moslims, al is
personificatie van de rijstziel. Zoo wordt het Mohammedaansche huwelijk bij hen inge-
het hier genoemde witte vogeltje de vertegen- burgerd en wordt de besnijdenis onder hen
woordiger van de arènziel. Een dergelijke voor-
stelling is bij de indonesische volken niet on-
aangetroffen — de laatste trouwens vermoe-
delijk als een oorspronkelijk, niet door den Is-
gewoon. Op het Maleische schiereiland b. v. lam ingevoerd verschijnsel, gelijk reeds W i I-
wordt de keranting (een s.v. insect), die in de ken indertijd heeft opgemerkt. Evenmin zijn
rotan leeft, als de belichaming van de ziel van het echter Hindoes of Boeddhisten, hoewel het
de rotan beschouwd. Bij het zoeken naar reuk- Hindoe-Javanisme vroeger niet zonder invloed
hout (garoe) moet de priester verschillende for- op hen is gebleven. De Tenggereezen zijn vóór
mules gebruiken. Hij gaat in een hut bij den alles animisten en bij hen vindt men dan ook
boom slapen, als wanneer de boomgeest hem van het oud-Javaansche vóór-Hindoeistische
verschijnt, en hem vertelt welk offer gewenscht „heidendom" nog in veel opzichten meer dan
wordt. De ziel van den boom draagt de priester elders op Java geconserveerd.
bij zich; deze bestaat uit een stuk garoehout Daarover hoop ik echter bij een andere ge-
in den vorm van een vogel. legenheid wel eens uitvoeriger te spreken.
Eind Augustus 1921.
Tenslotte nog iets over het karakter van de
medegedeelde Tenggereesche machtspreuken. 1). Mijn vertaling wijkt echter hier en daar van
Opmerking verdient het, dat ze vaak bijna de zijne af en is meer in overeenstemming gebracht
woordelijk overeenstemmen met de door met den algemeenen stijl van de Tenggereesche do'a's.

156
EEN EN ANDER OVER GEBRUIKEN BIJ DEN SOENDANEES
door H. S. d. P.

Is „soenatan" voor Soendaneesche families al 16 jaar bereikt hebbende, nog niet in den ech-
eene zaak van gewicht, die haar vele beslomme- telijken staat is kunnen komen. Zij krijgt dan
ringen bezorgt, de gunstige afloop waarvan haar den bijnaam van „landjang babèt" de opgescho-
gevoelens van voldoening teweegbrengt, het ten maagd, en als haar niet gelukt is, aan een
huwelijk — „kawinan, rèndèngan" —
van haar
zoon of dochter is voor haar een nog gewichti-
man te komen, dan heet ze „landjang djomblo"
d.i. de niet-gewilde maagd, eig. de niet-ver-
ger aangelegenheid. koopbare.
Het is buiten kijf, dat zij aan den echt, aan Het behoeft zeker wel niet gezegd, dat bij
het huwelijk meer waarde toekennen dan aan teer-gevoelige meisjes het idee, zich daardoor
de door den Islam voorgeschreven plichten; aan bespotting en minachting van het publiek
zij stellen dien boven de vijf „roekoens"
grondslagen — waarop het Mohamedanisme
— bloot te geven, een zeer onaangename gewaar-
wording opwekt.
rust. Reeds hierdoor alléén laat het zich verklaren,
De „roekoen Islam" zijn: dat menige vader en moeder niets onbeproefd
1> „Sjahadat kalimah kalih", getuigenis der twee zullen laten, om hun dochter en tevens zichzelf
woorden. Er is geen God dan Allah, en Moe- die schande en bespotting te besparen.
hamad is zijn gezant; Is misschien wel in die opvatting de verkla-
2. „Salat", het verrichten van het ritueele gebed ring te zoeken van de nog heden ten dage veel-
op bepaalde waktoe — uren
het etmaal;
— vijfmaal in vuldig voorkomende kinderhuwelijken?
Moet óók niet aan die opvatting de schuld
-
3 „djakat en pitrah";
4« „Poeasa";
worden geweten, dat de polygamie, hoewel niet
zoo welig als een kwart eeuw geleden, nog tiert?
5-»Moenggah hadji", de bedevaart naar het Draagt het voorschrift van den Islam, dat be-
heilige land, Mekkah. halve het recht er vier vrouwen tegelijk op na te
Een en ander moge blijken uit het verschijnsel, houden, ook kinderhuwelijken aan de Moslimin
dat men nog steeds de opvatting huldigt en wel toelaat, er niet weinig toe bij.tot bevordering
'n zeer hooge mate, zoowel bij hoog als bij laag, van dat kwaad*) of dien ongezonden toestand?
dat het niet-trouwen een grooter, erger zonde Zie daar een paar vragen, die onwillekeurig
>s dan een verzaking of verwaarloozing der zich naar voren dringen!
godsdienstplichten. Een buitenechtelijke samenleving van een man
En, het heeft er veelal den schijn van, alsof met een vrouw is in de oogen der Inlandsche
er geen grooter schande voor het Soendanee- maatschappij een ongehoord iets dat zéér, zéér
sche meisje denkbaar is dan dèt. Voor den Soen- gelaakt en geminacht wordt 2 ).
daneeschen jongeling is zulks niet van eenige
waarde. Het vrij-gezellenleven, als dit zich maar 1). Dit is wellicht te sterk uitgedrukt Maar ik
beweegt, en blijft binnen de grenzen van zede- vind het toch een kwaad, dat er vele meisjes zijn,
die in het huwelijk treden alleen en enkel om de ver-
lijke betamelijkheid en van den sfeer van den bintenis zelve; ze laten zich daarna van haar man
Islam, wordt den Soendaneeschen jongeling niet scheiden. Ze zijn niet meer z.g. djomblo.
ten kwade geduid, levert t.z.a. geen aanleiding 2). Een kind, voortgesproten uit een buitenechte-
tot ongunstige beschouwingen of opspraak op. lijke verbintenis (omgang) noemt men „anak djadah",
Voor het Soendaneesche meisje is het evenwel —
dat overal hoewel men algemeen de meening is toe-
gedaan, dat van zoon kind een geluk-aanbrengende
n ve ler oogen nog als een schande aan te mer-
ken, als zij, den leeftijd van „achir baleg" d.i. ±
kracht uitgaat,
— met den vinger wordt nagewezea
Men is afkeerig van zoon kind.

157
Zelfs een vrije omgang tusschen een meisje vereeren, ter erlanging van toestemming om een
en een jongeling, in den zin, zooals Westerlin- verbintenis aan te gaan.
gen dien opvatten, wordt in dezen tijd van voor- Dat beginsel vindt men o.a. neergelegd in de
uitgang nog steeds scheel aangekeken, en niet volgende zegswijze;
weinig ook, ja, veroordeeld als een aanstootelijk „Noe boga anak lalaki tangtoe kaoendoeran,
gedrag, strijdig met de goede zeden. anoe boga anak awewe tangtoe kadatangan".
Dat de eene familie ten deze wat strengere d.w.z. terwijl van de familie van den jongeling
inzichten, een andere daaromtrent wat verlichte één lid weggaat, komt bij die van het meisje
denkbeelden heeft, zij nog ten overvloede op- er één bij.
gemerkt. Als wij vooropstellen, eerstens, dat er bij
Er zijn ook nog families bij de vleet te vinden, „kawinan" zich twee partijen vormen, aan de
die niet te spreken zijn over een „vrije keuze"
kahajang sorangan —, die geen rekening willen
— eene waarvan de familie van den bruidegom, en
aan de andere die der bruid staat, tweedens,
houden met de wenschen en verlangens hunner dat zich daarenboven nog het verschijnsel voor-
kinderen bij de sluiting van een echtverbintenis. doet, dat een huwelijksfeest door de ouders veel-
Zelfs voeren zij het ouderlijk gezag ten op- al wordt beschouwd als a.h.w. het laatste feest,
zichte van het huwelijk zóó ver, dat de belang- dat zij ten genoegen van hun dierbaar kind, als
hebbenden er vaak niet eens in gekend worden. waarneembare uiting van liefde en vreugde kun-
Er zijn helaas in het dagelijksch leven voor- nen en zullen geven, dan behoeft het wel weinig
beelden te over, dat een Inlandsen meisje vóór verwondering te baren, dat een huwelijksfeest
haar huwelijk haar echtgenoot in het geheel niet, op een veel grooter schaal wordt opgezet dan
of heel oppervlakkig kent 1). een besnijdenis- of het een of ander feest.
Ook draagt er niet weinig toe bij de opvat-
Geen gebeurtenis, hoe klein of onbeduidend ting, dat de grootte en de luisterijkheid van een
ze soms ook den buitenstaander lijkt, gaat in de feest een daaraan evenredige getuigenis afleg-
Soendasche wereld zonder „slamëtan" voorbij. gen van de groote en krachtige liefde en vreugde,
Daarmede wil men te kennen geven een waar- die men koestert en voelt voor hem, te wiens
neembaar blijk of uiting van zijn gevoelens van eere het feest gevierd wordt.
vreugde en dankbaarheid. Ook bij „kawinan" zijn er vele aardige gebrui-
In de meeste gevallen doet men zulks om den ken, zonder welke, n.b.m. althans — een Soen-
zegen van afgestorvenen voor zich en de zijnen dasche bruiloft veel van zijn schoonheid zou
af te smeeken, maar soms ook ter bezwering verliezen.
van booze geesten. Daarbij worden handelingen verricht die ons
Als wij nu al de gebeurtenissen, waar we symbolische beteekenissen uitdrukken.
reeds het genoegen hadden mee kennis te ma- Alvorens over te gaan tot het schetsen dier
ken, een voor een voor onzen geest riepen, zou, gebruiken wil ik even een enkel woord wijden
ongetwijfeld, de echtverbintenis in de rij, zoo aan wat een Soendasche bruiloft alzoo vooraf-
niet de eerste, dan toch wel een belangrijke gaat.
plaats innemen. Terwijl het Soendaneesche meisje meestal op
Haast geen feest, zou ik zeggen, evenaart dat, haar 13 — 15de jaar trouwt, huwt de jongeling
hetwelk men geeft ter opluistering van het op zijn 18 — en 20ste jaar.
huwelijk van zijn dochter of zoon. Bij de beoordeeling van een a.s. echtge-
Het gebruik schrijft voor, dat het bruiloftsfeest noot (e) treedt allereerst als voornaamste grond-
gehouden wordt ten huize der bruidsfamilie.
Men gaat van dit beginsel uit, dat niet de
slag op den voorgrond „kabarajaan"
relatie
— — familie-
d.w.z. men trouwt zooveel mogelijk
vrouw naar den man toegaat, om zich met hem met een lid der familie 2 ), „ngadeukeutkeun ba-
in den echt te verbinden, maar dat het de man raja, nëpoeng-nëpoeng gagang seureuh" zegt
is, die de vrouw met een bezoek is komen men dan d.i. den familieband dichter toehalen;

2). Men zou er zich misschien over verbazen, dat 2). Meestal komen daarvoor in aanmerking doeloer
er onder zulke omstandigheden toch nog gelukkige mlsan (doeloer sabrajana) d.z. zonen (dochters) van
huwelijken zijn. ooms en moeien.

158
daarop komt „harkat en pangkat", rang en waarop de voltrekking van het huwelijk zal
Btand, d.w.z. men huwt zoo mogelijk iemand van plaats hebben 1).
gelijken stand, „toeggal sabeusi"
— van het-
zelfde ijzer; als derde factor volgt „karakter",
Van af dien dag, dat de „panglamar" in ont-
vangst is genomen, drukken de lasten en zorgen,
terwijl financiën" en „uiterlijk" meest als fac- beslommeringen en nooden die een bruiloft al-
toren van minder belang worden beschouwd. tijd met zich brengt alleen en uitsluitend op de
Bij de beoordeeling van de factor „stand" let bruidsfamilie. Zij heeft voor alles te zorgen, het
men streng op de afkomst. treffen van de noodige maatregelen, het maken
Heeft men nu reeds een geschikte partij voor van de noodige toebereidselen, het rondsturen
zijn zoon gevonden of liever op het oog, dan laat der uitnoodigingen en wat dies meer zij.
men bij de ouders dier uitverkorene op eene om- Vijf a zeven dagen voor den huwelijksdag
zichtige wijze poolshoogte nemen. begeeft zich de jongen naar de woning zijner
Een vertrouwde, met wien de familie zeer aanstaande bruid. Daarbij wordt hij vergezeld
intiem is, wordt met de moeilijke zending daar- van eenige familieleden, mannen en vrouwen.
heen belast. Het eerste artikel der instructie In geval het aanstaande echtpaar elkaar nog niet
luidt natuurlijk: „geen ruchtbaarheid". Het kan kent, wordt de aanstaande bruidegom door de
misloopen, wat onaangename gevolgen aan bei- hem vergezellende familieleden in de nieuwe
de families kan bezorgen. Men gaat er dan ook omgeving geïntroduceerd.
niet toe over dan na rijp beraad en overleg. Het In afwachting van de voltrekking van het hu-
is niet ieders werk, om zich naar beider families welijk verblijft hij zoo lang ten huize der aan-
tevredenheid van een dergelijke opdracht te staande schoonouders. Hij heeft dan gelegen-
kwijten. Hiertoe zijn tact en beleid noodig. heid, om in nadere kennismaking met het meisje
Is deze zending „noenda omong" — lett. een te geraken, dat hem in zijn verdere levensjaren
aanspraak achterlaten
— met succes bekroond,
dan wordt een dag bepaald, waarop het eigen-
zal ter zijde staan in den strijd om het bestaan 2 )
Het gebruik schrijft voor, dat hij bij die gele-
lijke aanzoek „ngalamar" of „nanjaan" zal wor- genheid aan zijn aanstaande bruid wat kleeren
den gedaan. Dit doen van een aanzoek geschiedt en bijbehoorende byjouterien ten geschenke
schriftelijk, ook wel mondeling. geeft, als arm- en halsbanden, ringen, haarspel-
•n de meeste gevallen geeft men de voorkeur den, broches etc.
aan dit laatste; niet alleen wegens de algemeen De in ontvangstname geschiedt in het open-
heerschende opvatting, dat een mondeling ge- baar, dat wil zeggen in bijzijn of in tegenwoor-
daan aanzoek van eene grootere mate van welle- digheid van de bruidsfamilie en andere belang-
venheid getuigt, maar ook doordat aan het stellenden.
»»ngalamar" altijd van een zeker bedrag Behalve uit de reeds genoemde artikelen, be-
in geld
~ panglamar
,- — vergezeld gaat. Deze „pangla-
mar" *) s het zegel op het
De gfootte
staat het geschenk meest alsnog uit het noodige
voor de slamëtan als vee, pluimgedierte, beras,
van het bedrag regelt zich naar rang en stand brandhout, vruchten, etc. etc. Deze plechtige
der belanghebbende families. uitreiking der geschenken en bijdragen voor het
Met deze tweede zending wordt meestal de- feest noemt van „sësërahan", dat overgave be-
zelfde vertrouwde persoon, dien wij boven reeds teekent.
nebben leeren kennen als degeen, die bij de Voor beide families is het zaak, dat het be-
ouders van het meisje poolshoogte is wezen langstellende publiek een goeden indruk van
nemen, belast. Tevens krijgt hij de opdracht mee deze plechtiheid meeneemt. Men maakt er in
°m met de a.s. „besan" of „warang" (besan of vele gevallen eerst een pretje van, door een
warang i s de naam, dien men geeft aan de optocht te maken met de noodige muziek.
ouders van zijn schoonkinderen) de zaak verder Bij de overgave houdt de afgevaardigde van
bedisselen, o.m. de bepaling van den dag,
1). Met de bepaling van dag van de voltrekking
van het huwelijk gaat 't niet zoo eenvoudig toe, als
men wel denken zal.
D- Ook spreekt men van „panjangtjang" d.l. mld- 2). Ook nu is eene vrije omgang tusschen de a.s.
waarmede men lets bindt.
'* echtgenooten echter niet geoorloofd.

159
de bruidegomsfamilie voor den vader der bruid zien. Ze krijgt andere soorten gerechten en in
eene toespraak: mindere mate dan anders. Ze moet zich onthou-
„Soemëdja masrahkeun toewang poe- den van vettige voeding zoomede van zure, en
tra pamëgët, katoet sarëboek sanjamoe, andere vruchten. *).
beulah pëtjah, lalab roembah, sadong- Ook moet zij minder slapen dan anders. Dit
kapeun, ngabandjë-bandjël ka noe dikër- alles wordt gedaan, om haar een wat slanker,
sakeun;
masrahkeun gëtihna satetes, ramboetna
eigenlijk magerder
— voorkomen te geven. Ook,
opdat haar huid een lichtere — kalëbëng —
salambar, ambëkanana sadami, beurang kleur zal verkrijgen. Want men moet weten,
peutingna, bisi katinggang pang- dat een kleur — om met Melati van Java in haar
poengna"; Legende van Baron Soekmoel te spreken — een
masrahkeun kabodoanana, katalingeuha- kleur, die „goud-geel is als de schil van de
nana, kalaipanana; langsëp, maar zoo fijn, dat Het rood van het
masing lambat-lamboet, roentoet-raoet bloed en het blauw der aderen er door sche-
laki-rabi pandjang si Njai poetra istri meren", wordt algemeen zeer mooi en aanlokke-
di dijeu". lijk gevonden. Deze ideale kleur heet men
d.w.z. „hedjo tjaroelang" d.w.z. groen als de kleur
„Sta mij toe, Uwen a.s. schoonzoon van de „tjaroelang" een grassoort, die men voor
aan uwe goede zorgen toe te vertrou-
wen, ik doe deze overgave vergezeld
tjeuhtjeuh"
gen.
— haarwassching
— pleegt te bezi-

gaan van wat schamele kleedingstukken, De stroom van familieleden, vrienden en ken-
wat aarde- en glaswerk, wat groenten, nissen, zoowel van de ouders van den bruidegom
voor onmiddellijk gebruik; mogen ze een als van die der bruid, al dan niet vergezeld van
steentje bijdragen tot het welslagen van gade en kroost, houdt aan. leder brengt wat
het feest, dat gij voornemens zijt te ge- mee, hetzij als souvenir voor het a.s. jonge echt-
ven; paar, hetzij als bijdrage voor het feest. Zij
aan uwe goede zorgen zij mede toever- vooral, die aan de betrokken families reeds ver-
trouwd: één druppel van zijn bloed, één plichtingen hebben, laten zich natuurlijk niet
haar, één ademtocht, dag en nacht, hope- onbetuigd. Al de geschenken en bijdragen wor-
lijk, dat het met hem goed zal gaan; den met naam en toenaam van den schenker
aan uwe goede zorgen zij alsnog toever- in een register aangeteekend. Straks, na afloop
trouwd zijne onwetendheid, zijne slordig- van het feest, wordt dit register geraadpleegd,
heid en zijne armoedigheid; want al de personen, die op de een of andere
moge het gegeven zijn, dat hij tot in wijze van hun belangstelling hebben doen blij-
lengte van dagen en in voortdurende ken, ontvangen van de bruidsfamilie het een of
harmonie, in den echtelijken staat samen ander als „pamoelang soembang" wedergift,
zal leven met uwe dochter, alhier. ten geschenke.
Met de noodige plichtplegingen en onder Als de middelen het veroorlooven, wordt ter
dankbetuiging neemt de „warang" de „sësëra- gelegenheid van de „sësërahan" een tamelijk
han" in ontvangst. rijke offermaaltijd gegeven, waarbij de afgestor-
Soms wordt tusschen de afgevaardigde van venen van bruid- en bruidegomsfamilies worden
de bruidegomsfamilie eenerzijds, en die van de herdacht, en hun zegen voor het voorgenomen
bruidsfamilie anderzijds vóór de „sësërahan" huwelijk afgesmeekt. In de meeste gevallen vol-
nog een twistgesprek gevoerd, waarbij ze naar staat men met een kleine „slamëtan", die meer
eigen goeddunken elkaar den loef trachten af te het karakter van een onderonsje heeft en er
steken in scherpzinnigheid of in het tappen van wordt ook alleen aan deelgenomen door hen,
kwinkslagen. die toevallig op het oogenblik zich nog ten huize
Van af dezen „sësërahan"-dag mag de a.s. der bruidsfamilie bevinden.
bruid zich zoo weinig mogelijk in de buitenlucht Voor het gemak zullen wij onderstellen, dat
bewegen, liefst het huis niet verlaten en zich
met zoo weinig mogelijk werk, wat dan ook,
bezighouden. Op haar eten wordt streng toege- 1). Ananas, zuurzak, pisang ambon, pepaja e.a.

160
het huwelijk op Woensdag, den 18den van de geldstukken 1 ). Een kippenei ligt half bedolven
maand Slih Moeloed (4e maand) ten 10 ure in de beras, en daarnaast liggen: een stukje
des voormiddags zal worden voltrokken. „haroepat" (d.z. de zwarte pennen, die men in
Den dag daaraan voorafgaande, noemt men, het harig weefsel van den arenboom vindt), een

ontleend aan de verrichte plechtigheid „hgeu-
jeuk seureuh" a ) ook wel genoemd „heuleuran".
„ëleken" 2 ) „pakara" (weefgerei) en „kanteh
ramboe" (garen), „pipisan" (wrijfsteen) met
Voor deze plechtigheid heeft men speciaal den bijbehoorenden „lakina" roller, verder een
eene vrouwelijke deskundige in dienst genomen. splinter nieuwe këndi, gevuld met versch water.
's Dinsdags, den 17den dus, tegen 6 ure in Straks zullen we zien, waar al deze dingen
den ochtend hoort gij een kanonschot vallen, voor zullen dienen.
waarvan het geluid over de nog stille morgen- Aan deze plechtige handeling mogen alleen
lucht in lange galmen rolt, dat het op een vrouwen deelnemen, die te goeder naam en faam
grooten afstand nog duidelijk te vernemen is. bekend zijn. Meisjes, ongetrouwde vrouwen,
Dit is het sein, voor belanghebbenden en vrouwen die menstruatie hebben, zijn daarvan
-stellenden om zich voor de „ngeujeuk seu- uitgesloten. Ook vrouwen, die meerdere keeren
reuh", welke straks, over een paar uren, zal getrouwd zijn geweest, mogen er aan niet mee-
plaats hebben, op te maken. doen.
Intusschen wordt het een en ander in gereed- Het zijn dus uitgezochte, uitgelezen vrouwen,
heid gebracht. die de plechtige handelingen verrichten.
Tegen 9 ure klinkt een tweede kanonschot Het is dus een groote eer voor de vrouwen,
nogmaals door de stille morgenlucht, het sein, dat ze de „ngeujeuk seureuh" mogen meemaken.
dat de plechtigheid een aanvang zal nemen. Wat men met deze maatregelen voor oogen
Dit tweede schot wordt gevolgd door fanfares heeft, is gemakkelijk op te lossen. Met den
van de gamelan en de muziek. leder spoedt eersten beoogt men, dat de bruid een onbesmet
z'ch naar de binnengalerij van het huis. Midden leven zal beschoren zijn, met den tweeden, (de
op den vloer, die nu geheel bedekt is met pan- uitsluiting van bepaalde groepen van vrouwen),
danmatten en karpetten of alcatleven, is in de dat der bruid niet een gelijk lot als van die
lengterichting een „kasang djinëm 2 ) uitge- vrouwen zal ten deel vallen.
spreid. Bij gebreke van dit doek doen daarvoor Na de gebruikelijke gebeden, om den zegen
dienst eenige stukken „saroeng poleng", waar- des hemels voor het voorgenomen huwelijk,
van de uiteinden nog niet aan elkaar zijn ge- neemt de „ngeujeuh seureuh" een aanvang.
naaid. Als deze aan den gang is, leidt de vrouwelijke
Verder ziet ge op kleine afstanden van el- deskundige de bruid naar hare kamer. Hier
kander netjes gegroepeerd, hoopjes „seureuh wordt zij aan eene bijzondere scheer- en knip-
tangkajan (d.z. sirihbladeren, diè nog aan hun bewerking onderworpen. De fijne haartjes op het
takjes zitten), in pisangblad gewikkelde sirih- gezicht en in den nek worden afgeschoren; die
halk; gambir, tabak, pinangvruchten, die nog op het voorhoofd, „amis tjaoe", gelijk geknipt,
aan trossen hangen; dus ingrediënten voor het evenzoo de vlokjes haar om de ooren, ter dikte
sirihkauwen. van de pink, ter lengte van ± 5 cM. gelijk ge-
Een ouderwetsch olielampje „palita", waarin knipt. („Gandik" noemt men deze lokken). De
Wapper- of aardnotenolie, op een lang voetstuk wenkbrauwen worden ook een weinig gefat-
adjoeg djangkoeng

genaamd, voorzien
van zeven in elkaar gerolde stukjes katoen als
soeneerd. Daarna wordt zij geblanket, het ge-
heele lichaam gepoederd en geparfumeerd en
«ous, wordt aangestoken. van schoone kleeren voorzien.
Wierook wordt er gebrand. „Ngeujeuk seureuh" geschiedt als volgt:
Voorts is er een koperen kom, gevuld met Over de geheele lengte van de „amparan"
ns> stukjes koneng en koperen en zilveren
— vloerkleed — wordt beras dunnetjes uitge-
strooid. Daarop neemt de oudste, meest res-
')• Ongetwijfeld afgeleid 1). Van vrleden en kennissen, en familie als giften
van „ngaheujeuk" dJ.
«weed maken. ontvangen.
2). Een buis van een kleine bijzondere bamboe,
>• Kamer behangsel van geweven stof. om er garen op te winden.

161
pectabele vrouw twee of drie takjes „sirih", sirih, die wij den vorigen dag hebben leeren
bindt deze door middel van „kanten ramboe" kennen.
aan elkaar, daarop worden de bladeren twee De bruidegom neemt tegenover den Pang-
aan twee op de bovenzijde tegen elkaar gelegd hoeloe plaats, aan zijn linkerzijde de bruid.
of geplakt; men rolt ze daarna op. Rechts en links van den Panghoeloe de ge-
De op deze manier opgerolde bladeren, tuigen, terwijl de plaats aan de rechterzijde van
„loengkoen" genaamd, worden op 2 of meer den bruidegom door de „wali" wordt inge-
plaatsen weer door middel van dezelfde „kanten nomen. Verdere belangstellenden scharen zich
ramboe" vastgebonden, opdat ze niet zullen om dien kring heen.
opengaan. Nu doen de andere vrouwen het- De panghoeloe stelt dan eenige vragen aan
zelfde. Op die manier krijgt men dan binnen be- de bruid.
trekkelijk korten tijd 20 tot 30 bundels. Panghoeloe: „Naha bënër maneh teh geus
Een of twee van die bundels legt men op een ditanjaan koe ijeu lalaki, ngaran
koperen „baki", presenteerblad, daarbij worden ? (Is het waar, dat
gevoegd: één trosje pinangvruchten, een pakje deze jongeling U ten huwelijk
sirihkalk, wat tabak, 3 a 4 stuks gambir. Zoo- heeft gevraagd?)
als men ziet, altemaal ingrediënten, welke men Bruid: „Soemoehoen" (ja).
voor „njeupah, ngalëmar"
— d.i. sirihkauwen
van noode heeft. De presenteerbladen worden
Panghoeloe: „Naha maneh teh euweuh sang-
koetan, soegan maneh geus aja
nu op een rij geplaatst en met zakdoeken
sapoetangan madras — toegedekt.
— anoe nanjaan atawa anoe man
tjoeh? (Staat er werkelijk niets
De sirihafval, restantjes van gambir of kalk, in den weg tegen Uw verbin-
worden nu bijeengeveegd en gewikkeld in het tenis, had er niet eerder een
doek, waar ze zoo straks gelegen waren. De andere jongeling uw hand ge-
bruid neemt nu het doekje met dat vuil op en vraagd, of hadt gij niet eerder
zij werpt het vuil in de „djarian", vuilnishoop. Uw woord aan een ander ge-
Daarmede is de plechtigheid afgeloopen. De geven?).
huwelijks voltrekking heeft in de moskee *) Bruid: „Teu aja", (neen).
plaats of in een der bijgebouwen — madjlis
daarvan; slechts bij hooge uitzondering wordt
— Panghoeloe: „Saha piwalieun maneh?" (wie
zal Uw „wali" zijn?).
het huwelijk ten huize der bruid voltrokken. Dit Bruid: „Ijeu, bapa" (Hier, mijn vader).
geval komt alleen bij Regenten- of hoog adel- Panghoeloe: „Maneh teh randa atawa lan-
lijke families voor. djang" 1)j (Zijt gij weduwe of
Op het bepaalde uur, in ons geval te 10 ure maagd?).
des voormiddags, begeeft zich de bruidegom Bruid: „Parawan" (maagd).
naar de moskee, vergezeld van den „wali" — Panghoeloe: „Maneh geus palangan atawa

vader 2 )
aanverwanten.
van de bruid, en verdere bloed- en tatjan". (Hebt gij reeds maand-
stonden gehad 2 ).
De stoet wordt verder gevormd door eenige Bruid: „Parantos". (Ja) 3 ).
personen, die de presenteerbladen met de sirih Panghoeloe: „Koesabab bapa maneh koe na-
op hun hand dragen —
tanggeuj —, dezelfde gara teu kaidinan ngawinkeun
koe maneh, ajeuna bapa maneh
koedoe ngawakilkeun ka kami
1). „maslgit", gemeenzame benaming hiervoor Is:
bale njoengtjoeng, gebouw met een spits dak.
2). Wali beteekent in dit verband de naastbij zijn- 1). Wanneer zij een „randa" is, dan wordt het be-
de bloedverwant Bij-gemis van dezen treedt als „wali" wijs van scheiding met den vorigen man opgevraagd.
op de grootvader; en bij gemis van dezen: doeloer 2). Deze vraag wordt achterwege gelaten, inge-
pët koe hinis = doeloer saindoeng-sabapa d.i. broer val de „wali" de eigen vader is van de bruid. Dus in
van dezelfde moeder en vader —, daarop halfbroer van ons geval blijft deze vraag uit.
vaderzij de, volle broer van den vader, halfbroeder van 3). In het ontkennend geval, wordt het huwelijk,
vaderzijde van den vader; bij gemis van deze opge- zoo de panghoeloe van oordeel is, dat zij den leef-
somde bloedverwanten treedt dan als wali op de „ha- tijd van 15 jaar nog niet heeft bereikt, en voor het
klm", de huwelljksraad. geval als de wali niet de eigen vader is, niet gesloten.

162
geusan ngawinkeun maneh ka naamd Nji dochter van
, koemaha maneh die mij daartoe heeft verzocht, het bruidge-
soeka?" (Aangezien Uw vader schenk bedraagt ƒ , als eene aan-
volgens de bestaande wetsvoor- gegane schuld op te vatten), waarop de brui-
schriften niet zelf uw huwelijk degom ten antwoord geeft: „Kaoela tarima ni-
mag voltrekken, moet hij mijne kahna Nji kalawan maskawin ƒ
tusschenkomst inroepen, ten diandjoek. (Ik erken de echtverbintenis met
einde U met te Nji met een bruidsgeschenk ƒ ,
trouwen. Stemt gij daarmee dat op mij als eene schuld rust) 1).
in?). Hierna prevelt de Panghoeloe in het Arabisch
Bruid: „Soeka". (Ja). de huwelijkszegening, waarop hij weder in de
Daarop neemt de wali, na de noodige gods- landstaal het woord nemende zich tot den brui-
dienstformulieren te hebben opgezegd, het degom wendt:
woord en zegt tegen den Panghoeloe:
„Kaoela ngahirasaja pangnikahkeun anak „Doemen ajeuna geus laki rabi djeung pa-
„Kaoela ngahirasaja pangnikahkeun anak „madjikan maneh, ajeuna maneh koedoe make
„kaoela, Nji , ka Ki , „talek, ngagantoengkeun talak", kijeu pokna:
„kalawan maskawin ƒ , diandjoek, „Kaoela ngagantoengkeun talak ka pamadji-
„soeka lakianana Nji ka „kan kaoela, ngaran Nji , samangsa
»Ki , sarta talekna disoehoen- „kaoela hënteu njadijakeun imah tjitjinga-
„keun". (Ik roep Uwe tusschenkomst in, om „neun pamadjikan kaoela, ngaran Nji
mijn dochter Nji , in den echt te „atawa samangsa kaoela hënteu ngabalandja-
verbinden met Ki , het bruidsge- „an ka pamadjikan kaoela, ngaran Nji
schenk bedraagt ƒ als een schuld „lilana dalapan poë, atawa samangsa kaoela
te beschouwen, terwijl het huwelijk ge- „hënteu mere make ka pamadjikan kaoela,
schiedt met haar toestemming, voorts ver- „ngaran Nji di djëro satëngah
»»zoek ik U de huwelijksvoorwaarden bekend „tahoen, atawa samangsa kaoela ninggalkeun
te willen stellen). „ka pamadjikan kaoela ngaran Nji
Hierop antwoordt de Panghoeloe: „Tarima" „lilana toedjoeh boelan djalan daratan, sata-
(in orde). „hoen djalan laoetan, lijan tina ngalampah-
Onder het uitspreken van de trouwformulie- „keun moenggah hadji 2 ), tiba-tiba pamadji-
ren J ) houdt de Panghoeloe beide handen van kan kaoela, ngaran Nji teu soe-
den bruidegom vast, zoodanig dat de duimen „kaeun, ngadeuheus ka hakim raad agama
ervan tegen elkaar aanliggen 2 ) en richt dan het „di (plaats van de sluiting van
Woord tot den bruidegom: Kaoela ngawinkeun „het huwelijk, of waar de vrouw verblijf
maneh ka awewe, ngaran Nji , anoe „houdt), njoehoenkeun talak, sarta ngaloe-
diwalian koe bapana, anoe geus ngawakilkeun „barkeun maskawin djeung sedjen-sedjen ka-
«a kaoela kalawan make maskawin ƒ „wadjiban kaoela ka pamadjikan kaoela
diandjoek". (Ik trouw U met deze vrouw, ge- „ngaran Nji ,
mangka ragrag talak

')■ de „hoetbah" in het Arabisch. In het kort


«omt het hierop neer, dat het huwelijk in de grond 1). Terloops zij hierbij opgemerkt, dat „maska
van de zaak
eene handeling is, waarvan de uitvoe- win" geen bruidschat is In den zin, zooals het Wes-
nn g is bevolen door God, eene goede handeling met
e«n heilig
tersche begrip dat opvat, maar eer een gift of ge-
streven, dat men hoog moet houden. Men schenk van den bruidegom aan de bruid. De uitkeering
m°et met de van maskawin geschiedt meestal in het geheel niet,
noodige voorzichtigheid zorgen dat men
'" de echt niet doet, wat aanleiding kan geven tot
P'jnlijke gevoelens onder de echtgenooten onderling.
omdat de vrouw (als ze reeds 3 a 4 jaren als echt-
genooten gelukkig met elkaar hebben samengeleefd)
*)• Naar
«chetsenderwijs
deze handeling antwoordt een meisje

op de vraag van een jongeling,
ze genegen is zijn vrouw te worden: Daek bae,
— haar man die dan kwijtscheldt.
2). Sadjaba talek anoe bijeu, beunang sagala roepa
digantoengkeun kana talak. Behalve de reeds volgens
amoen geus ditjekei indoeng leungeun mah". Ik wil voorschrift opgesomde, kunnen nog andere, naar de
el als
uwe duimen reeds bij elkaar zullen zijn ge- wil der partijen huwelijksvoorwaarden worden verbon-
den aan den „talak".

163
„kaoela hidji ka pamadjikan kaoela ngaran
„Nji "*).
varieerende tusschen ƒl— ƒ 5.
Panghoeloe afgedragen.

aan den

De bruidegom zegt den Panghoeloe dit alles De medegebrachte sirih wordt aan de leden
na en herhaalt de huwelijksvoorwaarden, van het moskeepersoneel ten geschenke ge-
haalt de huwelijksvoorwaarden. geven.
Vertaald: Panghoeloe „Vermits gij thans reeds Wat wil de „sirih" nu beteekenen?
in den echt verbonden zijt met uwe vrouw, moet Het aan elkaar binden van de 2 a 3 takjes
gij aan die verbintenis voorwaarden verbinden, sirih doelt op de verbintenis, terwijl de „loeng-
welke als volgt luiden: Ik verbind aan de echt-
verbintenis met mijn vrouw, genaamd Nji
koen" — de opgerolde bladeren — de innigheid
van het verband uitdrukken. Het geheel doelt
de volgende voorwaarden:
voor het geval ik niet voor woning zorg tot
op het sirih-kauwen
wil dan zeggen,

dat de
„njeupah-ngalëmar" —,
liefde even onkreukbaar
huisvesting van mijn vrouw, genaamd Nji zij als de onuitwischbaarheid van het roode
of vocht „loewah" uit het sirih-kauwen.
wanneer ik geen huishoudgeld geef aan mijn De beteekenis van de symbolieke handeling,
vrouw, genaamd Nji
dagen, of
gedurende acht den vorigen dag door de bruid verricht
wegwerpen van het vuil na afloop
—van
het
de
wanneer ik niet zorg voor kleeding van mijne „ngeujeuk seureuh" is nu wel gemakkelijk te
vrouw, genaamd Nji , binnen een raden.
tijdvak van y2 jaar, of Van de moskee wordt gereden naar een huis,
wanneer ik mijne vrouw, Nji zonder van waaruit straks de plechtige optocht onder-
inkomsten laat vanwege een ondernomen land- nomen zal worden naar de woning der bruids-
reis, dan wel gedurende een jaar, tengevolge familie.
van een aanvaarde zeereis anders dan ter bede- In dit huis verzamelen zich allen, die straks de
vaart naar het Heilige land, en mijne vrouw, feeststoet zullen vormen. Hier worden de jong-
genaamd Nji , hierover haar beklag getrouwden van een feestgewaad in wajang-
doet bij den priesterraad te , en zij costuum 1 ) voorzien. Zoo uitgedost nemen ze
aldus den raad verzoekt om ontbinding van het plaats In den voor hen bestemden wagen, de
huwelijk, en zij dat verzoek vergezeld doet gaan bruid aan de rechterzijde van den bruidegom.
van eene verklaring, dat zij mij ontslaat van de Tegenover hen zitten een paar stemmig ge-
nakoming tot betaling van de maskawin, als- kleede schoone jongedames, die de jongge-
mede van andere verplichtingen tegenover mijne trouwden telkens door middel van een waaier
vrouw, genaamd Nji , dan vervalt ten frissche lucht toewaaien en verder het echtpaar
behoeve van mijne vrouw, genaamd Nji bij het in- en uitstijgen, of het schikken van het
één (van de drie) talak. ongemakkelijke kleed helpen.
De plechtigheid wordt, nadat de bruidegom Aan dezen optocht ontbreekt de „kasinoman"
zijn handteekening op de „soerat kawin" heeft niet d.i. het opgetuigde rijpaard, zonder ruiter,
gezet, met een „doea salamët" begezeld. heelemaal vooraan.
Het allereerste, wat de „panganten"
degom en bruid — — brui-
doen, is, dat zij zich tot
Als de wagen, waarin het jonge echtpaar ge-
zeten is, zich van den langen stoet losmaakt,
den Panghoeloe en de twee getuigen wenden en het voorerf binnenrijdt, dan barst een gejuich
om hun zegen in ontvangst te nemen, daarna en getier los uit de honderden kelen. Kanon-
vragen ze hun schoonouders en eigen ouders schoten vallen, vuurwerk brandt los, fanfares
mede om zegen. uit de gamelan, uit de muziek-, uit de angkloeng,
Ondertusschen wordt het „pipëkah" 2 )-geld, worden naar hartelust geslagen en geblazen, en
getrokken. Kinderen schreeuwen, gevoelige
1). Het zal den aandachtigen lezer zeker opval- vrouwelijke familieleden schreien den ganschen
len, dat telkenmale de vrouw met naam en toenaam «jd.
wordt genoemd. Dit is gedaan, om mogelijke verwa-
Al dit lawaai en drukte houden even snel
ring te voorkomen, want het kan voorkomen, dat
de man twee of meer (vier) vrouwen op na houdt. op, als ze zijn ontstaan, zoodra de jonggetrouw-
2). Hierover, zoomede over andere begrippen, in
een volgende aflevering. 1). D.l. in „dodot" met kilat bahoe.

164
den uit den wagen, langzaam, plechtig en ma- Het zijn blijkbaar echte hemelnimphen,
jestueus, hand aan hand voortschrijden en stap die zich daar in het paradijs her- en der-
voor stap de trede naderen. waarts bewegen,
De toekang njawer snelt hen tegemoet, ge- getooid met het flonkerende juweelen,
v°lgd door vrouwen, mannen, oud en jong, die wier schijnsel het wint van dat van den
elkaar verdringen om een goed plaatsje te be- middagregenboog.
machtigen.
Boven het hoofd der jonggetrouwden houdt 3. Geulis lënggik moelja kaja,
men 3 a 4 groote statiepajongs; over beider ge- tjatjak moen lalür ka doenja,
laat wordt een fijne zakdoek uitgespreid. Het tangtoe serab ka sadaja,
Segons uit de menschenmassa houdt op, als de kahibaran koe tjahaja,
toekang njawer aanstalten maakt om te begin-
nen. Het wordt stil, dat gij alleen het geklop Schoon, slank, zalig, rijk zijn ze,
van uw hart hoort; wierook wordt er gebrand, waren ze naar dit ondermaansche neder-
en als de rookwolken zich omhoog kronkelen, gedaald,
dan plots hoort gij de toekang njawer „goden" ze zouden allen hebben verblind,
aanroepen. Het klinkt heel anders dan hetgeen met het uit haar wezen stralend schijnsel,
gij bij een besnijdenisfeest gehoord hebt, ook
de bewoordingen van het „panjawer"
— het 4. Dina kitab geus disoerat,
behoeft nauwelijks gezegd —
luiden anders.
Als de plechtige aanroeping is geëindigd, dan
djaga di alam acherat,
loba amoe geulis merat,
z»ngt hij eerst de bruid toe, daarna den brui- tjahjana pating soemirat,
degom.
In rijmpjes wordt de bruid gewezen op haar In het heilig boek is reeds opgeteekend,
Plichten als echtgenoote tegenover haar man, dat in het hiernamaals
en den bruidegom op zijn plichten als man. er vele zeer schoone vrouwen zullen zijn,
Om op adem te komen wordt telkens een die een schitterend schijnsel afstralen,
greep uit de kom*) met beras en koneng stukjes
gedaan, die met kracht over de hoofden van de 5. Nja-eta istri bangsa oemat,
»Panganten" heen wordt weggeslingerd. Deze istri anoe meunang rachmat,
regen van beras met geldstukjes symboliseert kalangkoeng geulisna amat,
fortuna, die met milde hand rijkdommen in den tambah di sawarga ni'mat,
schoot van het echtpaar zal doen vloeien.
Ter illustratie volgt hieronder een „panja- Dat zijn dan die vrouwelijke wezens van
wer": menschelijken aard,
die zaligheid deelachtig zijn,
l.Baeu bangeut noe sarantën, ze zijn overschoon niet alleen,
noe mahal ti batan intën, maar die ook een genotvolle leven in het
darangoekeun koe marantën, paradijs leiden.
aja pitoetoer sakintën,
6. Istri anoe ditarima,
Kom! treedt nader lieve echtpaar, ngabaktina ka Jang Soekma,
dat veel duurder is dan edelgesteente, noe hadëp ka iboe rama,
leent alstublieft uw gewillig oor aan, hade tindak ka sasama,
de volgende niet-onverstandige wenken en
vermaningen, Het zijn de door God met zaligheid begif-
tigde vrouwen,
2. Roepana nja widadari, die in haar leven een en al trouw waren
di sawarga bala-wiri, bij de vervulling harer plichten jegens
panganggo intën bidoeri, den Allerhoogste,
___ngentjlong batan katoembiri, die haar vader en moeder gehoorzaam,
>• D.i. die uit de „heuleuran". en jegens haar gelijken wellevend waren.

