Spreken Pictures

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 91

Inburgering online questions & answers:

Wat vindt u de mooiste stad van Nederland? Vertel ook waarom u dat vindt.

Ideal answer 1:
Ik vind Amsterdam de mooiste stad van Nederland want ik houd van de grachten.

Ideal answer 2:
Ik vind Rotterdam de mooiste stad van Nederland want ik houd van de architectuur.

In wat voor soort huis woont u nu. In wat voor huis wilt u het liefste wonen?

Ideal answer 1:
Ik woon nu in een rijtjeshuis maar ik wil het liefst in een villa met een zwembad wonen.

Ideal answer 2:
Ik woon nu in een appartement op de derde verdieping en dit is voor mij het ideale huis.

Wat hebt u met de lunch gegeten en waar hebt u dat gegeten.

Ideal answer 1:
Ik heb met de lunch een tosti in de kantine gegeten.
Ideal answer 2:
Ik heb met de lunch een tomatensoep gegeten in een eetcafé.
Wat vond u leuk om te doen toen u een kind was. Vertel ook met wie u dat deed.

Ideal answer 1:
Ik vond voetbal leuk toen ik kind was en ik deed dat met mijn klasgenoten.

Ideal answer 2:
Ik vond voetbal leuk en ik deed dat met mijn vrienden.

Ik heb een mobiele telefoon. Hebt u ook een mobiele telefoon? Vertel ook waar u die hebt
gekocht.

Ideal answer 1:
Ja, ik heb een mobiele telefoon en ik heb hem gekocht in de MediaMarkt

Ideal answer 2:
Ja, ik heb een mobiele telefoon. Ik heb hem gekocht in de MediaMarkt.

Question:
Wat voor films kijkt u graag? Vertel ook waarom.

Ideal answer 1:
Ik kijk graag actiefilms want ze zijn spannend.

Ideal answer 2:
Ik kijk graag komedies want ze zijn grappig

Wat gaat u komend weekend doen? Vertel ook waar u dat gaat doen.

Ideal answer 1:
Ik ga komend weekend naar Ameland. Ik ga daar op het strand zitten en in de zee zwemmen.

Ideal answer 2:
Ik ga komend weekend naar Brussel. Ik ga daar winkelen.

Ik woon in een klein dorp. Waar woont u? Vertel ook hoe lang u daar al woont.

Ideal answer 1:
Ik woon in het centrum van een grote stad en ik woon daar al tien jaar.

Ideal answer 2:
Ik woon ook in een klein dorp en ik woon daar sinds 2017
Welke kleding draagt u het liefst in uw vrije tijd? En waar koopt u deze kleding?

Ideal answer 1:
In mijn vrije tijd draag ik het liefst een joggingbroek en een T-shirt en ik koop dit bij de
Bijenkorf.

Ideal answer 2:
Ik draag in mijn vrije tijd het liefst een trui en sportschoenen en ik koop dit bij de H&M en
Footlocker.

Wat vindt u leuk in uw werk? Vertel ook wat u niet leuk vindt.

Ideal answer 1:
Ik vind samenwerken met collega’s leuk maar ik vind tot laat in de avond werken niet leuk.

Ideal answer 2:
Ik vind werken aan een project leuk maar ik vind administratie niet leuk.

Het is vandaag 31 december. Wat vindt u van deze dag? En wat doet u op 31 december?

Ideal sample 1:
Ik vind deze dag heel leuk. Ik ga dan met mijn vrienden eten en drinken.
Ik vind deze dag heel leuk. Ik ga dan met mijn vrienden eten en drinken.
Ideal sample 2:
Ik vind deze dag fantastisch en ik ga op 31 december altijd naar het vuurwerk kijken.
Ik vind deze dag fantastisch en ik ga op 31 december altijd naar het vuurwerk kijken.

Schilderen – paint

Schidert – paints

Giet-Pour

Ideal sample 1:
Hij doet de verf in een bak. En hij verft de muur. En hij drinkt een kop koffie.
Hij doet de verf in een bak. En hij verft de muur. En hij drinkt een kop koffie.

Ideal sample 2:
Hij bereidt de verf voor. Hij verft de muur met een roller. En hij neemt een pauze.
Hij bereidt de verf voor. Hij verft de muur met een roller. En hij neemt een pauze.

Question:
In welke plaats woont u? Vertel ook waarom u daar woont.

Ideal sample 1:
ik woon in Amsterdam want er is daar heel veel te doen

Ideal sample 2:
ik woon in Olst want dat is een rustig dorp en ik houd van rust

Question:
Wat is uw grootste hobby? En hoe vaak doet u dat?
Ideal sample 1:
Mijn grootste hobby is tennis en doe dat bijna elk weekend

Ideal sample 2:
Mijn grootste hobby is kitesurfen en ik doe dat ongeveer 15 keer per jaar

Wat vindt u van kledingwinkels? Hoe vaak gaat u naar dit soort winkels?

Ideal sample 1:
Ik vind kledingwinkels fantastisch en ik ga elk weekend naar dit soort winkels.

Ideal sample 2:
Ik vind kledingwinkels niet interessant en ik ga bijna nooit naar deze winkels.

Question:
Ik heb een blauwe herenfiets. Hebt u ook een fiets? Vertel ook hoe uw fiets eruit ziet.

Ideal sample 1:
Ja, ik heb een zwarte damesfiets.

Ideal sample 2:
Ja, ik heb een rode mountainbike met veel versnellingen.

Wat eet u meestal bij het ontbijt? En waarom?

Ideal sample 1:
Ik eet meestal muesli bij het ontbijt want dat is gezond.

Ideal sample 2:
Ik eet meestal Weetabix bij het ontbijt want dat is gezond en lekker
Paula zoekt een nieuwe computer. Welke computer is beter? En hoeveel kost deze computer volgens u?

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
De laptop is beter en deze kost volgens mij ongeveer duizend euro.
De laptop is beter en deze kost volgens mij ongeveer duizend euro.

Ideal sample 2:
De laptop is beter en volgens mij kost hij twaalfhonderd euro.
De laptop is beter en volgens mij kost hij twaalfhonderd euro.

Ideal sample 1:
Hij geeft de planten water. Hij maait het gras. En hij speelt met zijn zoon.
Hij geeft de planten water. Hij maait het gras. En hij speelt met zijn zoon.

Ideal sample 2:
Hij geeft water aan de planten. Hij maait het gras. En hij speelt met zijn zoon in de kruiwagen.
Hij geeft water aan de planten. Hij maait het gras. En hij speelt met zijn zoon in de kruiwagen.
ze drukt op handwas

zij wast handen

zij veegt handen


Hij wast haar
Hij knipt haar

Hij schoonmaakt de vloer

Question:
Wat kunt u goed? Vertel ook hoe vaak u dit doet.

Ideal sample 1:
Ik kan goed voetballen en ik doe dat twee keer per week.
Ik kan goed voetballen en ik doe dat twee keer per week.

Ideal sample 2:
Ik kan goed koken en ik doe dat bijna elke avond.
Ik kan goed koken en ik doe dat bijna elke avond.
Question:
Wat kunt u goed? Vertel ook waar u dat doet.

Ideal answer 1:
Ik kan goed tennissen en ik doe dat op de tennisbaan.
Ik kan goed tennissen en ik doe dat op de tennisbaan.
Ideal answer 2:
Ik kan goed schilderen. Ik doe dat thuis.
Ik kan goed schilderen. Ik doe dat thuis.

Question:
Wat is de mooiste plaats waar u geweest bent? Vertel ook hoe vaak u hier bent geweest.

Ideal sample 1:
Rome is de mooiste plaats waar ik ben geweest en ben daar één keer geweest.
Rome is de mooiste plaats waar ik ben geweest en ik ben daar één keer geweest.

Ideal sample 2:
Dat is Parijs. Ik ben daar meer dan tien keer geweest.
Dat is Parijs. Ik ben daar meer dan tien keer geweest.