165
7. Tapi aja deui djaga, ll.Soemawon aja tatamoe,
noe geulis teu përjoga, sing singër hade pasëmo,
ajana di sawarga, noelak lingsëm sing katimoe,
widadari hënteu njangga, ambrih pamëgët teu njëmoe,

Maar daar zullen nog andere vrouwen zijn, Als er gasten zijn,
die ook overschoon zijn, moet zij vlug ter been en bij de hand zijn
en die ook in het paradijs verblijven, en hen vriendelijk ontvangen,
en die schoonheid der hemelnimphen in zij moet de kunst verstaan, de verlegen-
het niet doen verzinken, heid te onderdrukken,
opdat hare echtgenoot niet zal laten blij-
8. Mana istri sing rantjage, ken, dat hij ontevreden gestemd is.
nja hoemadëp ka tjaroge,
dipiwarang age-age, 12. Oelah pisan pantja-bagah,
toenda keur digawe oge, kagoengan roemaos gagah,
tangtoe tjaroge teh seunggah,
Een vrouw moet derhalve trouw zijn, kawëlasna moal oenggah.
in de vervulling der plichten jegens haren Wees niet eigenzinnig en heerschzuchtig,
echtgenoot, gaat niet prat op uwe macht,
aan boodschappen zijnerzijds geve zij da- want uw echtgenoot zal zich eer van U
delijk uitvoering afwenden dan meerdere toegenegenheid
met terzijdestelling van ander werk, dat voor u voelen.
zij bezig is te doen.
13. Djeung tjaroge sing saati,
9. Masing bisa titip diri, manahna tttasing kasoerti,
ambeh sëpoeh soeka seuri, koemaha tali-paranti,
lampah oelah nganjënjëri, anoe kasëboet goemati,
sëpoeh sok miloe teu ari,
Wees eensgezind met uw echtgenoot,
ze moet de kunst verstaan, tracht zijn hart te winnen en hem te be-
zichzelf aan de zorgen van haren echtge- grijpen,
noot toe te vertrouwen, overeenkomstig de eisenen,
opdat hare ouders opwekkende gewaar- voorgeschreven door de getrouwheid.
wordingen en vreugde van haar zullen
beleven, 14. Sing sabar di kakoerangan,
zij zorge, dat haar handel en wandel geen roepa sandang roepa pangan,
aanleiding geeft tot hartzeer van haren elingkeun takdir sorangan,
man, oelah gantjang kasërëngan.
want weet, de ouders zullen er nolens
Wees tevreden, als er gebrek komt
volens in betrokken worden.
in Uwe levensbehoeften,
wees indachtig aan uw voorbeschikking,
10. Anoe ngesto ka salaki,
wees er niet al te gauw kregelig van.
ngabaktina taki-taki,
noe lorna tangan koe ridjki,
15. Anoe sabar teja pasti,
anoe djaoeh tina dëngki,
dipikawëlas koe Goesti,
anoe disëdja koe ati,
Zij, die haren echtgenoot trouw bijstaat,
soegan laoen-laoen boekti,
en bij de vervulling der echtelijke plichten
op haar hoede is, zij die lijdzaam zijn, zullen stellig de liefde
en die veel ontvangt en veel geeft, van God deelachtig worden,
en die gedachten van naijver verre van wat Uw hart verlangt,
zich houdt. zal van lieverlede in vervulling gaan.

166
16.Lamoen aja noe dipandang, uwe vrouw te winnen,
sanadjan roepa salindang, U zorge althans voor wat haar gemoed
oelah mawa maneh bëdang, kan veraangenamen,
ambrih ahirna nja padang, niet wat haar kan ontstemmen,
de rechter zal u in het ongelijk stellen.
Als gij iets gaarne wilt hebben,
al is het slechts een schouderdoek, 21. Pamëgët sing harti nakër,
laat u zich niet leiden door uw slechte istri koe oerang dikekër,
hartstocht, poma oelah njoekër-njoekër,
want gij zult het ten slotte wel op een tapi oerang moedoe tjangkër,
bevredigende wijze krijgen.
Als man behoort gij inderdaad het volle
17. Sakitoe woeroek ka istri, besef te bezitten,
piwoeroek tëroes djeung santri, bij het gadeslaan van uwe vrouw in haar
soeganna djadi pamatri, doen en laten
kana manahna nji poetri, waak, dat uwerzijds haar geen hartzeer
wordt aangedaan
Tot zoover zijn het de wenken en verma- maar gij moet U daarbij flink gedragen.
ningen voor de bruid,
het zijn altemaal raadgevingen, 22. Elingkeun piwoeroek rama,
gedacht op religieusen grondslag ngadeudeul panoelak hama,
hopelijk, dat ze zullen strekken tot ster- masing eling salalama,
king van het gemoed van de bruid. oelah dek salah tarima.

18. Ajeuna anoe diwëdjang, Wees gedachtig aan de raadgevingen van


ka pamëgët anoe boedjang, uwen vader,
masing eling sapapandjang, die ten doel hebben mogelijke onheilen
awon oelah kataradjang, verre te houden,
houdt ze steeds in gedachten,
Nu wordt het woord gericht tot den jon- wees er uw vader niet ondankbaar voor,
geling
houdt het steeds in gedachten, 23. Ka bodjo oelah dek njogok,
want het kan U slecht bekomen, als U barangasan hoegak-hagok,
het uit het oog verliest, mindëng-mindëng djadi kagok,
bodjo sing saroewa mogök,
19.Ka bodjo teh masing koekoeh,
tekad ati masing pëngkoeh, Vermijd alles, wat bij uw vrouw pijnlijke
ka wargi oelah salingkoeh, gevoelens kan opwekken,
lalampahan marga poegoeh, uwe lichtgeraaktheid, uw toesnauwende
toon geven vaak aanleiding tot moeilijk-
Wees standvastig tegenover uwe vrouw, heden,
Uw gemoed zij eveneens bestendig want uwe vrouw wordt er eveneens ver-
wees tegenover de familie openhartig toornd over.
richt uwe levenswijze naar orde en regel-
maat. 24. Oelah dek soelit bëndoean,
tik-tikan djeung timboeroean,
20. Ka bodjo sing ngalap manah, matak poegag kalakoean,
sakadar noe matak gënah, tjatjad koe noe saboeroean.
oelah noe matak toegënah, Wees niet haatdragend en licht boos,
koe hoekoem moal kamanah, kleingeestig in huishoudelijke aangelegen-
heden, jaloersch,
Gij moet de kunst verstaan, het hart van want dat alles kan maken, dat gij in uw

167
doen en laten wordt gehandicapt Tevredenheid huist in uw hart,
tot leedvermaak van uw buren. als gij zooveel bezit,
dat gij in staat zijt den adel bij zijn be-
25. Ka bodjo ngamoelasara, zoek te onthalen,
oelah arek lalawora, de terugkeerende logees wat mede te ge-
koemaha toetoeran sara, ven
ambrih loeloesna salira, de armen ook mee te doen genieten.

zorg goed voor het welzijn van uwe vrouw 30. Pasëmon sing pade sareh,
niet op een slordige wijze, asih batan ka boboreh,
maar overeenkomstig de voorschriften van soegih moekti mangka tereh,
den godsdienst, ngarendekeh batan sereh,
opdat het U wèl ga.
uwe onderlinge verhouding zij zachtmoe-
26. Moen bodjo kaloeloepoetan, digheid zelve
woeroekan bere ingëtan, veel lieflijker dan de geurige „boboreh",
soepaja kasalamëtan, wordt gauw gezeten en rijk,
oelah mawa napsoe setan, uwe schatten vermeerderen gelijk de pol-
len van een serehplant.
op hare tekortkomingen,
len van een sirihplant.
wijst gij haar op eene verstandige wijze,
opdat de harmonie niet wordt verstoord, 31. Hënteu pandjang nja miwoelang,
laat u zich niet leiden door slechte driften.
ondangan kësëleun moelang,
geus palajeun eusi doelang,
27. Koe noe koerënan elingkeun,
laini geus hojongeun moelang.
sëpoeh-sëpoeh ngadangoekeun,
moegi dilambat-lamboetkeun,
In mijne wenken, raadgevingen en verma-
roentoet-raoet reja pakeun, ningen zal ik mij moeten bekorten,
Houdt dit in gedachte, gij, echtparen, de genoodigden zullen wel moe zijn, en
luistert hiernaar, gij ouden van dagen, verlangen al naar huis te gaan,
moge het hun gegeven zijn, dat ze in den zij willen al graag den inhoud van de doe-
echt tot in lengte van dagen samen zul- lang, het is al zoo laat
len leven,
in de beste harmonie en in overvloed, Hierop laat hij volgen zijn beste wenschen
aan bruid en buidegom:
28. Soemawon hampang panangan,
teuteuggeul djeung nanggelongan, 32. Sim koering sëdja njanggakeun,
bahlana mah ka sarongan, ijeu noe dikarijakeun,
wirang tambah kabingoengan. moegi-moegi dilojogkeun,
ka noe matak ahli pakeun,
Het is heel slecht, als gij lichtvaardig er
toe overgaat, Hiermede eindig ik en zij het mij vergund
uwe vrouw te slaan of naar haar met iets te presenteeren,
te gooien, dit echtpaar, te wiens eere dit feest is
want de onaangename gevolgen komen op gegeven en laat mij de hoop uitspreken,
uzelven neer, dat zij hun beroepskeuze zullen volgen,
d.z. schande en verdriet. die hun levensonderhoud zal bezorgen.

29. Senang ati boga milik, 33. Teu ngaborongkeun Pangeran,


koewat njoegoeh menak tjalik, naon bae pangatoeran,
bisa mahanan noe balik, da aja opat lantaran,
ki miskin ge boga milik, noe matak warëg dadaran.

168
Dat is een zaak van Hoogere beschikking in staat uwe bloed- en aanverwanten te
onverschillig welk bedrijf zij ook mogen begiftigen,
kiezen, zoo gaat gij rustig in dit ondermaandsche
daar zijn maar vier beroepen, uwen slaap door brengen.
die ons dat brengen, hetwelk onze maag
kan bevredigen. 38. Lamoen lojog kanoe dagang,
moegi dipaparin senggang,
34. Boh ta n i boh djoewalmeuli, koewat mais koewat manggang,
boh mëgah milampah k o e 1 i, bisa neundeun bati dagang.
boh s a nt r i ngawoeroek ahli,
ngëbatkeun pitoetoer wali, Indien gij koopman wordt,
moge het geluk beschoren zijn,
Men kan worden landbouwer, dat U aan niets ontbreekt,
koopman, dan wel arbeider, dat gij veel van de gemaakte winst op zij
of godsdienstleeraar, die on- kan leggen.
derwijs geeft in godgeleerdheid, voort-
zettende de taak der wali's 1 ). Tusschen de bedrijven door worden de voor
de daarop-volgende plechtigheid benoodigde
35. Lamoen löjog kanoe 2 ) tani, voorwerpen in gereedheid gebracht, het eitje
moegi sing wëkël barani, met de ëlekan, het stukje haroepat, de këndi
sing moekti datang ka oeni, met versch water, het lampje, het weefgerei,
njoekoep indoeng bapa nini, al welke zaken wij den vorigen dag bij ,de
„ngeujeuk seureuh" gezien hebben.
wordt gij onverhoopt landbouwer, Het „njawer" wordt met een „doea slamët"
ik hoop, dat gij door noesten vlijt en ijver, besloten.
rijk wordt op een eerlijke wijze, Daarop klimt de bruid heel voorzichtig en
waardoor gij uwe ouders en grootouders geleid door haar bruidsmeisjes de trappen van
kunt onderhouden. de voorgalerij op en houdt dan halt op de hoog-
ste trede. Fluks wordt haar aangereikt, de
36. Sing djadian pëpëlakan, „këndi" met versch water, die zij dan in haar
tjoekoep make tjoekoep hakan, rechterhand houdt, terwijl haar linker het bran-
masing aja kaoendakan, dende stukje „haroepat" omklemt. Op de voor-
boga koeda toetoempakan, laatste trede wordt de „toendjangan" gelegd
d.i. een planken staaf, die in gewone dagen
uwe aanplanting groeie en bloeie. dient om de voeten bij het saroengweven, door
geen gebrek aan kleeding noch aan voe- ze er tegenaan te leggen voor afglijden te be-
ding, hoeden.
U ga zoo in uw rijkdom vooruit, Daarnaast legt men het eitje met de ëleken.
dat gij ook een rijpaard bezit. De bruidegom trapt nu op het eitje en de ëleken,
zoo krachtig, dat beide voorwerpen breken.
37. Neundeun doewit neundeun pare, De bruid wascht nu de voeten van den brui-
seueur këtan seuer tjëre, degom, of liever doet net, alsof zij de voeten
ka baraja koewat mere, wascht, door het water uit de këndi rijkelijk
di doenja tiis nja sare, vlak bij de voeten van den bruidegom weg te
doen vloeien, waarna zij de half leeggegoten
Legt veel geld op zij, en bezit veel padi, aarden „këndi" met kracht op den harden grond
veel ketan, veel tjere, te pletter werpt 1 ).
)• i.e. de eerste verkondigers van den Islam op
1). Het wordt als een slecht teeken beschouwd
2>- Soemëdangsch idioom. als het eitje, de ëleken of de këndi niet stuk gaan.

Kanoe kana; men zegt dlnoe medja in plaats
van dina medja = op de tafel.
Zoon geval geeft altijd stof tot opspraak, die voor
het echtpaar niet bepaald vleiend Is.

169
De bruidegom stapt nu plechtig over de jegens mijn kind, dat thans in den echt
„toendjangan" heen en nadert zoodoende zijn is verbonden,
bruid. Hij vat nu de bruid bij haar linkerhand, gelijk een voordracht van den „pantoen"
terwijl de pink dan die van de bruid omstren- enkel toespraak zonder begeleiding van
gelt en zoo, pink aan pink, loopen zij over een de „katjapi"
looper van „saroengpoleng" naar den voor hen het ligt dus in de bedoeling,
bestemden stoel of bank, die met bloemen en aan mijn kind vermaningen te geven,
groen rijkelijk is getooid. Daar zitten ze als een u een en ander op het hart te drukken
Koning en Koningin uit het Wajangverhaal, on- omdat vaders en moeders hart vol vreugde
beweeglijk te pronk, de lichamen dicht tegen zijn, blij in hooge mate.
elkaar aangedrukt! Al het goud van hun wa-
jangcostuum steekt scherp en schilderachtig af 2. Rehna Oedjang eudjeung Enok njai,
tegen den groenen achtergrond. ditikahkeun djeung pada karëpna
Er wordt een ordelijke queue voor hen ge- lam beunang ngarërëpok,
vormd, en alle aanwezigen brengen nu huide kolot mah ngan djoemoeroeng,
aan de jonggehuwden en wenschen hun een ge- samboeng doenga moegi lastarl
lukkige en voorspoedige echtverbintenis toe. loeloes-roentoet teu bantat
Is dit afgeloopen, dan scharen alle aanwe- sing asih saloeloet,
zigen zich in een wijden kring om het jonge ngeunah reungeu ngeunah tingal,
echtpaar. lambat-lamboet pandjang doerijat sa-
lemand treedt naar voren en te midden van rimbit
den opgetogen vroolijken kring draagt hij zin- këbat gëde daradjat.
gende de „bijantara" voor. Hetzelfde tooneel,
dat gij reeds aanschouwd hebt bij het besnij- Omdat gij en Enok njai
denisfeest, ontrolt zich voor uw oogen. Alleen in het huwelijk zijn getreden naar eigen
wil ik hierbij opmerken, dat juist bij deze ge- keuze
legenheid de „panganten awewe", bruid, haar zonder vóór-bemiddeling der ouders
nieuwen naam, dien zij voortaan als getrouwde de ouders hebben slechts er hun instem-
vrouw zal dragen, krijgt. Bij ons, Soendaneezen, ming mee te betuigen
draagt de getrouwde vrouw niet den naam van en hun zegen te geven, dat het goed zal
haar man, zooals dat in Midden en Oost Java gaan,
wel het geval is. in volkomen overeenstemming, zonder
De „bijantara" bevat nuttige wenken en ver- eenige stoornis
maningen van de ouders voor het jonge echt- eensgezind in lief en leed,
paar. aangenaam om te aanschouwen en te
Ziehier zoon „bijantara": hooren,
tot in lengte van dagen, vol toegenegen-
1. Dangdanggoela didamël pepeling, heid en liefde
rek miwoelang nandakeun kamëlang, in voortdurend geluk en voorspoed.
ka anak anoe panganten,
batan omongan pantoen, 3. Eta kitoe panëda ka Goesti
woengkoel këtjap teu djeung katjapi, noe kawasa noe moerba wisesa,
djadi saroepa-roepa, noe moerah ka machloek kabeh,
dek moeroek mitoetoer, sarta sapaat Rasoel,
nganasehatan ka oedjang, noe disëlir Pamoengkas Nabi
tina ama reudjeung iboe boengah ati, sarta sangët nënëda,
soeka taja hinggana. ka para loeloehoer,
moega loentoer bërëkahna,
In de volgende „dangdanggoela" regelen ka baroedak anoe geus djatoek karami,
zijn samengevat doch poma pisan Oedjang.
de wenken, raadgevingen, ten blijke van Aldus luidt onze bede aan den Aller-
mijne liefde hoogste,

170
aan den Almachtige, Gij moet uwe vrouw liefderijk beminnen,
die een en al liefde is jegens alle schep- met elkander in liefde omgaan,
selen, een opgewekt voorkomen hebben,
zoomede vragen wij den zegen van den geen muizenissen in uw hoofd en hart
Gezant Gods, hebben,
den Laatsten Profeet, in uw woorden niet stroef en gestreng zijn
ook richten wij gelijke beden u opgeruimd toonen,
aan ons voorgeslacht, opdat gij, aldus voortgaande,
dat hun zegen moge rusten het eenmaal betreden rechte pad der
op de jonggehuwden, deugd blijft volgen,
O! Oedjang! wees indachtig aan wat met uwe vrouw zij u steeds in woord en
volgt. daad eensgezind,
zoowel in deze vergankelijke wereld als
4. Eling-eling koe pikir ilaing, in het hiernamaals.
kabeh woelang anoe mikamêlang,
djeung bodjo oelah rek bëndeng, 6. Nadjan soegih ëmas perak doewit,
koedoe sing loeloes-roentoet, moen teu roentoet reudjeung pamadjikan,
laki-rabi sing loeloes-loewis, ngoelajaban bae hate,
oelah gëtas hareuras, loepoet anoe dimaksoed,
sok matak teu oeroes, moal djadi rahajoe diri,
moen noeroetkeun napsoe këras, alamat teu djamoega,
djadi was-was sok rëgas taja kainggis, saoemoema hiroep,
leungit ichtijar tiwas, lam tina kabeungharan,
anoe matak djëmpe hate tiis pikir,
Houdt ze goed in uw gedachten ngan roentoet saüleutan.
al de raadgevingen van hen, die U lief-
hebben, Al bezat gij veel goud, zilver en geld,
leeft met Uwe vrouw niet in onmin, als gij niet in harmonie kon leven met uwe
doch zorgt, dat gij steeds in volkomen har- vrouw en gij uw gemoed maar geen
monie met haar omgaat, rust wist te gunnen,
uwe echtelijke band zij duurzaam en be- dan zoudt gij niet krijgen, wat gij zoo
stendig, gaarne had, dat u geschiede,
wees niet lichtgeraakt noch hardvochtig, geen voorspoed zou u deelachtig worden,
want het bekomt u slecht, slechts tegenspoed zal uw deel zijn zoo-
als gij u laat leiden door uwe slechte lang gij tot de levenden behoort,
driften, het is rij k d o m niet,
dan kunt gij u niet meer beheerschen, en die kan maken, dat gij rustig van gemoed
verliest zijt en tevredenheid in uw hart huist,
uw zinnen alsmede uw nuchter verstand, doch het is de harmonie, waarin gij
en zoo overkomt u een ongeluk. met uwe vrouw leeft.

5. Ka bodjo teh mangka wëlas asih, 7. Reudjeung përloe moenggoehing salaki,


koedoe pisan silih pikaheman, mapatahan ka bodjona teja,
pasëmon koedoe sing beres, adab panata awewe,
oelah koesoet ngoeloewoet, dijoek nangtoeng loemakoe,
omong oelah këtjoet djeung kësit, tata-titi mangka kasoerti,
koedoe oelat marahmaj, tingkah polah babasan,
soepaja toemoeloej, sarta tindak-tandoek,
loeloes kana kahadean, oelah sok tindak ngadadak,
djeung bodjo teh sing malar djadi sa- sarta woeroek tataning ngakoe tatami,
rimbit, sing sareseh somejah.
di doenja di acherat.

171
Het behoort tot een der plichten van den Insja Allah loeloes,
man saratna ngan oelah moengpang,
om zijn vrouw het begrip bij te brengen ka piwoelang doch oedjang sing eling-
nopens de goede manieren van een wel- eling,
opgevoede vrouw kana kaheman sëpah x ),
de zedelijke betamelijkheid in doen en
laten, Dat is niet veel (lang) (het behoeft ook
de wellevendheidsvormen moet zij goed niet,
kennen, want waar het op aankomt, is,) dat gij
ze moet zich in de juiste welgekozen het ter harte neemt en het opvolgt,
woorden weten uit te drukken, al is het ook zoo kort als gij die maar
zoomede behoort zij goed te kennen de goed wist op te volgen, het zal goed met
omgangstaal en omgangsvormen, u gaan,
ze mag niet lichtvaardig handelen, gij zult er de zoete vruchten van plukken,
ook moet gij haar leeren de wijze, waarop met Gods wil, gij zult stellig gelukkig
zij hare gasten moet ontvangen, leven,
ze moet gul, gastvrij en vriendelijk zijn. als gij maar zorgt, die raadgevingen niet
in den wind te slaan.
8. Poma-poma rek kaboeroe sëngit, O, mijn dierbare zoon, wees altoos ge-
ka bodjo teh moen aja salahna, dachtig aan de liefde van uwe ouders.
anoe teu soeroep djeung hate,
naon noe teu panoedjoe, In alle handelingen, die de jonggehuwden zoo
pek waktjakeun sina kaharti, even hebben verricht ligt een symbolische betee-
loepoetna pamadjikan, kenis opgesloten.
koedoe leukeun moeroek, Het ei met de ëlekan doelt op dingen, die
djeung koedoe gëde hampoera, wij niet nader behoeven aan te duiden.
reudjeung koedoe woeroek naon anoe wa- De toendjangan doelt op „eensgezindheid",
djib, toendjangan is steunen, bedoeld wordt den we-
parentah hoekoem sara. derkeerigen steun. De „palita" wil zeggen, dat
de echtgenooten elkaar van licht zullen voor-
Als gij reden hebt om zich wat boos te zien, daarmee wordt dus gesymboliseerd „een
maken over eene tekortkoming van uwe goede verhouding".
vrouw, Met voetwassching „een welkome ontvangst
welke uw hart ontstemt, door de vrouw bij de thuiskomst van den man",
kortom alles, wat niet naar uw zin is, terwijl het te pletter wegwerpen van de aarden
leg het haar dan goed uit, tot ze het be- këndi wil uitdrukken „de frischheid der weder-
grijpt, zijdsche liefde, dus een ongestoord huiselijk ge-
en wanneer blijkt, dat uwe vrouw werke- luk als men een këndi in gruiselementen werpt,
lijk er schuld aan heeft, blijft daarvan en van den inhoud, het water,
dan moet gij haar met het meeste geduld niets over; alleen de „frissche" lucht, die uit
er op wijzen, de plaats, waar het water wegvloeit, ons tege-
en haar vergiffenis schenken, moet waait, blijft er dan over.
verder is het uw plicht, haar in te wijden Het brandende stukje „haroepat" symboliseert
in de leeringen en plichten van den het „blusschen of dooven van slechte driften, of
Godsdienst. liever het verbranden, dus het dooden, van
slechte hartstochten" want „haroepat" is zeer
9. Ngan sakitoe nja mere pepeling, licht breekbaar. Van daar dat men van iemand,
hanteu pandjang dapon dipilampah, die zeer opvliegend, ontvlambaar van aard is,
sanadjan piwoeroek pondok,
lamoena bisa noengkoes,
1). Deze bijantara" wordt vaak gevolgd door een
meureun djadi rahajoe diri,
tweede, nl. voor de bruid van haren vader, waarin
karasa mangpaatna, hare nieuwe naam wereldkundig wordt gemaakt.

172
zegt: „pinggës haroepateun", breken als haroe- zoo gedraagt men zich niet,
pat, (haroepat is zeer licht breekbaar en breekt dat is minder beleefd,
steeds slechts, er komen altijd scheuren in). hij neemt de vormen van wellevendheid
Als de voorlezing van het bijantara is geëin- niet in acht,
digd, wordt de plechtige zitting opgeheven, en gelijk iemand, die minder welopgevoed is,
de jonggetrouwden begeven zich, weder pink en waar komt gij vandaan,
aan pink, naar hun vertrek. Vlak voor de deur waar is uw woon- of verblijfplaats,
maakt de bruid zich van den bruidegom los, wat is het doel van uwe komst?
treedt de kamer binnen, op den voet gevolgd
door een zangeres — en sluit de deur dicht,
terwijl de bruidegom dan buiten wacht en op
Bruidegom.
1. Adoeh Njai teungteuingeun teuing,
een „amparan" plaats neemt. ka poen akang x ) naha bët ditilar,
Na een spanne tijds, als de bruid zich binnen hënteu ditjandak ka djëro,
ook reeds op een „amparan" heeft neergezet, koe naon mawi kitoe,
wordt van buiten op de deur geklopt. kawas-kawas noe sëdih kingkin,
Bij monde van de zangeres geeft de bruid ant- Njai ka diri ëngkang 1 ).
woord, en zingende wordt er dan de vraag bij bët panto dipintoe,
gesteld, „wie geklopt heeft, een geest, of een ëngkang sakalintang bingbang,
mensch, wie, die zich zoo verstout heeft, een pipikiran asa dipilain-lain,
slaapvertrek te willen binnentreden, niemand zal Njai geura popojan.
worden toegelaten, wie het ook moge zijn, zoo
hij zich niet bekend wil maken, zijn identiteit O, Lieveling, hoe kunt ge me zoo hard be-
bewijzen en het doel van zijn komst meedcelen". handelen,
Op al deze en dergelijke vragen geeft de brui- wat was de reden dat ge mij achterliet,
degom, bij monde van een zanger bevredigende dat gij mij niet naar binnen meenaamt,
antwoorden, zoodat hij tenslotte, nadat het spel- waarom gedraagt gij U zoo,
letje zich meerdere keeren heeft herhaald, toe- het is net of gij ten zeerste ontstemd zijt
gelaten wordt, en de bruid hem met open armen lieveling, jegens uw broeder,
welkom heet in haar vertrek. zie, hij vindt de deur voor zich gesloten,
Deze plechtigheid noemt men „boeka pintoe" uw broeder is de wanhoop nabij,
— deurontsluiting. hij heeft de gedachte, dat hij als een
vreemde wordt bejegend,
Aldus „Boeka Pintoe": toe! lieveling, zeg me dan gauw de reden
(Dangdanggoela). ervan.
Bruid.
1. Saha eta anoe koemawani, Bruid,
ngëtrok lawang djin atawa djalma, 2. Adoeh-adoeh ëngkang deudeuh teuing,
moen djalma dek maksoed naon? oelah kitoe ëngkang mananahan,
oelah kitoe nja lakoe, nja soteh ditoetoep panto,
koerang adab tatakaraml, lam ngewa ta giroek,
teu make soeba sita, tobat pami ngalain-lain,
Hr noe koerang elmoe, moeng aja noe dimaksad,
djeung sampejan oerang mana, ka ëngkang saestoe
bandjar karang lëmboer matoeh geusan raji 2 ) rek gadoeh oendjoekan,
tjitjing, bade nares reh ëngkang soemping ti
naon noe dek disëdja? masdjid,
1). Akang, ëngkang, kakang =„oudere broeder",
Wie is daar, die zoo vermetel is ook gebezigd, als men iemand, die ouder Is In leeftijd
op de deur te kloppen, een djin (geest) vertrouwelijk of gemeenzaam toespreekt; door de
of een mensch? vrouw tegen haren man; en omgekeerd gezegd van
zichzelf tegenover jongeren;
zoo hij een mensch is, wat mag dan zijn 2). Tegenstelling van akang of raka, dus jongere
voornemen zijn? zuster, — broeder.

173
Och broeder, wat ben ik met u begaan, margl dek pandajng tjatoer,
heb zulke gedachten niet, sapërkawis ëngkang ka koering,
wel is waar is de deur op slot, moendoet diboeka lawang,
maar het is niet, omdat ik u haat of afkeer sim koering panoehoen,
van u hebt, moal waka moeka lawang,
vergeving, het is ver van mij om u als een lamoen tatjan hasil panëda sim koering,
vreemde te bejegenen, narah mo moeka lawang,
het is alleen, omdat ik iets op het hart heb,
inderdaad, broeder, Niet verlegen zijn en wees lijdzaam,
uw jongere zuster wil graag haar broeder ga liever zitten met gekruiste beenen (si-
wat verzoeken, la) op de pandanmat,
een vraag stellen, daar hij net van de mocht gij er moe van zijn, zoo keere de
mesdjid is teruggekeerd, sila in emok want het zal een tamelijk
dat is heusch de reden, waarom gij werd lange geschiedenis worden,
achtergelaten. ten eerste heeft u me verzocht,
dat de deur ontsloten zal worden,
Bruidegom. ik bied u mijn verontschuldiging,
2. Matak naon moen didjëro boemi, ik wil de deur niet eerder voor u openen,
nja badami atawa mariksa, dan nadat aan mijn verzoek gevolg zal
da djueng ëngkang geus sadjodo, zijn gegeven,
hajang oelah dikantoen, nu ben ik niet genegen de deur te openen.
diri ëngkang diloewar tjitjing,
ëngkang era katjida, Bruidegom.
koe wargi noe koempoel, 3. Amboe-amboe na koenaon njai,
rehna koe Njai ditilar, masinikeun narah moeka lawang,
abong-abong teu nganjahokeun teuing, ëngkang teh kamana nja los,
moen enggal boeka lawang, moen Njai hënteu ngakoe,
djadi njai ngalanggar hakim,
wat hindert het, indien binnenshuis, toer hakim geus nërangan,
het onderhoud plaats heeft of de vragen tadi teh di kaoem,
gesteld worden, soemawonna iboe rama,
gij zijt immers al met mij in den echt ver- geus ngidinan ëngkang bade ngiring Njai,
bonden, lëbët taja wagëlan.
ik wilde niet, dat ge mij achter liet blijven,
uw broeder toeft nu buiten, Wel, wel! hoe heb ik het nu met u, lie-
broer is erg verlegen, veling,
voor de hier vergaderde familie, dat gij zoo beslist weigert de deur te
wijl hij door u achtergelaten werd, openen,
och het is zoo erg, dat gij het u niet kunt waar moet ik dan heen,
indenken, als ge mij niet ontvangen wilt,
wil dus alstublieft gauw de deur open ge overtreedt de rechterlijke uitspraak
maken. immers de „hakim" heeft al uitgemaakt,
zooeven in de mesigit,
Bruid. de toestemming van uw moeder en vader
3. Oelah lingsëm wajahna teh teuing, was al zoo veel te eerder gegeven,
anggoer tjalik sila dina samak, dat reeds toegestaan werd, dat ik lieveling
kësël sila malik emok 1 ), volg er kan heelemaal geen bedenking
tegen zijn dat ik binnenga.
1). Wijze van zitten van een Soendaneesche vrouw
d.i. de beenen eenigszins naar achteren en dan een
Bruid.
weinig zijwaarts uitgestrekt, de belde armen kruise-
lings op de schoot, terwijl het bovenlichaam In half-
4. Lërës pisan tadi lahir hakim.
liggende houding op die armen rust. geus ka koeping koe raji ge ëngkang,

174
sanes ngalanggar koering ge, smachtende naar het oogenblik der ont-
moeng ëngkang oelah roesoeh moeting.
moegi ëngkang sing titih rintih,
moegi oelah teu sabar, Bruid.
da moal satahoen, 5. Mangga ëngkang ajeuna sim koering,
djisim koering teh jaktosna, bade waktja ka salira ëngkang,
poerwa hënteu enggal moeka lawang kori, moeng pangapoentën bae,
dek aja noe ditëda. agoeng sewoe bëbëndoe,
salaksa doedoekënging galih,
Heel juist wat de hakim zooeven heeft ge- oelah djoehal nja manah,
zegd, ëngkang oelah bëndoe,
het is door uw zuster ook reeds gehoord, tobat abdi lam ngoerat,
broeder, ënja soteh aja panëda saeutik,
het is ook niet, dat ik de uitspraak wil manawi tërang manah,
overtreden,
wees niet voorbarig, broer, Goed broer! nu wil ik wel,
wees omzichtig en behoud uw tegenwoor- mijn hartewensch voor U uitspreken,
digheid van geest, maar verontschuldig mij,
wees bedaard, duizend maal valle uw toorn.
want het zal geen jaartje duren. tienduizend maal uw hartzeer,
de werkelijke reden, laat het uw hart niet ontstemmen,
waarom ik niet dadelijk de deur voor u wees niet boos op mij,
ontsluit, o! vergeving, het is geenszins, dat ik u
is, dat ik u iets te verzoeken heb. daarmee wil bedriegen,
het is inderdaad zoo, dat ik u iets te
Bruidegom. vragen heb,
maar dan alleen, in geval zulks uw hart
4. Hojong naon soemangga teh teuing, behaagt,
enggal-enggal Njai geura waktja,
ëngkang soemëdja rek tjaos, Bruidegom.
oelah dikandoeng-kiloeng, 5. Tërang pisan ëngkang sijang wëngi,
sabab ëngkang noe baris wadjib, soeka lilah djeung teu njangka ngoerat,
mo boeroeng ditjaosan, bënërna da ka tjaroge,
sagala pamoendoet, ëngkang mo njangkang lëmboe x ).
ngan oelah dilila-lila, moal dek paralat-poerilit,
diri ëngkang diloear ngadon ngahëning, alkëtip soelam pan dan 2 )
hanaang hajang tëpang. samakta mo moendoer,
ngan oelah rek asa-asa,
Wat verlangt gij? ik stel mij geheel te linggih Njai oelah erek isin-isin,
uwer beschikking, waktjakeun nja kahajang.
toe zegt het maar gauw ronduit,
uw broeder wil graag aan uw verlangen Wees er verzekerd van, dat uw broeder
voldoen, dag en nacht,
niet zoo geheimzinnig zijn, zich verheugt en verblijdt, en niet denkt
want broer is het, op wien de verplichting aan bedriegerij,
rust,
te verwezenlijken 1). Dit is een eigenaardige woordkunst, „sindir"
al datgene, wat gevraagd is, op „tjangkang lëmboe", het slagwoord hierop is „koe-
mits er maar niet lang mee getreuzeld lif' de beteekenis is „parahat-poerilit".
2). „sindir" op „alkëtip soelam pandan", het slag-
wordt,
uw broeder komt nu aldus alleenlijk buiten woord is „samak", de beteekenis is „samakta". Over
sindir, zie „voorwoord bij de Woordenlijst tot de pan-
te verwijlen toens door wijlen C. M. Pleyte.

175
het is volkomen in den haak, vermits zulks make naon ëngkang teu atjan mangerti,
aan uwen echtgenoot is gericht, wantoening djalma ngora,
broer zal zich niet gedragen gelijk de
„schil" (huid) van een stier, O! ik ben verheugd als het zoo is, zusje,
ik zal mij er niet om heen draaien, dat is verstandig gedacht, lieveling,
het is carpet van pandan gevlochten, dat gij wilt treden in de voetsporen der
geheel toegerust, ik zal niet op mijn woor- voorouders,
den terugkomen graag, ik volg u,
maar weifel dan toch niet zoo, nu dan, hoe moet dat, zus?
lieve zus wees niet zoo schroomvallig, wil mij er uitsluitsel van geven,
zeg flink ronduit, wat gij van me verlangt. opdat ik weet, hoe te handelen,
bij het in toepassing brengen van dat oud
Bruid. gebruik,
6. ënja eta panëda sim koering, wat moet er gedaan worden, ik ben er nog
oelah kantoen tali parantina, niet mee vertrouwd
jen nëmbe gadoeh tjaroge, wijl ik in dat opzicht nog onervaren ben.
toemoet talari sëpoeh,
anoe dipambrih djadi rapih, Bruid.
sing silih oepah-oepah, 7. Sageuj teuing ëngkang teu mangarti,
soepajana loeloes, përlampahan noe anjaran nikah,
soegan lawas tjoemarita, kapan ënggeus seueur tjonto,
malar noelar tata-titi nini aki, moen ëngkang tatjan maphoem,
tingkah polah baheula. mangga koering wawartos deui,
geuning aja paribasa,
Mijn verzoek is namelijk dit, moedoe boeka pintoe
dat niet achterwege wordt gelaten het oud tapi ënggoning loemampah,
gebruik, moeka pintoe kijas këdah nganggo doewit,
dat in acht wordt genomen door haar die keur ngërsakeun tawoeran,
pas een echtgenoot krijgt,
overeenkomstig een voorouderlijke instel- Het is vreemd, dat gij niet bekend zijt,
ling, met de plichtplegingen bij een pas ge-
welke beoogt, de eensgezindheid van het trouwd paar,
echtpaar, daar zijn immers veel voorbeelden van,
dat elkanders leed lenigt, zoo mijn broeder er nog niet mee ver-
een harmonische verhouding die tusschen trouwd is,
de echtgenooten moet heerscherr, goed, ik zal hem er wel over inlichten,
hopelijk zullen wij dan tot in lengte van daar is immers een zegswijze,
dagen met elkaar samenleven. die spreekt van eene poortontsluiting,
en op ons zal de zegen van onze voorou- maar bij het vieren dier plechtigheid,
ders rusten, van deurontsluiting behoort een bezwe-
(zoo wij) die voorouderlijke handelwijze ringsmiddel, waarbij wat geld te pas
(volgen). komt,
dat bestemd is om als liefdesgift te worden
Bruidegom. uitgestrooid.
6. Atoeh soekoer lamoen kitoe Njai,
anoe manis kolot mamanahan, (Sinom)
niron sëpoeh-sëpoeh kahot, Bruidegom.
■soemangga ëngkang toemoet, 7. Ach koetan hënteu pira,
ënja koedoe koemaha Njai, sakitoe mah tai tjeuli,
ëngkang parman tërang, soemangga ëngkang njaosan,
soepajana maphoem, ngeuslan tali paranti,
niroe tata noe baheula, sakahojong sajagi,

176
poen ëngkang tinangtoe toemoet, waktjakeun masingna poegoeh,
mo dipoengpang koe ëngkang, dapon geura diboeka,
moen aja pamoendoet Njai, ëngkang kësël lami teuing,
sabaraha lobana ëngkang tawoeran. masing tërang Njai moendoet sabaraha,

Zoo! dat valt erg mee, hoor, Waarlijk uw broeder zal u geheel er wille
het is voor mij „oorvuil" (kleinigheid), zijn,
gaarne wil ik mij aan uw verlangen on- maar hij hoort graag een bepaald bedrag
derwerpen ter uitvoering der voorouder- opgegeven,
lijke instelling, hoeveel zou het zoo ongeveer zijn,
wat ge verlangt, zult gij voor u gereed hoe groot zou de premie zijn, zusje,
vinden, die zou kunnen strekken tot verheugenis
uw onderdanige broeder zal u zonder twij- van uw hart,
fel gewillig gehoorzamen zeg het maar ronduit, zekerheid moet er
niets zal door hem worden geweigerd, zijn,
als gij het verzoek daartoe maar doet, als de deur maar dadelijk wordt geopend,
hoeveel is er noodig dat hij voor liefdes- uw broeder is erg moe van het wachten,
gift heeft uit te strooien? zeg het maar ronduit zus, hoeveel vraagt
gij dan?
Bruid.
8. Lah ëngkang teu sapira, Bruid.
tawoeran soteh koe doewit, 9. Hamënggah përkawis eta,
keur baris noe toenggoe lawang, kenging nimbang-nimbang koering,
minangka pamoeka koentji, sëdëng bae pami ëngkang,
reh ëngkang nëmbe soemping, masihan ka djisim koering,
sarëng minangkana kaoel, pantës sapoeloeh ringgit,
kitoe tata baheula, tah ëngkang sëdëng sakitoe,
ditiron koe noe kiwari, mangga lawang diboeka,
kitoe soteh soegan aja rido manah. nanging ëngkang këdah boekti,
moen teu boekti raji narah moeka lawang,
Och, broer, het zal niet veel zijn,
er wordt weliswaar wat geld voor lief- Och! wat dat betreft
desgift uitgestrooid, het is door mij al genoeg gewikt en ge-
maar dat is voor den poortwachter, wogen,
verzinnebeeldend de sleutel ter ontsluiting het is voldoende als gij
van het slot, mij ter hand stelt
aangezien het de eerste keer is, dat mijn een som, ten bedrage van tien rijks-
broeder hier is, daalders,
bovendien kan dat geld beschouwd wor- weet gij broeder, zooveel is schappelijk,
den als aflossing van een gelofte, daarvoor wordt de deur graag geopend,
zoo was het oude gebruik, maar het moet in klinkend munt betaald
waarnaar het nageslacht zich thans spie- worden
gelt, anders is uw zusje niet genegen de poort
zoo wil ik het ook, athans, als het uw te ontsluiten.
hart behaagt,
Bruidegom.
Bruidegom. 9. Adoeh-adoeh geuning loba,
8. Lërës ëngkang rido pisan, bët koedoe sapoeloeh ringgit,
ainoeng nëda anoe pastl, ëngkang mah rada rareuwas,
kintën-kintën sakoemaha, bët teu kira-kira teuing,
lobana mërësen Njai, eta mah lam deui,
noe kira soeka ati, koe ëngkang teu kaoentoep,

177
oentoepan soteh ëngkang, sarëng soegan ëngkang gadoeh,
panjana teh ngan saeutik, koemaha moen ditawar,
salawe mah koe ëngkang moal kadada. Njai aja loentoer galih,
ka poen akang Njai soegan aja wëlas.
O! dat is toch wat veel,
wat zegt gij daar, moet ik dan tien rijks- Inderdaad, dat was zoo,
daalders neertellen, uw broeder heeft er zus wel wat toe-
uw broeder is er een weinig van geschrok- gezegd,
ken, maar onder het beding, dat er matig wordt
zie! dat is een ondoordachte eisch, gevraagd,
dan verandert de zaak, nu blijkt dat'het veel te veel is,
uw broeder ziet er geen kans toe, maar misschien wilt gij mij toestaan,
ja eerst dacht hij wel er toe in staat te voorzoover uw broeder dan geld bij zich
zijn, heeft,
vast vermoedende, dat het bedrag wel ge- wat zegt gij ervan, als ik er wat op af-
ring zou zijn, ding,
maar als het vijf en twintig gulden moet zal het zusje welgevallig zijn,
zijn, hij kan zoon groote som niet misschien heeft zusje wel medelijden met
missen. haar broeder.

Bruid. Bruid.
10. Eta mah teu langkoeng ëngkang, ll.Soemangga ëngkang soemangga,
sakitoe panëda koering, ditawar ge kadjeun teuing,
sageuj teuing teu kadada, sim koering sëdja ngiringan
eta ge da ngan saeutik, sakoemaha nja kawani,
pira sapoeloeh ringgit, moen ënja rek maparm,
sageuj ëngkang teu kaoentoep, pikeun anoe toenggoe pintoe,
djeung kapan tadi ëngkang, moeng anoe sapantësna,
sagala sanggëm ka koering, ëngkang teh erek maparm,
lahir ëngkang moal aja noe dipoeng- sakoemaha ëngkang teh nja rek masihan,
pang,
Goed, broeder, heel goed,
Dat is overgelaten aan broeders welne- daar heb ik geen enkele bedenking tegen,
men, ik zal uw wil volgen,
zooveel is, wat zus vraagt, hoeveel u ook mocht durven geven,
het klinkt zoo ongeloofelijk, dat het voor u zoo gij waarlijk mij wilt schenken,
te zwaar is, voor den poortwachter,
dat is toch ook maar een gering bedrag, maar het bedrag moet overeenkomstig uw
och, het is slechts tien rijksdaalders, stand zijn,
wat vreemd, dat gij er niet in staat toe dat bedrag, dat broeder geven zal,
zoudt zijn, hoeveel zal het dan wel zijn, broer?
en heeft mijn broeder zoo even niet, mij
alles toegezegd, Bruidegom.
hij zei, dat mij niets zou worden gewei- 11. Soteh ëngkang hatoer maap,
gerd. wawanen ëngkang mah leutik,
ëngkang bade ngatoeranan,
Bruidegom. tatapi ngan tiloe doewit,
10. Lërës ari tadina mah, ëngkang teu gadoeh deui,
ëngkang soemanggoep ka Njai, ngan sakitoe nja kagadoeh,
tapi lamoen sameudjeuhna, mangga boekakeun lawang,
eta mah bët loba teuing, ëngkang ënggeus kësël teuing,
ngan soegan aja widi, di loewar teh djeung era koe noe naringal,

178
Het is zoo, doch vooraf biedt broeder zijn het is waar, ik ben deftig (een gezeten
verontschuldiging, man),
want het is weinig, wat uw broeder er maar verdien nog niets,
voor over heeft (lett. mijn moed is wel later, zus, zal aan uw verlangen voldaan
wat klein). worden,
broer zal geven, als uw broeder al een bepaald beroep
maar slechts drie duit, heeft,
uwe broeder bezit niet meer, al moet het zijn 3 of 4 honderd gulden,
het is slechts zooveel, wat broer zijn rijk- vast en zeker zult gij het krijgen,
dom is, maar nu, lieve zus,
toe wil dan de deur nu openen, het is onmogelijk, ja, ik heb nu niets, daar
uw broeder is het wachten al moede, is niets aan te doen.
hier buiten en schaamt zich voor hen, die
hem gadeslaan. Bruid.
13. Panoehoen ari ëngke mah,
margina sok inggis djalir,
Bruid. sarta moen ënja teu aja,
12. ëngkang oelah ngawiwirang, kadjeun ditoeroenkeun deui,
oelah sok ngapëskeun diri, koema moen doewa ringgit,
sabenggol mah teu sëdëngan, tah ëngkang sëdëng sakitoe,
padahal ëngkang teh ginding, ngoembangan ka salira,
sarta djalma bërboedi, moal matak lingsëm teuing,
na bët moendoer koe sakitoe, kitoe soteh moen rëmpag djeung manah
toerta djalma meudjeuhna, ëngkang,
dek ngaleler tiloe doewit,
moegi ëngkang sing nimbang kana sallra, Ik heb liever niet, dat het tot later uitge-
steld wordt,
Verneder Uzelf toch niet, want dan komt er, naar ik vrees, wei-
haal uw stand niet neer, nig van,
een benggol (een 2i/2 centsstuk) is wel en zoo gij waarlijk niets bij U hebt,
wat weinig, goed ik zal het verlagen,
daar zijt gij, broer, toch wat te deftig voor, wat denkt gij van twee rijksdaalders,
en ge zijt een welopgevoed man nog wel, kom broer, dat is toch heusch schappelijk,
waarom schrikt gij voor zoon onbeduidend het is meer in overeenstemming met uw
bedrag (10 rijksdaalders) toch terug, stand,
gij zijt immers een man van stand, het heeft geen reden tot verlegenheid,
wilt nu gij slechts drie duit geven, alhans, als het in overeenstemming is met
kom broer, gedraagt U toch naar rang en uw hartewensch
stand.
Bruidegom.
Bruidegom. 13. Lah edas koe mere-kela,
12. Lah Allah atoeh koemaha, ka ëngkang teh ari Njai,
nadjan ënja ëngkang ginding, mangga ëngkang ngatoeranan,
da teu atjan balang sijar, ijeu gadoeh lima këtip, ] ).
engke mah soemangga Njai, tapi ëngkang teh djangdji,
moen ëngkang ënggeus rintih, ka Njai anoe saestoe,
nadjan tiloe opat ratoes, arek mere siloka,
tan wande diladenan, mangga tërangkeun koe Njai,
ngan mangsa ajeuna Njai, moen teu tërang samar sijos ngatoeranan,
dikoemaha ari keur noedjoe teu aja, 1). Hoogstwaarschijnlijk ligt hierin opgesloten
eene symbolische beteekenis, want „lima këtip" kan
Och, hemel, hoe moet dat nu, rijn:

179
Och! wat zijt ge lastig en veeleischend, ik zal er mijn gedachten over laten gaan,
tegenover uw broeder, lieve zus, maar als ik ze niet begrijp,
goed wil ik U dit geven, wil echter mij de premie toch niet ont-
hier hebt gij vijf dubbeltjes, houden.
maar uwe broeder maakt daarbij het
beding, (Asmarandana).
waaraan gij waarlijk u onderwerpt, Bruidegom.
ik wil U een raadselspreuk voorleggen, 14. Sageuj teuing teu kaharti,
die gij moet ophelderen, ëntong make dimanahan,
als gij het niet kunt, dan neem ik de gift da lam toeroetjing hade,
terug. koe Njai moen geus kamanah,
ke koe ëngkang digandjar,
Bruid. lamoen toeroetjing kamaphoem,
14. Lah ëngkang atoeh koemaha, tambah djadi saroepija,
koering mah lam kijai,
palangsijang hënteu bisa, Neen, het is niet waarschijnlijk, dat gij ze
wantoe koering hënteu ngadjl, niet zult begrijpen,
siloka atawa sindir, ge behoeft er uw hoofd niet mee te breken,
tjing mangga soegan kamaphoem, het is in geen geval een moeilijk raadsel,
sëdja dek dipikiran, als gij er goed over nagedacht hebt,
tapi lamoen teu kaharti, dan wil ik u nog beloonen
përësen mah lima këtip oelah gagal, als het raadsel geheel opgelost zal zijn,
wordt de premie dan verhoogd tot één
O! lieve broer, hoe dan? gulden.
ik ben geen kijahi d.i. geleerde, (i.g. geen Bruid.
expert in dergelijke dingen), 15. Enggal wëdjangkeun ka koering,
zeer waarschijnlijk kan ik het niet, sim koering hajang oeninga,
wijl ik geen qoran heb leeren lezen (niet bade toeroetjingan naon,
school gegaan heb), soegan bae koering bisa,
wat zal het zijn een siloka (raadselspreuk, nërangkeun kasilokan,
beeldspraak) of sindir (verbloemde ngan moen koering hënteu maphoem,
spreekwijs), moegi tërangkeun koe ëngkang,
nu! steek maar van wal, ik zal trachten
ze op te lossen, Kom geef het maar gauw op,
ik ben er benieuwd naar,
a). één l/2 guldenstuk d.l. Allah;
wat voor raadsel mag het toch wel zijn,
b). twee kwartjesstukken d.i. de „sahadat, kall- ik hoop maar, dat ik het kan oplossen,
mah kalih". Er is geen God dan God en Mohammad dat ik de beeldspraak kan verklaren,
is zijn gezant. maar mocht ik er niet in slagen,
c). Vijf dubbeltjes: de vijf grondslagen van den
wil broer ze mij maar verklaren,
Islam, d.z. 1. sahadat, 2 salat, 3 djakat, 4 pitrah, 5
moenggah hadji (bedevaart). Bruidegom.
d). Zesbaroe: de zes grondslagen van het geloof
„de iman" d.z. dan 1. het geloof aan Allah; 2. het 15. Noe leumpang di loehoer langit l )
geloof aan malaikat; 3. het geloof aan kitab, qoran; tjeuli ngait awak namprak,
4. het geloof aan Rasoel — Godsgezant; 5. het ge- teangan elmoe noe enteng 2 )
loof aan Kijamat-hiernamaals; 6. het geloof aan pa- badan dimana njangsangna,
pasten, voorbeschikking. boemi dimana tjitjingna»),
e), twintig gobang (2/2 eenstukken) d.l. de „sipat
doewa poeloeh", de leer der twintig eigenschappen De oplossing moet men zoeken In de woord-
van God.
spelingen:
f), vijftig centen d.i. de leer der akoid. 1). langit= hemel, lalanglt= zoldering.
g). een honderd peser, y2 centsstukken d.i. „tasbe" 2). enteng= gemakkelijk, kënteng = dakpannen.
de rozekrans. 3). boemi = aarde, beteekent ook woning.

180
sing kapakëm sore isoek, Bruid.
bereskeun rengrenganana*), 17. Soemangga wëdjang ka koering,
koe raji bade didjawab,
Daar is iets, dat loopt boven den hemel, matak ijoeh tihra sare,
het oor daarvan zit aan iets vastgehaakt, hënteu panas soemaringah,
het lichaam ligt geheel bloot op zijn djongdjon moen eukeur dahar,
rug, pamëndak koering sakitoe,
zoek de oplossing niet te ver, ngan teu ngabotjetrak pisan,
waar blijft dan zijn geheele wezen aan kom leg het zus uit,
hangen? zus zal eens zien, of ze er antwoord op
waar vertoeft dan de aarde? weet te geven,
zorg dat het eiken morgen en eiken mid- dat is een ding, dat u een koel onder-
dag goed onder handen wordt genomen, komen bezorgt, en dat maakt, dat gij
de rangschikking moet regelmatig zijn. rustig kunt slapen,
geen last van zwoele warmte,
Bruid. ongestoord kunt gij dan eten,
16. Amboe-amboe po wek teuing, aldus luidt mijn oplossing,
pikir koering samagaha, alleen, het wordt u niet geheel blootge-
ka saha koering nja naros, legd *)
teu aja noe ngawoeroekan
rek djawab sijeun salah, Bruidegom.
tjing koering koe ëngkang woeroek, 17.Tah geuning gantjang kaharti,
tërangkeun bae koe ëngkang. lërës Njai kitoe pisan,
tapi ëngkang deui naros,
O! o! dat is me te donker (moeilijk), aja lajon ngantos njawa,
een verduistering omhult mijn brein, soemping njawa roeksak badan,
wien moet ik nu om raad vragen, tah eta anoe sakitoe,
niemand, die mij wegwijs zal maken, tërangkeun deui soemangga,
als ik antwoord, ben ik bang, dat het niet Juist daar hebt ge het al, dat hebt ge
goed is, gauw gevonden,
toe broer, legt u het mij maar uit! zeer goed geantwoord, zus! dat is heusch
verklaart u het mij maar! zoo,
ik zal nu een ander raadsel geven,
Bruidegom. daar is een onbezield lichaam, dat op zijn
16. Atoeh Njai sasat teuing, bezieling wachtende Is,
moen ditërangkeun koe ëngkang, is de ziel eindelijk in het lichaam getre-
moal toeloes dipërësen, den, dan gaat het lichaam meteen te
moen koe Njai teu didjawab, gronde,
eta toeroetjing akang, daar! dat is de vraag,
pami Njai tatjan maphoem, verklaar mij dat ook eens!
taroskeun ka toeang rama,
Bruid.
Wel neen, zus dan gaat de aardigheid eraf, 18. Eta emoetan koering,
als broer ze uitlegt, manawi koering hënteu lëpat,
dan krijgt gij de premie niet, kenging sim koering tataros,
als gij het antwoord schuldig blijft, moen dianggo toeang ngeunah,
op dat raadsel van mij, noe gadoehna oerang sajang,
als gij het niet kunt oplossen, pamëndak raji sakitoe,
welnu! vraag het dan aan uw vader. didadarkeun sadajana,
iy Het is dus eene toespeling op de noodzakelijk-
*)•
daklatten.
rengrenganana = rangschikking, I.c ëreng, heid van het bezit van een woning voor een ge-
trouwd paar.

181
Dat is naar mijn inzien, kom geef gerust nog meer van die
als ik mij niet vergis, raadsels,
na bekomen inlichting van anderen, wat wilt ge mij nog vragen?
iets, dat heerlijk smaakt, als gij het eet,
het behoort aan iemand, die te Sajang Bruidegom.
(nest) woont, 19. Doch Njai teu aja deui,
aldus luidt mijn antwoord, poen ëngkang roemaos kalah,
geheel blootgelegd x). ajeuna soemangga bae,
njanggakeun ijeu përsenan,
Bruidegom. gandjaran ëngkang saperak,
18. Edas koetan ari Njai, ëngkang kontan hënteu ngandjoek
binangkit reja pamëndak, soemangga ijeu tampanan,
teu njana teuing njai teh,
përtjeka reja kabisan, Helaas, zus, ik heb er geen meer,
sahidji deui kapalang, uw broeder erkent, dat hij het van zus
wiwitan pëntil satahoen, verliest,
wëkas pëntil teh këmbang, nu dan hier,
ontvang deze premie,
Wel sapperloot, lieve zus, van uwen broeder, de belooning ten be-
wat zijt ge vernuftig en vindingrijk, drage van één gulden
dat had ik heelemaal niet verwacht van in klinkende munt niet in termijn,
U, zus, wil het alstublieft in ontvangst nemen.
gij zijt schrander en kundig,
kom hier nog een, Bruid.
eerst is het een heel jaar lang een jonge 20. Noehoen reboe-reboe kali,
vrucht, sim koering nampi pasihan,
daarna wordt het een bloem. soemangga ëngkang kadjëro,
ënggeus sajagi amparan,
Bruid. katoewangan geus ngabagoeg,
19. Pamëndak diri sim koering, hormatan raji ka ëngkang,
kijeu eta moen teu lëpat,
noe hiroep përloe nganggo, Dank, duizendmaal dank,
noe hilang përloe njandak, zeg ik u voor het geschenk,
kitoe katërangana, alstublieft broer kom binnen,
mangga deui kaoelanoen, het vloerkleed, waarop gij zult zitten, is
naon anoe rek diwëdjang, reeds uitgespreid,
kom, neem nu plaats daarop,
Als ik wel goed heb, is het iets, een maaltijd staat op u te wachten,
dat alle levende menschen moeten hebben, als huldeblijk van zus voor haar broeder.
en dat alle, die dood gaan, naar hun graf
medenemen -) De jonggehuwden ontdoen zich van hun min-
zoo luidt aldus mijn verklaring, der gemakkelijk kleed, en trekken nu een dage-
lijksch gewaad aan. Zij vertoeven daar slechts
1). De aardigheid zit in het woord „sajang" naam een paar minuten, dus niet langer dan strikt
van een dorp, en in het woord „dadar" dat behalve noodig is, om van kleederen te verwisselen. Dan
„blootleggen" ook beteekent „eierkoek"; oplossing = gaan ze weer naar buiten en nemen plaats
ei eene toespeling op de voortteling.
voor een „ambëngan" van gerechten, speciaal
2). „Kapas (watten) — katoenplant — eene zin-
voor hen daar klaargezet, „sisihan panggoeng".
speling op kleeding.
Aldus heeft men, als men getrouwd is, te zorgen
Intusschen is het 2 uur geworden, en tijd
voor drie zaken d.z. 1. huisvesting, 2. kleeding, 3. de om de groote slamëtan „hadjat walimah" te
vervulling van den natuurplicht om zich voort te plan- doen plaats vinden.
ten en te vermenigvuldigen. Als de geestelijke, na opzegging van de doea

182
salamët het sein geeft om tot den algemeenen niet het minst tot die der jonggehuwden, komt
aanval over te gaan, welk sein ook door het ook aan deze „hoewap-lingkoeng" plechtigheid
jonge echtpaar wordt vernomen, doen de bruid een einde. Het echtpaar richt zich op, op wier
en bruidegom ook een aanval op de voor hen gelaat nu een onbeschrijfelijke vreugde te lezen
klaar gezette gerechten. staat. Om hun mond speelt een veelzeggend
In het midden van deze „sisihan panggoeng" en veelbeteekenend glimlachje, en zoo treedt
bevindt zich, aller aandacht trekkend, een groote het jonge echtpaar het vertrek binnen. Daar
schotel vlak voor het bruidspaar geplaatst, ge- kunnen zij het zich nu, voor een paar uren on-
vuld met geelgekleurde rijst „sangoe poenar" gestoord, gemakkelijk maken, en zich in hun
waarop twee gebraden duiven „djapati" zitten geluk baden en zich aan de vreemd-bange om-
in de houding van twee levende vogels, die aan geving onttrekken.
het trekkebekken zijn. Tegen vijf ure n.m. maken ze zich weer op,
De overige gerechten zijn bedekt met ei- in hun gewone kleeding om een bezoek af te
erkoek, waarin gestoken zijn: een doorgestoken leggen bij de graven van hun voorouders of die
„tjabe beureurn", die gevierendeeld is; prei, van als heilig erkende personen.
eveneens gevierendeeld, en kunstig bewerkte In den vooravond is er gelegenheid voor de
roode uien, welke dan als versiering van het ge- Europeesche of Chineesche vrienden en kennis-
recht dienen. sen om hunne gelukwenschen aan te bieden.
De bruid en bruidegom nemen, vóór alles de Tegen den naavond, als de zilveren mane-
gebraden duiven, waaraan ze, onder vroolijk stralen goed beginnen door te breken, neemt
gelach der aanwezige familieleden vrienden en de tandakpartij een aanvang. De eer is natuurlijk
kennissen, die het schouwspel gadeslaan trek- aan den bruidegom, om de danspartij te openen.
ken, zoodanig tot ieder een duif in de hand Na hem komt de vader van de bruid, dan zijn
heeft, waarna ze zich er dan te goed aan doen. eigen, aan de beurt.
Daarop neemt de bruid, die links van de bruide- Hetzelfde schouwspel, als bij het besnijdenis-
gom zit, een greep in de „sangoe poenar", waar feest krijgt gij nu weer te zien J ).
de gebraden duiven zoo even hebben gelegen, Twee, drie a vijf dagen na de voltrekking
welke rijst zij dan tot een kleinen bal knijpt, van het huwelijk, als de jonggehuwden zich
en in den mond van haar echtgenoot stopt. Zij reeds als man en vrouw hebben gedragen, wordt
doet dit echter zoo, alsof zij haar echtgenoot wil een kleine slamëtan gehouden.
omhelzen, en brengt dus achter het hoofd om Het gerecht bestaat dan uit „tjongtjot" d.i.
het rijstballctje in den mond van haar man. rijst in den vorm van een kegel-waarin een goed
De bruidegom hapt dit balletje op, onderwijl breide kip geheel bedolven ligt. Als bijgerech-
doet hij met zijn linkerhand hetzelfde voor zij- ten, wat groenten, heel jong loof van de een
ne vrouw, wat deze voor hem gedaan heeft. of andere plant, die wrang smaakt, voorts uit
Dit noemt men „hoewap lingkoeng" en symbo- „sambël" soorten, bereid uit wrang smakende
liseert hun werezijdsche toegenegenheid en ingrediënten. Verder nog een „bakakak" van een
liefde. kip 2 ). Deze „slamëtan" noemt men „noem-
Vóór hun kamer ziet ge al de ingekomen en bas" 3 ).
ontvangen geschenken, huwelijkscadeaus en De tjongtjot met de kip erin symboliseert de
souvenirs op een tafel tentoongesteld, die netjes maagdelijkheid der bruid.
gegroepeerd en gerangschikt zijn. Als „panoembas", tastbare blijken van
Ze vormen een heterogeen geheel, waaraan gij vreugde en blijdschap, dat de jonggetrouwden
nw hart naar hartelust kunt ophalen. Het zich reeds als man en vrouw hebben gedragen,
bruidspaar met het heerlijks rondom levert een krijgt de bruid van haar schoonouders nu weder
schoon gezicht op. Het is waarlijk één der eenige geschenken, hetzij bestaande uit kleeren,
schoonste gezichten, die gij aanschouwen kunt.
Beschrijf dat schouwspel eens, dat daar zich 1). Om niet in herhaling te treden, wordt hier van
voor U ontvouwt! waar liefde en geluk uit het feest, evenmin van de optocht een beschrijving
alles gegeven.
spreekt! waar gij rondom U een en al
2). d.l. een gebraden kip, opengespreid en in zijn
vroolijkheid en uitgelatenheid bespeurt.
geheel aan het vuur gebraden.
Eindelijk, tot aller vreugde en verlichting en 3). algeleid van „toembas" d.i. koopen
— Javaansch.
183
hetzij uit kleinodiën. Evenzoo ontvangt de brui- beschreven, worden alleen in acht genomen, als
degom van de ouders zijner diebare bruid het het betreft een huwelijk tusschen een „landjang"
een en ander ten geschenke. met een „boedjang" d.i. een meisje met een
Als er nog geen zeven dagen, te rekenen van jongeling, nooit tusschen een „randa" en een
den 18den in ons geval, verstreken zijn, mogen „boedjang" d.i. een weduwe met een jongeling,
de jonggehuwden het huis niet uit gaan. dan wel tusschen een randa en een „doeda"
Op den Bsten dag daarna, dus den 25sten d.i. een weduwe en een weduwnaar.
pas, mogen zij zich naar verkiezing begeven, Betreft het een huwelijk tusschen een „lan-
waarheen ze willen. djang" en „doeda" dan worden die soms in
Maar meest wordt deze eerste gelegenheid acht genomen, en soms laat men ze links liggen,
ten nutte gemaakt om bezoeken bij familieleden want in de meeste gevallen verzet zich het be-
af te leggen 1 ). Van deze krijgen ze dan ook trokken meisje tegen het in acht nemen daar-
het een en ander als „panoembas" ten ge- van, uit gevoelens van valsche schaamte tegen-
schenke. over haar medemeisjes, die wel het voorrecht
Deze en dergelijke gebruiken, die wij boven hebben genoten, met een boedjang in het huwe-
lijksbootje te stappen 1 ).
1). Bij sommige families bestaat ook de gewoon-
te, om de jonggehuwden af te haten ze te brengen
naar de familie van den bruidegom, alwaar ter eere 1). Over de verschillende vormen van huwelijk,
van hen weder een feest wordt gegeven. Dit noemt ontbinding „ngaroedjoe" etc. in een volgende afle-
men „moendoeh mantoe". vering.

184
OUD-JAVAANSCHE GEGEVENS OMTRENT DE VULKANOLOGIE
VAN JAVA.
door D. VAN HINLOPEN LABBERTON.

I. DE GOENOENG MOERIJA EN L o s a r i e wordt vermeld, — de hoenders


DE S J A A K A — JAARTELLING. broeiden in het hok,
vroeger, — —
de wilde
Haloen bestond reeds
katten mauwden in het
Op pag. 347 van het derde deel van Jung- hooge riet, Samarang ontstond, — verscheidene
huhn's Java schrijft deze van den Goenoeng kindere hadden geen moeder —(glosse van
Moe r ij a of Moe r ij a-p ad a : „Deze berg junghuhn; zal dit misschien ook vader
„kan derhalve een der oudste vulkanen van Java
„zijn 1 ), welke misschien nog vroeger zijne wer-
heeten?)
— — een edelman scheurde zijn kleedje,
het gras verdween in den dampkring, — Ma-
„king staakte dan de Oengaran. Ten op-
zichte van zijne ligging aan het noorderstrand
dioen ontstond, — de buffels plasten in
ken, — in de holen kwamen stekelvarkens
de hok-

„dicht aan zee, waarin zijn voet als een schier-


„eiland uitsteekt, komt hij met den Ringgit
om, — te Bandoeng stierf een paard, — spaan-
sche matten stortten op de bergkruinen neder,
„bij B ë s o e k i eenigszins overeen, welke laat-
»,ste nog kleiner en geheel verbrijzeld is; als —enz."
hawirogo bestond reeds vroeger, — enz.

„vulkaan is de Ringgit slechts bekend uit Het is duidelijk, dat Junghuhn van zulk een
>,de berichten, welke Valentijn omtrent denzel- chronologie niets begreep en dit alles voor pure
>»ven heeft geleverd, volgens welken schrijver onzin houden moest. Hij laat op de opsomming
„zijne uitbarsting van 1586 slechts 10.000 men- dan ook het citaat uit Göthe's Hexenküche vol-
„schen van het leven beroofde. Misschien zijn in gen: „Die hohe Kraft, Wissenschaft, der gan-
„den schoot van den D j apa r a niet minder zen Welt verborgen, und wer nicht denkt, dem
„noodlottige gebeurtenissen voorbereid gewor- wird sic geschenkt, der hat sic ohne Sorgen".
den dan in dien van den Ringgit. Wie is in Zijn deze javaansche tradities inderdaad zoo
„staat de geschiedenis van dezen berg uit te zinloos als zij menig Westersch beoordeelaar
»vorschen?" moeten toeschijnen? Geenszins. Zij bevatten
En in een noot op dezelfde bladzijde lezen inderdaad eene zeer geestig vastgelegde chro-
wij dan: „De hoogleeraar Roorda van Eysinga
nologie, zooals blijkt zoodra het lukt de betee-
heeft omtrent het „Ontstaan der bergen" reeds kenis te ontcijferen, en de gegevens aan die van
eenige berichten medegedeeld getrokken uit elders bekend te toetsen en te verifieeren.
eene Javaansche kronyk, als b.v. „het gebergte Onder een chronologie of Tjandra
— —
Këndang ontstond, de kurkuma verdween
en er waren geene nonnen, van den berg
sengkala wordt verstaan een geheugen-
spreuk, bestaande uit enkele woorden, die elk

——
P a n da n was een chronogramma,
denschakers trotseerden den dood,
maag-
te Ba-
een cijferwaarde vertegenwoordigen, welke te-
zamen in omgekeerde volgorde geschreven een

wij a n stierven de wilde zwijnen, zoo groot jaartal opleveren. Het stelsel volgens hetwelk


als paleispoorten waren de menschen gevormd,
de woorden aan cijfers gelijkgesteld worden is

——
men sla niets over bij het lezen, de bloem zeer eenvoudig en logisch gedacht. Zon, maan,
n a g a 8 a r i bloeide in vazen.
aarde, mensch, God gelden alle als eenheid en
staan voor het cijfer één. Oogen, ooren, handen,
1). Verbeek en Fennema, deel I pag. 258. De voeten, staan voor twee. Ei, vuren (drie vuren),
Moerijè, Pati-ajam en Tjlërlng behoo- grondeigenschap (tri-goena) voor drie.
ren met den Loer oes en den Ringgit in Be-
Oceaan (de vier zeeën, die elk continent om-
soekl en het eiland Bawean tot de zeldzame
Punten op Java, waar Leucietgesteenten te voorschijn ringen) en wereldtijdperken voor vier. Zintui-
z 'jn getreden. gen, pijlen (de zinnen worden door de vijf pijlen

185
van Ardjoena voorgesteld, ook de Liefde- De jaartallen worden in deze chronogrammen
god heeft vijf pijlen in zijn koker), aggregatie- gegeven in de Javaansche jaartelling, dat is die
toestanden (pantjabhoetani: vast, van Adji Sjaaka „den Vegetarischen ko-
vloeibaar, gasvormig, stralend en aetherisch), ning" 1 ), welke begint op 14 Maart 78 na Chr.
levensgeesten en luchtstroomingen voor vijf. en in de Javaansche middeleeuwen constant 78
Smaken (zoet, zuur, bitter, ziltig, wrang en of 79 jaar met de onze verschilt. Dit verschil
pedes), jaargetijden (van het Hindhoesche wordt na 1555 Sjaaka (A. D. 1633) met
jaar), vijanden (naar de zes „innerlijke" vijan- omstreeks 12 dagen per jaar ingeloopen, omdat
den: wellust, boosheid, gierigheid, begooche- toen het Arabische maanjaar voor het Hindhoe-
ling, trots en nijd), wijsgeerige stelsels voor Javaansche luni-solaire jaar in de plaats werd
zes. Lichtspectrum (roetji), paarden (de 7 gesteld, doch de telling in de Sjaaka-jaren
„paarden" van den zonnewagen staan voor de bleef doorloopen. Het verschil is thans tot 70
zeven kleuren van het spectrum), tonen (ook jaren teruggebracht, terwijl in September 1920
de Hindhoesche notenschaal heeft 7 tonen, de het Javaansche jaar 1851 een aanvang nam.
drie Javaansche toonschalen elk 5), klanken In den persoon van Adji S a k a is de ge-
(a, e, i, o, oe, ai, au), Rësi (heiligen of wijzen, heele Hindhoe-cultuur van Java legendarisch
de 7 sterren van den Grooten beer zijn de voorgesteld. Hjj komt als jongeling op Java met
sa p t a-r ësaj as) voor 7. Manifestatie een tweetal (Boeddhistische) zendelingen of
(m o e r t i, de acht ruimten van het coördina- tjaraka's, roeit het toen nog voorkomende
tenstelsel en het regelmatig achtvlak astagi- kanibalisme uit, brengt de schrijfkunst (het al-
na), olifant (het uitspansel is Indra's olifant phabet heet naar deze missionarissen nog steeds
en de 8 wereldolifanten zijn de acht kompas- „t j a t j a r a k a n") en de Hindhoe-beschaving.
streken), naga (wereldslang, alle krachtwer- Van hem heeten de Sanskrta-namen van vele
vels worden voor 8 gerekend), brahmana (in vulkanen op Java afkomstig. In het bijzonder
beide beteekenissen: priesteren Varanus of le- is ook de M o r i a of volledig M a u r y a-p a d a
guaan) voor acht. Opening (naar de negen door hem aldus genaamd. In de vlakte ten Zui-
lichaamsopeningen in de huid, zes in het hoofd den van den ouden berg, waar Poerwadadi
en met den navel mee drie in den romp), door- („eerstgeslaagde"), Grobogan („geyser"),
gangen, poorten en planeten (graha) voor Koewoe („schans"), Kesanga (Tjai-
negen. Niet-zijn (soenya), Ruimte, Wereld- t r a-m a s a, de 9de mangsa, Maart—April, de
aether (k h a, a k a s j a) voor nul. Dan worden oogstmaand) nog aan den ouden bloeitijd herin-
nog wel disj (dasja-disj: 10 kijkrichtingen, neren, was het rijk Mëndang Këmoelan
n.l. de acht kompasstreken en boven en bene- (Mëndang voor So e mëndang, vgl.
den) als 10, de Stormgoden (Roedra) als Soemëdang = bronwei, këmoelan =
11, de Zonnetijden (a dity a, de zon in elk van voortijd. Skr. m o e 1 a = „wortel" ook kemoe-
de huizen) en de Zodiak (rasi, përasen) lyan of kemoeryan = onder de Moerya-heer-
als 12 enz. gerekend. schappij staande).
Bemoeilijkt wordt de lezing van deze chrono- Vragen wij naar de beteekenis van den naam
grammen weleens doordat de sterk doorge- M a u r y a-p ada (pada is „voet", zoowel
voerde synonimiek en het spelen met woorden, van mensch als berg) dan behoeven wij niet ver
waarin de Javaansche letteren bijzonder sterk te zoeken.
zijn, woorden doet kiezen, die óf in de eene óf Nadat vijf eeuwen voor Christus de Heilleer
in de andere categorie passen. Zoo is m o e k n a van het Boeddhisme in Indië gepredikt was
als aangezicht, hoofd = 1 en als (mond) ope- duurde het tot 259 voor Christus eer werkelijk
ning = 9. G ana als vlinderpop (ghana) van een algemeene verbreiding sprake was.
zes en als uitspansel (g a ga n a) nul. W e d a Immers, al waren reeds tijdens het leven van
was oudtijds 3 (de drie W é d a 's), maar werd den Boeddha een zestigtal zendelingen naar
later genomen voor 4 na bijtelling van den too- andere landen gezonden (waarvan niet bekend
ver-wéda (Atharwa). Wanneer naar des is of er ook naar den Archipel zouden zijn ge-
schrijvers meening over het eeuwcijfer geen ver-
warring kan bestaan wordt boven duizend de 1). Adji sjaaka is de Indonesische omzetting van
1 wel weggelaten. sjaaka-parthiwa of sjaaka-prabhoe.

186
komen), eerst met de bekeering van Koning lembangsche) ook hunne afstamming tot Ale-
Asjoka vorst van Magadha in het 11de jaar van xander den Groote opvoeren.
diens regeering, breekt een tijdperk van leven- De Javaansche jaartelling brengt de aanvang
dige bekeeringsarbeid aan. De jacht, oorlog- der Hindhoebeschaving tweehonderd jaar ver-
voeren, annexatie van vreemde landen worden der terug door ze in 78 na Christus met de
verboden, verspreiding van welvaart, cultuur en komst van de vegetarische zendelingen te laten
godsdienstzin wordt eerste regeeringstaak. Van beginnen. Inderdaad was dat wederom in Indië
zijne heerschappij heeft Asjoka onuitwisch- een tijdperk van nieuwe Boeddhistisch gods-
bare gedenkschriften nagelaten in zijne rots- dienstige activiteit. De genoemde jaartelling, in
edicten en pilaarinscripties. Uit de alfabetten, Indië die van S j a k a of S j a 1 i-w a h a n a
waarmede deze inscripties zijn ingegrift, zijn al genaamd (de „rijst-brenger", sjaka beduidt
de schriftstelsels van de omliggende landen, „groenten" en „vegetarisch voedsel". Sjaka-
welke de Boeddhistische beschaving deelachtig p a r t h i w a, dat Javaansch vertaald tot
werden, voortgevloeid. Zoowel het door Adji „A d j i-s a k a" wordt, heeft van ouds, immers
S a k a gebrachte oud-Javaansche alphabet met reeds bij P a n i n i, de beteekenis van „Vegeta-
het daaruit voortgevloeide Nieuw-Javaansche en rische koning"), voert naar het tijdperk van de
heerschappij der S ja k a-vorsten K a n i s k a
Balineesche, als de schriftstelseis van Zuid- en H u w i s k a in Noord-Indië, de uit Centraal
Seléoes en geheel Soematra, Batak, Oeloe, Rén-
Azië gekomen Scythos of Skythen van
tjong, Krintji, Lampoeng alsook die van Ach-
de Grieken. Zooals bekend dateert uit deze
ter-lndië, Kambodja, Siam, Burma, Tibet, periode, samenvallende met de zendingsperiode
Ceylon en al de Hindhoesche stelsels in Britsch-
van de apostels Petrus en Paulus tot bekeering
Indië in gebruik, waaronder Marathi, Guzerati, van Rome, ook de Boeddhistische missie in
Benggali en Tamil evenzeer als Grantha en Dé-
China.
wanagari behooren. Met de beide laatste wor-
Is ook op Java in die periode inderdaad
den veelal de geschriften in litterair Sanskrta
Hindoesch beschavingswerk verricht, zooals de
afgebeeld, maar ook dit zijn nieuw-vormingen
inheemsche geschiedboeken mededeelen? Jam-
en het zou onjuist zijn te meenen, dat de Ar-
mer genoeg ontbreken alle archeologische be-
chipel-schriftstelsels aan Nagari ontleend zijn,
wijsmiddelen. Inscripties zijn op Java niet van
nog dwazer te zeggen, dat ze van het Sanskriet
ouderen datum dan 400 na Christus gevonden
komen, daar dit een taal en geen alphabet is. (op West-Java en ongedateerd, de eeuw uit
Het A s j o k a-alphabet nu draagt den naam schrift en inhoud gegist). Het oudst gedateerde
van Maurya-lipi (lipi is „schrift"),
inschrift draagt den datum 654 S ja k a, en werd
zooals ook Asjoka zelf wel met den naam gevonden in Kadiloewih, Salaman
van „M aur ya" wordt genoemd. Hij was toch
(Këdoe). Zijn oudere gedenkstukken er niet
een kleinzoon van Tjandragoepta (bij
geweest of heeft er wellicht tusschen het begin
de Grieken San drakot tos), die in zijne
der S j a a k a-a era en de 9de eeuw eene
jeugd Alexander den Groote op zijne catastrofe plaats gegrepen, die alles heeft te
e*pedities naar Indië (327
— 325 v. Chr.)
had leeren kennen en toen, na diens dood
loor doen gaan?
Volgens de Javaansche overleveringen zou dit
«n Babyion in
Juni 323 v. Chr., Indië in opstand inderdaad het geval kunnen zijn geweest. Dank
kwam, de bevrijder van het Grieksch-Baktrische zij den arbeid van Dr. J. Brandes en Prof. Dr.
juk en stichter van de Maurya-dynastie werd,
H. Kern zijn twee op Bali en Lombok bewaard
zoo genaamd naar diens Goeroe of leer- gebleven middeleeuwsche Javaansche geschrif-
meester. ten de P a r a r a t o n en de N a g a r a-k r t a-
Over betrekkingen tusschen Koning Asjoka a g a m a toegankelijk gemaakt en met zoodanig
en den Archipel zijn zoo goed als
geene gege- bewijsmateriaal getoetst (contemporaire Chi-
vens overgebleven, al is het eene bevestiging neesche berichten, inschriften en archeologische
van het zooeven omtrent de beteekenis van de vondsten enz.), dat de zakelijke juistheid van
Maurya-traditie voor Java opgemerkte, dat de het in die geschriften medegedeelde als boven
legendarische vorsten van het rijk Melajoe allen twijfel verheven mag worden beschouwd.
(Boekit Sigoentang, de Merapi in het Pa- Nu hebben bedoelde geschriften natuurlijk de

187
meeste bewijskracht voor de periode zelf, die bhoemi is n.m.m.') als 144 Sjaaka of
zij beschrijven: de rijken Këdiri, To e- 222 na Christus te lezen 2 ). Dat van af het be-
mapël of Singhasari en Madjapait, gin onzer jaartelling historische gegevens zijn
een periode dekkende van 1200 tot 1500 na bewaard gebleven behoeft geene verwondering
Christus, en wij zullen hierna aangeven wat die te wekken, daar het verkeer met het vasteland
boeken ten aanzien van de vulkanologie van van Indië reeds zeer levendig was en de sedert
Java voor wetenswaardigs opleveren. 200 na Chr. kanonieke tekst van het Sanskrta
Voor hetgeen verder in het verleden ligt Ramayana, waarvan de oorspronkelijke re-
kunnen de opgaven dan toch gelden als toen dacties nog naar een veel verder verleden
nog bestaande overlevering. teruggaan, Yawa-dwipa als een bloeiend
De vastlegging nu van gebeurtenissen in den land voorstelt met zeven koninkrijken, het Goud-
vorm van geheugenspreuken of Tjandra Sëng- en Zilvereiland, met vele goudmijnen (of goud-
kala's geeft ongetwijfeld eene grootere zeker- bewerkers) *).
heid tegen verschrijvingen en vergissingen, dan Ook de bekendheid van den Alexandrijnschen
de vastlegging in cijfers zou doen, zoodat er geograaf Claudius Ptolemeus, wiens werk tus-
ten slotte meer waarheid uit de Javaansche schen 151 en 165 na Chr. verscheen, met het
Hexenküche komt dan de oningewijde vermoe- vruchtbare eiland Java (7de boek, hoofdstuk 2)
den kon. door hem laba-diu genaamd en als „gersten-

11. DE AFSCHEIDING VAN HET EILAND 1). Met Prof. Krom en de heer Callenfels. Door
MADOERA IN 222 NA CHRISTUS. Prof. Kern werd de rechtsche instede van de aver-
rechtsche opvolging der Seng k a 1 a-woorden geko-
Wanneer wij nu lezen (Nagarakrta- zen. Dat de rechtsche volgorde vaak voorkomt (ook
zelfs bij jaartallen met duizendtal) is bekend genoeg.
gam a, hier en elders aangehaald naar de
Zie bijv. noot 1, pag. 199 Pararaten.
editie van Dr. N. J. Krom, 's-Gravenhage 1919, In de Nagarakrtagama komt slechts een
zang 15:2): sangkala (de onderwerpelljke) zonder duizendtal
„Koenang tékang noesa Madhoera tanani lwir voor, in de Pararaten geen enkele, zoodat materiaal
para-poeri/ ontbreekt om zekerheid te erlangen. Prof. Kern kan
Ri dényan toenggal mwang Yawa-dharani rak- goede redenen gehad hebben voor zijne interpretatie,
daar zij door hem niet nader ontvouwd zijn, wordt de
wékana dangoe/ meest gewone averrechtsche volgorde voorshands ge-
Samoedrananggoeng bhoemi këta Sjakakalanya handhaafd.
karëngë/ 2). Prof. Kern (Nag. t.a.p.) en Dr. Krom (ibid.
Tëwëknya 'n dady apantara sasiki tatwanya pag. 262) laten het middelcyler oningevuld. Daar
tan adoh//" „nanggoeng" (dragen, Kawl-Bal. wdb met zijn beiden
En wat nu betreft 't eiland Madhoera, dit is of zijn vieren aan een stok dragen) ook de beteekenis
„ngëmban" toekomt (Jav. Ned. handwdb I, 732) zal
geen ander land toch het met het oog op de „vier emban's" met 4 zijn
Waar 't immers van oudsher steeds één was met gelijk te stellen. Cfm. de opvatting van prof. Kern In
den vasten wal van Java zake de steen te Batoe Toelis bij Buitenzorg. R. Ng.
„De zeeën bakerden 't land" was het jaartal van Poerbatjaraka bestrijdt in Tijdschr. Batav. Gen. deel
Sjaaka, zoo hoort men 59, afl. 4 de gelijkstelling van „ngëmban" met 4 en zou
daarvoor 2 willen lezen (daar het dragen met 2 armen
Op het tijdstip toen de waat'ren het maakten geschiedt). Zijn overigens zeer scherpzinnig en ver-
zelfstandig, niet verre" x ). dienstelijk betoog heeft mij niet geheel kunnen vol-
dan is daaruit toch met zekerheid vast te stel- doen. Wil men echter de waarde 2 invoeren, dan maakt
len, dat de afscheiding van Madoera van den dit voor het onderwerpelijk geval slechts een verschil
vasten wal door een vloedgolf een in toen his- van 20 jaren en worden de cijfers 124 Sjaaka of 202
na Christus.
torischen tijd voorgekomen gebeuren was. Het
3). Ramayana, boek IV, Adhyaaya 40, sjlooka 30.
jaartal in Samoedra-ananggoeng-
Kern. (Verspr. Geschr. deel V, p. 305) wijst er reeds
op, dat Java en Soematra vaak werden samengeno-
men. In de door dezen geleerde uit de Kathaa-sarit-
saagara (56: 60) aangetogen Kamfer-(Karpoera) en
1). Voor het aantal lettergrepen Is de Sjikaa- Goud-(Soewarna) eiland, welke men op de reis van
r I n i-maat van het origineel gevolgd, het scheen niet China (Kataha, Katal Kern's gelijkstelling van Kataha
de moeite loonend dit ook voor de kwantiteit te doen. met Cathai (China) is niet onaangevochten gebleven,

188
eiland" verklaard 1 ), en zelfs al van den nog zin van: „de bewerker, de plaats waar of het
vroegeren Romeinschen schrijver Plinius den middel waardoor de handeling plaats grijpt".
Oudere met speciale Archipelproducten, mogen De Pënanggoengan is de Baker, die de
zekerheid geven, dat omstreeks het begin van oceaan het vasteland bakeren deed. Wie eenig
onze en van de Javaansche jaartelling niet inzicht heeft in de bij nader onderzoek inder-
slechts genoegzame aanraking met cultuurvol- daad verrassend geestige memo-techniek der
ken bestond om de mogelijkheid van een on- Javaansche kronieken kan niet betwijfelen, dat
derbroken traditie te wettigen, maar ook vol- er meer dan een toevallig verband bestaat tus-
doende eigen beschaving om vastlegging van schen de uit den Madjapait-tijd overgeleverde
belangrijke gebeurtenissen als zeer wel aanne- denkspreuk met het woord „ananggoeng" en de
melijk te beschouwen. Gabriel Ferrand wijst er bergnaam „Pënanggoengan".
in Journal Asiatique van Juli—Aug. 1919 (p. 6) Zien wij thans wat de vulkanologie daarom-
op dat in 132 na Chr. een gezantschap van Java trent voor verder licht geeft.
»n China aangekomen is, gezonden door den In deel 3 pag. 1152 van Junghuhn lezen wij:
Vorst Déwawarman (Tiaupien). Hij wijst „Terstond klauterde ik naar het hoogste punt
er op (p. 14) dat Hindhoeisatie en cultuur „van den rotstop, alwaar ik den vorigen avond
toenmaals reeds ver voortgeschreden waren. „mijne instrumenten, behoorlijk overdekt, had
Maar er is meer. Beschouwen wij de me- „achtergelaten, ten einde de helderheid des
morie-spreuk „s a m o e d r a-a n a n g g o e n g- „dampkrings zoo veel mogelijk dienstbaar te
b h o e m i" nader en vragen wij ons af aan wel- „maken tot bereiking van het beoogde doel en
ken vulkaan de afscheiding van Madoera „de verre verwijderde bergtoppen, oostwaarts
van den vasten wal te wijten zal zijn geweest, „van mij, te peilen alvorens zij in den glans
dan komt daarvoor natuurlijkerwijze de Ar- „der opgaande zon geheel zouden verbleeken.
d j o e n a-groep het eerst in aanmerking, en wel „Aan den geheel en al wolkenloozen horizon
in een van zijn oudste kraters. De oudste van „zag ik bijna alle gebergten van Oost-Java; in
de zes kraters, die Junghuhn in den A r d j o e- „duidelijke omtrekken teekende zich voor mijn
na onderscheidt, draagt nog immer den naam „oog de Wilis, de Këloet, de Kawi, de
Penanggoengan, een verbaal-substantief „S ë m é r o e, benevens het gansche Garoe-
van het werkwoord ananggoeng met den „en Tënggër-gebergte, waarin de Brama
„zijne dampzuilen opwaarts zond, terwijl achter
Coêdes „Le royaume de Crivljaya" (Buil. de I'ecole „den laatstgenoemden berg zich het Ajang-
'rancaise d'Extrême oriënt, t. 18 No. 6) en Gabriel „gebergte en de Raoeng vertoonden. In mijne
Ferrand, Journal asiatique, Xle serie, t. XIV „Le Kouen- „onmiddellijke nabijheid breidde de A r d j o e-
loven" en „Comptes rendus". Opgelost is hetKataha =
Kadaram probleem nog geenszins, het beslissende „n a zijne vormen vrij uit, zoomede de afzonder-
woord wordt daarin nog verwacht. Sansk. kata betee- lijke bergtop I n d r a k i 1 a en dekegel van den
kent diepte of bodem) naar Ceylon (Singhala-dwipa) „Pënanggoengan, welke met dit gebergte
aandoet, meen ik dat wij Borneo en Soematra hebben „verbonden is eveneens als de lange A n d j a s-
*e zien. Het eerste heet thans nog steeds Poelo
Kentjana, wat met Soewarna-dwipa identiek is. Karpoe- „m a r a-keten, die zich van de zuidwestelijke
ra, waaruit ook ons kamfer „camphora", acht ik een In „helling van den Walirang naar het Westen uit-
het Sankrta opgenomen Indonesisch woord: „kapoer" strekt.
zoowel „kalk" als kamfer" ver-verwant met apoej,
aPv, apwi, api
wordt).
= „vuur" (daar de kalksteen gebrand „De tweehoornige top Widadarèn gaat aan
„twee zijden in de overige bergmassa van den
1). Div is een ook In Lakkediven (voor Langka-
„A r d j o e n a over; de noordoostelijke hoorn
dwipa) en Malediven (voor Mala-dwipa, „krans van
eilanden") voortbestaande verbastering van dwipa-
„zet zich voort naar het noordoosten, naar de
eiland. In de Westelijke stad Argyre of Zilverstad zie „zijde van den In dr akila-top, terwijl zijn
'k eene herinnering aan het uit de Soendasche verhalen „west-zuidwestelijke hoorn zich naar het noord-
nog zoo bekende paleis van Bhatara Goeroe genaamd „westen verlengt, in welke laatste richting het
Djonggring salaka, welk woord prol. Kern identificeert „eigenlijke hoofdgebergte van den Ardjoena
•net Raadjataadri „Zilverberg", een der vele namen o.a. „ligt; dat gebergte bestaat uit vijf meer of min
van den Kailasa, waarmede op West-Java wel de
0e d e bedoeld zal zijn. Dé w a-lok a is synoniem „ingestorte (halve kringvormige) kegels, erup-
m et Prijangan, terwijl ookSalakadomas(deBoo „tiekegels, welke door middel van hooge tus-
Averen zuilen) In de legenden blijft leven. „schenzadels met elkander zijn verbonden. Zij