Question:
Wat vindt u leuk om te koken? Vertel ook hoe vaak u dat kookt.

Ideal sample 1:
Ik vind curry leuk om te koken en ik kook dat minstens één keer per week.
Ik vind curry leuk om te koken en ik kook dat minstens één keer per week.

Ideal sample 2:
Ik vind bami-goreng leuk om te koken en ik kook dat ongeveer twee keer per maand.
Ik vind bami-goreng leuk om te koken en ik kook dat ongeveer twee keer per maand.

Question:
Wat deed u gisteren? Vertel ook hoe laat u dat deed.

Ideal sample 1:
Ik ging gisteren om half zes met mijn vrienden naar een café.
Ik ging gisteren om half zes met mijn vrienden naar een café.

Ideal sample 2:
Ik ging gisteren met mijn vrienden naar een café. Ik deed dat om half zes.
Ik ging gisteren met mijn vrienden naar een café. Ik deed dat om half zes.

Subject - Verb - Rest


Question:
Waarmee speelde u vroeger het liefst? En hoe vaak speelde u daarmee?
Ideal sample 1:
Ik speelde vroeger het liefst met mijn barbie en ik deed dat elke dag.
Ik speelde vroeger het liefst met mijn barbie en ik deed dat elke dag.

Ideal sample 2:
Ik speelde vroeger het liefst met een bal en ik deed dat de hele tijd.
Ik speelde vroeger het liefst met een bal en ik deed dat de hele tijd.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat vindt u een leuk programma op de televisie? Vertel ook wanneer u dit kijkt.

Ideal sample 1:
Ik vind Friends een leuk programma op de televisie en ik kijk dat in de avond.
Ik vind Friends een leuk programma op de televisie en ik kijk dat in de avond.

Ideal sample 2:
Ik vind Modern Family een leuk programma op de televisie. Ik kijk dat meestal in het weekend.
Ik vind Modern Family een leuk programma op de televisie. Ik kijk dat meestal in het weekend.

Subject - Verb - Rest


Question:
Ik was vandaag te laat op een afspraak. Waardoor bent u weleens te laat? Vertel ook wat u dan
doet.

Ideal sample 1:
Ik ben wel eens te laat door vertraging van de bus. Ik bel dan mijn manager en vertel hem dat ik
later kom.
Ik ben wel eens te laat door vertraging van de bus. Ik bel dan mijn
manager en vertel hem dat ik later op werk ben.

Ideal sample 2:
Ik ben wel eens te laat door de files op de weg. Ik bel dan mijn manager.
Ik ben wel eens te laat door de files op de weg. Ik bel dan mijn manager.

Subject - Verb - Rest


Question:
lk woon in een appartement in Utrecht. Waar woont u en wat voor contact hebt u met uw
buren?

Ideal sample 1:
Ik woon in een appartement in Amstelveen en ik heb goed contact met mijn buren.
Ik woon in een appartement in Amstelveen en ik heb goed contact met mijn buren.
Ideal sample 2:
Ik woon in een huis in Zaanstad en ik praat soms met mijn buren.
Ik woon in een huis in Zaanstad en ik praat soms met mijn buren.

Question:
Wat voor werk doet u nu? Vertel ook wat voor werk u het liefste doet.

Ideal sample 1:
Ik werk nu als marketing consultant en dit is mijn favoriete werk.
Ik werk nu als marketing consultant en dit is mijn favoriete werk.

Ideal sample 2:
Ik werk nu als manager bij een IT bedrijf maar werk het liefste als docent.
Ik werk nu als manager bij een IT bedrijf maar werk het liefst als docent.

Question:
Ga je vaak met de trein? En waar ga je dan naartoe.

Ideal answer 1:
Ja ik ga best vaak met de trein naar Groningen.

Ideal answer 2:
Ja ik reis elke dag met de trein naar mijn werk in Den Haag.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat voor sport vindt u leuk? Vertel ook waarom.