189
„volgen van het zuidoosten naar het noord- „Hieruit mag met grond van waarschijnlijk-
„westen in deze orde op elkander: 1 de Wida- heid worden opgemaakt, dat die vulkanen, wel-
„darén, de hoogste zuidelijke top van het gan- „ke geene dergelijke sporen vertoonen, en vele
„sche gebergte; 2 de kegel Goenoeng B a k a 1; „dier vuurbergen rijzen op in landstreken, waar-
„3 de Goenoeng Këmbar; 4 een top waar- „in een tal van tempelgebouwen in de laaggele-
„van de naam mij niet bekend is en 5 de laatste gene streken, aan den voet der bergen gelegen,
„zuidwestelijke hoekkegel Walirang, die een „worden aangetroffen, dat die vulkanen, zeg ik,
„halfkringvormigen krater heeft, welke naar het „tijdens die tempels werden gebouwd, dat is
„zuidwesten geopend staat. Zij doen zich voor „voor 700 è 1000 jaren, nog werkzaam waren,
„als schoorsteenen, welke op een rij zijn ge- „ja, wellicht hadden toen van tijd tot tijd nog
plaatst en allen één gemeenschappelijken vul- „vreeselijke uitbarstingen plaats uit de Préan-
„kanischen haard hebben, die van het zuidoos- „ger-vulkanen uit den Tjarimaj, Sëla-
,„ten naar het noordwesten is gericht. Het zijn „mat, Soembing, Soendara, Mërapi,
„allen werkelijke eruptiekegels; hét schijnt, dat „Këloed, Soeméroe, Tënggër, Ra-
„de zuidoostelijkste, de Widadarén het eerst „o e m en I d j è n, terwijl de anderen reeds des-
„werkzaam is geweest, van waar de vulkanische tijds, misschien reeds voor 1000 jaren, geheel
„werking zich naar het noordwesten voort- „en al uitgebluscht waren. Uithoofde ons niets
plantte, nieuwe en kleinere kegels opwierp tot „bekend is omtrent de uitbarstingen van den Ar-
„waar thans de noordwestelijkste, de laatste en „djoena en wij geene geschiedkundige berichten
„jongst gevormde kegel de Walirang, wordt ge- „omtrent denzelve bezitten, zoo verkeeren wij te
bonden, welke thans nog werkzaam Is. „dezen opzichte in volslagen onzekerheid; wij
„De ruinen, welke hier op den top van den „mogen echter met grond van waarschijnlijkheid
„Ardjoena staan, komen, wat betreft hare „aannemen: dat zijn zuidoostelijke krater Wi-
„gedaante en bouwtrant geheel overeen met de „d a d a r è n reeds voor 700 a 1000 jaren ver-
„ruinen, welke op den top van den Kawi en brijzeld en uitgebluscht was en tevens dat des-
„den Ajang (Argapoera) worden aan- tijds reeds het vulkanische vuur zich een uit-
getroffen, op welken laatstgenoemden ik eenige „weg had gebaand door den noordwestelijken
„standbeelden vond; allen zijn, dit laat zich niet „hoek des bergs, zich verplaatst had naar de
„betwijfelen, van gelijken oorsprong d.i. gesticht „zijde van den W a 1 i r a n g".
„door aanhangers der Sjiwa-leer, alvorens „En voorts lezen wij (t.a.p. pag. 1168) om-
„de Koer-an op Java werd gepredikt. Dergelijke trent den Pënanggoengan: Deze berg,
„bouwvallen vindt men daarenboven nog op de „welke tot de geheel en al uitgedoofde vul-
„toppen der volgende bergen: op den Wil is, kanen, eruptiekegels, van Java behoort, is door
„Lawoe, Merbaboe, Tampomas en „mij niet beklommen geworden. Zijne ligging
„op den Tjikoraj, terwijl op den top van „heb ik bepaald naar peilingen van verwijderde
„den Oengaran, van den Praoe (Dl- „punten Zijne hoogte bedraagt, naar
„j è n g), benevens aan de hellingen der vroeger „schatting, 5000 voet (Verbeek en Fennema,
„genaamde bergen goed bewaard gebleven, „deel I pag. 201 geeft 1652 M. b.z.). Hij verheft
„fraai versierde tempels worden aangetroffen. „zich, in het noorden 11 tot 12° ten oosten van
„Het monument, dat den top van de Salak be- „den hoogsten hoorn des Widadarèn, op
„dekt, is waarschijnlijk een grafgesticht. „den noordoostelijken voet van het A r d j o e-
„Geene ruinen, geene sporen van eenig men- „n a-gebergte, namelijk, op den voet van zij-
„schelijk verkeer worden aangetroffen op de „nen noordwestelijken kegel: Walirang; hij
„toppen der volgende bergen: Gedé, Man- „vereenigt zich met de noordoostelijke helling
„d a 1 a-w angi, Tangkoeban praoe, „van den Walirang door middel van een
„Patoeha, Papandaian, Tëlagabo- „625 meter (verbeterd naar Verb. Ferm.) hoo-
„d a s, evenmin als op de overige vulkanen der „gen vlakken tusschenzadel, welke van de Wa-
„Preanger-regentschappen, of op de toppen van „liranghelling, wanneer hij van terzijde wordt
„de bergen Tjèrimaj, Sëlamat, Soem- „gezien, als een zachtglooiende vlakte zeer ge-
„bing, Soendara, Mërapi, Këloed, lijkmatig tot aan den binnenwaarts gekeerde
„Soeméroe, Tënggër, Raoen en „voet des Pënanggoengan's afdaalt, al-
„I d j è n. „waar hij tevens zijn laagste punt bereikt. Aan

190
„de andere zijden des bergs namelijk, in het dat de eruptie van een zeebeving vergezeld is
„noordwesten, noorden en noordoosten dalen geweest of wel dat de verstopping van den be-
»zijne hellingen met eene zachte glooiing onaf- nedenloop der Brantas door eruptie-mate-
gebroken tot aan de lage kustvlakte, gelegen riaal tot water-opstuwing in de Brantas-
„tusschen Soerabaja en Pasoeroean. Het is der- vlakte heeft geleid, welke tot een doorbraak
„halve een kleine vulkanische kegel, welke vóór heeft aanleiding gegeven, die de dam tusschen
»de noordoostelijke helling van den hoofdvul- de B r a n t a s-mondingen en de B e n g a w a n-
i>kaan Walirang oprijst 5 ). Niets is bekend mondingen welke den verbindingsschakel, via
»nopens de geschiedenis van dezen berg; zijne Grës ik, met Madoera moet hebben ge-
„uitbarstingen hadden waarschijnlijk plaats tij— vormd, heeft verzwolgen. Aan heeren Vulkano-
>»dens de eerste werkzaamheidsperiode des A r- logen hier het woord.
»d j o e n S, en waarschijnlijk is het, dat zijn
„thans verstopte uitbarstingsschacht voormaals m. DE ONDERGANG VAN MIDDEN-JAVA
„één gemeenschappelijken haard had met dien IN 1006 NA CHRISTUS.
>»des zooeven genoemden vulkaans".
Tot zoover Junghuhn. Met het midden der 7de Sja a k a-eeuw
Dat inderdaad de Pënanggoengan beginnen de gedateerde inscripties in Midden-
duizend jaren geleden reeds uitgedoofd was en Java. Er is een belangrijk aantal aangetroffen,
er toen eene beroemde vestiging gemaakt tezamen wel een veertigtal, totdat met 900
werd, leert de hieronder nader te bespreken in- Sjaaka een absoluut stilzwijgen van Midden-
scriptie van Er-langga van 963 Sjaaka of 1041 na
Christus. Niets staat n.h.v. de aanname in den
Java optreedt. Deze periode van 650 900
Sjaaka is de tijd van Prambanan,

weg, dat de tijd van werkzaamheid nog een T j a n d i S è w o e en de (ongedateerde) B o-
achttal eeuwen vroeger te stellen is, en over- roboedoer en Mendoet. Het Is een
eenkomstig het boven beschreven chronogram machtige beschavingsperiode, een tijdvak van
'n 144 Sjaaka of 222 na Christus valt. Omtrent hooge kunstuitingen. Het gaat ten onder en
een vroegere verbinding van Madoera met Java Oost-Java neemt de beschavingstaak over. Daar
als in den tekst van de N a g a r a-k r t a- bloeien achtereenvolgens Këdiri, Toema-
S a m a aangegeven werd, vergelijke men Ver- p ë 1 en M a d j a p a i t, terwijl West-Java Pa-
beek en Fennema pag. 54, deel I: „Madoera is sir, Galoeh en Padjadjaran geeft. Hoe is het
"geologisch gesproken slechts een gedeelte van verstommen van de Middel-Javaansche cultuur
»Java, dat daarvan nu door de zee gescheiden te verklaren? Met godsdienststrijd en in het
»is. De westelijke voortzetting van Straat Ma- bijzonder den Islam, waaraan het couranten-
»doera, eigenlijk dus een flauw bekken onder publiek den ondergang en de vernieling van
»de oppervlakte der zee, is te vinden in de zoovele schoone kunstwerken pleegt toe te
..vlakte van Si da-ar dj a tot Madja-kerta schrijven, heeft het inderdaad niets te maken:
»in de residentie Soerabaja, die bijna geheel ook de Oost-Javacultuur is Hindoe-Boed-
„opgevuld is met jonge vulkanische producten". dhistisch en de Islam wordt eerst in de 15de
Hoe men zich eventueel de catastrophe, die Sjaaka eeuw van beteekenis op Java. Slechts
tot afscheiding van Madoera leidde te denken een groote natuurramp kan voldoende verkla-
neeft, zou slechts door een deskundig plaat- ring geven voor het feit, dat midden-Java een
selijk onderzoek zijn uit te maken. Het kan zijn, woestenij wordt en dat de Soeltan van D ë m a k
in de 16 S j a a k a eeuw aan den stamvader van
')• Om den centralen top heen zijn op de hellingen het Mataramsche Vorstenhuis, dat tot heden in
v,er sprekende
bijtoppen vrijwel in de richting der vier de Javaansche Vorstenlanden voortbestaat, den
hootd-windstreken. Oost ten Z. de K e m o e n t j o e p raad geeft om als loon voor bewezen diensten
*2 3l M., Z. Z. W. de Sarah-klapa (of Sarak-
r
*apa waarop de Tjandl Watoe këcir, zie
P- L. Broekveldt In Not. Batav. Gen. 3-104, 11, C.
maar liever een regentschap in Koedoes of
D j apa r a te vragen dan aan te dringen op
Bijl. in) 1245 M., W. ten N. de Bëkël
1241 M., toekening als apanage van de wildernis in het
Noordelijk de Gadjah-moenkoer. Rouffaer in
Notulen Batav. Gen. 8-11-1909 V. p. 182 naar persoon- Jogyasche, zuid van den Mërapi 1 ).
£lWjgevoegde
ke mededeelingen van den heer Moquette. (En zie
schetskaartje).
1). Vgl. v. H. Labberton, De geschiedenis van
bezien door een Mataramsche bril.
Java

191
Aan het weigeren van den een en het blijven „De thans weggegraven grond is als In lagen
aandringen van den ander lag intusschen bij bei- „indertijd over het terrein gelegd, geloopen zal
den de verzwegen wetenschap ten grondslag, „men wel mogen zeggen. Meer dan eens is het
dat in die wildernis de zetel van een machtig „Mendoet-terrein, van uit het Noorden, over-
rijk geweest was, en dat daar dus de geografi- „stroomd geworden door modder- en zand-
sche voorwaarden voor nieuwe machtsvorming „vloeden, die naar het Zuiden toe zijn door-
aanwezig waren. Hoe vele steden zijn niet aldus „of uitgeloopen, en dus den eindrand van het
op de oude plekken herrezen, van Troja af tot „overstroomingsvlak vormden kennelijk met een
Florence en Londen toe. „zeker verschil van tijd, daar tusschen de lagen
Tot in het begin der 18 eeuw van onze jaar- „asch-couches werden aangetroffen, die de
telling waren BoroboedoerenPramba- „veronderstelling wettigen, dat alles gepaard is
n a n met T j a n d i S è w o e nog nagenoeg ge- „gegaan met belangrijke vulkanische verschijn-
heel onder vulkanische asch bedolven. Raffles selen. Het terrein zelf, met zijne omgeving,
deelt in zijn History of Java (deel 2, pag. 7; 2de „wijst op den Mërapi als de hoofdoorzaak
uitgave van 1830) mede: „With respect to the „van dit alles, den Mërapi, die ook aan de oud-
„ruins at Branbanan, we find, upon the authority „heden op de grens van Solo en J o g ja, en
„of a Dutch engineer, who in 1797 went to „in de vlakte van Sar è-g cd o e g, zulk een
„construct a fort at Klatèn, on the highway „ontzettende schade heeft aangedaan".
„between the two native capitals and not far De conclusie ligt voor de hand, dat de uit-
„from the site of the temples, that no description werping en neerscholving van zand en asch
„of its antiquity existed at that period. He door den Mërapi voor deze bedelving ver-
„found great difficulty in clearing away the antwoordelijk moet zijn. Is omtrent de catastro-
„rubbish and plants so as to obtain a view of phe van de 10de S jaa ka eeuw dan niets op-
„the ruins and to be enabled to sketch them". geteekend gebleven?
Uit het reisverslag van Mackenzie (Jan. 1812, Inderdaad mag deze vraag naar mijn gevoe-
Verh. Batav. Gen. deel 7) en het verslag van len bevestigend beantwoord worden, en lezen
de ontgraving (Groneman, Ind. Gids 1887 en wij het verslag daarvan in de oud-Javaansche
Tjandi Prambanan, Leiden 1893) blijkt genoeg- steen-inscriptie van Er-langga, waarvan het
zaam, dat de heele benedenverdieping onder het origineel naar het Museum van oudheden in
toenmalig grondniveau lag. Ook de Boro- Calcutta verdwaalde, doch waarvan Prof. Kern
boedoer diende te worden ontgraven, daar een transcriptie en vertaling bezorgde (Kern,
hij in den tijd van Cornelius van wiens gegevens Verspreide geschriften deel VII, pag. 102 vlg).
Raffles ruim gebruik maakte, geheel met aarde In die vertaling lezen wij o.m. „(5) De
overdekt was, waarop zelfs klapperboomen „aanleiding (tot het afbakenen van een vrij-
groeiden, en slechts een van de hoogste dagobs „gebied voor Brahmaansche, vermoedelijk Wis-
(die bij de Oosttrap, waarin de door de bevol- „noeitische, kluizenaars te Barahëm en te Ba-
king „Bima" genaamde Dhyani-boeddha) zicht- „soeri in Kepoetjangan op de helling van den
baar was. Ook weten wij dat van Erp bij de „Pënanggoengan in het Soerabajasche) is: de
verzorging van de Mendoet eenige voeten „wensch en het verlangen van Z. Majesteit
vulkanische asch had weg te graven om het „den Groot-koning ten tijde van den grooten
oude maaiveld van het tempelplein te bereiken, „vloed van rampen op het eiland Java in
terwijl Dr. J. Brandes in Oct. 1902 (Notulen Dir. „'t Sjakajaar 928.."" x ) vorst

Verg. Batav. Gen. 17-11-'O2 Bijl. CLIII schreef: „W oer a-war i toen hij uitkwam van Lwa-
„en welk gedeelte van het (Mendoet) terrein „ram; geheel Java
„nog zal moeten worden afgegraven. Daarmede „(6) zag er te dien tijde uit als ééne zee,
„is men bezig, maar dit geschiedt laagsgewijze, „vele hoogaanzienlijke personen jneuvelden,_
„en daar er ongeveer 3 M. grond ligt boven „in de eerste plaats sneuvelde op dat tijdstip
„het maaiveld, dat bloot gelegd zal moeten „Z. Maj. de Groot-koning zaliger, die begraven
„worden, zullen de vondsten eerst bij „ligt in het heiligdom te Watan, in de maand
„verder afgraven bloot komen".
In Notulen Dir. Verg. Batav. Gen. van K. en 1). Op den steen waren hier eenige lettergrepen
W. dd. 4-8-'O3, IV a.p. 76 schrijft dezelfde: onleesbaar.

192
„T j a 11 r a van het Sjakajaar 929, toen Z. Maj. aan een oorlog koesterde, werd dit in de ver-
„de Grootkoning taling uitgedrukt. In den tekst staat echter een-
„(7) ter tijd nog een jongen was; hij was voudig „èkarnawa-roepa nikang sa-
„namelijk 16 jaar oud, nog niet zeer geoefend Yawa-dwipa rikang kala' hetgeen wil
„in het krijgsbedrijf, uit hoofde van zijn knapen- zeggen „heel Java zag er te dier tijde (928
leeftijd, nog niet voldoende Sjaaka) uit als één zee". Het Sankrta
„(8) krachtig (?) om een volledige wapen- „a r n a w a" beduidt: „bruisende waterstroom,
„rusting te hanteeren. Doch daar hij als een vloedgolf en oceaan".
„verschijningsvorm was van W i s n o e, werd Voor het door prof. Kern met „sneuvelen" ver-
„hij behoed door alle goden, voorbestemd om taalde woord geeft de tekst „pëdjah", er staat
„niet mede overweldigd te worden door de toch eenvoudig in regel (6): „akwèh sira
„moeilijkheden der groote beroering: hij vet- wong wisjèsa pdjah, karoehoe-
„bleef aan den kant van W a n a g i r i, nan samangkana diwasja Sjri
„(9) samen wonende met heremieten van Maharadja Déwata pdjah" hetgeen
„reinen wandel, vergezeld van zijne dienaren ik zou willen vertalen met: „vele aanzienlijke
„ J
) vastbesloten (of: eerbiedig) zijn lieden kwamen om, in het bijzonder ook was 't
„(of hun) geest *) onvergelijkelijk de tijd. dat wijlen Z. Maj. de Maharadja
ii
J
) neergebogen in 't stof van de het tijdelijke met het eeuwige verwisselde".
„voeten van Z. Maj. den Grootkoning, Pëdjah is geheel synoniem met ma t i en
„(10) Heer Narottama was zijn naam; hij was geeft evenmin als dit laatste de wijze te kennen,
„de eerste van de dienaren van Z. Maj. den waarop de dood plaats vond. Dat dit in een
„Grootkoning, buitengemeen trouw gehecht, krijg zou zijn geweest blijkt uit niets, ook niet
„steeds in tegenwoordigheid van Z. Maj. den uit de mededeelingen in regel (6) en (7)
„Grootkoning mede een kleed van boomschors dat E r-1 a n g g a een knaap was van 16 jaren
«dragende als gezel van Z. Maj. den Groot- en nog niet vertrouwd met den wapenhandel.
„koning, Vast staat uit die inscriptie slechts het feit, dat
„(11) 't voedsel nuttigende van monniken en in 928—929 Sjaaka dus 1006 na Christus
„heremieten; voorts bleef hij bij Z. Maj. den Java zoodanig geteisterd werd, dat van een
„Grootkoning in 't Godshuis dag en nacht, om „ondergang" van Java door een vloedgolf ge-
»'t groot gewicht der liefde van alle goden je- sproken worden kon. Pral ay a en zelfs
»»gens Z. Maj. den Grootkoning, die Mah a-p r a 1 a y a worden genoemd, twee be-
„(12) door alle goden vast bestemd was, dat grippen, die met het Oud-Germaansche „Göt-
»hij weinig moeite zou hebben om voor de we- terdammerung" het best te benaderen zijn.
reld te zorgen, den rang der voorouders te Zooals de manifestatie van een kosmos in de
«beërven, in 't bezit te komen van de koninklijke Hindhoegeschriften den naam van Aalaya
«heerlijkheid, de vreugde der wereld te hernieu- draagt, heet de verwoesting van het zonnestelsel
„wen, alle vrome stichtingen (of heiligdommen) de P r a 1 a y a: alles keert dan tot den Chaos
»(13) de booze geesten der wereld onscha- terug, waaruit een nieuwe nevelvlek te goeder
delijk te maken. Enz-" tijd te voorschijn treedt om zich in een plane-
Tot zoover prof. Kerns vertaling. Zoo ooit, tenstelsel te verdichten. Op den kleinen cyclus
dan mag hier gelden „traduttore tradittore". van het menschelijk leven toegepast is de
Immers de in regel (5) en (6) onderstreepte p r a 1 a y a de dood, het afsterven. Op een land
woorden „vloed van ramp en" en „s n e u- toegepast is het de afsluiting van een tijdperk,
v e 1 e n", welke de gedachte vestigen, dat met door een geweldige omkeering in de natuur 1 ).
de „Pralaya" en „Maha-pralaya" van Java een
verwoestende oorlog zoude bedoeld 1). Ook de vertaling van regel 30 „sa mpo en
zijn geweest, staan volstrekt niet in het origi- sangksipta ikang pralaya ri Yawa-
dwipa" met „de beroering op het eiland Java was te
neel. Elke vertaling is noodzakelijkerwijze een
niet gedaan" acht ik te vrij. Sangksipta is een
commentaar. En omdat prof. Kern de gedachte passief verleden deelwoord, en er staat eenvoudig dat
er uit dien hoofde geen moeilijkheden meer waren.
1). Op den steen waren hier eenige lettergrepen De oorlogen verderop genoemd zijn die door Erlangga
onleesbaar. zelf gevoerd als Vost.

193
Dat E r 1 a n g g a uit midden-Java afkomstig den, terwijl bij plechtige gelegenheden kle-
was schijnt te mogen worden afgeleid uit het dingstukken in een grobog oost van Wanagiri
feit, dat hij te W a n a-g i r i eene toevlucht worden gebracht voor den schutspatroon Oe-
zocht bij de Brahmaansche kluizenaars: ook danaga (= Oedanam-ga = Erlangga), die een-
thans is dit plaatsje, aan den bovenloop van de maal „in boomschors" zich moest kleeden. (Ver-
Bëngawan Sala gelegen in Zuid-Soerakarta, vol gelijk de kaart).
oude tradities. Een heilig gehouden grot is er Wat de verklaring van den naam van Ko-
in de buurt, terwijl ook de beroemde Islam
prediker Kali D j a g a er sporen van zijn
- ning Erlangga of Air-langga betreft meen ik, dat
de na de opmerkingen terzake van Prof. Kern in
verblijf heeft nagelaten. 1886 (deel 34 Bijdr. T. L. en Vk.) onaange-
Ook W o e r a-w a r i in regel (5) wijst op vochten gebleven door dezen geleerde voorge-
Midden-Java. Er zijn nog plaatsen van dezen stelde duiding nochtans ganschelijk niet houd-
naam in Karang-an jar en Wanasaba, baar is. De naam wordt in de Sanskrta-inscriptie
zie vooral Verbeek en Fennema, Geolog. be- gegeven in drie varianten, n.I. als Er-langga
schrijving van J. en M. deel 2 over het wora- (sjloka 4, 12), Nira-langga (sjl. 15, 32), Djala-
wari-terrein, (Kedoe, het oude Bagëlen), maar langga (sjl. 17, 31, 34); de Javaansche inscriptie
het hierbedoelde vorstendom van Woera- geeft Air-langga (regels 2 en 14), terwijl de
w a r i zal wel zijn te zoeken in het Jogyasche. Balineesche teksten, die hem kennen als de zoon
Er ligt daar een plaats W o r a-w a r i west van van Kamésjwara en den vader van Djaja-
de Praga (Koelon-praga), even ten zuiden bha j a en Dj a j a-s abh a, den stamvader
van de oude wegovergang S e n t o 1 o. In de van het Lomboksche vorstenhuis en den letter-
G o e n o e n g k i d o e 1 ligt op 110° 41 O.vGr. lievenden vorst onder wien het Wiw ah a
een bosch en een berg W o r a-w a r i geheeten, werd vertaald, den naam als A i r-1 a n g g h y a
zoodat van hier zeer voor de hand zou liggen of A i r-1 a n g g h a geven. Werden door prof.
eene vlucht naar 't Wonogirische. Lauram Kern beide deelen van den naam als Indonesisch
(de tekst schrijft „Lwaram") acht ik eene opgevat en daaraan de zin gehecht van Er =
verschrijving voor Lo-aram. De a r a m-a ram water, langga = slurpen *), naar mijn gevoelen
is volgens v.d. Tuuk's Kawi-Bal. Wdb. s.v. een is de naam hybridisch, bestaande uit het Indone-
boom, die op Lombok I o-w a m wordt ge- hisch element èr (ajer) = water en Sanskrta
naamd, en waarmede wel een der vele lo- langgha = „gaan, (wateren) overtrekken,
(Ficus Urostigma) soorten is bedoeld 1 ). Een (grenzen) overschrijden", en als causatief: „ont-
Lo-pait bevindt zich op den weg van W o e r a- snappen, ontkomen".
wari (bij Tëpoes) naar het Wanagirische Vooreerst wat den vorm betreft. Het is dui-
op den grens tusschen het tegenwoordige delijk dat het toeschrijven van een beteekenis
Jogjakarta en Soerakarta, d.w-z. afdalende van als „waterslurper" of iets dergelijks aan een
het Goenoengkidoel plateau naar de Javaansche samenstelling in den vorm „er-
Bengawan-vlakte. Op bijgaand kaartje is de langga" volstrekt niet mogelijk is. Deze com-
vermoedelijke route ingeschetst. De overgang binatie kan dit West-Indonesisch nimmer be-
bij Lo-pait via Karang woeni naar het Bënga- teekenen, evenmin als met het vormelijk iden-
wan gebied bestaat nog als voetpad, maar zal tieke „ajër-minoem" ooit een nomen agentis b.v.
toenmaals zeer bezwaarlijk geweest zijn. Naast een „waterdrinker" zou kunnen worden aan-
N g a w o e-a w o e (het aschregen-gebied) in geduid. Als een Sankrta-samenstelling opgevat
West Goenoengkidoel vinden wij hier Boe-arang is daarentegen zin en vorming volkomen helder.
(= Aboe-arang = „de Asch vermindert"). Nog Het is dan een z.g. B a h o e-w r i h i-samenstel-
heden zijn aan weerskanten van den overgang ling met de beteekenis: „hij die de wateren
de Bedojo-eindpunten van de Hofreizen te vin- 1). nlangga is met „opslurpen" niet erg gelukkig
vertaald. Tegenover nggogoq „op Eur. wijze, met de
1). Terloops wordt er de aandacht op gevestigd, mond aan de flesch, klokkend drinken b.v. ngombé
dat in de vele met Loebang en Lobang beginnende
namen uit Midden-Java in de aardrijkskundige naam-
djenèwer di-gogoq baè) is nglanggfi = „het uit een
kendi zonder tuit, op eenigen afstand boven de mond
lijsten opgenomen (Lobang agoeng etc.) niet het gehouden, daarin laten loopen van het water". Een
Maleische woord lobang doch Lo-bang (roode elo, kendi zonder peil heet kendi-gogoq. Drinken met het
naar de rijpe vljgjes) te lezen is. tuitje in den mond Is noetjoep.

194
PËNANGGOENGAN en OMGEVING,

SCHAAL 1: 500.000.
Namen der Oudheden.
Res. Kedirl. 12. Tjand't Brau'oe. 32. TraWas. 52. Sidoardjo.
/. Banglc. 20 Keling. 13. Trawoelan. 33. Djala toenda. 53. Grogol.
2. Koedjon manis. 21 Kg. Tengah. 1 4. Panggoeng. 34. Pënanggoengan 54. Tanggoelangin.
3. Tandjoeng kalany 22. Kandangan. 15. Betek. 35. Kesemen. 55. Tjandi Pari.
4. Kediri. 23 Broemboeng. 16. Tralaja. 36. Djijoe. 56. Bangsri.
5. Pesanlrcn. 24. Kepoeng. 17. Kedaton. 37 Madja djedjer. 57. Bangkal.
6 Bogem. 25. Siman, 18. Bolokpaloeng* 38. Bangsal. 58. Paselran.
7. Wanadjaja. 26. Bcsawa. 19. Badjang ratoe. 39. Djaga daja. 59. Djedoeng.
8. Boetoe pasar Res. Soerabaja 20. Semangka. 40. Madjasan. Res. Pasoeroean.
9. Kerkcp. '. Soamber goerit. 21 Dinaja. 4 /. Pandjer. 1. Bajem.
O Gcmpolan. 2. Grogol. 22. Karanglo. 42. Batongmasin. 2 Bosch Tenggiling.
/. Gajam. 3. Ketemas. 23. Poehdjedjer. 43. Kelagen. 3. 80/jok
2. Gempoer. 4 (icneng sana. 24 Soember penganlen 44. Tjandi Derma. 4. Ardjoena.
3. Proedoeng. 5. Madjakerla. 25. Madjawangi. 45. Djaha. 5. IVelirang.
4. Tegaivangi. 6. Tenggaran. 26. Goewa. 46. Keboan pasar. 6. Indrakila
5. SoeraWana. 7. Glagahan 27. Ngrimbi. 47. Gedangan. 7. Santria Manggoeng.
6. Pa,c. 8. Beloeta. 28. Bakalan. 48. Betra. 8. Djawi.
7 Gadoengan. 9. Pangloengan 29. Kestmantengah. 49. Boengkil. 9. Balahan.
8. Pocndjoel. 10. Moeteran 30. Doekoehan Doekoe. 50. Kalang anjar. JO. Soektji.
9 Pandjer. / I. Wringin la&ang. 31. Gg. Boetak. 51. Sepande. I 1. Gg. Gangsir.
12. Kebonsari.
overschrijdt; hij die aan de wateren ontkomt". Poeroe-hoeta-rastram iwa moed-yoetam sji-
Maar dan laten zich ook alle schijnbare ano- ram
malieën gemakkelijk verklaren. Vooreerst het talina-atjaleena 1 ) khaloe kingkarair wi-
feit, hetwelk prof. Kern's aandacht trok, dat sjaa(m)
wel het eerste lid bij de Sanskrta-versificatie sa narottamair oepahitoo wanaany agaat
in het Sanskrta n i r a of d j a 1 a voor „water" en dit te vertalen met:
werd omgezet, doch het tweede lid steeds on- (14) „En toen eens onverhoeds zijn huis In
vertaald bleef. Zeer natuurlijk, als dit reeds asch verkeerde,
Sankrta is 1 ). Verder is de verschrijving van dat voor dien vreugd genoot als ware het
langghya voor langga door de Balmeezen voor Indra's rijk
een inheemsen woord onbegrijpelijk, maar voor 't bedekt werd door den berg dan, met zijn
een Sanskrta-woord zeer verklaarbaar, ja geen knechts tezamen
verschrijving te achten. Immers langghya is een- en tal van eed'le Hen 2 ) toog hij toen naar
voudig een andere werkwoordsvorm van den de bosschen".
grondwoord langgh, en wel een futuur- Een ding staat vast, na 1000 na Chr. zwijgt
particiep (krtya) „zullende overschrijden" of Midden-Java. De hegemonie verplaatst zich
een gerundivum (potentiaal-particiep, yat): naar Oost-Java. De rijken Da ha (Kediri),
„kunnende overschrijden, kunnende ontkomen." Toem a p e 1 (Singasari) en ten slotte Ma-
Dj al a-lang gha is dan: „die over de d j a p a i t komen op. Van het laatste zijn uit-
wateren schrijdt, die aan de wateren ontkomt" voerige en zeer betrouwbare gegevens overge-
en D j a I a-1 a n g g h y a of A i r-1 a n g g h y a" leverd, welke thans nader mogen worden be-
die over de wateren schrijden zal of zou, die schouwd voor hetgeen zij op vulkanologisch
aan de wateren zal (zou) weten te ontkomen". gebied opleveren.
Ook de dubbelvormen langga en langgha (resp.
met g en gh) leveren dan niet het minste be-
zwaar meer op, daar in het Sanskrta langga-
ianggati en langgha-langghati (evenals rangga- 1). Eene samenstelling met tallna als vóórlid be-
ranggati en ranggha-rangghati) beide als duidt: bedekt door datgene wat in het tweede lid staat.
Prof. Kern zag een „onduidelijke ga of sja", welke
..gatyarthee" d.w.z. met de beteekenis van „op geen zin geeft. De genoemde karakters hebben ge-
de een of andere wijze gaan" van ouds voor- noegzaam overeenkomst met de tja, welke geheel past.
komen. En wanneer dit alles vaststaat is het 2). Er schijnt geen bedenking met Prof. Krom in
dan gewaagd om in dezen beroemden ook in Narottamalr een toespeling op 'sKonings makker
de koningstitels der inscripties en in de tradities Narottama te zien. Het meervoud „Edellieden" wordt
dan evenals „kingkarair wisjaam", welk laatste woord
met zorg gehandhaafden naam een toespeling veel voor „der onderdanen" staat, hoewel „wisj" ook
te lezen op de arnawa, de Zondvloed, die Java gewoon „het gezin, het tehuis" aanduidt, en de verwij-
in 928 Sjaaka teisterde en het haast ten onder zing naar het rijk van Indra, den „Veel-aangeroepene",
deed gaan, de Mahaa-pralaya veroorzaakte? een poging om in de gebeurtenis de gedachte te leggen
van een gebeurtenis, die een vorstentelg betrof, terwijl
Herlezen wij met dezen sleutel de transcripties zijn vader toch blijkbaar geen vorst was. Vermoe-
van prof. Kern, dan zou ik geen bezwaar heb- delijk is Er-langga met Narottama en eenige bedienden
ben strophe 14 van het Sanskrta-opschrift te uit Zuid-Jogya naar Goenoeng-kidoel gevlucht (het
lezen als volgt: noordwestelijk district van deze afdeeling heet „Awoe-
awoe") en zoo ten slotte wellicht via het tegenwoor-
Atha 2 ) bhasmasaad-abhawad aasjoe tat-
dige Lo-pait in het Wana-glrische aangekomen. Zie de
poeram 3 ) kaart. Opmerking verdient dat de belangrijkste namen
juist op de nieuwste kaarten (proefblad Topogr. op-
1). Ware inderdaad „slurpen" of lets dergelijks name) ontbreken! Bij Versteegh en op de oude To-
bedoeld, dan zou b.v. een term als „aatjamana" zeer pogr. kaarten komen zij echter nog voor. Persoonlijk
voor de hand hebben gelegen als vertaling. bezoek overtuigde mij dat de namen nog bij de be-
2). Atha leidt een nieuw onderwerp In. volking bekend zijn. Wori-warl is de streek West van
3). tat-poeram vat ik op als een Tat-poeroesa- het bekende Rongkob. Dat de Sorogedoeg-vlakte aan
sam. aasah met de beteekenis tasya poeram = zijne den Merapl-voet noord van de verwerpingslijn in over-
vestiging. Dit kan dan echter, in strijd met Dr. Krom's ouden tijd zeebodem was, bevestigen Verbeek en Fen-
meening, niet anders zijn dan die van Er-langga zelf. nema. Dat een vloedgolf ze In historlschen tijd
°e verzen 13 en 14 hebben geen onmiddellijk verband. teisterde maakt de inscriptie aannemelijk.

195
IV.DE GEGEVENS VAN PARARATON EN kwam voort de Vorst, die eenmaal heer-
NAGARA-KRTA-AGAMA MET BETREKKING scher moest zijn,
TOT HET TIJDVAK 1200

1500 NA CHR.
Voorop mag worden gesteld, dat deze gege-
Toen Zijne Majesteit nog in de moederschoot
was in Kahoeripan duidden teek'nen hem
vens een zeer groot vertrouwen verdienen. De aan:
beide geschriften, waaraan de feiten zijn ont- Aardbeving, rookpluimen, aschregens en don-
der en bliksemflitsen doorkronk'lend het
leend, zijn met elkander in overeenstemming,
hoewel zij onafhankelijke tradities geven. De luchtruim
Nagara-krta-agama is een lofdicht op Koning Een uitbarsting van den Himawaan in Kaam-
Hayam Woeroek van M ad j apa i t en poed, veel slechtaards en boozen verdel-
daarom zeer ten gunste van diens dynastie ge- gend van 't aardrijk!
stemd. De Pararaton draagt daarentegen het Interpoleeren wij hierin voor Jaargetijden
stempel van de omstandigheid dat de K ë d i r t- (6), Pijlen (5) Zon (12), dan lezen wij hieruit,
dynastie, uit E r-1 a n g g a voortgekomen, die dat in 1256 Sjaaka Java door een uitbarsting
door de Toemapëlsche verdrongen werd, van den Himawaan (sneeuw- of nevelberg, syno-
in Bali en Lombok is blijven voortleven. niem met Himaalaja en Himagiri) te Kaampoed
Hieruit laat zich b.v. het verschil verklaren in de geteisterd werd. Nu zou men met het oog op
afschildering van Sjiwa-boeddha of Kërta-na- het samentreffen met de geboorte van den a.s.
gara, den laatsten oppervorst van Toe ma- vorst daarin een legende kunnen zien, ware het
p e 1 J ) en schoonvader der Raden Wid ja- niet dat de Pararaton, die geenszins pro-
j a, die de grondvester was van M a d j a p a i t. M a d j a p a i t is, en het feit dan ook zelfs niet
Het eerstgenoemde boek bekleedt hem met alle met het daarin niet vermelde geboortejaar van
Christelijke deugden, terwijl het tweede hem als Hajam Woeroek in verband brengt, op de in
een onbekwame toewak-drinkende dwaas voor- die kroniek gebruikelijke nuchtere manier ver-
stelt. Juist het feit, dat wij hier met twee on- meldt:
afhankelijke tradities te doen hebben, verleent Toemoeli goentoer pabanjoe-pindah i Sjaka
aan de feiten, die zij noemen te meer waarde, 1256.
waar zij overeenstemmen. De omstandigheid dat deze kroniek hier, en
Dit is bijv. het geval ten aanzien van de uit- trouwens ook in vele andere gevallen, het jaar-
barsting van 1256 Sjaaka, d.i. 1334 na Chr., het tal in cijfers geeft, levert bovendien een aardige
geboortejaar van Koning Hayam Woe- bevestiging van de interpretatie der Sengkala-
roek. De Nagara-krta-agama beschrijft in zang woorden in het chronogram. Welke vulkaan met
den Himawaan van Kaampoed bedoeld is, viel
1 vers 4—5 deze gebeurtenis als volgt: niet dadelijk te zeggen daar er thans geen berg
Ring Sjakaarttoe-sjaréna rakwa ri widjil meer onder dien naam bekend is. Alle onzeker-
nrpati tlas inatwakën prabhoe heid is ten deze echter weggenomen door den
an garbbhésjwaranaatha ring Kahoeripan wi- heer P. v. Stem Callenfels, Inspecteur van den
haganira n-amaanoesaadbhoeta Oudheidkundigen dienst, die op zeer overtuigen-
Lindoeng bhoëmi këtoeg hoedan-hawoe gë de wijze uit eene opsomming in een oud schep-
rën kilat awilëtan in nabhastala pingsverhaal (Tantoe-panggelaran) *) aan-
goentoer ttang Himawaan ri Kampoed ananaa toont dat de Kaampoed de oude naam van de
ng-koedjana koehaka maati tan pagap
1). In tegenstelling met prof. Kern, die in die
hetgeen vertaald wordt: „tantoe" het Indonesische woord voor „vast, zeker,
stellig" ziet (Jav. temtoe, Snd. tangtoe en tangtos)
„In 't Sjakajaar Jaargetijden, Pijlen en Zon meen ik, dat tantoe het Sanskrta woord van het grond-
woord tan = „uitspannen, een weefsel opzetten" is.
Tantoe is de naam van den inslag bij 't weven. In den
1). Zijn beeltenis staat als Aksobhya in het Sun- titel van het aangehaalde werk zijn Tantoe en pa(ng)-
pangpark in Soerabaja. In verband met deze voorstel- gelaran (van gelar = „uitleggen, onttrollen") synonie-
ling zijn hoofd en aangezicht er gladgeschoren, doch men, of liever het tweede is op de gebruikelijke wijze
de volkshumor of volkstraditie heeft het beeld (waarbij de inheemsche glosse op het eerste. Beide woorden be-
nog steeds geofferd wordt) een ksatriya-knevel aan- duiden de „uitlegging of het uitspannen (denk aan ons
geschilderd. „uitspansel") van de wereld.

196
Këloed is l ). Volgens persoonlijke mededeeling dat de kronikeur het van genoegzame beteekenis
van majoor van Gent ligt er nog een plaatsje vond om het voorval op te teekenen, mag wel
Këmpoed op de westhelling van den berg. vermoed worden, dat het een uitbarsting van
De pralambang (zinspreuk, wisselterm, bu- beteekenis zal hebben gegolden.
reaucratisch zou men zeggen: mutatie) van het Ook de naam van de besproken uitbarsting
voorval in den Pararaten is voorts zeer merk- bij Hajam woeroek's geboorte in 1256
waardig. Vooreerst kunnen wij uit de beschrij- (1334 na Chr.) wijst daar op: pabanjoe-
ving in de Nagara-krta-agama afleiden, dat het pindah wil toch zeggen, dat het stroombed
woord „goentoer" door prof. Kern, t.a.p. met (en in dit geval natuurlijk van de Brantas)
„een donderend geraas" vertaald, heel wat meer erdoor verlegd werd, b.v. doordat de vlakte aan
zegt dan dit. Dr. Brandes geeft het in zijn Pa- den K ë 1 o e d-voet den stroom meer naar het
raraton-vertaling herhaaldelijk weer met „aard- Westen schoof.
storting", wat ook te zwak is, zooals door hem- In de Pararaten nu vinden wij vijf uitbarstin-
zelf gevoeld, toen hij het laatste hoofdstuk de gen genoteerd in de veertiende en vijf in de
zinsnede, waarmede het verhaal en tevens de vijftiende eeuw van onze jaartelling. En wel in
geschiedenis van M a d j a p a i t sluit, luidende de volgende jaren:
„Toemoeli goentoer pawatoe-goenoeng i Sjaka 1311 De uitbarsting genaamd paloenggé
kajaambara-sagarékoe" vertaalde met: „Daarop (dit woord beduidt: bijzonder hevig)
had er een uitbarsting plaats in Sjaka in het Sja ka-jaar api (3) api (3)
1403". Inderdaad een waardig slot aan Madja- tangan (2) toenggal (1) (vuur-vuur-
pait's historie. handen- ineen 1233).
Een makke „aardschuiving" zou daar niet 1334 De uitbarsting genaamd pabanjoe-
hebben gedeugd. En dat het meenens was volgt pindah (de stroom verlegt zich) 1256
wel uit de woorden voor de sengkala gekozen: Sj.
»als het uitspansel was de oceaan". 1376 Ontstaan van den Goenoeng
Blijkens het Jav. Wdb. s.v. geeft ook de be- Anjar (de nieuwe krater) in het jaar
kende Javanicus Rhemrev als hoofdbeteekenis naga (8) leng (9) karnaning
van goentoer: de uitbarsting van een vul- (2) wong (1) (draak-opening-
kaan. Overigens wordt het woord met „water- ooren-mensch 1298 Sj.).
vloed, donder en bliksem, aardafschuiving" ge- 1385 De uitbarsting genaamd pamada-
lijkgesteld, wat alle begeleidende verschijnselen s i j a (dit beduidt: algemeene ellende)
van de uitbarstingen zijn. Winter en Wilkens in het Sjakajaar rësi (7) sjoenya
Manuscript Woordenboek geeft voor „gëntër" (0) goena (3) toenggal (1)
bepaaldelijk op „swara-ning goenoeng
»het onderaardsch gebulder van een vulkaan".
— —
(heiligen afwezig — eigenschappen
een enkel 1307 Sj.).
Op Batavia en in Madoera is „g o ento er" 1395 De uitbarsting in de woekoe
het gedonder in de verte, terwijl de Soendasche Prang bakat (= groote krijg, de
opvatting door Coolsma omschreven wordt met: 24ste woekoe van het Pawoe-
»»een sterke stroom, stortvloed, overstroom ing, kon-jaar van 30 weken). Moeka-
vloed (hooger en sterker dan tjaah), stroom of ning (7) wong (1) ka ja (3)
vloed van gloeiend slijk (lava) uit een krater"
(dit laatste = Jav. en Mad. 1 a d o e, in Kë-
naga (1) ('t aangezicht
schen— — der men-
als — draken 1317 of 1319
diri de water- en modderstroomen b.v. de Sj.).
Periodieke van de Këloed ook „lahar", 1411 De uitbarsting in de woekoe
beide woorden wel van Oud-Jav. lah ro c D jo el o en g-p o e d j o e t (15de
«gloeiend"). In het Jav. is voorts „nggontor" woekoe). Ka ja (3) wéda (3)
>ets met een krachtige waterstroom af- of weg- goenaning (3) wong (1) (als
spoelen. in de Wéda's was de deugd der men-
Goen oe n g-g oentoe r beantwoordt in schen 1333 Sj.).
zeggen „de berg gaat spoken". In die gevallen 1450 Aardbeving(en). (1372 Sj.).
net algemeen dus aan wat wij bedoelen als wij 1451 De uitbarsting in de w o e k o e K o e-
1). Oudheidkundig verslag 1919 pag. 11, 12. n i n g a n (de 12de w o e k o e). W ë-

197
loet (3?) wikoe (7) anahoet eruptiemateriaal den Brantas hoe langer hoe
(3) woelan (1). (de aal als klui- meer naar het Westen geschoven heeft, en tot
zenaar hapt naar de maan 1373 Sj., menige „p a b a n j o e-p i n d a h" of stroom-
het in het chronogram medegedeelde bedverlegging aanleiding gegeven moet hebben.
is een gebruikelijke zinspeling op een Ook het aantal van 10 uitbarstingen in 200 jaar
maansverduistering). geeft een gemiddelde normaal-periodiciteit van
1462 De uitbarsting in de woeko eLa n- 20 jaren, die met hetgeen van dezen berg verder
dëp (de 2de woekoe). Pat (4) bekend is vrij aardig overeenkomt.
oela (8) teloeng (3) wit (1)
(viertal
1384 Sj.).
—slangen — —
drie boomen V. JAVAANSCHE GEGEVENS UIT DEN MA-
1481 De uitbarsting in de woekoe Wa-
TARAM-TIJD TOT 1675 A. D.

toe-goenoeng (de 30ste woe- Een door mij in Jogyakarta gevonden, uit den
koe) Ka ja (3) ambara (0) Kraton afkomstig, handschrift, bevattende o.m.
sagara (4) ikoe (1). Als 't een lijst van jaartallen, waarin alle jaren van
luchtruim was de oceaan 1403 Sj. Sjaaka zijn opgenomen met vermelding van
hetgeen er belangrijks voorviel, geeft de vol-
Met de mededeeling omtrent deze uitbarsting gende gebeurtenissen op vulkanologisch gebied
eindigt de Pararaten. En wanneer wij in aan- voor het Mataramsche tijdvak.
merking nemen dat ook de Javaansche traditie
den ondergang van Madjapait's hege- Sj. 1470.A.D. 1548. Krijg met Djapan, de
monie op 1400 Sjaka of 1478 na Christus Merbaboe barst uit
stelt, dan ligt het vermoeden van een zeer (Goenoeng Merbaboe
ernstige wijziging in de natuurlijke gesteldheid moeroeb). Wichmann ver-
voor de hand, al blijft Madja pa i t nog meldt deze niet, doch geeft
eenigen tijd daarna voortbestaan. voor 1554 een eruptie B a-
Hoe dit zij, de hegemonie verplaatst zich naar n j o e-pi n d ah a ).
Midden-Java, zij keert terug naar het gebied
Zuid van den Moe r y a-p ad a, waar het Sj. 1506.A.D. 1584. Groote aardbeving, t j a n-
Soeltanaat D e m a k ontstaat, waaruit M a t a- d i Prambanan stort
ram en de nieuwere geschiedenis-periode van in.
Java hun oorsprong nemen zullen. Ook Wichmann vermeldt
De hierboven genoemde jaartallen uit den voor het genoemde jaar:
Pararaten hebben niet nagelaten de aandacht te Java, Heftiges Erdbeben"
trekken van seismologen en Arthur Wichman zulks op gezag van Roorda
vermeldt ze dan ook in „Die Erdbeben des In- van Eysinga, pag. 476. Hij
dischen Archipels bis zum Jahre 1857" (Verh. voegt toe „Das Ereigniss
Kon. Ac. van Wetenschappen 2de serie, deel ist nicht bestatigt". In de
20 No. 4) op pag. 22 met de toevoeging dat door mij geciteerde tot
deze opgave „der Hauptsache nach Vertrauen dusver aan Europeesche
verdienen soll". Daarop volgt dan echter weer: schrijvers onbekend geble-
„Die Angaben sind dennoch für uns von ven lijst, welke omgekeerd
„geringem Wert, da die in Betracht kommenden ook geheel van de Euro-
„örtlichkeiten auf Java nicht zu ermittlen wa-
ren". Dit laatste is echter in het geheel niet
juist. Immers ól deze vulkanische werkingen 1). De gelijkheid van dezen naam met de voor
moeten vallen binnen het engere gebied van 1334 A. D. (Sj. 1256) in den Pararaton gemelde uit-
Madja pai t, dat is ruwweg de Brantas- barsting van den Këloed maakt het feit voor Wich-
vlakte, terwijl de gelijkstelling van den berg bij mann apocrief. Echter ten onrechte, zoo men in ge-
Kaampoed met den Këloed waarschijnlijk dachte houdt, dat banjoe-pindah of Paba-
n j oe- pin d a h als generieke naam beschouwd kan
maakt, dat de meeste van de genoteerde ge- worden voor eene eruptie van zoodanigen aard, dat
beurtenissen aan het periodiek overstorten van er eene stroomverlegging van een hoofdstroom door
het bekende kratermeer van dezen berg, welks onstaat

198
peesche bronnen is vrijge- „De Mërapi barstte uit.
bleven, vindt de opgave Schrikwekkende donder-
eene gewenschte bevesti- slagen weerklonken, ge-
ging. Op het vermelde in- volgd door een aschregen.
zake tjandiPramba- De Oempak (Opak)
n a n wordt in het bijzon- voerde ladoe stroomen
der belangstellende aan- af, welke groote steenblok-
dacht gevestigd. ken medevoerden en op
Sj. 1509. A.D. 1587. Groote wladoe-stroo- den wal plaatsten".
men (Jav. pantjawo- Het verdient opmerking
ra wladoe). De Më- dat Séna p a t i *) zijne
rapi barst uit tijdens den troepen op het veilige Goe-
strijd tusschen Mata- noeng kidoel plateau gele-
ramenPadjang. gerd had. De Soeltan van
Wichmann geeft in stede Padj a n g echter had
hiervan voor 1586 „Aus- zijn kamp opgeslagen aan
bruch des Gunung Mer- den oever van de O e p a k,
babu in Folge dessen die en werd door de bandjir
ganze Insel erdröhnte" (op overvallen, die zijne troe-
gezag van Hageman, Ind. pen in verwarring bracht.
archief 3, zonder bron- Hij zelf vluchtte naar
vermelding). Tëmbajat om zich ne-
Het feit mag als voldoende der te werpen aan het
vaststaande worden be- voeteneinde van het heilig
schouwd, dat er tijdens graf aldaar en gaf den
den strijd tusschen Séna- strijd op.
pa t i en Pa d j a n g in- De Babad schrijft: „M b o-
derdaad een uitbarsting ten dangoe noen-
plaats had. In de proza- tën ladoe minggah
babad wordt het voorval dateng ing pasang-
op pag. 158 met de vol- grahan. Sela a-
gende woorden beschre- gëng-agëng sami
ven: an ggaloendoengi
„Ing rëdi Mërapi bala ing Padjang.
inggih noentën Bala ing Padjang
moeroeb, swarani- samigégér arëboet
poen kados galoe-
gësang, loema-
doeg angadjrihi djëng ing sapoe-
sarta noentën dja- r o e g-p o e r o e g.
wah awoe. Ing lè- Kandjëng Soeltan
pèn Oempak mili toewin para Adipa-
ladoe, sela agëng- ti kèloe sami 1o c-
agëng sami ming- m a d j ë n g".
gah dateng dara- „Spoedig had de modder-
tan". stroom het kamp bereikt.
Groote blokken rolden op
Zoo er iets in de opgave wantrouwen verdient,
dan is het de vermelding van den Merbaboe. Men
zou in deze eeuw eerder een eruptie van den Mërapi
verwachten, aan wie daarop voor Midden-Java dan 1). Zooals wij uit de „Baron Sakèndèr" weten,
ook alle calamiteiten worden toegeschreven. Aange- plachten de Matarammers te tapa op den P a s é b a n
zien Djapan Madjakarta (het oude Madjapait) is, rijst op de Mërapi-top, zij hadden er van ouds een be-
de vraag of niet een gebeurtenis in de Brantas-vlakte wakingsdienst en waren met het doen en laten van
bedoeld is, in welk geval de Këloed de schuldige den heiligen berg, die nog steeds Pelaboehan's heeft,
zou zijn. vertrouwd.
199
de troepen van Pa- Kala, sëmanten kasarëngan ing
djang af, die naar alle rëdi Mërapi moeroe b, swarani-
kanten een goed heenko- poen goemlëdëg nggëgirisi. Sela
men zochten. De Soeltan a g ë n g-a gëng sami taroeng, a t ë-
en de krijgsoversten wer- mahan latoe. Jèn dipoen-tingali
den door de algemeene kados djawah latoe. Ladoe aloro-
vlucht medegesleurd". dan oeroet lèpèn. Katah doesoen
De uitbarsting van 1587 ingkang kaoeroegan toewin ka-
was inderdaad het sym- bësmi, tëtijang ing doesoen katah
bool van de opkomst van pëdjah, tëtijang ing nagari ing
van Mataram. Matawis sami gègèr, awit katra-
Sj. 1581.A.D. 1658. Dood van Pangéran djang ing ladoe toewin djawah
Poe r b a j a. Aschregens. awoe. Sang nata ladjëng adawah
(Wichmann vermeldt voor datëngparakadjisartaparangoe-
1656 of 1657 op gezag van lamasamiandëdongahaingAllah,
Vernatti aschregens in rëdi Marapi inggih toemoentën
Batavia, die echter van sirëp oeroebipoen. Kala sëman-
den Koerintji op Soematra ten sinëngkalan 1594.
afkomstig zouden zijn). „Dit viel samen met eene uitbarsting van
Sj. 1586. A.D. 1663. Eruptiva (Pladoe). Een den Mërapi, die op schrikwekkende wijze
komeet op 3 plaatsen vrij rommelde. Groote rotsblokken vlogen door de
lang aan den hemel zich- lucht alsof zij samen strijd voerden l ), daarop
baar. (Crawfurd, History vertoonde zich het vuur: een ware vuurregen
of the Indian Archipelago als men het aanschouwde. De 1 a d o e stroomen
2, p. 529, Edinburg 1820). vloeiden langs de rivierbeddingen af, vele
Sj. 1595. A.D. 1672. Groote aardbeving, uit- desa's bedelvende en blakerende, tal van dor-
barsting van den Mëra- pelingen kwam er bij om. Ook ter hoofdplaats
pi (Wichmann geeft, on- Mataram heerschte groote ontsteltenis, daar de
der gelijkstelling van 1672 ladoestroomen en de aschregen zich tot daar
aan 1594 Sj. „Aussage- voortzetten.
wehrtlich starker Aus- De Vorst gaf bevel aan de Hadji's en Oelama's
bruch eines Vulkans" op om gebeden aan Allah op te zenden. De Mërapi
gezag van P. P. Roorda staakte de uitbarting. Dit geschiedde ten Jare
van Eysinga, Handboek
der Land- en Volkenk. v.
1594 (Anno Javan. = 1671 — 1672 na Chr.).
22 Jan. 1680. Aardbeving op Java (ver-
N.I. deel 3, p. 478, Amst. wisseld met 22 Januari
184, „nach einer javani- 1780 ?).
schen Handschrift". Mei 1680. Eiland Krakata, een zee-
beving ging vooraf, die in
Met deze opgaven zijn wij midden in de tijd straat Soenda tot op 10
van berichtgeving van Europeesche zijde aan- Mijl werd waargenomen.
gekomen; nog wel niet in dien der regelmatige 2 Nov. 1681. Zwakke aardbeving in Ba-
seismologische waarnemingen, veel min in dien tavia.
van bewaking van het inwendig vuur, welke in 13 Febr. 1684. Aardbeving op Java (Va-
onze dagen geinaugureerd zal worden. Moge lentijn Oud en Nw 0.1., 3,
het ook dan de Vulkanologische commissie ge- 2 p. 17).
geven zijn, daarin een dankbare taak te ver- 5 Jan. 1699. Hevige aardbeving in
vullen ten nutte van Indië, vrij van Bezuiniging W. Java en Z. Soematra.
„die de wijsheid zou kunnen bedriegen".
Ook de proza-Babad geeft als jaartal 1594
1). Onder leiding van Dr. Kemmerling mocht schrij-
(Iste druk pag. 277) en beschrijft de gebeur-
ver dezes van den Djènggèr-top zulk een machtig
tenis kort maar krachtig als volgt: schouwspelaanschouwen.

200
Batavia onweer-regens, 1765. Batavia sterke aardbeving,
's nachts lOu 30 geduren- zoodat men niet gaan of
de 15 min., aardbevingen staan kon.
waardoor 21 huizen en 20 1769. Batavia aardbeving.
schuren invielen, 28 doo- 1771. Aardbevingen op Java.
den. (1770/75 hevige bevingen
Aardstortingen op de in Ternaté).
Pangrango, overstrooming 4 Jan. 1775. Aardb. Batavia. Tjerimai
van de Tjiliwoeng, Banten aschregens, aardbeving in
en Lampoeng's vele huizen Tjirëbon.
ingestort. 12 Febr. 1778. Aardb. Batavia 28/7 1779
29 Jan. 1699. Bevingen van Gedé en idem.
Salak. 22 Jan. 1780. Aardb. op heel Java. Golf-
28 Febr. 1700. Aardbeving in Batavia. beving O-W. van 2u. 39 p.
21 Jan. 1706. Hevige aardbeving in Ba- 2u. 42. 1780 20/2, 29/6,
tavia. 13/7, 15/7, 18/7, 13/12
(Sj. 1642) 1720 (?) Aardbev. (Midden)-Java: aardschokken.
alsof 't aardrijk zich be- 1786. Dijeng gebergte en omge-
woog. (Roorda v. Eysinga, ving. Aardbev. en Eruptie
Handboek 3, 1 p. 481). (Horsfield).
October 1722. Hevige aardbeving in Ba- 1791. Goenoeng Idjèn, rotsmas-
tavia. Spleten op vele sa's storten in zee. Aard
plaatsen. beving.
't Water op de reede als 1797. Merbaboe. Talrijke schok-
kokend. ken, rook en asch.
1737. Batavia, sterke aardbev. 1806. Loemadjang. Uitbarsting
22 Juli 1739. Batavia Aardbeving. De van de Lamongan. 1808,
nieuwe Holl. kerk ge- 5 Dec. 1810, 24/3 1814,
scheurd (van 1733). 10/3 1815 Rembang, Solo,
1 Mei 1752. Uitbarsting v.d. Këloed Banjoewangi, 22/11 1815
(niet de Lawoe) tot in Se- Soerabaja, 23/1 '17 Idjèn,
marang hoorbaar (?). 1817 aardbeving Jogya,
1722. Java stooten van de Am- 8/11 '17 heel Java, Uitb.
bonsche aardbevingen Lamongan, 25/9 '21 Dja-
18/8 —1/9. para, Oct. '22 Galoeng-
(Sj. 1677) 1755 (?) Aschregens in (Midden- goeng, Mërapi. Mei 1824
Java. De stem der dooden Kedoe, Oct. 1826 Uitb.
klonk in de wereld. (Roor- Pakoewadja (Dijèng).
da v. Eysinga 3, 1 p. 483) Maart 1830 Lamongan.
(1755/56 Bëngkoeloe). 15/12 1830 Bromo. Jan.
24 Aug. 1757. 2u. n.m. Golfbeweging te 1833 Batavia. 1834 sterk
Batavia, Tjiliwoeng rijst 2 in West Java. Jan. 1840
voet. Java. 1842, 1845.
Mei 1758. Aardbeving op Java.

201
UIT DE JAVAANSCHE CULTUURBEWEGING.

Hde. Kort verslag der werkzaamheden op den duur ook zelf den verkoop dier goederen
van den Jokjaschen kring van het Java ter hand te nemen. Vooral nu Europeesche
Instituut.
winkels zich in het groot voor Javaansche
Werden als bijlage van het in de vorige af- kunstvoorwerpen interesseeren, verdient dit door
levering opgenomen verslag de stellingen mee- de betrokkenen zelf genomen initiatief alle in-
gedeeld, door den Heer Soetopo ter vergadering stemming; waar mogelijk en indien gewenscht
van 21 Mei te verdedigen, thans kan (zie ligt het dan ook op den weg van de afdeeling
bijlage) een kort overzicht van het gespre- Jogja om met Mardi Goeno samen te werken.
kene van de hand des inleiders zelve, worden Een begin daarvan zou kunnen worden gezien
toegevoegd. in het feit dat tijdens de opvoering der Mata-
Voor het onderwerp bleek veel belangstelling ramsche dansen de reeds in het bezit van de
te bestaan en de spreker — als dalang een vereeniging zijnde voorwerpen werden tentoon-
korte demonstratie gevend — had groot succes. gesteld.
Als eerste resultaat van de door den kring Tot grooten spijt van velen kon de vlak na
gezochte samenwerking met andere vereenigin- het congres aangekondigde lezing van den heer
gen te Jogja kon vervolgens op 13 Juni in de Kats over de beeldspraak in het gedicht Ar-
woning van R. T. Djojodipoero de groote repe- djoena Wiwaha niet doorgaan door vervroegd
titie gegeven worden der op het congres te vertrek van den inleider. De avond bleef echter
Bandoeng opgevoerde Mataramsche dansen. op het program staan.
Met den Kring werkte hiertoe mee Krido-Bekso- In het afgeloopen kwartaal had voorts de ook
Wiromo, d.i. de vereeniging der Jogjasche ge- reeds vroeger vermelde eerste buitengewone
schoolde dansmeesters, Jong Java, waaruit de vergadering plaats waarin de besprekingen in
dansers voortkomen en de Kunstkring. Na het- het Javaansch gehouden werden. De opkomst
geen men reeds van de opvoering te Bandoeng had beter gekund, doch het debat tusschen de
weet, behoeft niet meer uitvoerig te worden ver- heeren Soetopo en Sastrowidjono van wie de
meld hoeveel er dien avond te genieten viel. eerste de algemeene en de laatste de specifiek
Naast bovengenoemde vereenigingen had ook Solosche beteekenis van het geschrift „Kala
Mardi Goeno te Jogja aan den avond meege- tida" op den voorgrond stelde was er niet min-
werkt. Deze in Januari jl. onder leiding van der levendig om.
R. T. Djojodipoero opgerichte vereeniging stelt Eind Juni werd eindelijk, min of meer in ver-
zich ten doel de in Jogja aanwezige kunstenaars band met de bespreking van de ontwikkelings-
op het gebied van beeldhouw- en schilderwerk, mogelijkheden der wajang, hierachter opgeno-
hout, koper, leer snijden enz. bijeen te brengen men, door het kringbestuur een commissie van
om in samenwerking eenerzijds de beoefening vijf Javaansche leden der afdeeling uitgenoo-
dier kunsten te bevorderen, doch ook anderzijds digd om na te gaan of, en zoo ja op welke
waarborgen te scheppen tegen het gevaar van wijzen, verkorte wajang-koelit opvoerigen ge-
degradatie van die kunst ten gevolge van de geven kunnen worden. Zoowel de vraag of een
verleiding van ook met minder goede voorwer- dergelijke verkorting aan een behoefte zou vol-
pen gemakkelijk te maken winst. Door uit het doen, als alle daaraan verbonden theoretische
vereenigingsbestuur gekozen commissies wor- en praktische bezwaren en voordeden zullen
den de door de leden gemaakte kunstvoorwer- vervolgens aan de hand van het op te stellen
pen gekeurd en bij goedbevinding van het merk rapport der commissie door den kring in een
Mardi Goeno voorzien. De vereeniging hoopt algemeene vergadering worden besproken.

202
Mocht verkorting instemming vinden dan stelt dan met aandacht de wajangvertooning te vol-
de kring zich voor, daarmee een eerste proef gen.
te nemen. De jongere dalangs volgen begrijpelijkerwijze
Voor het volgende kwartaal staan een door den het slechte voorbeeld der ouderen, soms zelfs
bond van kunstkringen te geven en door de overdreven, zoodat de kwaliteit van het spel
leden van den kring Jogja ook bij te wonen hoe langer hoe slechter wordt.
wajangorang voorstelling en een avond gewijd De dalang is gewoonlijk een menschenkenner
aan mededeelingen omtrent organisatie, tech- en weet precies de zwakke punten van den pe-
niek, economische positie en bizondere gewoon- nanggap (op wiens kosten de wajang wordt
ten der in dienst van Zijne Hoogheid den Sultan vertoond) te treffen. Toch valt het hem moeilijk,
zijnde ambachtslieden, met demonstreering der om de intellectueel ontwikkelden te doorzien.
bedrijven die zich daartoe leenen, op het pro- Zijn geringe ontwikkeling en zijn Oostersche ge-
gramma. voelens zijn de hinderpalen, die hem het door-
Omtrent de verhouding van den kring tot de gronden van het wezen der laatste categorie be-
vereeniging zelve, kan door de drukke congres- letten. Tegen de meestal afbrekende kritiek van
bezigheden door het hoofdbestuur nog geen die zijde is de dalang machteloos, zoodat hij
beslissing genomen worden; zij zal evenwel instede van zich in te spannen, het spel te ver-
spoedig worden bepaald. In de eerste geldelijke beteren, in het geheel niet meer te vinden is,
behoeften der afdeeling werd door het vereeni- voor de intellectueelen een mooie lakon (ver-
gingsbestuur voorzien, terwijl met dankbaar- haal) uit te denken.
heid gewag kan worden gemaakt van een van Dit is zeer te bejammeren. Juist het denkende
Z. H. den Sultan ontvangen gift. deel van het volk toch moet het mooie in de
Jogjakarta 10 Augustus 1921. wajang kunnen vinden en mag juist door anti-
pathie tegen den weinig ontwikkelden dalang
De behoefte aan Intellec- zich niet afkeeren van het edele spel, dat hun
tueele Dalangs in verband met kan ontsluiten de diepere kamers van de Ja-
de onwikkeling van het Wa- vaansche wetenschappen.
jangspel. De gamelan met hare verschillende speel-
Het wajangspel, als kunstvertooning bij het wijzen (patets) is onmisbaar voor de wajang-
Javaansche Volk verliest zijn kracht allengs door vertooning. Evenals de dalang zijn de gamelan-
de concurrentie van sensatiefilms als: zwarte slagers van zeer geringe ontwikkeling en be-
Hand, etc, stamboelopvoeringen en wajang- spelen zij de istrumenten zonder noten. Alleen
orang vertooningen. Vooral toen de gewoonte de kundige kendangslager kan de maat aange-
begon ingang te vinden, om naast de wajang ven. Ontbreekt de leiding, dan kan de dalang de
nog het kaartspel toe te laten, geraakte het onaangenaamste gevolgen van de disharmonie
edele spel zelf meer op den achtergrond, om onder de nijogo's (slagers) ondervinden.
plaats te maken voor eene banale vertooning Daarom is het n.b.m. noodzakelijk dat zoowel
van dezelfde verhalen, waarin strijdtooneelen de dalang als de nijogo een zekere opleiding
om een prinses den hoofdschotel vormen. Daar- geniet, opdat zij met elkander kunnen harmo-
bij doet zich tevens het treurige feit voor, dat nieeren.
de meeste dalangs geen kunstenaars meer zijn, Een mooie taak voorwaar voor het Java-
maar beroepsspelers die ter wille van den Instituut, om in deze richting voorbereidende
broode de minst opvoedende voorstellingen ge- maatregelen te treffen, teneinde den zelfbestuur-
ven. Er wordt in de meeste gevallen alleen gelet ders en richards de gelegenheid te verschaffen
op de stokpaardjes van dengene, voor wien de een school voor ontwikkelde dalangs op te
wajang wordt opgevoerd. Is deze toevallig een richten. De oudleerlingen van kweekscholen zijn
begunstiger van een groot reuzentype, dan laat geschikt om als dalangs op te treden. Zij toch
de dalang de reuzen altijd winnen, zelfs tegen hebben op school de Javaansche taal grondig
den edelsteen der satrija's, zooals Djanaka bijv. moeten verwerken, zoodat aan de vereischten
Op deze manier ligt het voor de hand, dat de van welbespraaktheid reeds kan worden vol-
ernstige toeschouwers walgen van dit gepleegde daan. Natuurlijk wordt toegegeven, dat kunste-
bedrog en liever aan de speeltafel gaan zitten naars niet aan een school kunnen worden klaar

203
gemaakt, maar aan liefhebbers of amateurs in jangvertooning in dien zin te ontwikkelen, dat
de dalangkunst wordt een vast middel aange- niet alleen de moraal daaruit kan worden af-
geven, op welke wijze zij zich kunnen ontwik- geleid, maar de recente wereldgebeurtenissen
kelen. Een commissie van toezicht met de beste kunnen worden verzinnebeeld.
dalangs kan het leerplan in elkander zetten, Bij het demonstreeren van de aangeleerde
terwijl tegelijkertijd door prijsvragen het op- vakken kunnen mede leerlingen en onderwijzers
stellen van een wajangverhaal kan worden aan- als critici optreden, die slechts tot het vervol-
gemoedigd. maken van het spel kunnen bijdragen.
Aan zulk eene inrichting kan dan verbonden Van zelf zullen de toeschouwers door dit
worden een gamelancursus en een school voor moderne spel beinvloed worden, met het ge-
het opleiden van zangeressen. Op deze manier volg, dat de wajang weder de eereplaats zal
kan er dus naar gestreefd worden, om de wa- innemen in het leven van den Javaan.

204
Sang Pandji, met de twee panakawans Retno Angrèni
BOEKBESPREKING

HANDELINGEN VAN HET EER- wang" aan, dat met „mandraka" (in de peda-
STE CONGRES VOOR DE T. L. EN langan: „mandaraga") een onafgebroken koorzang
V. KUNDE VAN JAVA. wordt aangeduid en dat de „kamanak" een daarbij
gebruikt „slagbekken van brons in den vorm van
In een boekdeel van ruim 400 bladzijden zijn de
referaten opgenomen, welke op dit
te Soerakarta gehouden — — eind 1919
congres zijn uitgespro-
een pisang" Is. Een vijftal afbeeldingen verduidelij-
ken de bedoeling van den schrijver.
Een hypothese omtrent den oor-
ken, benevens die, welke, daarvoor bestemd, niet
door de opstellers konden worden voorgedragen l ).
sprong der Hindoe-Javaansche kunst
door Dr. F. D. K. Bosch. In dit uitvoerige, rijk
Een werk met zeer belangrijke gegevens van ver-
geïllustreerde, artikel komt de schrijver tot de
schillenden aard, waarvan er vele door goedge-
conclusie, „dat het dwaasheid is, elkaar steeds maar
slaagde afbeeldingen, plattegronden e.d. nader
met verzekerdheid te blijven napraten, dat de Hin-
worden toegelicht. Het is een verblijdend verschijn-
does hier alles op kunstgebied tot stand hebben
sel, dat daaronder ook een aantal bijdragen van gebracht en de Javanen alleen voor koeli-werk
Inlandsche zijde voorkomen (10 van de 21, dus gebruikt zijn", hoewel hij voor het verkrijgen
ongeveer de helft!) en dat niet alleen Java, maar
van zekerheid in de beantwoording der vraag,
ook de Soendalanden en Madoera zijn vertegen-
wie de kunstenaars van Midden-Java zijn geweest,
woordigd.
Na het congres-programma, een overzicht van
de opgevoerde lakon's Soedamala 2 ) en Déwi Ang-
meerdere gegevens
— vooral uit de Zuid-Indische
teksten en bouwvoorschriften — noodig acht. Zijn
artikel bevat een zeer duidelijk overzicht van veel,
rèni en de openingsrede van den Voorzitter, volgt
dat met den ouden tempelbouw in betrekking staat
het eerste stuk: en de lezing er van kan ieder, die in deze zaken be-

——
De Hindoe-Javanen in Midden- en langstelt, ten zeerste worden aanbevolen**).
Zuid-Sumatra door L. C. Westenenk. Ach-
In een artikel over „Rassenmenging" door
tereenvolgens worden behandeld: 1. Het Maleische eenige sprekende voorbeelden in voorouder-tabel-
rijk (het stroomgebied der Beneden-Batang Hari,
ongeveer het tegenwoordige Djambi, Malajoe ol
len toegelicht — stelt Dr. L. S. A. M. von Romer
aan het slot de vraag: „Zou dan ook niet hier,
Majajoer geheeten 3 ); 2. Zuid-Sumatra en 3. Mid- waar een hoog ontwikkelde cultuur bestaan heeft,
den-Sumatra. Al deze streken hebben tot het oude waar die ook tot diepste inzinking gekomen is, de
Java in (dikwijls zeer nauwe) betrekking gestaan. menging met een ras, dat gekenmerkt wordt door
In een volgend artikel geeft P. A. Koesoemadi-
energieke en taaie wil en zin voor orde en recht
ningrat eenige opmerkingen over den Javaanschen
dans. —
Eenige beschouwingen over de „d e Slamëtan
en dapperheid en trouw, niet de stoot kunnen
geven tot het ontluiken en weer opbloeien dier ver-
heven cultuur?" Zeer voorzichtig voegt de schrij-
Ent as-En tas der Tenggereezen en ver hier bij: „Maar men zal goed doen, kieskeurig
de Memukur-Ceremonie op Bali" door
in de menging te zijn".
Joh. Scholte, door vele afbeeldingen verlucht, be- Wiropoestoko behandelt de indeeling der „taal-
wijzen, volgens den schrijver, „de identiteit in we-
zen en verschijning van de ceremoniën bij deze sooten" van het Javaansch, in hoofdzaak, zooals
deze schrijver dit ook in zijn werk Oerap Sari
plechtigheden en een gelijkheid van animistischen heeft uiteengezet.
ondergrond, waarop het Hlndusche ritueel ge- Pastoor F. van Lith wijst op het groote be-
gebouwd Is".
lang van de behandeling van „De Javaansche
In het Oud-Javaansche gedicht Wrtta Sancaya en Grammatica op Javaanschen grond-
<n de Bharata-Yuddha komen voor de woorden
mandraka (gezang) en kamanak. P. A. Hadiwidjo-
jo wijst in een artikel over „De Bedo j o Keta-
slag".

1). Voor leden van het Java-Instituut verkrijg-
baar a ƒ 12j50, bij den boekhandel a ƒ 15.—
2). Op Java verloren gegaan, doch op Bali nog
1). Het
Javaansch vertaald — -—
voornemen bestaat, om dit stuk In het
in „Djawa" op te nemen
bekend. en afzonderlijk uit te geven, zoodat het ook voor
3). Zie hierover nader: Bijdragen tot de T. L. Javanen, die geen Nederlandsch lezen, toegankelijk
en V. kunde van N. I, deel 77, Iste afl. wordt.

205
R. Ng. Poerbatjaraka brengt in „Een hypo- ten en de Banteners door H. Djajadining-
these ter verklaring van den naam rat; Bijdrage tot de kennis der Soen-
Boroboedoer" dezen naam in verband met dasche taal door R. Poeradlredja en M. Soe-
het Sanskrit „wihara" (klooster) en verklaart dien rijadiredja en Oj o n g-o jong Bangkong
als: „het klooster van Boedoer". (een Soendaasch kinderspel) door R. Haroen Al-
In ~Opmerkingen over de Ontwik- rasjid. Over Madoera wordt gehandeld in: De
kelingsmogelikheid der Inheemse Madoereesche taal en letterkunde
Bouwkunst" beantwoordt Ir. Thomas Harsten door R. Sosrodanoekoesoemo en in Tjarèta
deze twee vragen: Naghara Songennep door Kartasoedirdja.
1. Is er in de huidige omstandigheden in het
algemeen kans op een verdere ontwikkeling der In- J. K.
landsche oude of jongere bouwkunst?
2. Indien of voorzover dit het geval is, welke PARARATON (KEN AROK).

-
zijn dan de elementen van die kunst, die daarvoor
het meest geschikt zijn?

In Pandji vinden wij verschillende kenmerken,
Het is bekend, dat het aantal zuiver geschied-
kundige werken in de Javaansche letterkunde uiterst
die er op wijzen, dat de herinnering aan den be- gering is. De uitgaaf van de Pararaten of het
roemden vorst Airlangga (± 1000 A. D.) in niet Boek der Koningen van Tumapel en van Madjapa-
geringe mate moet hebben bijgedragen tot de vor- hit door Dr. J. L. A. Brandes in 1896 was dan ook
ming van deze heldenfiguur. Aldus de conclusie van een gebeurtenis van bijzondere beteekenis voor de
den heer Van Stem Callenfels in zijn bijdrage kennis van Java's oude historie, vooral door de
„Panji en Semar". In den laatstgenoemden daaraan toegevoegde belangrijke aanteekeningen,
ziet de schrijver „een der Oer-Javaansche go- waarin alles werd verwerkt, wat tot op dat oogen-
blik betreffende de in dat werk behandelde onder-
den". — werpen bekend was. (In Nieuw-Javaansche bewer-
In een artikel over „De Kuwera In het
voorportaal van Tjandl Mendut" komt king uitgegeven door de Comm. voor de volks-
Dr. M. E. Lulius van Goor tot de conclusie, dat lectuur).
„de beeltenissen van Harita en Atavika op den Sedert werden er door het bekend worden van
Mendoet dezelfde rol gespeeld hebben als in China talrijke inscripties en vooral door de publicatie van
en dat het dus niets anders zijn dan de beelden dan Naagarakertaagama zooveel nieuwe gezichts-
van twee demonen, aan wie geofferd moest wor- punten geopend, dat een geheel herziene en aange-
den, om hun boozen, noodlottigen Invloed te be- vulde uitgaaf noodig was geworden. Hieraan is vol-
zweren". — daan door de bewerking van den 2den druk door Dr.
Een Javaansche Tristan-figuur door N. J. Krom. Indeeling, opzet en tekst werden on-
J. Kats geeft een vergelijking tusschen de Javaan- veranderd gehandhaafd, ook de Aanteekeningen
sche Pranatjitra en de Westersche Tristan. „In bleven zooveel mogelijk in denzelfden vorm, de
Pranatjitra bezit de Javaansche letterkunde een noodige aanvullingen werden in noten bijgevoegd.
der fraaiste werken van den nieuweren tijd, waard Door deze behandeling is ook deze 2de druk in
om gelezen te worden, waard ook, om in eere hoofdzaak Brandes' werk gebleven, een daad van
te worden gehouden als een der eerste pogingen piëteit jegens den grooten geleerde, die in deze
in de geschiedenis dier letterkunde, om de realiteit uitgaaf zoo schitterend werk leverde. Maar voor
van het eigen volksleven in vaste lijnen uit te den lezer is aan deze werkwijze een niet gering
bezwaar verbonden. In de noten kon natuurlijk de
beelden en te doen leven". — stof niet uitvoerig behandeld worden en zoo wordt
„De Oudste Moehammedaansche
Inscriptie op Java, n.m. de Grafsteen —
men in verscheidene noten al of niet met een kor-
te opmerking over den Inhoud van de aangehaalde
te Léran, behandelt J. P. Moquette in een uit-
voerig, door afbeeldingen toegelicht, artikel.
Prawata geeft een beschrijving van „De In-— plaatsen
— verwezen naar een verbijsterend aan-
tal tijdschriftartikelen enz. Het gevolg is, dat men
landsche tabaksbouw" in verband met voor een goede bestudeering van dit werk de
de adat. beschikking moet hebben over een vrij uitgebreide
In een artikel over Koeda Képang wijst eigen of openbare bibliotheek. En hoevelen zijn
W. Staugaard er op, dat het „den ontwikkelden zoo gelukkig?
Javaan, meer nog als den Hollandschen geleerden, Ook voor Javanen, die de oude gechiedenis van
een drang (moest) zijn, eigenaardigheden van hun hun land willen bestudeeren, is de Pararaten een
land en volk naar waarde te schatten en die dingen onmisbaar werk. Het is te hopen, dat de vrij hooge
niet als achterlijk en middeleeuwsch te beschou- prijs (ƒ 9.50) voor een algemeene verspreiding
wen".

In het bovenstaande zijn de artikelen opgenomen,
onder hen, die zich voor dit onderwerp Interes-
seeren, geen beletsel zal zijn.
die meer in het bijzonder betrekking hebben op
J.K.
Java en de Javanen. Echter zijn in het besproken
werk ook de Soendaneézen en Madoereezen ver-
tegenwoordigd, de eerste In: lets over Ban-

206
Prof. Dr. H. Kern. f

GEDENKSTEEN
Aangebracht in den noordelijken wand
van de voorhal van het Museum gphouw.
Notulen van de Algemeene en Di- Zoo leverde deze in 1905 een artikel over: „Een
rectievergaderingen van het Bat beschreven koperen plaat uit de Lampongs", en
Gen. van K. en W. deel LVIII 1920. Dit nu kwam Dr. R. Hoesein Djajadiningrat daarover
boekwerk van 400 pagina's bevat — behalve een nog iets naders meedcelen. Dr. Hazeu schreef een
verslag van de besprekingen betreffende ethnagra- studie over Nlni Towong, Dr. Schrieke sloot hierbij
fische verzamelingen, boekerij, personeel enz. van aan met een bijdrage over „Sintring" of „Djiboet"
bedoeld Genootschap — een aantal korte artikelen op Bangkalan naar mededeelingen van R. Noto-
over verschillende onderwerpen uit de taal- en joedo. Verder werden bijdragen geleverd
volkenkunde van den Ind. Archipel. Het wordt ge- door J. P. Moquette (die met dankbaarheid her-
opend met een artikel „In memoriam Pro- dacht, hoe Dr. Hazeu het was, die hem In de ge-
fessor H. Kern van de hand van Dr. G. A. J. legenheid stelde om een reis naar Atjeh te maken
Hazeu, waarbij is gevoegd een portret en een af- voor het archaeologisch onderzoek van het Pase-
beelding van den gedenksteen, welke werd aange- gebied) over: „fabriekswerk" (met betrekking tot
bracht in den noordelijken wand van de voorhal grafsteenen met Arabischen tekst In Pasè);
van het Museum- gebouw. *). De groote geleerde door Dr. F. D. K. Bosch over „Het steenen
wordt hierin herdacht als Indoloog

als (Oud) Javanicus en als beoefenaar van de
en wel zuiltje van Kadiloewih" (Conclusies: 1. Boroboe-
doer heeft aan de Mahaayaanistlsche secte der
vergelijkende Indonesische taalwetenschap —, als Wadjradhara's toebehoord. 2. Al ontbreken vanaf
Leermeester
— door allen, die zich met de
Indologische studie bezig houden, als Mahaagoeroe
de negende eeuw alle levensteekenen van Midden-
Java in den vorm van oorkonden, stichtingsjaar-
erkend
— en als Mensch
— die achter zijn
taaistudie steeds den mensch zocht en zag. „Mag
tallen op bouwwerken enz., niets belet ons te ge-
looven, dat de inlandsche maatschappij er rustig
Nederland trotsch zijn op dezen grooten Neder- en onbezorgd is blijven voortbestaan en misschien
lander, zal de Wetenschap hem blijven eeren als wel in gelukkiger omstandigheden verkeerd heett
en vrienden, ook de inheemsche bewoners van Java dan de Oost-Javaansche, die zich in 's vorsten
herinnering blijven voortleven van zijne leerlingen onmiddellijke nabijheid met alle voor- en nadeelen,
en vrienden ook de inheemsche bewoners van Java daaraan verbonden, heeft mogen verheugen. 3. De
en geheel Indonesië hebben hem voor veel te dan- Hindoe-Javaansche vorsten riepen hun vrome stich-
ken. Dat wordt nu reeds ingezien door de besten tingen in het leven zoo goed als uitsluitend in
onder de Indonesische intellectueelen: juist zij, die het gewest, waarin hun kraton gelegen was. 4.
thans streven naar „vernieuwing der Javaansche Het bestaan der kunst was in oude tijden zeer
cultuur", hebben reeds getoond professor Kern's waarschijnlijk gansch en al afhankelijk van den
buitengewone beteekenis voor hun land te beseffen. vorst en wortelde niet, zooals het wel gaarne wordt
En wanneer later, laat ons hopen in een niet te voorgesteld, in een onuitroeibare levensbehoefte van
verre toekomst, op Java zelf een algemeen weten- de Hindoe-Javaansche bevolking);
schappelijk centrum zal zijn gevormd, waar de door J. Th. Moll over de vraag: Wat is er be-
Indologische wetenschappen de haar toekomende kend van de Geschiedenis van het Chlneesche por-
plaats zullen innemen, dan zullen de Indonesiërs in eelein in Nederlandsch-Indië? (Dit poreelein verdient
Professer Kern ook hunnen Mahaagoeroe leeren ver- vooral de aandacht wegens de opneming in het
eeren, die voor hen den weg tot hooger geestelijke Indonesisch beschavingsbezit).
vorming heeft helpen effenen, de geheimen hunner door Mej. Dr. M. E. Lulius van Goor: Een paar
oude cultuur heeft ontraadseld, van wiens rijke mededeelingen aangaande de bronsvondst van
geestelijke nalatenschap zij zullen genieten en wiens Ngandjoek (een merkwaardige collectie bronsjes,
gansche leven en werken ook zij zich ten voor- zeer waarschijnlijk afkomstig van een oude brons-
beeld mogen stellen". gieterij in de nabijheid van de tegenwoordige desa
Dat Professor Kern leerlingen heeft gevormd, Tjandiredjo).
die op den door hem aangewezen weg zijn voort- Van de overige, in dit werk voorkomende, korte
gegaan, bewijst wel de schrijver van bovenbedoeld artikelen, noemen we nog: „De strijd onder
artikel zelf. De verdiensten van Dr. Hazeu, den de Arabieren in pers en literatuur"
voorzitter van de Directie, werden gehuldigd in
een Buitengewone Directievergadering, gehouden
door Dr. B. Schrieke;
— „De KJlajoe als
Javaansche treurboom" door denzelf-
op 8 Maart 1920. Daarvoor werd een bijzondere
vorm gekozen: verschillende directieleden leverden
den;
— Een bijschrift „bij de terrelnschets
van de Heilige Begraafplaats Goe-
een korte bijdrage op het gebied van de Indische noeng Djatl" (Tjerebon) door P. de Roo de
taal-, oudheid- of volkenkunde, zooveel mogelijk
aansluitende aan of verband houdende met wat

Ia Fallle; Een artikel „over de Oud-Bata-
vlasche Wedloopsociëteit door C. E.
Dr. Hazeu zelf In den loop der jaren over een Du Perron Jr.
bepaald onderwerp had aan het licht gebracht Ten slotte zijn In dit deel opgenomen lijsten
van aanwinsten In 1920 van de verschillende ver-
1). Door de welwillendheid van de Directie kon zamelingen van het Genootschap.
een overdruk van beide In dit nummer van „Djawa"
worden opgenomen.
J. K.