Ideal sample 1:
Ik vind tennis leuk want ik ben heel competitief.
Ik vind tennis leuk want ik ben heel competitief.

Ideal sample 2:
Ik vind hardlopen leuk want het maakt me rustig.
Ik vind hardlopen leuk want het maakt me rustig.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wil je graag buiten werken? Vertel ook waarom wel of waarom niet?
Ideal sample 1:
Ik wil niet buiten werken want ik moet voor mijn werk veel emails moet sturen.
Ik wil niet buiten werken want ik moet voor mijn werk veel emails sturen.

Ideal sample 2:
Ik wil buiten werken omdat het gezond is.
Ik wil buiten werken omdat het gezond is.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat voor groente vindt u het lekkerst. Vertel ook waarom u dit lekker vindt.

Ideal sample 1:
Ik vind gele paprika’s het lekkerst want ze zijn zoet
Ik vind gele paprika’s het lekkerst want ze zijn zoet

Ideal sample 2:
Ik vind spruitjes het lekkerst omdat je ze met veel dingen kan combineren
Ik vind spruitjes het lekkerst omdat je ze met veel dingen kan combineren

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat vindt u van roken en waarom?

Ideal sample 1:
Ik vind roken vies want het stinkt.
Ik vind roken vies want het stinkt.

Ideal sample 2:
Ik vind roken niet goed omdat het ongezond is.
Ik vind roken niet goed omdat het ongezond is.

Subject - Verb - Rest


Question:
Waar koopt u meestal groente? Vertel ook waarom u dat daar koopt.

Ideal sample 1:
Ik koop mijn groente meestal bij de Albert Heijn want het is dichtbij mijn huis.
Ik koop mijn groente meestal bij de Albert Heijn want het is dichtbij mijn huis.

Ideal sample 2:
Ik koop mijn groente meestal bij de groenteboer omdat hij de beste groente van de stad heeft.
Ik koop mijn groente meestal bij de groenteboer omdat hij de beste groente van de stad heeft.
Subject - Verb - Rest
Question:
Wat vindt u makkelijk om te koken? Vertel ook waarom u dat makkelijk vindt.

Ideal sample 1:
Ik vind pasta makkelijk om te koken want je hebt niet veel ingrediënten nodig.
Ik vind pasta makkelijk om te koken want je hebt niet veel ingrediënten nodig.

Ideal sample 2:
Ik vind risotto makkelijk om te koken omdat ik dat als kind van mijn moeder heb geleerd.
Ik vind risotto makkelijk om te koken omdat ik dat als kind van mijn moeder heb geleerd.

Subject - Verb - Rest


Question:
Waar gaat u het liefst winkelen? Vertel ook waarom.

Ideal sample 1:
Ik ga het liefst winkelen in het centrum want daar kan je veel kleding kopen.
Ik ga het liefst winkelen in het centrum want daar kan je veel kleding kopen.

Ideal sample 2:
Ik ga het liefst winkelen in het centrum omdat het daar gezellig is.
Ik ga het liefst winkelen in het centrum omdat het daar gezellig is.

Subject - Verb - Rest


Question:
Drinkt u wel eens een biertje? Vertel ook waarom wel of waarom niet.

Ideal sample 1:
Ja, ik drink wel eens een biertje want ik vind dat gezellig met mijn vrienden of met mijn vrouw
Ja, ik drink wel eens een biertje want ik vind dat gezellig met mijn vrienden of met mijn vrouw

Ideal sample 2:
Nee, ik drink nooit bier omdat ik dat niet lekker vind.
Nee, ik drink nooit bier omdat ik dat niet lekker vind.

Subject - Verb - Rest


Question:
Ik krijg het liefst een cd op mijn verjaardag? Wat krijgt u het liefst? Vertel ook waarom.
Ideal sample 1:
Ik krijg het liefst chocola op mijn verjaardag want ik vind chocola heerlijk!
Ik krijg het liefst chocola op mijn verjaardag want ik vind chocola heerlijk!

Ideal sample 2:
Ik krijg het liefst bloemen op mijn verjaardag omdat ik ze heel mooi vind.
Ik krijg het liefst bloemen op mijn verjaardag omdat ik ze heel mooi vind.

Subject - Verb - Rest


Question:
Waarom kunt u soms niet op een afspraak komen? Vertel ook wat u doet als u niet op een
afspraak kunt komen.

Ideal sample 1:
Ik kan niet op een afspraak met een collega komen als ik ziek ben. Ik bel dan mijn collega.
Ik kan niet op een afspraak met een collega komen als ik ziek ben. Ik bel dan mijn collega.

Ideal sample 2:
Ik kan niet op een afspraak met een collega komen als ik mijn kinderen van school moet halen.
Ik bel dan met haar.
Ik kan niet op een afspraak met een collega komen als ik mijn kinderen van school moet
halen. Ik bel dan met haar.

Subject - Verb - Rest


Question:
Ik wandel graag naar mijn werk. Wat vindt u van wandelen? Vertel ook waarom u dat vindt.

Ideal sample 1:
Ik houd van wandelen want het is gezond.
Ik houd van wandelen want het is gezond.

Ideal sample 2:
Ik vind wandelen leuk omdat ik van de natuur houd.
Ik vind wandelen leuk omdat ik van de natuur houd.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat vindt u leuk om in de zomer te doen? Vertel ook waarom u dat leuk vindt?

Ideal sample 1:
Ik zwem in de zomer graag in de zee want ik ben gek op zwemmen.
Ik zwem in de zomer graag in de zee want ik ben gek op zwemmen.
Ideal sample 2:
Ik zit in de zomer graag op een terras omdat ik dat gezellig vind.
Ik zit in de zomer graag op een terras omdat ik dat gezellig vind.

Question:
Reist u liever met de fiets of met het openbaar vervoer? Vertel ook waarom.

Ideal answer 1:
Ik reis liever met de fiets want dan ben ik flexibeler.

Ideal answer 2:
Ik reis liever met het openbaar vervoer want ik vind dat comfortabel.

Question:
In Nederland rijden veel fietsen. Wat vindt u daarvan? En waarom?

Ideal sample 1:
Ik vind dat heel leuk want ik houd van fietsen.

Ideal sample 2:
Ik vind dat heel goed want het is handig en goed voor het milieu

Question:
Reist u vaak met de bus? Vertel ook waarom.

Ideal sample 1:
Nee, ik reis niet vaak met de bus want ik reis altijd met de fiets.

Ideal sample 2:
Ja, ik reis iedere dag met de bus naar mijn werk.

Subject - Verb - Rest


Question:
In welke plaats woont u nu? Vertel ook wat u leuk vindt aan deze plaats.

Ideal sample 1:
Ik woon in Amsterdam en ik vind de grachten leuk.
Ik woon in Amsterdam en ik vind de grachten leuk.

Ideal sample 2:
Ik woon in Rotterdam. Ik hou van de architectuur.
Ik woon in Rotterdam. Ik hou van de architectuur.
Subject - Verb - Rest
Question:
Van welke sport houdt u? En welk land is goed in die sport.

Ideal sample 1:
Ik houd van voetbal. Frankrijk is goed in die sport.
Ik houd van voetbal. Frankrijk is goed in die sport.

Ideal sample 2:
Ik vind cricket leuk. India is goed in die sport.
Ik vind cricket leuk. India is goed in die sport.

Subject - Verb - Rest


Question:
Welke muziek luistert u graag? Zeg ook hoe vaak u daarnaar luistert.

Ideal sample 1:
Ik luister graag naar rockmuziek en ik luister dit elk weekend.
Ik luister graag naar rockmuziek en ik luister dit elk weekend.

Ideal sample 2:
Ik luister graag naar popmuziek en ik luister dit elke ochtend in de auto naar mijn werk.
Ik luister graag naar popmuziek en ik luister dit elke ochtend in de auto naar mijn werk.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat deed u gisteren. Vertel ook met wie u dat deed.