207
Een Indische Geschiedwerk Naar Hollandsche kolonisatie ten grondslag liggen. Maar
aanleiding van „INDIE", Handboek de nuchtere feitenkennis en werkelijkheidszin, die
voor den Indischen nationalist door voor het slagen van zulk een opzet worden ver-
Dr. E. F. E. Douwes Dekker. Uitgave eischt, waren in onvoldoende mate aanwezig. Of
N. I. P. 1921. wellicht ook, werden ze telkens weer teruggedron-
Terzelfder tijd, dat door de praeadviezen over gen of buiten werking gesteld door een overwoe-
geschiedenis voor het jongste Cultuurcongres open- kerende begeerte naar fel psychologisch karakteri-
baar de aandacht was gevestigd op de groote
seeren en naar uitbundige gemoedsultingen.
De tnenschelijke appreciatie der lang-vergane din-
belangstelling, die bij alle vrienden der Javaansche
gen tooit zeker een historisch betoog met kleur en
cultuurherleving voor de verspreiding van ge-
schiedkennis onder de bevolking bestaat
scheen de eerste aflevering van een groot
— ver-
opgezet
gloed. Maar indien de schittering der aangebrachte
tinten het oog meer verblindt dan verkwikt, wordt
het ontworpen beeld troebel en ongenietbaar. Dit nu
historisch werk, dat de politiek-economische ge-
is in hooge mate het geval. De vurige strijdrossen
schiedenis van Indië, van Indisch nationaal stand-
van den partijganger missen den sterken breidel,
punt gezien, tot onderwerp heeft Dt. Douwes dien de historicus ze behoort aan te leggen. En
Dekker, de schrijver van dit door hem als „Hand-
niemand die werkelijk bevrediging zoekt voor hoofd
boek" aangeduide historiewerk heeft door de plaats,
en hart in de beschouwing der bewogen tafercelen,
die hij inneemt in de oplevende nationale bewe-
ging hier te lande, er recht op, dat zijn arbeid
die Java's verleden heeft opgeleverd, zal — blijft
ernstig wordt gekeurd. Veel van de tekortkomin-
het werk in denzelfden trant voortgaan — zich aan
dezen tumultvollen rit durven toevertrouwen. Het
gen, waardoor Westersche wetenschappelijke wer- looden gewicht der feiten maakt den Oosterschen
ken de inheemsche intellectueelen min of meer on-
gedachtenvlucht vleugellam; en deze laatste door-
bevredigd laten, zullen zij denkelijk in zijn werk breekt en verbrokkelt het relaas der objectief vast
niet verwachten aan te treffen. Immers bij alle
te stellen realiteit Zóó blijken deze beide elementen
verschil in politieke gradatie is de nationale bewe- in de thans gevolgde werkwijze bijeen te zijn ge-
ging wel reeds in die mate eensgezind, dat in al bracht als de echtgenooten in een slecht huwelijk,
haar schakeeringen de algemeene visie op de be- dat tot wederzijdsche aantasting en vernietiging
teekenis van Java als een land, dat bezig is zich van elkanders dieper wezen leidt
tot vrije volksgemeenschap op te werken, in groote Na een meer algemeene inleiding, bedoeld als
trekken dezelfde geacht mag worden. In deze ge- een uiteenzetting der beginselen, waarvan zijn ge-
dachtensfeer, die hij zelfs ten deele zelf heeft hel-
schiedenisbeschouwing uitgaat, volgen een drietal
pen ontstaan, leeft Douwes Dekker ook en dit hoofdstukken, waarin de eerste relaties van Hol-
verleent aan zijn werk een bijzondere beteekenis. landers en Indië worden behandeld. Men aarzelt
Hierin is een man aan het woord, wien de wen- bij de overweging, welke der beide pogingen nog
schen en verlangens, de hoop en vrees, de liefde het minst is gefaald, zichzelf een antwoord te ge-
en de haat der moderne Indiërs in vleesch en bloed ven.
zijn overgegaan. En men zou van een schrijver De theoretische inleiding is een bijeenvoegsel van
met zijn positie in den strijd wellicht mogen ver- de meest uiteenloopende beweringen over Europee-
wachten, dat hij in een boek, dat met zulke ver- sche en Aziatische visie op de samenleving, dat de
strekkende bedoelingen wordt publiek gemaakt het eerste ongetwijfeld te kort doet en de laatste ver-
beste zou hebben neergelegd, dat de twee cultuur- heerlijkt zonder een schaduw van een poging om
sferen, die elkaar in een Aziatische kolonie ont- te bewijzen, waarin die superioriteit wel bestaat.
moeten, hebben opgeleverd. Het wetenschappelijk Ten slotte schijnt de schrijver zich op praktische
gescherpt vernuft, de Westersche zin voor feiten en politieke gronden te willen bedienen van de
vragen in een boek als het zijne evenzeer hun methode van het zoogenaamd historisch materia-
aandeel als de Oostersche zucht tot levensverdie- lisme, dat een algemeenen kijk op en waardeering
ping en innerlijke aanschouwing der woelige men- van de sociale feiten inhoudt, die aan de Ooster-
schenwereld. sche zienswijze volstrekt tegengesteld is. Vervol-
Hoe diep wordt de lezer, die met dergelijke ver- gens gaat de schrijver over tot wat hij zelf be-
wachtingen zich tot bestudeering zette, teleurge- scheidenlijk noemt een schets van de „economisch-
steld. Herhaalde overweging gaf mij althans de natuuriijke en politiek-sociale wetten, die het Hol-
overtuiging, dat het reeds verschenen, 92 blad- landsche volk tot een handelsvolk moesten maken"
sijden tellende, gedeelte een voorbeeld Is van de en tot een behandeling van de beteekenis van dien
wijze, waarop een dergelijk werk niet geschre- 17en en 18en eeuwschen handel. Daarmee gaat
ven moet worden. In stee van elkander bevruchtend hij echter zoo systeemloos en onbezonnen te werk,
te doordringen, hebben Oostersche en Westersche
geesteselementen bij het schrijven van dit boek
dat hij de dingen, die hij heeft mede te deelen
welke vrijwel alle reeds door anderen vóór

elkaar veeleer teniet gedaan. Een zekere bekend-
heid met de 19e eeuwsche sociologie en economie
hem gezegd zijn
— dooreenhaspelt, overdrijft, dan
wel verkeerd weergeeft. Geen Indische lezer — en
deed den auteur de poging wagen vooral de sociaal-
economische factoren op te sporen, die aan de
zulk één zegt de auteur vóór alles te wenschen
zal, zonder overige lectuur over dit onderwerp, —
208
zich uit dit boek een bij benadering goed gelijkend rijken) kan ook hun aanzienlijk meer leeren. In
beeld van het economische leven van het oude afwachting van een deugdelijk boek, dat de thans
Holland kunnen vormen, zelfs niet van dat gedeelte uitgeschreven prijsvraag van het Java-Instituut wel-
ervan, dat naar de koloniale verhoudingen is toe- licht zal opleveren, waarin van Indische zijde de
gekeerd. Hoe Holland tot zijn veroverings- en kolo- geschiedenis van het Javaansche vaderland zal wor-
niale handelspolitiek kwam, wordt nu ja, hier en den verhaald, zal de leergierige lezer zich uit de
daar aangeduid, doch nergens op afdoende en bestaande litteratuur de brokstukken voor zulk een
heldere wijze uiteengezet. Zelfs de beteekenis 1 , werk bijeen moeten zoeken. Uiteraard een werkje,
die de vaart op Indië destijds voor het rijke Hol- waartoe slechts weinigen in de gelegenheid zijn.
land bezat, wordt nauwelijks met feiten gedemon- Zeer zeker is zonder goed inzicht in de politieke
streerd, doch veeleer met sterke overdrijving ge- en economische geschiedenis ook geen verstaan
decreteerd! Herhaaldelijk zal de ter zake kundige van de ontwikkeling der cultuurgeschiedenis mo-
lezer op heele of halve onjuistheden stuiten, die gelijk. Wil Douwes Dekker daartoe met al zijn
tezamen het lezen van dit werk voor hem zulk 'n
hinderlijken, doch voor den argeloozen leek ge-
kracht bijdragen
— aan welke oprechte en loffelijke
bedoeling volstrekt niet wordt getwijfeld — dan
vaarlijken arbeid maken. zal hij den opzet van zijn werk grondig dienen
Deze laatste omstandigheid vooral maakt het te herzien.
gewenscht te dezer plaatse, waar gelegenheid tot Een soberheid zonder dorheid, een overzichte-
uitvoerige bewijsvoering ontbreekt 1), te waarschu- lijkheid, die geen schijnbare helderheid mag wor-
wen tegen de aanschaffing van een werk, dat in den, een zielkundig karakteriseeren, dat geen ob-
stee van helderheid, slechts verwarring, In stee jectiviteit ontberen kan, een levendigheid van voor-
van bevrediging slechts teleurstelling dreigt te dracht, die nimmer tot bombastische gezwollen-
brengen. De vele Indische „kleine luijden", die met
hun inteekening de uitgifte van dit dure (ƒ 60.—
heid mag ontaarden — zietdaar de eischen, waar-
aan een waarlijk vruchtdragend en baanbrekend
Is het minimum) en ongewoon omvangrijke werk werk heeft te voldoen. Indien de Heer Douwes
(van 2500 pagina's) steunen, komen m.i. bedrogen Dekker deze zichzelf opgelegde taak weet te
uit. Het werk van Mevrouw Fruin-Mees, dat ook volbrengen, zal hij recht hebben op onze dank-
het tijdperk vóór de komst der Hollanders be- baarheid en tevens op de toegevendheid zijner le-
handelt (N.B.de bloeitijd van de vrije Javaansche zers, die dan de eerste aflevering van zijn boek
wèl als niet-geschreven zullen willen beschouwen.
„Er irrt der Mensch, so lang er strebt".
1). Het zij mij vergund hiervoor te verwijzen
naar mijn recensie in „De Taak" van 24 Sept j.l. J. v. G.

209
INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.

The quarterly Journal of the The Kalpaka (India's only Psychic and
Mythic Society. April 1921. Dit nummer Spiritual Review). Juli 1921. Artikelen over:
wordt geopend met een artikel over de geboorte- Kresna's fluit; de eindigheid van het heelal; de
plaats van Buddha. Een zuil met opschrift opgericht oorsprong van de Burgerlijke Wet; de wonderen
door koning Asoka, geeft de plaats aan, waar Maya van het occultisme; de menschelijke natuur en
in den Lumbinilusthof (tegenwoordig Rummindei) Hlndoe-ethica en wijsbegeerte.
haar zoon ter wereld bracht. Ook de ligging van het J.K.

oude Kapilavastu wordt hierinomschreven. In een Tijdschrift voor Indische T. L. en
volgend artikel wordt verhaald, hoe op een bepaalde V. kunde. Deel LX afl. 1 en 2. in het
plaats, Sankutirtham, elke twaalf jaar een schelpdier eerste artikel van dit nummer, De 1 éak op
uit het water naar boven komt en dan onder zekere B a 1 1, behandelt P. de Kat Angelino het vermogen
ceremonie gedood wordt. De schelp wordt bewaard van sommige menschen, om zich te veranderen in
en een aantal van ongeveer 500 schelpen toont aan, een dier (aap, hond, tijger, e.a.), wat ook op
dat dit verschijnsel zich reeds gedurende 500 X 12
jaar zou hebben herhaald. Een andere merkwaardig-

Java niet onbekend is. J. L. Moens wijst in „E e n
boddhapratista" op een portretbeeld van
heid is de geregelde komst van twee vogels, die vorst Cri Dharmmawanca Krtawarddhana. — Een
zonder vrees de voor hen gereed gezette spijzen artikel van Dr. N. J. Krom handelt over „De
komen nuttigen. Dit zouden twee resl's zijn, die in samenstelling van de Parara ton", In
ouden tijd een misslag begingen en door Siva ver- welk werk wordt onderscheiden een afdeeling
oordeeld werden om eiken morgen van uit hun „Kroniek" en een afdeeling „verhalende geschie-
woonplaats in de Hlmalaya een bad in de heilige denissen". Deze ontleding van de Pararaten is
wateren van Raméswaram te gaan nemen en cfle van veel belang voor hen, die de daarin vervatte
op hun terugtocht deze plaats aandoen om voedsel gegevens bestudeeren en het Is daarom wel jam-
te gebruiken. Een vaste ceremonie van de pelgrims mer, dat dit artikel niet Is opgenomen in den
is de giri-pradakshina (het loopen om een heuvel,
welke men de rechterzijde toekeert).
— In een
pas verschenen herdruk van het werk zelf.
In „M araba ngu n" tracht R. Ng. Poerbatja-

artikel over de symboliek van de Hindu-tempcls raka dit epitheton van Pandji te verklaren
wordt o.m. er op gewezen, dat het bouwplan van
deze tempels verband houdt met den algemeenen
=
als „mara" „dood" en „bangun = „ontwaken".
Verder komen in dit nummer voor: De Boe a' —
vorm van het menschelijk lichaam (Vergelijk hier- en eenige andere feesten der Tora-
mee de opvatting van den Javaanschen kraton- dja's van Rantepao en Makale door
bouw). — Verder volgen artikelen over de ge-
boorte-datum van den beroemden dichter Kalidasa; —
J. Kruyt lets over de Roem Seram
en over Nanggi door F. J. F. van Hasselt.

over het recht van de laagste kaste (en van vron- Die Ornamentik und insbesondere
wen) tot Brahma studie; over de troon van Mysore, die Darstcll ung menschlicher Fo r-
het symbool van de vorstelijke waardigheid, zooals men in der Kunst von Hollandisch
de „kroon" deze uitdrukt in Westersche landen; en
over den dierenriem in de Indische letterkunde.
S ü d N e u-G u i n e a von Dr. P. Wirz.
leveranties onder de O. I. C. 111 en IV — Hout-

De Juli-aflevering van het bovengenoemde tijd- door E. H. B. Brascamp.


schrift bevat een vervolg op het dierenriem-arti- Bijdragen tot de T. L. en V. kunde
kel. Verder een beschrijving van de Dasara-feesten van N. Indië Deel 77. Eerste afl. Dit
te Mysore; een artikel over den Vaishava heilige nummer wordt bijna geheel gevuld door een arti-
Tirumangai Azhvar, en een over Maddagiridurga, kel van G. P. Rouffaer, gtlteld:
een merkwaardige heuvel In Mysore. Eenige „over- Was Malaka emporium vóór 1400
denkingen" vestigen de aandacht op het werk A. D. genaamd Malajoer? En waar
Visvagunadarsa van Venkatadhwari. Een tiental lag Woerawarl, Mahasin, Langka,
„Legenden van Kerala" sluit deze aflevering. Voor Batoesawar? Slotsom: Malajoer is Djambl.
hen, die werk maken van de studie der Javaansche Woerawarl 1 )= Langka= Galoeh = Djohor.
heldendichten is van belang „Bhasa's Pratimanata-
kam", dat een bewerking van het Ramayana voor 1). Zie ook het artikel van D. van Hinlopen
het moderne tooneel geeft Labberton in deze aflevering.
210
= = Toemasik = Singhapoera. In bau door Java onder Toemapel's vorst Kertanagara

Mahasin Hasin
dit artikel Is een overstelpend aantal gegevens bij- in de „Pamalajoe" van 1275 '93 A. D.; de Se-
eengebracht, waarvan er verscheidene van belang noek (tapir; Soerakarta) is een herinnering aan
zijn voor Java en Java's oude geschiedenis. We een vroegere overheersching van Sumatra door de
noemen hier slechts de opmerkingen over de his- Javanen. Jogjakarta voegt hieraan nog toe drie
torische realiteit der Vorstenlandsche oepatjara, ampilans; katjoe mas (een puntige zakdoek-koker),
volgens welke de Ban jak dalang (Gans-aanvoerder) koetoek (vlerkante tabaksdoos) en kandil (een gou-
herinnert aan Erlangga's overgrootvader; de Arda- den lantaarn).
walika (Koningsslang) aan Erlangga's overwinning Bij bovenbedoeld artikel sluit aan: De raad-
(in 954 Sjaka) op Woerawarl; de Gadjah (Olifant, selachtige toespraak van den Hin-
te Soerakarta) en de Merak (Pauw; te Jogjakarta) doe-bard in de Malelsche kronie-
schijnen Konings-symbolen; de Kidang (Soerakarta) ken door Dr. Ph. S. van Ronkel.
en de Mendjangan (Hert; Jogjakarta) schijnen Dr. F. D. K. Bosch behandelt „De inscrip-
herinneringen aan de „gouden Kidang" uit het tie op het Manjucri-beeld van 1265
Ramajana; de Sawoeng gallng (Vechthaan) lijkt
een symbool van den grooten Vorst van Madjapahit,
caka.
— Dr. J. P. H. Vogel verklaart: „Het
eerste Ram a-relief van Prambanan.
Hajam Woeroek, het „Hane-Jong"; de Garoeda Ten slotte een artikel over „DeMarindanim
(Slangengier; Soerakarta) Is Erlangga's koninklijk door P. Vertenten.
symbool; de Memreng (Buffelkalf; Soerakarta)
herinnert aan de onderwerping van Menangka(r)- J.K.

211
OVERZICHT UIT BOEKBESPREKINGEN.

RUPAM. An illustrated quarterly Journal De eerste aflevering ligt hier voor ons; het bevat
of Oriental Art, chiefly Indian, edited by een viertal opstellen, waarvan het tweede en het vierde
ook voor de kunst van Java van zeer veel belang zijn.
Ordhendra C. Gangoly, Calcutta. Besproken Het derde opstel „The Continuity of pictorial Tradition
door NOTO SOEROTO in: Wederopbouw Jrg. in the Art of India" bij E. Vredenburg (Calcutta)
3 No. 10/12 p. 208 211.—
Al te lang heeft het Westen zich vergenoegd met
bewijst met evidentie, dat er samenhang bestaat tus-
schen de schoone fresco schilderingen van de grotten
hooghartig kunst, die niet van Europeesche origine
van Ajanta uit de 2e eeuw voor Chr. en de schilder-
kunst van de Moghulvorsten, doordat hij uit het meer
was, te ignoreeren. Vroeger werd alle Oostersche
kunst tegenover de Europeesche over één kam ge- dan 1000-jarige tijdsverloop tusschen beide schilder-
schoren en gedefinieerd met vage termen als „symboli-
tijden een Prajnaparamlta-palmbladmanuscript
sche kunst" en dergelijke. Alles wat bulten de klas-
met miniaturen uit den tijd der Pala-dynastie in Ben-
sieke sfeer van Grieksch en Latijn viel, werd zelfs
galen (1090 Chr. jaart.) voor den dag brengt Vreden-
In de dagen van Goethe nog als een curiositeit be- burg ontkent dat de Moghul-schilderschool van Per-
zische origine is, wat tot dusverre algemeen aangeno-
schouwd. Dat er in de Oostersche kunstuitingen ver-
men werd, maar hij zegt niet met zooveel woorden,
schillen bestaan, welke grooter zijn dan het verschil
tusschen de Europeesche en Oostersche kunst; dat de hoe de samenhang, welke toch uit totale overeen-
vroegere gemakkelijke definities, die uit gebrek aan stemming blijkt, tusschen de Perzische en de kunst
van de Moghul-periode te verklaren is. Misschien kun-
kennis nog steeds in de handboeken van kunstge-
schiedenis nageschreven worden, totaal valsch zijn
niemand was er, die de moeite nam om op deze
— nen deze miniaturen, waarvan er slechts enkele gepu-
bliceerd zijn, met die van Foucher in zijn werk over de
waarheden den nadruk te leggen.
— Maar thans zijn de
tijden veranderd, en allerwege wordt het gemis aan
Gandhara-school meerder Ucht verschaffen in de icono-
graphie van de Mahayana, welke eveneens op Java
gebloeid heeft. Men ziet dus, hoe een opstel als dit
bekendheid met de kunst van Oostersche landen ge-
voeld ook belangrijk is voor de kunst op Java.
Nog belangrijker voor de Javaansche kunst van het
De Indische wereld vooral, welke zelve elndelooze Hindoetijdperk zijn de 2e en 4e opstellen in deze af-
variëteit van geestelijke werelden omsluit, vordert, nog levering. Het 2e bevat een monographie over Garu-
méér dan andere, kennis van zaken om tot richtig da, de vahana van Vishnu in Bengalen en Java
begrip te komen. De bibliographie over Indische kunst door Akshay Kumar Maitra. Deze schrijver betwist het
Is reeds van vrij aanzienlijken omvang, maar hoe
verband tusschen de West-Aziatische griffioen en het
grooter deze werd, des te duidelijker kwam men tot
Inlandsche papegaaientype, uit welke beiden volgens
het Inzicht, dat onze kennis van Indische kunst nog
Grünwedel de g a r u d a Is ontstaan. Het is een inte-
steeds in het eerste stadium zich bevindt.
ressant opstel en uit de bijgevoegde afbeeldingen blijkt
Nog meerdere naspeuringen, nog meer overdenkln- de treffende overeenkomst In conceptie tusschen den
kingen en combineeringen zullen er vereischt worden, Bengaalschen en den Javaanschen garuda.
voordat het geheele gebouw der Indische kunstgeschie- Het belangrijkste opstel is zeker wel het vierde:
denis en kunst-aesthetica in vollen pracht opgetrok- „A Note on Kirtimukha, belng the Life-History
ken staat. of an Indian architectural Ornament." In deze kirti-
Ook dit nieuw tijdschrift, waarvan de titel hier- mukha herkennen we onzen Javaanschen ba n as-
boven opgegeven staat, wil het zijne bijdragen om pa t i, die boven poorten van tempels enz. als ver-
hiertoe te geraken, en dat zijn bijdrage van niet ge- sleringen zooveel voorkomt, en waarover reeds zooveel
ringe waarde zal zijn, volgt uit de omstandigheid, dat geschreven Is. Tot dusver was van de geschiedenis
het komt uit den impuls van het betreffende volk zelf, van dit ornament in Voor-Indië nog weinig bekend,
hetwelk In de waardeerïng en liefde voor zijn eigen en des te verrassender is wat schrijver hierover mede-
cultuur een voorbeeld stelt aan het Javaansche. deelt. De oorsprong van kirtimukha wordt ver-
„Rupam" (= gestalte, vorm; overeenkomend met het teld in een legende, die voorkomt In het 17e hoofdstuk
Javaansche r o e p o = vorm, gelaat) staat onder van de Kartikamasa Mahatmya van het
redactie van O. C. Gangoly, zelf een bekende figuur Skandapurana, welke legende In deze verhan-
onder de hedendaagsche Indische kunstenaars en deling naverteld wordt. Een bouwwerk heet In het
secretaris van de „Indian Society of Oriental Art". Sanskrit en Oud-Javaansch kir tl (eigenlijk: roem)

212
en daar mukha „gelaat" beteekent, is de figuur Er is nog veel kennis van de Javaansche taal en van
inderdaad een passende versiering voor het front van de Javaansche cultuur onder allerlei Javanen verspreid,
een bouwwerk. Interessant is het vermoeden van den maar ze is persoonlijk oi tot kleinen kring beperkt:
schrijver, dat deze figuur een lange voorgeschiedenis men kent op Java nog niet genoeg het uitwisselen
heeft en dat zij reeds in oude Chlneesche afbeeldingen van gedachten en kwesties om daarmede eigen inzicht
voorkomt als T'ao-T'ieh. Ook de gorgo Medusa te verruimen. En in een dergelijke samenwerking ligt
bij de Grieken zal wellicht met deze figuur verband de kracht der westersche wetenschap. Hierin zal het
houden. Waar echter de oorsprong van deze te zoeken tijdschrift Europa moeten navolgen.
is, Is nog in het duister gehuld. Bovenal heeft men dit geleerd, dat studie van het
Leerzaam is het de b a n a sp a t i-figuren van Java Europeesch geenzins de studie van het eigene mag
te vergelijken met de kirtimukha van Indië. Het uitsluiten. In Europa wordt zoowel het Europeesche
treft ons dan, dat de Javanen een zeer eigen opvatting als het vreemde bestudeerd, ja de studie van het
van deze figuur gevormd hebben, en dat het geboomte, vreemde, van zoo wijd mogelijken kring over de aarde,
waardoor de kop omgeven wordt, met de figuur te Is de natuurlijke voortzetting van de studie van wat
maken hadden, ontwikkeld heeft. Ook hieruit blijkt, men zelve bezit. Een Javaan, die dan ook het Ja-
dat de bouw- en slerkunst der oude Javanen als een vaansche zou verachten, om alleen in het Europeesche
geheel zelfstandige tak der algemeene Hindoe-kunst behagen te vinden, heeft van Europa nog alles te
aangemerkt moet worden. De groote verdienste van leeren. Hij zal ook nimmer het Europeesche tot de
dit opstel is de voorgeschiedenis van het Javaansche diepste diepten kunnen doorschouwen, omdat hij wan-
ornament In Indië verlegd en ons er op gewezen te kel staat op eigen grond.
hebben, dat de oorsprong, wie weet hoever, In het Het is interessant te zien, hoe door de werking ten
verleden der menschheid te zoeken is. goede van één persoon op allerlei gebied nieuw leven
leder die met Javaansche, met Indische, met Azia- kan ontspruiten. In den zeer korten tijd dat het nieuwe
tische kunst in 't algemeen zich bezig houdt zal zich hoofd van het Huis Mankoe Nagoro, Z. H. Prins Prang-
zeker verplicht gevoelen van dit nieuwe rijk geïllus- wadono VII, over zijn staat regeert is er wonder veel
treerde tijdschrift notitie te nemen. gebeurd, en dit nieuwe tijdschrift is wederom een
bewijs van zijn machtige bezieling om overal tot initia-
tief aan te zetten. Het is nu maar te hopen, dat talrijke
DJAVVA. Jg. I No. 1 besproken door NOTO
Javanen aan zijn roepstem gehoor geven om hunne
SOEROTO in: Vrije Arbeid, Maandblad voor bijdragen in te zenden.
Nederland en Indië Jg. I No. 4, p. 128 130. f — Voorloopig
— zoo wordt ons medegedeeld

het tijdschrift slechts in het Nederlandsch verschijnen.
zal

Het Java-Instituut voorziet in een lang gevoelde Toch vinden we het jammer, dat ook niet bijdragen
leemte. Was de wetenschappelijke bestudeering van in het Javaansch geschreven opgenomen worden. AI
de Oud-Javaansche cultuur met geringe uitzondering zouden deze wellicht in den beginne iets aan weten-
in handen van Europeanen, en was de studie van de schappelijkheid te kort komne, er zouden daar toch
moderne Javaansche taal en beschaving bij de Javanen wel eenige onder aangetroffen worden, die als voor-
zeer achteruitgegaan, het Java-Instituut en dit nieuwe studiën voor de nieuwe Javaansche wetenschappe-
tijdschrift zijn het eerste wederopglimmen van het vuur lijke taal te beschouwen zouden zijn, en deze mag men
onder de asch. Want de belangstelling voor het eigene in geen enkel opzicht smoren. Wel dient hier de keuze
was bij de Javanen niet gestorven, al werden In de van de op te nemen stukken met de uiterste zorg en
laatste tientallen van jaren de meeste krachten aange- tact te geschieden. En ook ware het goed met een vér-
wend om volledig meesterschap over de Hollandsche gaande welwillend-persoonlijke en gestreng-zakelljke
taal te verwerven, om daardoor toegang te verkrijgen kritiek, maar ook met billijke waardeering van het
tot de Europeesche cultuurwereld. Een vrucht van dit goede, dat toch in leders arbeid schuilen mag, derge-
laatste streven is ook de herleving van de liefde voor lijk werk te bespreken. Men mag niet vergeten, dat de
de inheemsche volkskunsten, daar de Javanen door de schepping van deze taal niet het werk van een enke-
Hollanders weer op hun nationale cultuur opmerkzaam ling kan zijn. leder, die daaraan medewerkt, zal vooral
werden gemaakt. In den beginne wel eens mistasten en ook zal het door
Men heeft alom begrepen, dat, hoezeer de studie der hem gezegde wel eens beter gezegd kunnen worden.
westersche wetenschappen gewenscht is, de overplan- De een moet van den ander leeren. Alleen met nu
ting van deze In eigen bodem niet kan geschieden en dan te struikelen zal men hier vooruit kunnen ko-
zonder een grondige bewerking van den grond, waar- men. In deze lichting vooral zou het nieuwe tijdschrift
uit het nieuwe leven moet ontspruiten. Zonder dege- de wegbereider kunnen zijn voor een nieuw Java.
lijke kennis van het
Javaansch zelf zullen nooit de Het eerste nummer van dit tijdschrift geeft al dade-
nieuwere wetenschappen in eigen taal vertolkt kunnen lijk een verrassing, èn wat uiterlijk én wat inhoud be-
worden. En het ligt al zeer voor de hand dat men, treft Met haar batikmotieven op den licht-bruinen om-
om de studie van 't Javaansch te bevorderen, gebruik slag, den naam in Javaansche letters, haar goede illu-
maakt van de ervaringen van het Westen, die ook de straties heeft deze eerste aflevering een bijzonder uiter-
resultaten van vroegere beschavingen omvatten. lijk cachet. En de inhoud is eveneens zeer leerrijk. Wie
Tot den bloei eener studie draagt een ontwikkelend onzer wist, dat in Palembang West-Javaansch gespro-
tijdschrift- en boekwezen In niet geringe mate bij. ken werd? Men had wel gehoord van een sterken Ja-

213
vaanschen invloed In de Palembangsche streken, maar Er is nog zooveel onbekends dat In den bodem van
uit de gegevens, die reeds gepubliceerd zijn, blijkt nog Indonesië rust, ook In de taal.
nergens, dat de taal daar ter plaatse Javaansch is. Dit Men leze echter zelf deze aflevering door van dit
voorbeeld bewijst al weer, hoe onkundig men van den nieuwe tijdschrift, dat we allen voorspoed op zijn le-
werkelijken toestand van vele plaatsen en gewesten vensweg toewenschen. Uit de achterzijde van den
in Indonesië eigenlijk nog is. En dit komt ook aan het omslag vernemen we van het driedaagsch congres
licht door de interessante oudheden aldaar gevonden. in Bandoeng van 17-19 Juni 1921, waarmee verbonden
De Bukit Seguntang hebben wij altijd al beschouwd Is een tentoonstelling van houtsnijwerk van Bali, Java,
als de sleutel tot de kennis van de alleroudste geschie- Madura en Palembang.
denis van Indonesië. Indien men eens er toe mocht Wij twijfelen niet of door dergelijke daden zal het
komen daar ter plaatse opgravingen te doen, wat zou Java-Instituut zich zeer populair maken. Valeat atque
dan een geheel nieuw verleden uit het graf verrijzen. augeat

214
PROEVE EENER OPGAVE VAN BOEKEN EN TIJDSCHRIFTARTIKELEN
in hoofdzaak betreffende taal, land en volk van Java,
vervolg 1920 en le. halfjaar 1921.

GESCHIEDENIS. S. KALFF, De slavernij in Oost-lndië. Baarn 1920.


(Onze Koloniën Serie Hl No. 9). B°.
P. V. VAN STEIN CALLENFELS, De leeftijden
der vorsten van Tumapel. (Oudheidk. Verslag, 1920 J. W. VAN NOUHUYS, Het „Larie Huis" der
3e en 4e kw.) bijlage K., p. 107-110). Compagnieswerf te Batavia in 1727 (Het Ned.
Zeewezen, Jg. 20 No. 5, 1 Maart 1921).
P. V. VAN STEIN CALLENFELS, Historische
gegevens uit Balische Oorkonden II (Oudheidk. V. I. VAN DE WALL, Meubelen uit den Compag-
Verslag, 1920, 3e en 4e kw., bijlage N., p. 130-134). niestijd. Met 5 afb. (Het Indische Leven, Jg. 2
No. 21, 8 Jan. 1921, p. 412-415).
L. C. WESTEN ENK, De Hindoe-Javanen in Mid-
den- en Zuid-Sumatra. Met 1 bijlage, 2 kaartjes V. I. VAN DE WALL, Remnants of Bygone Days.
en 1 pi. (Handelingen le Congres T. L. en V. van Furniture of the United East India Company. With
Java, Solo, Dec. 1919, p. 1-40). 4 iUustr. (Sluyters' Monthly, Vol. 2 No. 5, p. 408-
-412).
P. V. VAN STEIN CALLENFELS, De historische
Aji Saka [een CailendravorstJ (Tijdschrift Bat
Genootschap, deel LIX, afl. 5, 1920, p. 471-479).
— Idem. Porcelain, Glass and Earthenware.
With 4 illustr. (SI. Monthly, Vol. 2 No. 6, June 1921,
p. 514-517).
W. FRUIN-MEES, Geschiedenis van Java. Deel
II: De Mohammedaansche rijken tot de bevestiging V. I. VAN DE WALL, Dreams of bygone days.
van de macht der Compagnie. (Met 24 pi. en 1 With 2 illustr. (Sluyters' Monthly, Vol. 2 No. 4,
kaart). Weltevreden 1920. (Uitgave van de Apr. 1921 p. 305-307).
Commissie voor de Volkslectuur. Serie No. 326a.). Remnants of Quaint Old Holland (Sluyters'
gr. B°. Monthly, Vol 2 No. 3, March 1921, p. 204-205).
Besproken door S[OETATMOJ S[OERIOKOE- M., De stichting van Buitenzorg, 31 Dec. 1748.
SOEMO] in Wederopbouw, Jg. 4 No. 4, Apr. 1921, (Indië, Jg. 4 No. 35, 1 Dec. 1920, p. 553-556).
p. 64-65.
Dr. E. B. KIELSTRA, De vestiging van het Ned. E. H. B. BRASCAMP, Aanvulling van Bruinsma's
gezag in den Indischen Archipel (Volksuniversi- lijst van plakaten door Daendels en Janssens uit-
teitsbibliotheek No. 5, 1920). gevaardigd. (Tectona, deel XIV afl. 2, Febr. 1921).
Besproken in Indologenblad Jg. 12 No. 9, 15 E. H. B. BRASCAMP, Krachtige maatregelen
Mei 1921, p. 88. [van G. G. Daendels in zake Boschwezen].
W. LODEWVCKSZ, De eerste schipvaart der (Tectona Deel XIII Afl. 11, Nov. 1920).
Nederlanders naar Oost-lndië onder Cornelis de NOTO SOEROTO, Beknopt geschiedkundig over-
Houtman 1595-1597. In opdracht van het zicht van het sultanaat Jogjokarto. Hoofdstuk 111
Koloniaal Instituut in het kort beschreven door (slot). Met afb. 14-21 (Ned. Indië Oud en Nieuw.
G. B. HOOYER en overeenkomstig diens ontwerp Jg. 5 afl. 11, Maart 1921, p. 335-351). (Vervolg
door L. J. VREUGDE gebeeldhouwd In de vestibule van 5e Jg. afl. 7, Nov. 1921, p. 197-205 en afl.
van het Instituut te Amsterdam 1921. Met afb. 4°. 8, Dec. 1920, p. 241-256).
J. F. L. DE BALBIAN VERSTER en M. C. P. H. VAN DER KEMP, De Cheribonsche onlus-
KOOY- VAN ZEGGELEN, Batavia oud en nieuw. ten van 1818. Naar oorspronkelijke stukken. (Bij-
Met photogr. afb. Amsterdam [1921]. (De Meu- dragen Kon. Instituut deel 76, afl. 3-4 p. 310-365).
lenhoff- Editie. Ons Mooi Indië I). kl. B°.
V. I. VAN DE WALL, De regeerings-overdracht
V. I. VAN DE WALL, De inwijding van de Por- in vroeger dagen. (Het Indische Leven, Jg. 2 No.
tugeesche Buitenkerk in 1695. (Het Indische Leven, 32 (26 Maart 1921, p. 624-625).
Jg. 2 No. 30, 12 Maart 1921, p. 586-587).
De „blijde inkomste" van een nieuwen landvoogd
Dr. E. T. KUIPER, Schouten en Le Maire (Tijd- 50 jaar geleden I. Met 2 afb. (De Reflector Jg. 6
schlrft voor Geschiedenis jg. 35, 1920, aft 3). No. 9, 29 Febr. 1921, p. 162-163).
E. H. B. BRASCAMP, Houtleveranties onder de De Europeesche Koloniale samenleving in vroe-
O. I. Compagnie (Tijdschrift Bat Genootschap, ger jaren: De Semarangsche Demonstratie. (Onze
deel LIX afl. 5, 1921, p. 432-479). Stem, Jg. 2 No. 10, 31 Mei 1921, p. 6-8).

215
PERSOONSBESCHRIJVING. van Ned.-Indië, 5 Febr. 1851-1921 door Redactie.
Met portr. (Ned.-Indië Oud en Nieuw Jg. 5 afl. 11,
Ir. R. A. VAN SANDICK, Ter herinnering aan Maart 1921, p. 323).
Mas Aboekassan Atmodirono. Met portr. en 1 afb. Mr. J. C. KIELSTRA, De beteekenis van den
(Ned. Indië Oud en Nieuw, Jg. 5 afl. 12, Apr. 1921, heer J. B. van Heutsz als Gouverneur-Generaal
p. 362-365). (Nationale Staatkundige Gids Jg. 3 No. 143, 3 Febr.
R. A. VAN SANDICK, Ter herinnering aan 1921).
Aboekasan Atmodirono. Met portr. (Het Koloniaal
Marius Hulwit f- Met 2 afb. (Het Indische
Weekblad, Jg. 21 No. 2, 13 Jan. 1921). Leven, Jg. 2, No. 24, 29 Jan. 1921, p. 472).
Willem Belle [vioolbouwer]. Met portr. en 1 W. H. R., Levensbeschrijving van Raden Kamil.
afb. (De Reflector, Jg. 6 No. 26, 25 Juni 1921, p. Met portr. (De Revue, Jg. 1 No. 10, p. 448-449).
509).
G. L. G[ONGGRIJP] Sr., In memoriam P. H.
R. A. VAN SANDICK, Ter herinnering aan Mas van der Kemp (Koloniaal Tijdschrift, Jg. 10 No. 3,
Aboekasan Atmodirono. Met portr. (De Ingenieur Mei 1921, p. 289-290).
Jg. 36 No. 3, 48-49, 1921).
H. 8., In memoriam P. H. van der Kemp, 1845-
J. KONING, Dr. W. van Bemmelen, zijn leven en -1921. Met portr. (Ned. Indië Oud en Nieuw, Jg.
werken (Nederland Jg. 72, 1920 111, p. 331).
6 Afl. 1, Mei 1921, p. 8-10).
X. Y. Z., K. A. R. Bosscha's installatie als eere-
burger der stad Bandoeng. Met 2 afb. (Indië, Jg. R. [= S. A. REITSMA], In memoriam Dr. E. B.
4 afl. 45, 9 Febr. 1921, p. 708-712). Kielstra. Met portr. (Indisch Tijdschrift voor Spoor-
en Tramwegwezen Jg. VIII 1920. No. 5/6 p.
P., In memoriam F. D. Cochius, 10 Juni 1868 93-95).
26 Maart 1920. Met portr. (Ned. Indië Oud en
NEPTUNUS, De kroonprins van Djocja op de
Nieuw, Jg. 5 afl. 11, Maart 1921, p. 332-333).
„Johan de Witt" Met 4 afb. (De Reflector, Jg. 6
Prof. J. C. VAN EERDE, Dewa Manggis V. van No. 6, 5 Febr. 1921, p. 106-108).
Gianjar [Z. Bali]. (Onze Eeuw Jan. 1921).
JO VAN AMMERS-KULLER, Een pionierster.
HANS VAN DE WALL, Een stille werker Mina Kruseman en haar verhouding tot Multatuli
[Herman von Dewall, kunstschilder te Soerabaja]. (Leven en Werken, Jg. 6, 1921, p. 174).
Met portr. en 2 afb. (Het Indische Leven, Jg. 2
Pastoor W. van der Kun. Met portr. (Het Indi-
No. 38, 7 Mei 1921, p. 746-747).
sche Leven Jg. 2 No. 27, 19 Febr. 1921, p. 521).
Twee schilders [E. Dezentjé en Wi. van der
Een van oude garde [P. Landberg]. Met 2 afb.
Does]. Met 3 afb. (Het Indische Leven, Jg. 2 No.
(Het Indische Leven Jg. 2 No. 33, 2 Apr. 1921,
35, 16 Apr. 1921, p. 689).
p. 655).
R. Hasan Djajadinlngrat f. Dengan gambar. (Sri NOTO SOEROTO, Graaf van Limburg Stirum.
Poestaka, Tah. 3 No. 3, Maart 1921, p. 83). Met portr. en 1 afb. (Ned. Indië Oud en Nieuw,
G. G. VAN DER KOP, Jan Dinger, 1853-1917. Jg. 6 Afl. 2, Juni 1921, p. 35-37).
With a portr. (Sluyters' Monthly, Vol. 2 No. 2, p.
D. Mulder [oud-voorzitter Bat. Landbouw-Ver-
97-99).
eeniging] f- Met portr. (Het Indische Leven, Jg.
P. H. VAN DER KEMP, Dipanegara. Een ge- 2 No. 37, 30 Apr. 1921, p. 735).
schiedkundig Hamlet-type (in Bijdragen Kon. In- S. KALFF, Een baanbreker in den Raad van
stituut 1896, thans overgenomen door „Hatipoes-
Indië [mr. Jac. Co. Mt Radermacher, 1776-1783 J
taka). (Koloniaal Tijdschrift. Jg. 10 No. 3, Mei 1921, p.
Besproken door Tirtokoesoemo In: Wederop- 372-396).
bouw, Jg. 4 N° 4, Apr. 1921, p. 65-67. De nieuwe Regent van Tjiandjoer [R. T. Soerja
Prof. P. C. Flu. Met portr. (De Reflector Jg. 6 di NingratJ. Met 2 afb. (Het Indische Leven, Jg.
No. 16, 16 Apr. 1921, p. 310). 2 No. 22, 15 Jan. 1921, p. 434).
P. 8., De nieuwe landvoogd [Mr. D. Fock]. NOTO SOEROTO, Rabindranath Tagore. Een
Met portr. (Ned. Indië Oud en Nieuw. Jg. 5 No. 7, biografische schets. 2e Druk. Amsterdam 1921. Met
Nov. 1920, p. 195-196). 1 pi. kl. B°.
Mr. H. C. DRESSELHUYS, De nieuwe Gouv. M. C. KOOIJ v. ZEGGELEN, Martine Tormet f-
Generaal [Mr. D. Fock]. Met portr. (De Indische (lndië, 4e Jg. afl. 35, 1 Dec. 1920 p. 548-553).
Post, proefnummer Dec. 1920). J. KONING, Karel Wijbrands. Met portr. (De
P. BERGMEYER en V. J. VAN MARLE, J. C. Hollandsche Revue Jg. 1921 p. 21).
Hartingsveldt (De Banier Jg. 13 No. 7, 18 Febr. J. Th. P[ETRUS] B[LUMBERGER], In memo-
1921, p. 81. riam G. F. van Wijk [oud res. Soerakarta]
Een van de oude garde [Luit. Kol. Helb. pi. mil. (Koloniaal Tijdschrift, Jg. 10 No. 3, Mei 1921,
commandant van Djokja]. Met portr. (Het Indische p. 291-295).
Leven, Jg. 2 No. 43, 11 Juni 1921, p. 842). J. W. IJzerman (De Ingenieur Jg. 35 No. 51, 18
Lt. Generaal J. B. van Heutsz, oud-Gouv.Gen. Dec. 1920).

216
[J. F. L. H.J DE B[ALBIAN] V[ERSTER], (Handelingen le Congres T. L. en V. van Java,
Doctor J. W. IJzerman. (Tijdschrift K. Ned. Aardr. Solo Dec. 1919, p. 325-348).
Genootschap, 2e R. d. 38 No. 1, Jan. 1921, p. I-IV). M. LULIUS VAN GOOR, Panoentoen tjekakan
De promotie van den Heer J. W. IJzerman [Rede toemrap tjandi ing tanah Prambanan, Dijèng, sa-
van prof. J. C. VAN EERDE]. Met portr. (Tijd- panoenggilanipoen, kadamel ing temboeng Djawi,
schrift K. Ned. Aardr. Gen. 2e R. d. 38 No. 1, dening R. Ng. POERBATJARAKA. Batavia 1920. B°.
Maart 1921, p. 169-173).
Dr. J. W. IJzerman, door Redactie. Met portr. B. DE HAAN, De reconstructie van de bad-
(Ned. Indië Oud en Nieuw, Jg. 5 afl. 12, Apr. plaats te Panataran. Met 7 schetsen en 9 afb.
(Oudh. Verslag, 1920 3e en 4e kw., bijlage M, p.
1921, p. 355).
125-129).
Prof. Dr. N. J. KROM, Een belangrijke vondst
OUDHEIDKUNDE.
op Bali [Kon. bijzettlngsplaats te Tampaksiring,
W. COHN, Indische Plastik. Mlt 161 Tafeln und Gianjar]. Met 2 afb. (Bijdragen Kon. Instituut,
3 Textabbild, Berlln 1921 8° (— Die Kunst des deel 76 afl. 3/4, p. 483-485).
Ostens, Band II). L. C. WESTENENK, Uit het land van Bittertong
Prof. Dr. J. Ph. VOGEL, The preservation of [Z. Soematra]. Met 15 afb. en 1 kaartje (Djawa,
anclent monuments in India (The Aslatlc Review, Jg. I No. 1, Jan.-Apr. 1921. p. 5-11).
N. S. vol XVII No. 49, Jan. 1921, p. 78-115).
Prof. Dr. N. J. KROM, Epigraphische aanteeke-
A. A. MACDONELL, The history of Hindu Icono- ningen XIV-XVI. (Jayabhaya en Kamecwara; De
graphy. (Rupam No. 4, Oct. 1920, p. 11-15). dateering der koperplaten van Bendosari; De in-
NOTO SOEROTO, Voordracht over de beteeke- scriptie van Karang Brahi. (Tijdschrift Bat. Ge-
nis der Hindoecultuur op Java (De Taak Jg. 4 No. nootschap, deel LIX (afl. 5, 1920, p. 420-424,
45, 18 Juni 1921, p. 528, naar verslag in N. R. C). 424-426, 426-431).
Dr. F. D. K. BOSCH, Een hypothese omtrent Dr. F. D. K. BOSCH, Epigraphische en icono-
den oorsprong der Hindoe-Javaansche Kunst. Met graphlsche aanteekeningen. Met 7 afb. (Oudheidk.
17 pi. (Handelingen Iste Congres T. L. en V. van Verslag 1920, 3e en 4e kw., Bijlage I, p. 98-106).
Java, Solo Dec. 1919, p. 93-170). Dr. F. D. K. BOSCH, De Incrlptie op het
Prof. Dr. N. J. KROM, Inleiding tot de Hindoe-Ja- Aksobhyabeeld van Gondang Lor. Met 2 photo's
vaansche kunst. Met een oudh. kaart en 100 platen. (Tijdschrift Bat. Genootschap, deel LIX afl. 5, 1920,
Uitgegeven door het Kon. Instituut voor de T. L. p. 498-528).
en V. van N. Indië. 's-Gravenhage 1920 2 deelen B°.
Dr. F. D. K. BOSCH, De inscriptie op het Ma-
Prof. Dr. N. J. KROM, Engelhard over de Ja- njusri-beeld van 1265 Saka. Resumé der voordracht
vaansche oudheden. (Bijdragen Kon. Instituut, deel (Verslag le Congres Oostersch Genootschap, Lei-
76 afl. 3/4, p. 435-448). den 4/5 Jan. 1921, p. 46-47).
Prof. Dr. N. J. KROM en T. VAN ERP, Beschrij- POERBATJARAKA, Transcripties van koperen
ving van Barabuder. Uitgegeven door het Kon.
platen 111 (Oudheidk. Verslag, 1920, 3e en 4e kw.
Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde bijlage O. p. 135-136).
van Ned.-Indië met ondersteuning van het Depar-
tement van Koloniën. Deel I. Archaeologische be- J. P. MOQUETTE, De oudste Moehammedaan-
schrijving, door Dr. N. J. KROM. Met 2 pi. achter. sche Inscriptie op Java, n.m. de Grafsteen te Léran.
den tekst en 442 pi. in 2 portef. 's-Gravenhage Met 5 afb. (Handelingen le Congres T. L. en V.
1920 (= Archeol onderzoek in N. I. III) 4° en fol. van Java, Solo Dec. 1919, p. 391-400).
Prof. Dr. N. J. KROM, De Boeddha-beelden van J. P. MOQUETTE, De grafsteen van Soeltan
Boroboedoer. Met 10 afb. (Ned.-Indië Oud en Mansoer Sjah van Malakka (1458-1477 A. D.). Met
Nieuw, Jg. 5 afl. 10, Febr. 1921, p. 307-320). 3 pi. (Tijds. Bat. Gen. deel LIX afl. 6, p. 601-606).
Prof. Dr. N. J. KROM, Een nieuwe Boroboedoer
tekst [Gandawyóeha]. Met 3 afb. (Djawa, Jg. I. KUNST EN KUNSTNIJVERHEID.
No. 2, Apr.-Juni 1921, p. 85-88).
H. J. KIEWIET DE JONGE, Nieuwe banen vooi
R. Ng. POERBATJARAKA, Een hypothese ter Java's kunst (Djawa Jg. I. No. 1, Jan.-Apr. 1921,
verklaring van den naam Boroboedoer. (Handelin- p. 43-47).
gen le Congres T. L. en V. van Java, Solo Dec.
Besproken door Z. STOKVIS „Ingezonden" in
1919, p. 287-290). De Taak, Jg. 4 No. 38, 30 Apr. 2921 p. 444; be-
Boro-boedoer. (Wederopbouw Jg. 3 No. 10/12, andwoord door K.d. J. o.d.t Java's Kunst in De
Oct/Dec. 1920, p. 229-230). Taak, Jg. 4 No. 39, 7 Mei 1921, 452 en 643; en
J. L. MOENS, De Tjandi Mendut (Met 4 foto's weer door Z. Stokvis, in No. 41, 21 Mei 1921, p.
en 2 plattegr. (Tljds. Bat. Gen. deel LIX afl. 6, 478.
1921, p. 529-600). L., De Indische Week en de Javaansche kunst-
Dr. M. E. LULIUS VAN GOOR, De Kuwera in avond. (Indologenblad Jg. 12 No. 9, 12 Mei 1921,
«et voorportaal van Tjandi Mendoet. Met 1 pi. p. 85).

217
SOORJO POETRO, Javaansch tooneel I. Met 4 TEKST van de Wajang-orang-voorstelllngen op
afb. (Ned. Indië Oud en Nieuw, Jg. 5 afl. 9, Jan. te voeren den 4e April 1921 in het Pakoe Alamsche
1921, p. 276-282). Huis. Djocjacarta £19211. B°.
SOORJO POERTRO, Javaansch tooneel. (Inhoud H. v. E, Opvoering Loetoeng Kasaroeng (Java-
melodrama „Kerto Wioogo"). (Wederopbouw Jg. 3. Instituut Congres-Bandoeng). (De Taak, Jg. 4 No.
No. 10/12, Oct/Dec. 1921, p. 220-228). 46, 25 Juni 1921, p. 533-535).
Stuurman Drie [J. P. KOSTER], De Javaan en M. H. VAN WESEL, lets over [Eur.J Indische
zijn tooneel. Met 4 afb. (De Revue Jg. I. No. 25, [tooneel] spelen (Indië Jg. 4 afl. 44, 2 Febr. 1921,
Juni 1921, p. 1240-1244). p. 697-701).
Overzicht van de Lakon Soedamala (Handelingen Ir. THO. KARSTEN, Opmerkingen over de ont-
le Congres Taal, Land- en Volkenkunde van Java, wikkelingsmogelikheid der Inheemse Bouwkunst.
Solo, Dec. 1919, p. XIII-XX). Met 4 afb. (Handelingen le Congres T. L. en V.
Overzicht van het Tooneelstuk „Dewi Angrenl". van Java, Solo Dec. 1919 p. 291-300).
Met 2 pi. (Handelingen le Congres T. L. en V. van THO. KARSTEN, Van pendopo naar volkschouw-
Java, Solo, Dec. 1919, p. XXI-XXVI). burg (Djawa, Jg. I No. 1, Jan.-Apr. 1921, p. 21-28).
Prof. Dr. G. A. J. HAZEU, De Wajang-voorstel- MALANGER, Villa „Augusta" te Malang. Met
ling „De verdwijning van Dewi Retna Erawati" uit 5 afb. (Het Indische Leven Jg. 2 No. 39 en 40,
de lakon Karta-wijoga. (Verslag le Congres Oos- 14 en 21 Mei 1921, p. 766-767, en 786-787).
tersch Genootschap, Leiden 4/5 Jan. 1921, p. 48- S. C. S., Overzicht der lezing van den Heer R. M.
-49). Soerjo-Poetro over „Javaansche muziek".- (Orang
PROGRAMMA. Een fragment van de Wajang- Peladang, Jg. 8 No. 5, Febr. 1921).
Opvoering genomen uit het verhaal van de abdica- Een Javaansch Muziekschrift. (Ontleend aan een
tie van P. Kresnodipojono, vorst van Ngastino, ten opstel van Soorjo Poetro in „Mudato"). (De
gunste van den tweeden zoon R. Pandoe, gespeeld
Nieuwe Amsterdammer, No. 308, 27 Nov. 1920).
ter eere van Z. K. H. den Sultan Hamengkoeboe-
wono VIII. Djokjakarta 1921. B°. SOORJO POETRO, Muziekschrift voor Java's
toonkunst. Met 8 afb. (Ned. Indië Oud en Nieuw,
J. KATS, Wajangstudien. I. Een verschoven tijd- Jg. 5 afl. 9, Jan. 1921, p. 259-266).
vak in de Wajang-Poerwa (Djawa, Jg. I. No. 2,
Apr.-Junl 1921, p. 93-95). R. SOERJOWINOTO, Beschrijving van gamelan-
instrumenten. Met 10 teekeningen. (Ned. Indië Oud
J. KATS, Kresna Goegah. Met 1 afb. (Djawa, en Nieuw, Jg. 5 afl. 9, Jan. 1921, p. 267-275).
Jg. I No. 1, Jan-Apr. 1921 p. 32-36).
De rebab I-HL (De Taak, Jg. 4. No. 38, 40, 41,
P. V. VAN STEIN CALLENFELS, Panji en Se- van 30 Apr., 14 en 21 Mei 1921, p. 441-443, 465-
mar. Voordracht. (Handelingen le Congres T. L. -467, 478-480).
en V. van Java, Solo Dec. 1919, p. 301-308).
HANS VAN DE WALL, [Krontjong-muzlek].
Dr. H. H. JUYNBOLL, Over de beteekenis van (Onze Stem, Jg. 1 No. 8, 16 Dec. 1920, p. 5).
den naam Semar. (Bijdragen Kon. Instituut, deel
76 afl. 3/4, p. 449-451). M. C. KOOIJ- VAN ZEGGELEN, Indonesische
sierkunst. (Buiten No. 1, 1 Jan. 1921).
J. KATS, Een Javaansche Tristanfiguur. (Han- Dr. J. LEHMANN, Die Ornamente der Natur-
delingen le Congres T. L. en V. van Java, Solo
und Halbkulturvölker mit einem Beitrag zur Ent-
Dec. 1919, p. 379-390).
wicklung der Ornamente und ihrer Verwertung für
Lezing Wlropoestoko. (Handelingen le Congres Kunstgewerbe und Architektur. Mit 61 Taf. Frank-
T. L. en V. van Java, Solo Dec. 1919. p. 251- furt a/M. 1920. B°.
-258).
Master Craftsmen of the Oriënt 4 illustr. (Sluy-
Uit de Javaansche cultuurbeweglng [Solo Karti, ters* Monthly, VoL 2 No. 5 p. 397-400).
Jav. tooneelvereeniging Semarang] (Djawa, Jg. I. Modern Influences in Batick Art 2 illustr. (Sluy-
No. 1, Jan.-Apr. 1921, p. 59).
ters' Monthly, Vol. 2 No. 6, June 1921 p. 484-485).
Biendhi Mataram. Dans- en tooneelkunst op Java. CATALOGUS van de Houtsnijwerk tentoonstel-
(Overdruk uit „De Beweging"). Semarang 1920.
ling te houden te Bandoeng van 18 tot en met 20
12 pag. (Uitg. Indon. Boek- en Brochurenhandel). juni 1920 [ter gelegenheid van het] Congres Java
Dr. M. SCHOENMAEKERS, Javaansche dansen. Instituut. [Met inleidingen door P. A. J. MOOJEN
Met afb. (De Groene) Amsterdammer No. 2275, 29 en C. J. BATENBURG]. Bandoeng 1921. Met 4
Jan. 1921). pi. B°.
P. A. HADIWIDJOJO, De Bedojo Ketawang. Me*
1 bijlage en 5 afb. (Handelingen le Congres T. L. STAAT.
en V. van Java, Solo Dec. 1919, p. 87-92).
Prof. Mr. C. VAN VOLLENHOVEN, De Grond-
K. P. S., lets over de wlreng. Met 3 afb. (De Re- wet en de Koloniën. (Koloniaal Tijdschlrft Jg. 10
flector, Jg. 6 No. 11, 12 Maart 1921, p. 209-210). No. 1, Jan.-1921, p. 2-12).

218
S. RITSEMA VAN ECK, De Hervorming van het WET, RECHT, BESTUUR.
Bestuurstelsel van Ned.-Indië. (De Indische Gids
XLHI No. 1, Jan. 1921, p. 3-36). BOUDEWIJNSE en VAN SOEST, De Indo-Ne-
derlandsche Wetgeving. Staatsblad van Ned. Indië
Mr. A. B. COHEN STUART, De autonomie van over het jaar 1918. Bewerkt en met aanteekeningen
Indië [naar aanleiding van het werk der Indische voorzien door Mr. H. G. NEDERBURGH, 83e Afl.
herzieningscommissie. Voordracht] (Indisch Ge- 1918 Nos, 1-267. Amsterdam 1921 gr. B°.
nootschap, 28 Jan. 1921, p. 1-37). Albrecht's Klapper op de Wetboeken en het
Mr. M. VAN DIJK, Een ingewijde over het ver- Staatsblad van Ned.-Indië benevens op het Bijblad
slag der Herzieningscommissie [Mr. A. B. Cohen over de Sb. jaargangen 1917 en 1918 en de
Stuartj. (Hindia Poetra, Jg. 3 No. 3, Maart 1921). Bb.-deelen LH en LUI, bewerkt door G. A. N.
SCHELTEMA DE HEERE. Leiden [1920]. gr. B*.
D. G. STIBBE, Grondslagen der Voorstellen van ..VERZAMELING van de voornaamste Ned-Indi-
de Indische staatkundige herzieningscommissie. Le- sche wetten, reglementen en verordeningen etc.
zing, 's Gravenhage 1921. (Vereeniging „Moeder- van belang voor Bestuur, Rechterlijke Macht en
land en Koloniën". 20e jaar: 1921. I.). B°. Politie, verzameld door S. KOSTER, met mede-
Prof. Mr. Ph. KLEINTJES, De arbeid van de werking van B. K. NOORMAN. Deel I-11. Welte-
Commissie tot herziening van de Staatsinrichting vreden 1020-21. (Uitgegeven door de Ned.-Indi-
van Ned.-Indië (De Indische Mereuur Jg. 44 No. 4, sche Politie-gids.) B°.
28 Jan. 1921). R. PRAWOTO, Pemrentahan Hindia-Ollanda.
W. DE COCK BUNING, De hervorming der In- Bagian 1. Weltevreden 1921. B°.
dische staatsinrichting. (De Opbouw Jan. 1921). VERZAMELING van keuren en verordeningen,
Verslag van de Commissie tot herziening van de bijgewerkt tot 1 Jan. 1921. Bandoeng 1921. B.
Staatsinrichting van N. I. 1920:
Mr. IS. CASSUTTO, Het strafrecht in Ned-Indië,
Besproken door H. J. VINGERHOETS in Hindia zooals het geldt sedert de invoering van
Poetra Jg. 2 No. 11, 23 Sept. 1920 en Jg. 3 No. 1, het nieuwe strafrecht wetboek op 1 Jan. 1918 Hand-
3 Jan. 1921; door Th. (VI tot slot.) in Sociaal leiding ten dienste van het onderwijs en de praktijk.
Leven Jg. 2 No. 1-3, 25 Jan.-Maart 1921 p. 14-18, (I De algemeene hoofdstukken), 's Gravenhage
34-36, 53-54; door P. J. G(ERKE) in de Taak Jg. 4 1920. B°.
No. 29, 26 Febr. 1921, p. 331-332; door G. Th.
STIBBE in Kolon. Tijdschrift Jg. 10, Jan. 1921 p. R. PRAWOTO, Hal ilmoe hoekoem (Pedoman
13-34 en No. 2, Maart 21 p. 177-200; door W. DE Prijaji, tah. ke 5 No. 7-8, p. 170-180 No. 9-10, p.
COCK BUNING in Vrijzinnig Weekblad Jg. 4 No. 237-239).
7 -9, 19 en 26 Febr. tot 6 Maart 1921 p. 75-78, A. L. SAMSON, Enkele aanteekeningen naar aan-
86-98, 99-102; en in Vrijzinnig Weekblad Jg. 4 No. leiding van Mr. Nolst Trenlte's Inleiding tot de
6, 12 Febr. 1921 (overgenomen uit N. R. C. No. agrarische wetgeving van het rechtstreeks bestuurd
10, 12 Maart '21 p. 117-118, No. 12, 26 Maart '21 gebied in N. I. (Koloniale Studiën Jg. 5 No. 3,
P- 135-137, No. 14, 9 Apr. '2 157-158. Juni 1921, p. 347-375).
A. C. SAMSON, lets over Indische Hervormings- J. C. VERGOUWEN, Politieleiding en politlebe-
plannen I-V (De Banier Jg. 13 No. 12-16, 25 Maart, voegdheld (Koloniaal Tijdschrift, Jg. 10 No. 2,
1. 8, 15, 22 Apr. 1921, p. 137-8, 147-8, 160-1, Maart 1921, p. 129-158).
173-4, 184-5).
—~De bekeurende magistraat, met naschrift van
Th. J. G. L., Bestuurshervorming in Indië (Indo- de Redactie (Kol. Tijds. Jg. 10 No. 3, Mei 1921,
logenblad, Jg. 12 No. 8, 24 Maart 1921, p. 73-78). p. 299-304).
C VAN DER POL, Bestuurshervorming in Ned.- NACHRAWI, De desa-politle (De Oud-Osvlaan
Indië. (Vragen van den Dag, Jg. 36, Mei 1921). Jg. 3 No. 10-12, Dec. 1920, Jan.-Febr. 1921, p. 157).
J. M. MEIJER RANNEFT, De voorstellen De Mr. H. M. B. TER HAAR ROMENIJ, Uit de
Graaft in den Volksraad (Koloniaal Tijdschrift Jg. Landraadszaal. (Indië, Jg. 4 Afl. 40, 5 Jan. 1921,
10 No. 2, Maart 1921, p. 159-176). p. 630-634; afl. 49, 9 Maart 1921, p. 779-780).
De bestuurshervorming De Graaft [adres Mr. Prof. Mr. C. VAN VOLLENHOVEN, Een acci-
Chr. P. van Wijngaarden c. s. betreffende de In- dent In de Indische rechtshervorming (Gids, jaarg.
stelling van gewesten en gouvernementen] (De 85 No. 3, Maart 1921, p. 465-471).
Indische Gids XLHI No. 5, 1 Mei 1921, p. 464-466). Besproken in: Kolon. Tijdschrift, Jg. 10 No. 3,
Mr. CHR. P. VAN WIJNGAARDEN, Regentschap Mei 1921, p. 416.
en Provincie. (Indisch Genootschap, 16 Maart 1921, P. J. G[ERKE], Inlandsche rechtskundigen in Ne-
P- 63-101). derland (De Taak. Jg. 4 No. 23, 15 Jan. 1921, p.
Prof. Mr. J. C. KIELSTRA, De toekomst van 259-260).
het Ned. gezag In Oost-Indlë (Onze Eeuw, Apr. ADATRECHTBUNDELS XIX: Java en Ma-
1921). doera. 's-Gravenhage 1921. B°.

219
Pandecten van het Adatrecht V: Het erfrecht, ROELOFSEN (P. A.), Het Staatswaterkracht-
Amsterdam 1920 (Kol. Instituut, Mededeeling No. werk in het Tjatoerdal hij Madioen (Java). (Met
IV. Afd. Volk. No. 2). afb.). 's Gravenhage 1920. Met 12 fig. 4°.
Besproken door J. C. v. EERDE in: Tijdschrift K. Overgedrukt uit „De Ingenieur" 1920, No. 46.
N. Aardr. Gen. 2e R.d. XXXVIII No. 1, Jan. 1921, Dr. A. J. KLUIJVER, Bevordering der inheemsche
p. 99-103. nijverheid van regeeringswege (Koloniale Studiën.
FRITS, lets over het Mohammedaansch recht. Jg. 5 No. 2 Apr. 1921, p, 153-181).
(De Oud-Osviaan Jg. 3. No. 10-12, Dec. 1920 Jan- Lotgevallen van de Inlandsche Steen- en Panne-
Febr. 1921, p. 159-160). bakkerij met regeerings hulp. (Nationale Staatkun-
Een „pranatan", Rijksblad van Soerakarta. (De dige Gids Jg. 3 No. 131, 11 Nov. 1920).
Indische Gids XLHI No. 6, 1 Juni 1921, p. 553). De aardewerkindustrie te Depok. Met 8 afb.
Mr. J. J. SCHRIEKE, De lagere
inlandsche rechts- (De Reflector, Jg. 6 No. 20, 14 Mei 1921, p. 386-
gemeenschappen in Ned.-Indië. Weltevreden 1921. -389).
(Uitgave van de Commissie voor de Volkslectuur Een rijstpellerlj in Serang. Met 6 afb. (De Re-
Serie No. 386a.). 4°. flector Jg. 6 No. 24, 11 Juni 1921, p. 473-474).
F. A. LIEFRINCK, Nog eenige verordeningen G. G. VAN DER KOP. The Story of the Bamboo
en overeenkomsten van Balische vorsten. Uitge- Hat. illustr. (Sluyters* Monthly, Vol 2 No. 6, June
geven door het Kon. Instituut voor de T. L. en 1921, p. 501-504).
V. van Ned.-Indië. 's-Gravenhage 1921. Met pL B°. SCHMULLING, Het einde van Java's kleine land-
Besproken in: De Indische Gids XLHI No. 5, Mei overschot in het zicht. Met 5 afb. (Indië, Jg. 5 afl.
1921 p. 548.
1, 6 Apr. 1921, p. 5-8).
REGELING van de ontvangst van en de overgave
H. Ch. G. J. VAN DER MANDERE, De Suiker-
van het bestuur van Ned.-Indië aan den Gouver- Industrie op Java, hare geschiedenis en ontwikke-
neur-Generaal, den Heer Mr. D. FOCK Wel-
ling. Met afb. (Indië Jg. 5 afl. 2, 13 Apr. 1921, p.
tevreden 1921. B°.
20-25; afl. 4, 27 Apr.-'2l, p. 72-77; afl. 5, 4 Mei
E. A. A. VAN HEEKEREN, Het bewind van '21 p. 86-93; afl. 7, 18 Mei 21 p. 120-125; afl. 8,
G. G. J. P. van Linburg Stirum (De Indische Gids 25 Mei 21 p. 139-141; afl. 11, 15 Juni '21 p. 187-
XLHI No. 5, 1 Mei 1921, p. 385-392). -188).
E. L. K. SCHMULLING, De gaande en de ko- Kornis! pertanian. Dengan 3 gambar. (Sri Poes-
mende landvoogd en de inboorling (Vragen van taka, Tah. 3 No. 3, Maart 1921, p. 86-91).
den Dag, Jg. 35, Dec. 1920).
Regeling van den rechtstoestand der Indische H. DES AMORIE VAN DER HOEVEN, Persema-
Ambtenaren (De Waterstaats ingenieur Jg. 1921 lan kering. Dengan 1 gambar. (Sri Poestaka, Tah.
No. 2, pi 52-72). 3 No. 2, Febr. 1921 p. 52-56).
Dr. E. MORESCO, Het ambtenaarsvraagstuk. (De Mr. J. H. ABENDANON, Economische rechtvaar-
Indische Post, Proefnummer Dec. 1920). digheid voor de Indonesische bevolking in verband
HANDLEIDING ten dienste van de Inl. bestuurs-
met begrootings-beschouwingen. (De Indische Gids
ambtenaren
XLHI No. 3, 1 Maart 1921, p. 193-207).
Pemimpin setr. No. 18 B. B.
(Supplement). B. Splitsing en samenvoeging van R. FRUIN en M. VIERHOUT. Het arbeidsvraag-
desa's. No. 41 G. B. Postpaarbank in Ned-Indie.- stuk in verband met de noodzakelijke ontwikkeling
Batavia 1921. B°. der Buiten gewesten. Praeadviezen. Weltevreden
1921. (Vereeniging voor studie van Koloniaal-
REGEN. De verwording onzer Indische strijd-
krachten. Rotterdam 1921. B°.
Maatschappelijke Vraagstukken, Publicatie No. 10
en 11) B°.

NIJVERHEID EN HANDEL. J. F. C. NIENHUIS, Gevangenis-Arbeid in Ned.-


Indië Met 3 afb. (Eigen Haard Jg. 47 No. 25,
Inlandsche en niet-inlandsche nijverheid in Ned.-
18 Juni 1921, p. 404-406).
Indië. (Tijdschrift voor Economische Geographie Jg.
12 No. 5 en 6, 15 Mei en 15 Juni 1921, p. 175- HANDBOEK voor Cultuur- en Handels-onder-
-180 en 218-220). nemingen lu Ned.-Indië., 1921 (33e jaargang). Am-
drukt uit „De Ingenieur" 1920, No. 46). sterdam 1920. B°.
Fabrieksnijverheid in Ned.-Indië (Handelsberich- Tweede Ned. Indische Jaarbeurs te Bandoeng van
ten Jg. 15 No. 736, 21 Apr. 1921). 12 Sept tot en met 9 Oct. 1921. Tegal [1921]. Geil-
lustreerd. gr. B°.
Waterkrachtkadaster, (Water Power Survey).
No. 1. Statistiek van waterwaarnemingen (hydrome- HARBOURS, (Neth. East Indian Harbours. Ba-
tia) In 1914-1919. A. Java. Weltevreden 1920 B°. tavia 1920. Illustrated B°. (Department of Public
1920 B°. Works Harbourworks).
(Dienst voor waterkracht en electricileit In Ned. Prof. Mr. J. C. KIELSTRA, De O. I. handeL
Indië). (De Indische Post, proefnummer Dec. 1920).

220
E. G. SEMMENS, Java Australlan trade 1919-20. OVERZICHTEN (Meerjarige) van den In- en
(The Dutch East Indian Archipelago, Vol. 111 No. uitvoer van Ned.-Indië le deel. Samenge-
53, 15 March 1921, p. 1158. steld bij het Hoofdkantoor der In- en Uitvoerrech-
Catalogus Boekwerken, Periodieken, Marktberich- ten en Accijnzen in N. I. Weltevreden 1921. B°.
ten, Verslagen enz. [in het bezit der] Handelsveree- E. HELFFERICH, Die Wirtschaft Nied.-Indiens
niging te Bandoeng, Bandoeng 1921. B°. lm Welthriege und heute Hamburg 1921. Sonder-
abdruck aus den Mitteilungen der Geogr. Gesell-
GELD EN CREDIET. schaft in Hamburg).
Die Wirtschaftslage in Nied.-Indicn (Deutsche
H. G. F. VAN HULS, De ontwikkeling van het Wacht, Jhrg. 7 No. 2, S. 1-2).
Indische muntwezen sedert de 19e eeuw (Koloniaal
C. LEKKERKERKER, Indië's jonge kracht. Eenige
Tijdschrift, Jg. 10 No. 1, Jan. 1921, p. 35-63).
der nieuwere gegevens omtrent de koloniale huis-
Mr. G. VISSERING, Muntwezen- en circulatie- houding. Samengelezen door —. Deventer 1921.
banken in Ned. Indië Amsterdam 1920. B°. (Uitgaven van het Koloniaal Instituut, Amsterdam).
Besproken door N. in „Indië", Jg. 4 Afl. 37, 15 8°
Dec. 1920, p. 590-591. Besproken door: R. VAN SANDICK in De In-
Muntwezen en circulatiebanken in Ned. Indië. genieur Jg. 36 No. 10, 1921, p. 190.
dn- en Uitvoer Jg. 6 No. 16, 20 Apr. 1921). A. LE CLERCQ, Indië's economische toestand en
Jhr. toekomst. (Indië Jg. 4 afl. 43, 26 Jan. 1921, p.
Mr. Dr. J. R. CLIFFORD KOCQ VAN
BREUGEL, Muntwezen en circulatiebanken in Ned.- 681-685).
Indië (Sconomisch-statistische Berichten Jg. 6 Alphabetisch Compendium op de Alg. Edita der
No. 275, 6 Apr. 1921). Centrale Commissie (Welvaarts-Commissie voor 't
Mr. J. GERRITSEN, Indische leeningspolitiek. (De Oorzaken- en verbeteringsonderzoek. Mindere In-
landsche Welvaart op Java en Madoera. [Door
IndischePost, proefnummer Dec. 1920).
H. E. STEINMETZ]. Weltevreden 1921 B°.
Mr. Dr. G. M. VERRIJN STUART, Geldproble- Besproken In: Sri Poestaka, Tah. 3 No. 2, Febr.
nen in Ned.-Indië. (De Economist, Jg. 70 No. 4,
15 Apr. 1921, p. 231-263). 1921, p. 57 met portret
A. M. P. A. SCHELTEMA, Het verbruik der
Dr. J. H. BOEKE, De Inlandsche bestuursambte- voornaamste voedingsmiddelen op Java en Madoera.
naar en het volkscredietwezen. Toespraak. Blaadje (Koloniale Studiën Jg. 5 No. 3, Juni 1921, p. 305-
van de Centrale Kas, Jg. 9 No. 5, Mei 1921, p. -346).
99-118). D. KAPTEIJN, Pasars. (Locale Belangen, Jg. 8
Dr. J. H. BOEKE, Een reorganisatie van het Afl. 24, Juni 1921, p. 699-703).
Volkscredietwezen. (Blaadje van de Centrale Kas,
Jg. 9 No. 2, Febr. p. 37-80). VOLK.
8., Een inlandsche Credietvereenlglng (Blaadje Dr. L. S. A. M. VON ROMER, Rassenvermenglng,
van de Centrale Kas, Jg. 9 No. 4, Apr. 1921, Met 4 bijlagen. (Handelingen le Congres T. L. en
P- 94-96). V. van Java, Solo Dec. 1919, p. 171-250).
Coöperatie-Commissie. [Vragenlijst voor de In- R. HEINE-Geldern, Gibt es eine austrasiatische
landsche Vereenigingen]. Weltevreden 25 Juli Rasse? (Archiv für Anthropologie, N. F. Bd. XVIII,
1920 fol. Heft 1-2, 1920).
Komisi Cooperasl [Daftar pertanjaan]. Weltevre- Besproken door K[LEIWEG] DE Z[WAAN] in
den 25 hari boelan Juli 1920. foL Tijds. K. N. Aardr. Gen. 2e R. d. 38 No. 2, Maart
1921, p. 279-282.
E. L. K. SCHMULLING, De coöperatie in Indië
J n den allerjongsten tijd. (Het Koloniaal Weekblad, D. M. G. KOCH, Rassenwaan. (Koloniale Stu-
te- 21 No. 13, 31 Maart 1921). diën, Jg. 5 No. 3, Juni 1921, p. 399-410).
W. VAN DIJCK, Rassenwaan en Rassenhaat.
Algemeene wenken voor op te richten Coöpera- (Onze Stem, Jg. 2 No. 4, 28 Febr. 1921, p. 1-2).
tieve vereenigingen, speciaal die voor Inlanders
(Ned.-Indische Coöperatie-Gids Jg. 1 No. 1, 15 E. DUBOIS, De proto-Australische fossiele
Dec. 1920). mensch van Wadjak, Java. Met afb. (Verslag Wis-
en Natuurk. Afd- Kon. Akademle van Wetenschap-
STATUTEN van de Vereeniging „Ned.-Indlsche pen, Amst Deel XXXIX le ged., Jan. 1921).
Coöperatie Bond". Weltevreden 1920. B°.
Dr P. H. M. Travaglino, De psychose van den
-
p DE KAT ANGELINO,
De kèpèng op Bali
(Koloniale Studiën Jg. 5 No. 1, Febr. 1921, p.
inlander in verband met zijn karakter. (Mededeelin-
gen Burg. Geneesk- Dienst in N. I. 1920, deel II).
67-83). S. KOSTER, Een vergelijkend reuk-onderzoek bij
Mr. O. D. WILLINCK, Het van Ned.- inlanders van Ned. Oost-Indië en Hollanders (Ge-
Indië van 1920 en zijn leemten.Jaarboek
(De Indische Gids neeskundig Tijdschrift voor N. I. deel 61 afl. 2,
XLIH No. 1, l Jan. 1921, p. 37-43). 1921, p. 165-189).

221
Prof. Dr. A. W. NIEUWENHUIS, De eenheid der Soclété Beige d'Etudes Coloniales 27e année No.
Maleische volken in Oost-Indië. (De Indische Post, 11/12, Nov. Déc. 1920).
proefnummer Dec. 1920). Prof Mr. J. C. KIELSTRA, Veranderingen In de
HANDELINGEN van het Eerste Congres voor de Inheemsche samenleving onzer Koloniën (Tijdschrift
Taal- en Land- en Volkenkunde van Java. Solo 25 voor Economische Geographie Jg. 12 No. 4, 15
en 26 Dec. 1919. Weltevreden 1921. Met afb. gr- B°. Apr. 1921, p. 113-116).
Besproken In: De Taak Jg. 4 No. 43, 4 Juni 1921 Communaal en erfelijk individueel grondbezit
pi. 503. (Pedoman dan Prijaji, tah. ke V No. 6., 9/10, p.
STATUTEN en Huishoudelijk Reglement van de 142, 275-277).
Vereeniging Java Instituut. Goedgekeurd bij G. B. R. SOEDJIMAN, Communieaal en erfelijk Indi-
ddo. 17 Dec. 1919 No. 75 Weltevreden 1920 B°. vidueel grondbezit. Voordracht. (De Oud-Osvlaan
PRAE-ADVIEZEN Congres Java-Instituut te hou- Jg. 3, Dec. 1920-Febr. 1921, p. 175-179).
den te Bandoeng 17-19 Juni 1921. Weltevreden Het boek van Kartinl [in het Engelsch vertaald]
1921. I. Over de noodzakelijkheid van geschiede- (De Taak Jg. 4 No. 29, 26 Febr. 1921, p. 336).
nis-onderwijs [door W. FRUIN-MEES e.a.J.— n. v. L., De vrouw in Ned.-Indië (Neerlandia Jg. 25
De ontwikkelingsmogelijkheden van de muziek op Afl. 5, Mei 1921).
Java [door J. S. BRANDTS BUYS e.a].— 2 Feminisme In de Inlandsche wereld. (U!t De
Bundels. 4°. Locomotief). (De Indische Gids XLHI No. 1, 1 Jan.
Resumé van de Prae-advlezen Congres J. I. 1921, p. 70-71).
(Djawa Jg. I No. 2, Apr. Juni 1921, p. 133-135 Kolonisatie van Javaansche werklieden. [Over-
[Geschiedenis], 137-140 [Muziek]). zicht van Rapport Lulofs uit de Java-BodeJ. (De
Programma voor het Congres van het Java In- Indische Gids XLHI No. 1, 1 Jan. 1921, p. 74-78).
stituut, Bandoeng 17-19 Juni 1921 (Djawa, Jg. I Dr. R. BROERSMA, Meer vrijheid voor den con-
No. 2, Apr. Juni 1921, p. 131-132). tractant. (Algemeen Landbouwweekblad v. N. I.
THO. KARSTEN, Vóór de eerste prestatie, (De
Jg. 5 No. 34, 18 Febr. 1921, p. 793-794).
Taak Jg. 4 No. 44, 11 Juni 1921, p. 509-511). Het kastenstelsel In het licht der democratie. (We-
deropbouw, Jg. 3e No. 10/12, Oct/Dec. 1920, p.
Uit de Javaansche cultuurbeweging: Kort verslag
234-236).
afd. Jogpakarta van het Java-Instituut (Djawa, Jg.
I No. 2, Apr.-Juni 1921, p. 127-129). DJL, Over titels en praedicaten. (De Oud-Osvlaan,
Jg. 3 No. 10/12, Dec. 1920 Jan./Febr. 1921, p.
Oostersche en Westersche mentaliteit. (Wederop- 173-175).
bouw Jg. 3 No. 10/12, Oct/Dec. 1920, p. 214-216).
DAMIANUS MOEHLONTONG, lets over Javaan-
Westersche Cultuur als bindmiddel tusschen Oost sche namen. (Berichten St Claverbond No. 13,
en West (De Banier Jg. 13 No. 25, 24 Juni 1921, Maart 1921).
p. 292-295).
CATALOGUS van 's Rijks Ethnographisch Mu-
Het Javaansche Volk en de Westersche Cultuur. '«um. Deel XV: H. H. JUYNBOLL, Java. 4e Gedeel-
(De Banier Jg. 13 No. 24, 17 Juni 1921, p. 280- te. Met aanhangsel: Badoefs en Tenggereezen.
-282). Madoera en omliggende eilanden (Bawean en
„West" richt zich naar „Oosf'. (Wederopbouw, Kangean). Lelden 1920. Met pi. B°.
Jg. 4 No. 1, Jan. 1921, p. 4-11). De beteekenis van de sembah (Wederopbouw,
A. MUHLENFELD, Bevolkingsboekhouding. (Lo- Jg. 4 No. 3, Maart 1921, p. 48-50).
cale Belangen, Jg. 8 Afl. 17, 1 Maart 1921, p. Th. VAN LELYVELD, lets over de kleeding der
505-508). inlanders In onze Koloniën I-ITI. (De Loods No.
Burgerlijke stand voor Javanen. (De Indische 29 en 30, 7 en 14 Oct. No. 38, 9 Dec. 1920).
Mereuur Jg. 44 No. 12, 25 Maart 1921). F, Het toilet van den inlander (Ceres Jg. 15
No. 3, Apr. 1921).
J. J. M. DE BONT, Volkstelling en bevolkings-
boekhouding. (Locale Belangen, Jg. 8 Afl. 15, p. De Sarong, door Habltué. (Het Indische Leven,
461-469). Jg. 2 No. 41, 28 Mei 1921, p. 810-811).
Plaftelandsontvolklng In Indië (Ontleend aan de JOH. F. SNELLEMAN, Kam pandjang. Met 2
„Kedlri Courant".) (Eigen Haard Jg. 47 No. 15, 9 afb. (Ned. Indië, Oud en Nieuw, Jg. 6 Afl. 1.
Apr. 1921, p. 239). Mei 1921, p. 7).
JOH. KONING, Kromo en het groote verlangen. P. TE WECHEL, Baboe Ralsah. Met 1 afb. (Indië,
[Klerk worden inplaats van tani]. (Indië Jg. 4 Jg. 4 afl. 46, p. 733-735).
Afl. 40, 5 Jan. 1921, p. 634). RINUS, Saria's katje (Het Indische Leven, Jg. 2
L., Kromo de pennelikker. Met 2 afb. (Indië Jg. No. 39, 14 Mei 1921, p. 762).
5 afl. 1, 6 Apr. 1921, p. 8-12).
F. PONT, Amalia van Duurstode. (Een Indo-Eu-
O. J. A. COLLET, L'évolutlon de I'esprit indlgène ropeesche Kampong figuur). (Onze Eeuw, Jg. 21
aus Indes Orientales Néerlandaises (Bulletin de Ia No. 3 Maart 1921).

222
M. E. REITSMA-BRUTEL DE LA RIVIERE, Van reis niet onderbreken. Conflict bij het huwelijk van
huis en hof. I-111. Met afb. (Indië, Jg. 5 afl. 9-10 P. Prangwedono] (Wederopbouw Jg. 3 No. 10/12,
en 12, 1, 8 en 22 Juni 1921, p. 149-152 en 170-173, Oct-Dec. 1920, p. 230-234).
197-202).
DESSAMAN, Uit Veld en Desa I-VHI (Algemeen SULTANSWISSELING TE DJOKJA.
Landbouw Weekblad v. N. I. Jg. 5 No. 34, 18 Febr. De abdicatie van den Sultan van Djokja-
1921 enz). karta. Met 5 afb. (De Revue, Jg. I No. 8, p. 351-
WAGENVOORT (MAU.), Indische nachten. (De -353).
Indische Post, proefnummer Dec. 1920). Het aftreden van den sultan van Djokja. (De
LOEK, Een regenavond In Indië. (Het Indische Indische Gids XLHI No. 4, 1 Apr. 1921, p. 373-
Leven Jg. 2 No. 39, 14 Mei 1921, p. 774-775). -374).