Ideal sample 1:
Ik ging gisteren met mijn man naar de bioscoop.
Ik ging gisteren met mijn man naar de bioscoop.

Ideal sample 2:
Ik speelde gisteren met mijn kinderen in de tuin.
Ik speelde gisteren met mijn kinderen.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wat doet u graag als het mooi weer is? Vertel ook met wie u dat doet.
Ideal sample 1:
Ik drink graag een biertje op het terras met mijn vrienden als het mooi weer.
Ik drink graag een biertje op het terras met mijn vrienden als het mooi weer is.

Ideal sample 2:
Ik zwem graag in de zee als het mooi weer is. Ik doe dat met mijn vrouw en kinderen.
Ik zwem graag in de zee als het mooi weer is. Ik doe dat met mijn vrouw en kinderen.

Subject - Verb - Rest


Question:
Welk Nederlands gerecht vindt u lekker en wanneer eet u dat?

Ideal sample 1:
Ik vind stamppot lekker en ik eet dat in de winter.
Ik vind stamppot lekker en ik eet dat in de winter.

Ideal sample 2:
Ik vind bitterballen lekker en ik eet die bij de borrel.
Ik vind bitterballen lekker en ik eet die bij de borrel.

Subject - Verb - Rest


Question:
Wanneer gebruikt u uw telefoon? En sinds wanneer hebt u een telefoon?

Ideal sample 1:
Ik gebruik mijn telefoon de hele dag en ik heb hem een jaar.
Ik gebruik mijn telefoon de hele dag en ik heb hem een jaar.

Ideal sample 2:
Ik gebruik mijn telefoon op werk. Ik heb mijn telefoon twee jaar.
Ik gebruik mijn telefoon op werk. Ik heb mijn telefoon twee jaar.

Subject - Verb - Rest


Question:
Waar doet u meestal boodschappen? Vertel ook wanneer u boodschappen doet.

Ideal sample 1:
Ik doe meestal na mijn werk boodschappen bij de Albert Heijn.
Ik doe meestal na mijn werk boodschappen bij de Albert Heijn.

Ideal sample 2:
Ik doe meestal in de avond boodschappen. Ik doe dat bij de Jumbo.
Ik doe meestal in de avond boodschappen. Ik doe dat bij de Jumbo.
Subject - Verb - Rest
Question:
Wat voor hobby’s heeft u? Vertel ook wanneer u die dingen doet.

Ideal sample 1:
Mijn hobby’s zijn sport en muziek. Ik sport elke dag en ik luister ook elke dag muziek.
Mijn hobby’s zijn sport en muziek. Ik sport elke dag en ik luister ook elke dag muziek.

Ideal sample 2:
Mijn hobby’s zijn schilderen en fietsen. Ik doe dit allebei in het weekend.
Mijn hobby’s zijn schilderen en fietsen. Ik doe dit allebei in het weekend.

Subject - Verb - Rest


Question:
Waar gaat u het liefst winkelen? Vertel ook wanneer u het liefst gaat winkelen.

Ideal sample 1:
Ik ga het liefst op zaterdagochtend in het centrum winkelen.
Ik ga het liefst op zaterdagochtend in het centrum winkelen.

Ideal sample 2:
Ik ga het liefst op koopavond in Utrecht winkelen.
Ik ga het liefst op koopavond in Utrecht winkelen.
Subject - Rest - Verb

Ideal sample 1:
Ik ga twee keer per jaar op vakantie en ik ga het liefst naar Frankrijk op vakantie.
Ik ga twee keer per jaar op vakantie en ik ga het liefst naar Frankrijk op vakantie.

Ideal sample 1:
Ik ga normaalgesproken drie keer per jaar op vakantie en ik ga dan het liefst naar Texel.
Ik ga normaalgesproken drie keer per jaar op vakantie en ik ga dan het liefst naar Texel.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Ik eet liever fruit als nagerecht want het is gezond.
Ik eet liever fruit als nagerecht want het is gezond.