SJOEKOER, Bersoenat rasoel. (Tjaja Hindia, Het Djokjasche Sultansgeslacht (Uit Soer. Hand.
Tah. IX No. 12, 30 Dec. 1920, p. 184-187). blad) (De Indische Gids XLII No. 4, 1 Apr. 1921,
G. FERRAND, Les poids, mesures et monnales p. 330-332).
des mers du Sud aux XVle et XVIIe siècles, (Jour- Programma van ceremonieel bij gelegenheid
nal Asiatlque, XI série, t XVI n. 1-2). van de abdicatie van Z. H. den Sultan van Djokja-
ALFR. MAASS, Sterne und Sternenbilder lm ma- karta Hamengkoeboewono Vin uittocht uit
lalischen Archipel (Zeitschrift fur Ethnologie Jhrg. den Kraton, de verheffing van P. A. A. (den Kroon-
52, 1920/21, Heft 1, S. 38-64). prins) tot Sultan enz. Djocja [1921]. 16°.
N., Huwelijksgebruiken in Indië 111. (Met afb. — Idem bij de verheffing van P. A. A. Hameng-
(Indië Jg. 5 afl. 1 en 2, 6 en 13 Apr. 1921, p. 2-3 koe Negoro tot Sultan VIII van Djokjakarta. Pro-
gramma pasamoewan setr. Djocja [1921 J. 16°.
en 18-19).
S. K[OPERBERG], Een Javaansch-vorstenhu- Ceremonieel bij de verheffing van P. A. Anom
welijk [P. A. A. P. Prangwadono met G. K. Ratoe Hamengkoe Negoro tot Sultan VIII van Djokjakarta
Timoer, dochter van den Sultan van Djogjakarta]. op 8 en 9 Febr. 1921. Met 8 afb. (De Revue Jg.
Met 12 afb. (Ned.-Indië Oud en Nieuw, Jg. 5 afl. 10, I No. 10 p. 442-447).
F 'ebr. 1921, p. 293-305). De nieuwe sultan [van Djokja]. (De Indische
J- KATS, Indrukken bij het huwelijk van R. Dr. Gids. XLHI No. 4, 1 Apr. 1921, p. 374-376).
Hoesein Djajadinlngrat en R. A. Partini, Soerakarta Kedatangan K. G. P. Adlpati 'Anom (Tengkoe
9 Jan. 1921. Met 1 pi. (De Taak, Jg. 4 No. 24, 22 Besar) keradjaan Djokjakarta, 2 gambar. Oepatjara
Jan. 1921, p. 173-174). waktoe meradjakan S. p. j. m.m. Soeltan Djokja-
Perkawlnan j.m. Dr. R. A. Hoesein Djajadiningrat karta, 5 gambar. (Sri Poestaka Tah. 3 No. 3, Maart
dengan bandoro R. A. Partini 5 gambar. (Sri Poes- 1921, p. 94-99).
pa, Tah. 3 No. 2, Febr. 1921, p. 58-60). Djokja's nieuwe sultan aanvaardt het bewind. Met
PRAWATA, De Inl. tabaksbouw in verband met 8 afb. (Het Indische Leven, Jg. 2 No. 27, 19 Febr.
de adat (Handelingen le Congres T, L en V. van 1921, p. 530-531).
lava, Solo Dec. 1919, p. 413-420). De troonsbestijging van den sultan van Djokdja.
H. S. DU P., Een en ander over gebruiken bij den Met 7 afb. (De Reflector, Jg. 6 No. 8,19 Febr. 1921,
Soendanees (Djawa, Jg. I No. 2, Apr.-Juni 1921, p. p. 144-147).
96-113), De troonsopvolging van den nieuwen sultan. 2
R. HASSAN SOEMA DI PRADJA, Een en ander afb. (De Reflector, Jg. 6 No. 9, 26 Febr. 1921, p.
over gebruiken bij den Soendanees (Djawa Jg I 169).
No. 1, Jan. Apr. 1921, p. 13-20).
Soeltan Djokjakarta naik nobat Dengan 9 gam-
INGGRIS, Volksgewoonten in Bagelen. Besnij- bar. (Tjaja Hindia, Tah. IX No. 15—16,p. 227-232).
denis, Begrafenis. Met 1 afb. (Djawa, Jg. I No. 2,
Apr.-Juni 1921, p. 89-91). Allegorische optocht te Djokja. Met 5 afb. (De
Revue, Jg. I No. 12 p. 543).
INGGRIS, Taboe-woorden en verbodsbepalingen
•n Bagelen. (Djawa Jg. I No. 2, Apr.-Juni 1921, Scènes of Oriental Court-llfe at Djocjakarta. 2
P- 121-125). illustr. (Sluyters' Monthly, Vol 2 No. 5, p. 386-
-387).
lets over het leven van de veehoeders (Botjah
angon) In het district Krakal, afd. Keboemen (Dja-
wa, Jg. I No. 2, Apr.-Juni 1921, p. 119-120). R. M. S. SOERIOKOESOEMO, Het raadsel van
V. ZIMMERMANN, Een zeldzaam feest in den Djowo-Bali-Noto (Wederopbouw Jg. 4 No. 1, Jan.
Kraton van Soerakarta [„tedak siti"]. (Tijdschrift 1921, p. 1-4).
Bat Genootschap, deel LIX, afl. 5, 1920 p. 480- Prof Dr. G. A. J. HAZEU, De Kobongan in het
-485). Javaansche huls. Overzicht der voordracht (Ver-
R- M. S. SOERIOKOESOEMO, Ongeschreven slag le Congres Oostersch Genootschap, Leiden
wetten. [Bij terugkeer van eene plechtigheid de 4/5 Jan. 1921, p. 39-40).
223
J. F. C. RAABE, De slametans van den Javaan JEAN KAROW, The Splendour of Java's Moun-
als veefokker. (Algemeen Landbouwweekblad van tain Regions. With 2 illustr. (Sluyters' Monthly,
Ned.-Indië, Jg. 5 No. 40, Apr. 1921, p. 937-941). Vol. 2 No. 1, Jan. 1921, p. 26-28).
SCHOLTE (JOH.), De Slamëtan Entas-Entas der D. SCHEIJGROND, Java's Noord- en Zuidkust
Tenggereezen en de Memukur-Ceremonie op BaH. Met 2 afb. (De Revue, Jg. I No. 10 p. 449-451).
Met 14 afb. (Handelingen le Congres T. L. en V. H. C[RAANDIJK ?], Een reliqui van de Kraka-
van Java, Solo Dcc 1919, p. 47-86). tauramp Met 1 afb. (Indië, Jg. 4 Afl. 48, 2 Maart
WA. STAUGAARD, Koeda-Képang. Met 4 afb. 1921, p. 766-767).
(Handelingen le Congres T-L en V. van Java, Solo HAS. DJAJADININGRAT, lets over Banten en ac
Dec. 1919, p. 421-426). Banteners. (Handelingen le Congres T. L. en V.
Mrs. WIEBEN GA, Ghandasali. With 3 drawings. van Java, Solo Dec. 1919, p. 309-325).
(Sluyters' Monthly, Vol 2 No. 6, June 1921, p. Dr. R. BROERSMA, A few notes on Bantam. With
505-508). illustr. (Sluyters* Monthly, Vol. 2 No. 4, Apr. 1921,
SI KI AY De Chineesche nederzetting in Ned. p. 296-300).
Indië. (Extra-nummer van Chung Hwa Hui Tsa Landrot, Een excursie naar de Duizend-eilanden.
Chih). Amsterdam 1920. B°. Met afb. (De Tropische Natuur, jg. 9 afl. 9-10,
Besproken in: De Indische Gids XLHI No. 2, Sept-Oct. 1920).
1 Febr. 1921, p. 169-170. J. F. L. DE BALBIAN VERSTER en M. C. KOOIJ-
De groote Chineesche begrafenis te Cheribon VAN ZEGGELEN, Batavia Oud en Nieuw. (Ons
(Wede. Kapt. Tan Tiong Keng (De Revue, Jg. I Mooi Indië I). Amsterdam 1921. Met pi. B°.
No. 7 p. 297-299). Besproken in: „Indië,, Jg. 4 afl. 42, 19 Jan. 1921,
p. 671.
De uitvaart van de weduwe Tan Tiong Keng.
Met 5 afb. (De Refloctor Jg. 6 No. 5, 29 Jan. 1921, Batavia oud en nieuw [gebouw Olveh]. Met 3
p. 84-88). afb. (Het Indische Leven Jg. 2. No. 33, 2 Apr. 1921,
p. 651).
Glimpses of a Chinese funenai. With illustr. (Sluy-
Batavia in vogelvlucht. Met 6 afb. (De Revue Jg.
ters' Monthly Vol. 2 No. 4, Apr. 1921, p. 301-304).
I. No. 19 p. 881 en 889-891).
H. J. VOSKUIL, Over inheemsche wapens in den Onze vliegfoto's [Batavia] 5 en 6 afb. (De Re-
O. I. Archipel. Met 25 afb. (Ned.-Indië Oud en flector, Jg. 6 No. 17 en 18, 23 en 30 Apr. 1921, p.
Nieuw, Jg. 6 Afl. 1, Mei 1921, p. 11-32). 326-328, 354-356).
Batavia bij avond en nacht (De Revue Jg. I No.
LAND. 27, 18 Juni 1921, p. 1199-1207).
VERSLAG aan de regeering van de Commissie S. KALFF, Bataviasche sociëteiten. Met 2 en 1
voor de Topographische Inrichting (Ingesteld bij afb. (Indië, Jg. 4 afl. 50, 16 Maart 1921, p. 788-793
G. B. van 4 Nov. 1919 No. 34). Weltevreden 1921. en afl. 52, 30 Maart 1921, p. 823-825).
(Niet voor publicatie bestemd), tel.
A. M. W. VAN RENESSE, The Harbour of Tan-
M. DAUTHENDEY, Das Marschenbriefbuch der djong-Priok and its Importance in the World's Com-
heiligen Nachte im Javanerlande. München 1921. B°. merce. With 5 illustr. (Sluyters' Monthly Vol. 2
MULIE, Een reis door Java MI. Met 9 en 8 af». No. 5, May 1921, p. 377-384).
(De Aarde en haar volken Jg. 57 aft. 6-7, Mel-Juni Tand jong Priok [door J. P. KOSTER]. Met 4 afb.
1921, p. 153-162 en 171-178). en 1 plattegr. Het Ned. Zeewezen 20e jaarg. No.
ST. P. BOESTAMI, Pertjeraian dan pertemoean 8 (16 Apr. 1921). blz. 88-92).
doea saudara. Feuilleton 1-2. Dengan gambar. (Sn H. BOREL, Het onbegrensde uitzicht [Preanger).
Poestaka, Tah. 3 No. 2-3, p. 61-64, 103-106, (De Kroniek Jg. VI p. 285).
B. v. d. 8., Langs ongebaande wegen [op Java]. BANDOENG in woord en beeld. Met 2 pi. 23 afb.
Met afb. (De Tropische Natuur Jg. X. Afl. 1-3, en 1 plattegr. (Indië, Jg. 5 afl. 3, 20 Apr. 1921,
Jan.-Febr., en Maart 1921). p. 34-63). Bevat: S. A. REITSMA, Bandoeng, de
stad der toekomst P- 35-63, en A. W. NIEUWEN-
Ad. GEORGE, Things to be seen 'neath Java's
HUIS, lets uit het verleden van Bandoeng, p. 63.
Mata Hari, With 9 illustr. (Sluyters' Monthly, Vol. 2
No. 2, Febr. 1921, p. 115-125). S., Georges Clemenecau te Bandoeng (27-29 Oct.
1920. Met 3 pi. (Indië. Jg. 4 Afl. 38, 22 Dec. 1920,
H. C. KAKEBEEKE, Hotels of the Dutch East p. 597-599).
Indies. With 10 illustr. (Sluyters' Monthly. Vol. 2
DE VR.t De Tjihea vlakte en de voedselvoorzie-
No. 6, p. 493-500).
ning (Koloniaal Tijdschrift, Jg. 10 No. 1, Jan. 1921,
Staatshötels in Oost-Indië. (De Aarde en haar p. 64-75).
volken, Jg. 57 Afl. 5 Apr. 1921, p. 126). H. A. BROUWER, Samenstelling en insluitsels van
Scènes of Indian town life. 3 Illustr. (Sluyters' de lavaprop van den Galocnggoeng (West-Java).
Monthly, VoL 2 No. 4, Apr. 1921, p). (Verslag vergaderingen Wis- en Nat Afd. Kon.

224
Akademie van Wet. te Amst Deel XXXIX, le Oe- Dr. G. L. L. KEMMERLING, De geologie en geo-
deelte. Jan, 1921). morphologie van den Idjen. Dr. H. W. WOUDSTRA,
Analyse van merkwaardige watersoorten op het
Dr. P. VAN OYE, Een wandeling naar Tjipanas
Idjen-Hoogland. Batavia [1921]. (Het Idjen-Hoog-
bij Garoet (met beschrijving van de vischvijvers
aldaar). (De Tropische Natuur Jg. X Afl. 4, Apr. land Monografie 11. Uitgegeven door de Kon. Na-
1921).
tuurkundige Vereeniging. (Afl. II). Met 58 pi. en
3 kaarten. 4°.
J. L. J. F. EZERMAN, Beschrijving van den Koan Het Idjen-Hooglang: Mon. V. Dr. C. BRAAK, Het
lem-Tempel „Tiao-Kak-Sie" te Cheribon (Populalr-
wetensch. serie No. 11, uitg. door het Batavlaasch klimaat van den Idjen. Weltevreden 1920. 4°.
Genootschap v. K. en W.) 1920. B°. Besproken door Dr. S. W. VISSER In Tijds. K. N.
Aardr. Gen., 2e R. d. 38 No. 2, Maart 1921, p. 270-
Besproken door J. J. L. DUYVENDAK In Kolo- -275.
niaal Tijdschrift, Jg. 10 No. 3 (Mei 1921). p. 413-
--415). JOH. KONING, Reisherinneringen van Graaf van
Limburg Stirum [I]. Kerapan-feesten [stierenren-
H. Ch. G. J. VAN DER MANDERE, De havenstad nen] op Madoera. 11. Madoera en de Madoerees.
der Vorstenlanden [Semarang]. Met afb. (Morks' 111. De reis over Madoera, het bezoek aan de zout-
Magazijn Jg. 1920 II p. 295). etablissementen. Met afb. (Indië Jg. 5 afl. 13
N., Kendal en zijn schoone omgeving. Met afb. Apr. 1921 p. 28-31; afl. 5, 4 Mei 21 p. 84-86;
(Weekblad voor Indië, Jg. 17 No. 28,17 Oct 1920). afl. 10, 8 Juni 21 p. 165-170).
den
J. H. B. JASPERS, Veertien dagen naar Volken,
KITTY AMENT, Stierenrennen te Bangkalan
Oengaran. Met 2 aib. (De Aarde en haar (Madoera). Met 4 afb. (Ned. Indië Oud en Nieuw,
Jg. 57 Afl. 1, Dec. 1920, p. 16-19). Jg. 5 afl. 12, Apr. 1921, p. 357-361).
Mr. H. H. B. TER HAAR ROMENIJ, Een berg- C. O. VAN DER PLAS, Herinneringen aan Kan-
plaatsje op Java. [Wonosobo, res. Kedoe]. Met 7
gean. Met afb. (Indië, Jg. 4 afl. 46, p. 725-729;
afb. (Indië, Jg. 4 afl. 45, 9 Febr. 1921, p. 712-718).
afl. 47, p. 741-744; afl. 48, p. 762-766; afl. 50 p.
Mr. H. M. B. TER HAAR ROMENIJ, Een tochtje 794-799; afl. 51 p. 811-814, 16 Febr.-23 Maart 1921;
naar het Mendjermeer [Dieng-meeren, Res. Kedoe]. Jg. 5 afl. 7, 28 Mei '21 p. 117-120, afl. 9, 1 Juni '21
(Indië, Jg. 4 afl. 35, 1 Dec. 1920, p. 556-557). p. 153-157; afl. 11, 15 Juni '21 p. 181-187; afl. 12,
INGGRIS, De Kalangs in Bagelen (Djawa, Jg. 1 22 Juni '21 p. 202-205).
No. 1, Jan.-Apr. 1921, p. 31-32).
R. H. BLOEMENDAL, De Merbaboe. Met 1 afb. BALI.
(Ned.-lndië Oud en Nieuw, Jg. 5 afl. 11, Maart C. LEKKERKERKER, Bali en Lombok. Overzicht
1921, p. 325). der litteratuur tot einde 1919. Rijswijk 1920.
De Soembing en zijn ongeving (De Kroniek, Jg. (Uitgave van het Bali-Instituut). B°.
VI, 1920, p. 265). Besproken door K[LEIWEG] DE Z[WAAN] in
Mr. C. W. WORMSER, Het graf op den Soem- Tljds. K. N. Aard. Gen. 2e R. d. XXXVTO No. 1,
bing. Kampen 1920. B°. Jan. 1921,p. 107-108.
Java, het land der vulkanen. Bij de uitbarsting P. DE KAT ANGELINO, Prose and poetry about
van den Mërapi. Met afb. (De Katholieke Missiën, the isle of Bali. With 8 illustr. (Sluyters' Monthly
Jg. 46 Afl. 3, 5 Maart 1921). Vol. 2 No. 4, Apr. 1921, p. 275-282).
Reisbeschrijving van een tocht naar de Mërapi GREG. KRAUSE, BaH. [Photographische Auf-
en daarna naar Bali (Maandblad van het Personeel nahmen ausgewahlt von KA. WITHJ. Band I. Land
der verbonden Petroleum Maatschappijen Jg. 4 No. und Volk. II Tanze, Tempel, Feste. Hagen i.W.
2-4, Dec. 1920-Febr. 1921) 1920. 4°. (Schriften-Serie Geist, Kunst und Leben
H. Ch. G. J. VAN DER MANDERE, De Vorsten- Asiens. Bd. 11-IH).
landen (Morks' Magazijn, jg. 1920, p. 169). Besproken door A. W. NIEUWENHUIS o.d.t:
The Charm of Anclent Djocjakarta. 1 illustr. Een pakkend werk over Bali, in: Indië Jg. 5 afl.,
(Sluyters' Monthly, Vol. 2 No. 6, June 1921, p. 25 Mei 1921, p. 134-138. Met 9 afb.
509). P. A. J. MOOIJEN BaH. Verslag en voorstellen
D. POL, Midden-Java ten Zuiden. Het land en aan de Regeering. Batavia 1920. Met 13 pi. B°.
zijne bewoners (slot). (De Macedoniër, Jg. 1921 Besproken in: Djawa, Jg. I. No. 2, Apr.-Juni
No. 1). 1921, p. 141-143. Met 2 afb. Eveneens In: De
JOH. KONING, Het Tenggergebergte. Met 4 afb. Taak, Jg. 4 No. 39, 1 Mei 1921, p. 449-450.
(Indië 4 No. 38, 22 Dec. 1920 p. 601-603). H. C [RAANDIJKJ, Temelbouw op BaU. Met 1
BERTHA, Een tochtje naar Tosari. Met 6 afb. afb. (Indië Jg. 4 afl. 43, 26 Jan. 1921, p. 685-686).
(De Aarde en haar Volken, Jg. 57 Afl. 3, Febr. H. CRAANDIJK, Padanda's op Bali. Met 1 afb.
1921, p. 65-78). (Indië, Jg. 4 afl. 44, 2 Febr. 1921, p. 701-703).

225
Bali en zijn cultuur. Met 6 afb. (De Reflector Jg. Dr. H. A. VAN ANDEL, De cultureele beteekenis
6 No. 19, 7 Mei 1921, p. 373-375). van de zending. (De Macedoniër, Jg. 1920 No. 11-
On the Treshold of Balinese Culture. 5 illustr. -12).
(Sluyters' Monthly, Vol. 2 No. 1, p. 36-40). Dr. C. W. Th. BARON VAN BOETZELAAR, Re-
„Vier Interessante foto's van BaH". (Het Indi- geering en zending in N. O. Indië. (Stemmen des
sche Leven, Jg. 2 No. 30, 12 Maart 1921, p. 592- Tijds, Sept 1920).
-593).
J. VERHOEVEN, Beknopte geschiedenis van den
P. DE KAT ANGELINO, De ambtsvelden en de „Rechtstltel", verleend aan de Soendaneesche Chris-
petjatoe-pengajah in Gianjar [Z. Bali] (Koloniaal ten-Gemeente te Tjiderès', West-Java (Medeelingen,
Tijdschrift, Jg. 10 No. 2, Maart 1921, p. 225-265). Tijds, v. Zendingswet deel 65, le stuk, 1921, p.
0. WER. SORENSEN, Irrigatie In Zuid-Ball. Met 22-37).
4 pi. (De Waterstaats-Ingenieur, Jg. 9 No. 4, Apr. D. POL, Midden-Java ten Zuiden. Zendingsge-
1921, p. 116-120). schiedenis. (De Macedoniër, Jg. 25 No. 5, Mei 1921).
Het seminarie te Depok. Het afb. (Ned. Zendings-
NATUUR. blad Jg. 4 No. 1, Jan. 1921).
S. KALFF, Indische waringins. (De Natuur Jg. N. Heertjes, Seminarie te Depok. (Zendingstijd-
40, 1920 No. 2). schrift „De Opwekker", Jg. 65, No. 11, 1 Nov.
S. KALFF, Indische wonderboomen. (De Natuur 1920).
Jg. 40, 1920, No. 6). D. BAKKER, Wonosari. (De Macedoniër Jg. 1920
E. H. B. BRASCAMP, Djati en geen Hindoes. No. 11-12).
[De djatiboom al of niet door Hindoes naar Java RAPPORT van het Bestuur over de Protestant-
overgebracht?] (Tectona, deel XIV afl. 2, Febr. sche Kerken in Ned.-Indië, betreffende de reorga-
1921). nisatie der Protestantsche Kerken in Ned.-Indië.
1. BOLDINGH, Over de veelvormigheid van den Weltevreden 1920. fol.
klapper (Cocos nucifera L.). Batavia 1920. (Mede-
deelingen van de Afdeeling Zaadteelt No. 1). Met
— Concept-Reglementen behoorende bij het Rap-
port. Weltevreden 1920. B°.
76 afb. B°.
Dr. H. C. PRINSEN GEERLIGS, Cocas nucifera
(In- en Uitvoer Jg. 5 No. 46, Nov. 1920).
— Memories tot toeHchting van de Reglementen
der Alg. Prot Kerk. Weltevreden 1920. B°.

E. B. COPELAND, The Coconut 2d. edition TAAL.


revised. London 1920. With pi. B°. Dr. C. v. A[RENDONK], Tentoonstelling van
C. A. CHEVALIER, Klapper en palmwijn. Met Oostersche handschriften (Verslag le Congres
naschrift der Redactie. (Teysmannia Jg. 31, 1920, Oostersch Genootschap, Leiden 4/5 Jan. 1921, p.
afl. 11-12, p. 553-555). 47-48).
Dr. W. DOCTERS VAN LEEUWEN, Het herstel Bharata-yuddha, Zang XLIV [De smart van Sa-
der flora en fauna van Krakabau (Overzicht eener tyawatl. Ned. vertaUng], (Djawa, Jg. I No. 2, Apr.-
voordracht. (De Tropische Natuur Jg. X. Afl. 4, Juni 1921, p. 115-117).
Apr. 1921).
Th. VAN DORT, Beelden en schetsen uit Java's HOLLANDSCH IN INDIE.
fauna. I Naar de reagers-kolonie. Met 3 afb. (Indië. JOH. KONING, Ned.-Indië in de Literatuur. (De
Jrg. 4 afl. 52 p. 826-830). Indische Gids XLHI No. 2, 1 Febr. 1921, p. 117-
K. J. KUIPERS, Het noodlot van den gerangan I. -137).
(Het Indische Leven stuk I-IV Jg. 2 No. 32, 26 J. KONING, Ned. Indië in de literatuur. (Het Kolo-
Maart 1921, p. 6261627; 11. No. 33, 2 Apr. '21 p. 646- niaal Weekblad Jg 21 No. 6, 10 Febr. 1921).
-647; 111. No. 34, 9 Apr. 21 p. 666-667; IV, No. 35, C. E. DU PERRON Jr., Ned-Oost-Indische let-
16 Apr. '21 p. 690-691). teren: 17e eeuwers (De Revue; Jg. I No. 25, 4 Mei
1921, p. 1129-1132; No. 26, p. 1167-1-70; No. 28.
GODSDIENST. p. 1247-1248).
BAGINDA MARADJO, „Agama Islam" (Tjaja Mr. C. W. WORMSER, De heilige gong. Amster-
Hindia, Tah. IX No. 13-14, 15 dan 31 Jan. 1921, dam 1920 B°.
p. 203-205).
SOEHARKO, Liederen van den nacht (Wederop-
B. Dahlan Abdoellah's voordracht over. „De be- bouw Jg. 4 No. 1, Jan. 1912, p. 35-36).
teekenis van den Hadjz voor den Indonesiër. Over-
zicht (Hindia Poetra Jg. 3 No. 3, Maart 1921). MALEISCH.
Midden-Java ten Zuiden. De religie. (De
D. POL, J. KATS, Spraakkunst en taaieigen van het Ma-
Macedoniër, Jg. XXV No. 3-4, 1 Maart 1921, 1 Apr. lelsch. Deel 11. (Met medewerking van MARAH
21). SOETAN). Weltevreden 1921. B°.

226
J. W. VAN DER VALK, Handleiding voor zelf- 476. Volksalmanak Melajoe 1921.
ondcrricht in de Maleische taal. 3e druk. Lelden 485. F. W. VAN HAEFTEN, Sesakit èstri.
1920. B°.
491. J. J. OCHSE, Pedoman pandak akati mena-
Th. A. DU MOSCH, Het spreek-Maleisch (Me- nam sajoer-sajoeran di Hindia Belanda.
lajoe bitjara). De omgangtaai van den westerling 497. MERARI SIREGAR, Arab dan sengsara
met den oosterling in Ned.-Indië en omliggende
Kissah kehidoepan seorang anak gadis.
landen. Deel I: Hollandsch-Maleische samenspraken.
Amersfoort 1920 ki. B°. 502. Teladan jang balk.
R. O. WINSTEDT dan IBRAHIM bln DATO 504. J. J. OCHSE, Dari hal bertanam mangga.
MUDA LINGGI, Kitab loghat Melayu. Singapore 520. Daftar kitab-kitab dikeloearkan oleh Komi-
1921. B°. si Balai Poestaka. Daftar ke V.
S. J., Bahasa Melajoe ditanah Hindia (Tjaja Hin- 529. N. IDRIS, Lima tjeritera.
dia, Tah. IX No. 19, 15 Apr. 1921, p. 289- 290). 543. Penerka.
BLOEMLEZING uit Maleische geschriften. Voor
de lithographische pers bewerkt door C. SPAT. JAVAANSCH.
Breda 1920. kl. 4°. (Kon. Mil. Academie No. 523). Proeve van leidraad der Javaansche letterkunde
RONKEL (Ph. S. VAN), Supplement-catalogus (Wederopbouw Jg. 4 No. 3, Maart 1921, p. 37-44).
der Maleische en Minangkabausche Handschriften Prof. Dr. G. A. J. HAZEU, Oud en nieuw uit de
in de Leidsche Universiteits-Bibliotheek. Leiden Javaansche letterkunde. Rede bij de aanvaarding
1921. B°. van het hoogleeraarsambt Leiden 1921. B°.
Almanak bahasa Malajoe boewat tahoen belanda Besproken door Dr. HOESEIN DJAJADININ-
1921. Dikeloewarkan jang ka XLV tahoen. Menoe- GRAT in Djawa, Jg. I No. 1. Jan.-Apr. 1921. p.
roet Almanak K. Gouvernement. Djokjakarta 55-58. En in: De Taak, Jg. 4 No. 29, 26 Febr. 1921,
1921. Dengan gambar-gambar 12°. p. 335-336; in Hindia Poetra Jg. 3 No. 3, Maart
1921; in Sri Poestaka tah. 3 No. 4, Apr. 1921 p.
SOSROHARSONO, Asman dan Asmin. Kitab ba-
122-124.
tjaan Melajoe bagi sekolah Djawa. Bah. I. Wel-
tevreden 1920. B°. Pararaten (Ken Arok) of het Boek der Koningen
van Tumapêl en Majapahit uitgegeven en toegelicht
J. LAMEYN, Mataharl terbit Boekoe batjaart door Dr. J. L. A. BRANDES. 2e Druk bewerkt door
Dihljasi dengan gambar. Djilid IV. Rijswijk (Z. H.)
Dr. N. J. KROM met medewerking van Prof. Mr.
[1920 ?]. B°.
Dr. J. C. G. JONKER, H. KRAEMER, en R. Ng.
S. Sj. LATIF, Sebeloem hoedjan sediakan pa- POERBATJARAKA (Verhandelingen Bataviaasch
joeng. Weltevreden 1920. Dengan gambar. B°. Genootschap, Deel LXII, 1920).
DITIOENG memeh hoedjan. Weltevreden 1920. HEN. KRAEMER. Een Javaansche primbon uit
Nganggo 2 gambar B°. de zestiende eeuw. Inleiding, vertaling en aanteeke-
ningen. Acad. proefschrift. Leiden 1921. B°.
W. MEYER, Madjoelah: Kitab hitoengan: I. Bi- Pastoor F. VAN LITH, De Javaansche gramma-
langan 1-10. Tjitakan ke 2 11. Bilangan 1-20. Tjita-
tica op Javaanschen grondslag. (Handelingen le
kan ke 2 V. B. Roepa-roepa so'al. Rijswijk (Z. H.)
[1920?]. B°. Congres T. L. en V. van Java Solo Dec. 1919, p.
273-286).
P. DE NES, Kitab hitoengan. Djilid jang ke 5.
(100-500. Pekerdjaan dibatoetoells. Weltevreden Javaansche Schooltaal, door de deelnemers aan
den Jav. taalcursus te Welt. (Djawa, jg. I No. 1,
1920. B°. Jan.-Apr. 1921, p. 37-41).
[Maleische] Uitgaven van de Commissie voor de
JASAWIJATA en KARTADARMADJA, Eenige
Volkslectuur. Serie No. 254, 316a. 371, 458, 472, voorbeelden van geheime taal in het Javaansch.
476, 485, 491, 497, 502, 504, 520, 529, 543. Wel- (Djawa, Jg. I No. 1, Jan.-Apr. 1921, p. 53-54).
tevreden 1921. Met afb. B°.
Javaansche Almanak 1921. Djokjakarta (H. Bu-
254. A. W. K. DE JONG, Menanam Serai dan ning) 1921. Mawi gambar. 12°.
memperboeat minjak-serai. A. C. DEENIK lan A. VAN DIJCK, Kembang
316a. J. F. OLTMANS, Gembala domba. Bagian setaman. La jang-watjan kanggo pamoelangan dja-
11. wa ing pangkat teloe sopandoewoer. Kadjawa-
kaké déning R. SASRASOEGONDA lan N. Ng.
371. Mr. P. A. S. VAN LIMBURG BROUWER,
Hikajat Siddha Rama. DWIDJASEWAJA. Sing ngisénl gambar. Djilldan
angka V. Den Haag 1920. B°.
458 NATAWIRJA dan SOERATMAN aUas SAS-
TRADIARDJA, Penggeli hati. —
BOS (R.). Etang awangan. Kedjawèkaken sa-
klng serat „Mooie getallen", déning ADISOEK-
472. L. N. TOLSTOY, Tjeritera Iwan Pandir RESNA saha Jasawidagda. Djilidan 1-2 (kanggé
dan tjeritera-tjeritera kampoeng. ing pangkat 4-5). Weltevreden [1920]. B°.

227
[Javaansche] Uitgaven van de Commissie voor KARTASOEDIRADJA, Tjarèta Naghara Songen-
de Volkslectuur. Serie No. 320, 385, 420, 427, 446, nep, (Handelingen le Congres T. L. en V. van
477, 492, 514. Weltevreden 1921. Met afb. B°. Java, Solo Dec. 1919, p. 361-378).
380. K. H. SOEBRATA, Kedadéané mim teloe; DJOJOSAMOEDRO (N.), Boedin. Madoereesch
niain, madat, maling. leesboek 11. Weltevreden 1921. B°. [Jav. Kar.].
420. Lampahanipoen K. P. A. KOESOEMODI- [Madoereesche] Uitgaven van de Commissie voor
NINGRAT ngederi boewana.
de Volkslectuur. Serie No. 342, 372, 372a, 402, 436,
427. KARTAWIBAWA, Gagasan prakara bin- 439, 450, 487, 505, 507. Weltevreden 1921. Met
daking ngaoerip. afb. B°.
446. SARDJITA, Ngelmoe kawarasan. 342. R. WERDISASTRA, Bhabhad Songennep I.
477. Volksalmanak Djawi 1921. 372, 372a. Tjarètaepon Pandji Semirang.
492. J. J. OCHSE, Panadoeré sajoeran. 402. Boekoe pengadjharan kaangghoei ka rèd-
514. SAMSOE HADIWIJATA, Serat wijatadi morèd pangrabaddha oreng-saké.
(woeloeng siswa). 436. Dhoengngèng Ana-Barna.
439. R. SASTRA SOEBRATA, Padjhalanan dari
SOENDANEESCH. Songennep ka Batawi.
J. KATS, Spraakkunst en taaieigen van het Soen- 450. Tjarètaepon Djoko Setya sareng Djoko
daasch. Het medewerking van M. SOERIADIRE- Setya.
DJA. Deel I. Weltevreden 1921. B°. 487. Panjakèt matakao.
505. J. J. OCHSE, Tandoeran pelem.
R. POERADIREDJA en M. SOERIJADIRADJA, 507. J. J. OCHSE, Bab aperghi pao.
Bijdrage tot de kennis der Soendasche taal (Han-
delingen le Congres T. L. en V. van Java, Solo Dec.
1919, p. 401-412). OPVOEDING EN ONDERWIJS.
Legende van Loetoeng Kasaroeng. (Het Indische J. M. SCHEPPER, InteUectualisme en het onder-
Leven, Jg. 2 No. 11 en 12, 16 en 23 Oct. 1920). wijs. (Prolegomena der paedagogiek). (Overdruk
Soendasche kinderliederen en -spelen, door de referaat 2e N. I. Kongres voor Onderwijs en Op-
deelnemers aan den Soend. taalcursus te Welt. voeding, Batavia 21-24 Dec. '20).
(DjawS, Jg. I No. 1, Jaiu-Apr. 1921, p. 49-52).
NOTO SOEROTO, Rabindranath Tagore's opvoe-
R. HAROEN ALRASJID, Ojong-ojong bangkong. dingsidealen. Inleidende beschouwingen. (Wederop-
Kakawinan baroedak Soenda. (Handelingen le Con- bouw Jg. 4 No. 5, Mei 1921, p. 75-84).
gres T. L. en V. van Java, Solo Dec. 1919, p.
349-360). HANS VAN DE WALL, De opvoeding van het
Indische kind. (Onze Stem, Jrg. 2 No. 1, 15 Jan.
J. D. WINNEN djeung Mas PADMADINATA, 1921, p. 1-2).
Toedoen djalan pikeun pangadjaran ngitoeng di Geschiedenis-onderwijs in een kolonie (Weder-
klas 111, IV djeung V. Bandoeng 1920. 2 djilid B°.
opbouw Jg. 4 No. 4, Apr. 1921, p. 57-58).
J. D. WINNEN djeung Mas PADMADINATA, Mr. C. C. VAN HELSDINGEN Jr., Het Hooger
Boekoe itoengan pikeun klas H-V. Bandoeng 1920. Onderwijs in Ned.-Indië. (Overdruk der beschou-
4 djilid B°. wingen neergelegd in zijne minderheidsnota ge-
[Soendaneesche] Uitgaven van de Commissie voegd bij het verslag van de Commissie tot Her-
voor de Volkslectuur. Serie No. 13b, 317, 407, 436, vorming van de Inl. Rechtschool 1920). Uitgave
478, 489, 498, 506, 526, Weltevreden 1921. Met tb.v. de Chr. Eth. Partij ter bespreking op den
afb. B°. 3en Partijdag Batavia 1920. gr. B°.
132b. R. SOERIADIREDJA, Wawatjan poerna-
—, Idem. Overdruk uit de HandeUngen van den
nia alam. Djilid ka 111.
3en Partijdag der C. E. P. Batavia 1920. B°.
317. Th. J. A. HILGERS, Tjarita poesaka.
407. KADMAWIREDJA, Wawatjan mim pipitoe. Mr. Th. THOMAS, Hooger Onderwijs in Indie
(Onze Stem, Jg. 1 No. 1, 1 Sept 1920, p. 3-5).
436. Bab kasakit awewe.
478. Volksalmanak Soenda 1921. Een Hoogeschool te Batavia: De artsenopleiding.
489. KARTADIMADJA, Wawatjan djakasoen- (De Indische Gids XLHI No. 7, 1 Jan. 1921, p.
dang. 83-85).
498. SATJAWIDJAJA djeung TJAKRABANGSA, [H. J. KIEWIET DE JONGE], Bibliotheekaan-
Woeloeng oetama beunang. winsten [van het Bataviaasch Genootschap] I-IV.
506. J. J. OCHSE, Melak boeah. (De Taak Jg. 4 No. 26, 28, 32 en 34, 5 en 19 Febr.,
526. M. NATAWIRIA, Tjarios Ki Santri Ga- 16 Maart. 2 Apr. 1921, p. 299-300, 322-323, 371
gaL en 394-395).
Mr. C. C. VAN HELSDINGEN Jr., Eenheid van
MADOEREESCH. doctoraat, effectus civilis en de Meester-titel en de
R. SOSRODANOEKOESOEMO, De Madoeree- promotie op stellingen in onze Staten-Generaal
sche taal en letterkunde (Handelingen le Congres [Batavia 1920]. B°. (Overgedrukt uit het [Indisch]
T. L. en V. van Java, Solo Dec. 1919, p. 259-272). Tijdschrift van het Recht Deel 113 afl. 7-9, 1919).

228
VERSLAG van de Commissie tot hervorming M. S. TJOKROHADISOEBROTO. De Hollandsch-
van de Inlandsche Rechtsschool. Batavia 1920. B°. Inlandsche school. (Een tegenspraak [tegen „Za-
Besproken door O. v. 8., in Koloniaal Tijdschrift, dok's kritiek in de Indische Gids van Maart 1921],
Jg. 10 No. 3, Mei 1921, p. 305-353. (Indische Gids XLHI No. 6, 1 Juni 1921, blz. 524-
-526).
HOOGESCHOOL (De Technische) te Bandoeng,
stichting van het Kon. Instituut voor Hooger Tech- CATALOGUS van leermiddelen ten behoeve van
nisch Onderwijs in Ned.-Indië. Geopend 3 Juli 1920 de Openbare Europeesche lagere en Holl. Inl. scho-
door Z. E. den G. G. Weltevreden 1920. Met 3 len en van de MuloafdeeUngen der Alg. Middelbare
afb. gr. B°. School in Ned.-Indië Weltevreden 1920. B°.
R. A. VAN SANDICK, Indische Indrukken. (De Chinese in the Dutch East Indian schools (Hol-
Ingenieur, Jg. 36 No. 18, 30 Apr. 1921, p. 336-343). lands East India, Vol. I No. 11, 30 Nov. 1920).
F. B. SANDERS, Landbouwonderwijs op de in-
Mr. M. VAN DIJK, 5e Congres van het Indones. landsche lagere scholen (Koloniale Studiën Jg. 5
Verbond van Studeerenden 18-19 Maart te Lelden No. 3, Juni 1921, p. 421-431)
(Hindia Poetra Jg. 3 No. 4, Apr. 1921).
Het vormen van tani's (Algemeen Landbouw-
H. KARTOWISASTRO, Congres van 't Indone- weekblad Jg. 5 No. 29, 14 Jan. 1921).
sisch Verbond. (Indologenblad, Jg. 12, No. 9,12 Mei
1921, p. 84-85). HYGIËNE.
P. J. GLEUKEJ, Het Indonesisch Studenten-con- J. J. VAN LOGHEM, Vraagstukken der Indische
gres te Leiden (18-20 Maart 1921). (De Taak, Jg. hygiëne. Amsterdam 1920. (Koloniaal Instituut te
4 No. 43, 4 Juni 1921, p. 499-500). Amsterdam, Mededeeling No. XIV. (Afd. Tropische
J. COHEN, Indrukken van de Indische Studenten- hygiëne No. 9). B°.
Conferentie 12-13 Maart te 's-Gravenhage (Sociaal H. F. TILLEMA, „Kromoblanda". Over f vraag-
Leven Jg. 2 No. 5, 25 Mei 1921, p. 93-94). stuk van „het wonen" in Kromo's groote land. Deel
OPLEIDING (Een) van „Hulpartsen" Door de UI. 's-Gravenhage 1920-21. Met pi. 4° (Niet in
Medisch-Onderwijs Commissie (ingesteld bij G. B. den handel).
van Juli 1919). Weltevreden [1920]. B°. Besproken in: Koloniale Studiën Jg. 5 No. 1, Febr.
1921, p. 131-134; door Prof. Dr. J. J. VAN LOG-
Dr. J. A. BINGER, Taalonderwijs op de middel- HEM, in. De Indische Mereuur Jg. 44 No. 12. 25
bare school. (He N. I. Congres voor Opvoeding en Maart 1921; door E. in Tijdschrift K. Ned. Aardr.
Onderwijs, Batavia 21-24 Dec. 1920, Referaten en Gen. 2e R. d. 38 No. 3, Mei 1921, p. 429-430; door
stellingen, bundel I). L[OCHER] in: Indologenblad Jg. 12 No. 9, 15 Mei
De Middelbare Landbouwschool te Buitenzorg. 1921, p. 88; door H. C. A. POUBLON in: Onze
Met afb. (Orgaan van de Vereeniging „Indië Weer- Zelfstandigheid Jg. 5 No. 6, 15 Maart 1921.
baar" Jg. 4, 1921, No. 1). OVERZICHT (Beknopt) betreffende organisatie
Sekolah Tani pertengahan. (Sri Poestaka, Tah. 3 en uitvoering der pestbestrijdingsmaatregelen. Se-
No. 4, Apr. 1921, p. 133-136). marang 1921. B°.
Dr. G. J. NIEUWENHUIS, Het onderwijs in Ned.- JOH. M. GRENZENBERG, De framboesia en hare
Indië. (He N. I. Congres voor Opvoeding en Onder- bestrijding. Met 7 afb. (Het Indische Leven, Jg. 2
wijs, Batavia 21-24 Dec. 1920, Bundel I). No. 40, 21 Mei 1921, p. 792-794).
Onderwijscongres atau Kongres pengadjaran Prof. Dr. J. J. VAN LOGHEM, Het lepra-vraag-
jang ke 2 (Sri Poestaka Tah. 111 No. 2, p. 37-42). stuk. (De Indische Post proefnummer Dec. 1920).
J. H. CORPORAAL- v. ACHTERBERGH, Het In Kromo's groote land: Van „levende dooden"
[N. I.] Onderwijscongres. (De Taak Jg. 4 No. 22, [leprozen]. (De Java-Post, Jg. 19 No. 7, 18 Febr.
8 Jan. 1921, p. 245-248). 1921 p. 81-83).
W. P. D. CORPORAAL, De opleiding van in- J. KONING, Rust- en herstellingsoorden op Java.
heemsche onderwijskrachten voor scholen met Nongko Djadjar. Met afb. (Panorama No. 22, 1 Dec.
Hollandsen als voertaal. (He N. I. Congres voor 1920).
Opvoeding en Onderwijs, Batavia 21-24 Dec. 1920, J. A. M. AUGUSTIJN, Kinderherstellings- en
Referaten en stellingen, bundel I). vacantie kolonies. (He N. I. Kongres voor Opvoe-
Voorloopige regeling betreffende de cursussen ter ding en Onderwijs, Batavia 21-24 Dec. 1920, Bun-
opleiding van volksonderwijzers. Weltevreden 1920. del I).
B°. [Holl. en Mal.].
Verslag van de in de 1e helft van het jaar 1920 HULP.
gehouden akten-examens lager onderwijs. Welte- JOH. KONING, De arbeid van Gravin van Lim-
vreden 1920. B°. bcrg Stiruin in Ned. Oost-Indië (De Indische Gids

— van de in Nov. en Dec. 1920


examens ter verkrijging van akten
gehouden
lager
XLHI No. 5, 1 Mei 1921, p. 393-397).
P. H., Het Vincentiusgesticht op Midden- Java (De
onderwijs. Weltevreden [1921]. B°. Java. Post Jg. 18 No. 52, 24 Dec. 1920).
229
VERSLAG omtrent het beheer en den toestand MALEISCH.
van het Landsopvoedingsgesticht te Semarang ge-
durende het dienstjaar 1919 Weltevreden Soeara kita. (Sarekat Islam Malang).
1920. B°. Hindia Dipa (Hoofdcomité Djowo Dlpo, Soera-
baja).
Hulp voor het arme Indo-meisje. (Onze Stem Masah-baroe (Bandoeng).
Jg. 2 No. 13, 15 Juli 1921, p. 1-2).
Mertjoe-Soear (Chr. Eth. Partij, Weltevreden).
Perkoendjoengan ketempat pindah orang niinta-
minta di Betawi. Dengan 4 gambar. (Sri Poestaka,
SOENDANEESCH.
Tah. 3 No. 1, Jan. 1921 p. 21-24).
M. TUITEN, Opiumana. IV-XIII. (De Banier Jg. Aosan Moerangkalih. (Bogor).
13 No. 1-24, 7 Jan. tot 17 Juni 1921, p. 6-8, tot 283-
-284). NED. INDISCHE TIJDSCHRIFTEN.
E. S., Woekerbestrijding in Indië. (De Loods De Revue (Weltevreden 1921).
Jg. 4 No. 1, 24 Maart 1921). De bekwame correspondent. (Soerabaja 1921).
WAAR blijft onze belooning? [door S. J. AAIJ]. Djawa. DriemaandeUjksch tijdschrift. Orgaan van
Bandoeng 1921. B°. het Java-Instituut Jg. I No. 1-2. Batavia 1921.
J. APELL, Hoe lang nog? Noodkreet om eerlijk- Met afb. 4°.
heid en recht voor de oud-strijders van het Indische Besproken in: Wederopbouw Jg. 4, Apr. 1921,
Leger. Met een penteekening. Weltevreden 1921. p. 62-64. in Koloniale Studiën Jg. 5 No. 2, Apr.
(Uitgave van de Bonden van Oud-onderofficleren. 1921, p. 301-302 in De Taak Jg. 4 No. 35, p. 405.
...). B°.
JOH. KONING, Een Indische geschiedschrijver
PERS. minder. [„Weekblad voor Indië" opgehouden].
Nieuw uitgegeven dag-, week- en maandbladen (Indië Jg. 4 afl. 33, Dec. 1920, p. 521-523).
op Java.
Afgesloten 13 Aug. 1921.
JAVAANSCH.
Koemandang Theosofie (Wonogiri). v. G.

230

You might also like