Ideal sample 2:
Ik eet liever chocolade mousse als nagerecht omdat ik chocola heel lekker vind.
Ik eet liever chocolade mousse als nagerecht omdat ik chocola heel lekker vind.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Ik koop mijn kleding in de winkel want ik wil de kleding eerst passen.
Ik koop mijn kleding in de winkel want ik wil de kleding eerst passen.

Ideal sample 2:
Ik koop mijn kleding online omdat dat minder tijd kost.
Ik koop mijn kleding online omdat dat minder tijd kost.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Ik ga liever naar het strand want ik houd van mooi weer.
Ik ga liever naar het strand want ik houd van mooi weer.

Ideal sample 2:
Ik ga liever kamperen omdat ik van avontuur houd.
Ik ga liever kamperen omdat ik van avontuur houd.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Ik ga het liefst met de auto naar mijn werk en ik ga om acht uur naar mijn werk.
Ik ga het liefst met de auto naar mijn werk en ik ga om acht uur naar mijn werk.

Ideal sample 2:
Ik ga het liefst met de fiets naar mijn werk en ik ga om half negen naar mijn werk.
Ik ga het liefst met de fiets naar mijn werk en ik ga om half negen naar mijn werk.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Ik vind rennen het leukst om te doen en ik doe dit met mijn beste vriend.
Ik vind rennen het leukst om te doen en ik doe dit met mijn beste vriend.

Ideal sample 2:
Ik vind samen koffie drinken het leukst om te doen en ik doe dit met mijn vriendin.
Ik vind samen koffie drinken het leukst om te doen en ik doe dit met mijn vriendin.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Ik ga liever naar het museum want ik vind musea interessant.
Ik ga liever naar het museum want ik vind musea interessant.

Ideal sample 2:
Ik kijk liever een film omdat ik dat ontspannen vind.
Ik kijk liever een film omdat ik dat ontspannen vind.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Ik ga het liefst met het vliegtuig op vakantie en ik ga graag naar Australië op vakantie.
Ik ga het liefst met het vliegtuig op vakantie en ik ga graag naar Australië op vakantie.

Ideal sample 2:
Ik ga het liefst met de auto op vakantie en ik ga het liefst naar Frankrijk op vakantie.
Ik ga het liefst met de auto op vakantie en ik ga het liefst naar Frankrijk op vakantie.
Ideal sample 1:
Ik vind het kasteel mooier want ik houd van oude architectuur.
Ik vind het kasteel mooier want ik houd van oude architectuur.

Ideal sample 2:
Ik vind het kantoorgebouw mooier omdat ik van moderne gebouwen houd.
Ik vind het kantoorgebouw mooier omdat ik van moderne gebouwen houd.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Volgens mij drinken zij koffie. Ik drink ook het liefst koffie.
Volgens mij drinken zij koffie. Ik drink ook het liefst koffie.

Ideal sample 2:
Ik denk dat zij koffiedrinken. Ik drink liever thee.
Ik denk dat zij koffiedrinken. Ik drink liever thee
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Hij zit naast zijn fiets want hij is gevallen.
Hij zit naast zijn fiets want hij is gevallen.

Ideal sample 2:
Hij zit naast zijn fiets omdat hij pijn aan zijn arm heeft.
Hij zit naast zijn fiets omdat hij pijn aan zijn arm heeft.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Zij kookt spaghetti. Ik kook ook graag spaghetti.
Zij kookt spaghetti. Ik kook ook graag spaghetti.

Ideal sample 2:
Zij kookt pasta maar ik kook liever aardappels.
Zij kookt pasta maar ik kook liever aardappels.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Zij eten samen en zij zijn in het bos.
Zij eten samen en zij zijn in het bos.

Ideal sample 2:
Zij hebben een barbecue en zij zijn in het park.
Zij hebben een barbecue en zij zijn in het park.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Kees heeft een tas en een fiets bij zich en hij is bankier.
Kees heeft een tas en een fiets bij zich en hij is bankier.

Ideal sample 2:
Kees heeft een tas en een fiets bij zich en hij is docent.
Kees heeft een tas en een fiets bij zich en hij is docent.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Zij staat op de roltrap. Zij kijkt op haar horloge. En zij praat met haar collega.
Zij staat op de roltrap. Zij kijkt op haar horloge. En zij praat met haar collega.

Ideal sample 2:
Zij neemt de trap naar beneden. Zij kijkt hoe laat het is. En zij praat met de piloot.
Zij neemt de trap naar beneden. Zij kijkt hoe laat het is. En zij praat met de piloot.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Zij kijkt op haar computer. Zij snijdt de tomaten. En zij doet de tomaten in de pan.
Zij kijkt op haar computer. Zij snijdt de tomaten. En zij doet de tomaten in de pan.

Ideal sample 2:
Zij zoekt het recept op haar computer. Zij snijdt de groente. En zij doet de groente in de pan.
Zij zoekt het recept op haar computer. Zij snijdt de groente. En zij doet de groente in de pan.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Zij rent met de hond. Zij geeft de hond een knuffel. En zij geeft de hond eten.
Zij rent met de hond. Zij geeft de hond een knuffel. En zij geeft de hond eten.

Ideal sample 2:
Zij speelt met haar hond. Zij is lief voor haar hond. En zij geeft haar hond eten.
Zij speelt met haar hond. Zij is lief voor haar hond. En zij geeft haar hond eten.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Zij praat met haar klasgenoten. Zij belt. En zij schrijft iets op papier.
Zij praat met haar klasgenoten. Zij belt. En zij schrijft iets op papier.
Ideal sample 2:
Zij heeft een gesprek met andere cursisten. Zij leest. En zij maakt notities.
Zij heeft een gesprek met andere cursisten. Zij leest. En zij maakt notities.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Hij ziet een grote brug. Hij ziet hoge gebouwen. En hij ziet ook de trein.
Hij ziet een grote brug. Hij ziet hoge gebouwen. En hij ziet ook de trein.

Ideal sample 2:
Hij ziet een grote brug. Hij ziet waar de bedrijven zijn. En hij zit het treinstation.
Hij ziet een grote brug. Hij ziet waar de bedrijven zijn. En hij ziet het treinstation.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Hij speelt voetbal. Hij drinkt bier met zijn vrienden. En hij kijkt naar voetbal op televisie.
Hij speelt voetbal. Hij drinkt bier met zijn vrienden. En hij kijkt naar voetbal op televisie.

Ideal sample 2:
Hij voetbalt. Hij drinkt bier. En hij kijkt met zijn vrienden naar de televisie.
Hij voetbalt. Hij drinkt bier. En hij kijkt met zijn vrienden naar de televisie.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Zij lopen in het park. Zij zitten in het gras. En zij lezen samen een boek.
Zij lopen in het park. Zij zitten in het gras. En zij lezen samen een boek.

Ideal sample 2:
Zij lopen hand in hand. Zij lachen met elkaar. En zij hebben een picnic.
Zij lopen hand in hand. Zij lachen met elkaar. En zij hebben een picnic.
Subject - Verb - Rest
Ideal sample 1:
Zij doen de dozen in de auto. Eleonore zit in een doos. En zij zitten op de bank.
Zij doen de dozen in de auto. Eleonore zit in een doos. En zij zitten op de bank.

Ideal sample 2:
Zij leggen de dozen in de auto. Eleonore zit in een doos. En zij nemen een pauze op de bank.
Zij leggen de dozen in de auto. Eleonore zit in een doos. En zij nemen een pauze op de bank.

Subject - Verb - Rest


Ideal sample 1:
Hij moet de winkel schoonmaken. Hij moet het alarm activeren. En hij moet de deur op slot
doen.
Hij moet de winkel schoonmaken. Hij moet het alarm activeren. En hij moet de deur op
slot doen.

Ideal sample 1:
Hij maakt de tafel schoon. Hij doet het alarm aan. En hij sluit de winkel af.
Hij maakt de tafel schoon. Hij doet het alarm aan. En hij sluit de winkel af.

You might also like