Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Hoofdstuk 2: Algemeenheden

Algemeen beginsel van de landmeetkundige opmeting


Meten, vereffen en berekenen van de coördinaten is het geheel naar het
onderdeel van het grote naar het kleine.

Eerst wordt het referentiekader bepaalt met netpunten, de voorwaarden zijn:

- Klein aantal punten gebruiken


- Goede keuze van punten die:
o Uniform verspreid zitten
o Deel uitmaken van een landelijk stelsel
o Merkwaardige punten, dus goed waarneembaar zijn
o Wederzijdse is mogelijk
- Relatief goede nauwkeurigheid gebruiken omdat anders de detailpunten
niet meer nauwkeurig zijn.

Daarna verfijnen door middel van detailpunten waarbij:

- Groot aantal punten gebruiken, het aantal is functie van de


detailleringsbehoeften
- Onafhankelijk van elkaar opmeten
- Aangepaste meet- en rekenmethoden gebruiken die sneller en minder
nauwkeurig zijn

Opm. van het grote of hoge niveau gaat men naar het kleine of lage niveau. Het
hoge niveau zijn meestal de netpunten, de detailpunten zijn het lage niveau. De
netpunten kunnen ook het lage niveau zijn.

De meetstrategieën die gebruikt worden op het hoge niveau zijn sterk


verschillend zijn met deze van het lage niveau.

Methode van de puntsbepaling

Door het opmeten verkrijgt men een meetkundige grondslag


- Van 1  10: via triangulatie (driehoeksmeting) gebruikt voor het hoogste
niveau. Men start met één gekende lengte en meet alle hoeken op, via
sinusregel de overige lengte bepalen.
- Van P1  P10: via polygonatie (veelhoeksmeting) gebruik voor het hoogste
niveau voor een open of gesloten veelhoek. Zowel afstanden en hoeken
opmeten.
- V1 en V2: via een voorwaartse insnijding, zowel hoog als laag niveau
- A1 en A2: via een achterwaartse insnijding, zowel hoog als laag niveau
- Poolcoördinaten of de voelstraalmethode: op het laagste niveau
- Rechthoekige coördinaten of meet lijnmethode: op het laagste niveau

Keuze van een assenstelsel


Keuze van het assenstelsel is vrij te kiezen, de overgang van X’ naar Y’ gebeurt
via een transformatie. Wel moet hiervoor het coördinaat A gekend zijn met de
richting van 1 v.d. 2 assen t.o.v. elkaar.

Referentierichtingen
GN = geografische noorden, dit is de richting aan de meridiaan in punt A. Dit is
een vast fysische gegeven in punt A en onafhankelijk van de kaartprojectie.
Hiervoor is het volgende nodig:

- Uit astronomische metingen


- Met behulp van gyrotheodoliet

MN = magnetische noorden, dit is de richting van de magneetnaald met behulp


van de kompas of boussoletheodoliet.

Y = kaartnoorden wat afhankelijk is van kaartprojectie

AB = willekeurige richting, het lijnstuk wordt georiënteerd van A naar B


De kaarthoek ϕAB wordt bepaalt van A  B en niet van een punt, wel te bepalen
van een zijde. Ook bestaat ϕBA wordt bepaalt van B  A.

De kaarthoek wordt ook de liggingshoek of argument genoemd. De conventies


zijn als volgt:

- Postief in uurwijzerin
- Wordt geteld van 0 tot 400gon

Voor ϕAB en ϕAB geldt:

Voor de bepaling van ϕAB geldt:

Fundamentele formules
Fundamenteel = geldig in een rechtshandig assenstelsel waar geen aanpassing
nodig zijn aan de formules. Wel is er een aanpassing nodig bij het overgaan naar
een linkshandig assenstelsel.

A (Xa, Ya) en B (Xb, Yb) zijn beide gekend:

Kaarthoek ϕAB :

De horizontale afstand LAB :

A (Xa, Ya), ϕAB , LAB zijn gekend:

Punt B kan bepaalt worden:

Xb = Xa + LAB•sin(ϕAB)

Yb = Ya + LAB•cos(ϕAB)

Dit is altijd een plusteken waarbij het minteken volgt uit de sin/cos.
Geografische azimut = hoek van het geografische noorden naar de willekeurige
richting.

Magnetische azimut = hoek van het magnetische noorden naar de willekeurige


richting.

Magnetische declinatie = hoek tussen het geografische noorden en he


magnetische noorden. Deze varieert in de tijd en ruimte. Er zijn seculaire,
dagelijkse (schommeling van ..h tot …h) en toevallige variaties (vb. onweer). Ook
storingen door metalen constructies, gereedschap,….

Besluit, oriëntering t.o.v. Am is weinig betrouwbaar en weinig precies.

Convergentie der meridianen = meridianen lopen niet // waardoor de hoek tussen


het geografische noorden en de kaartnoorden niet constant is. Is afhl van het
gekozen kaartprojectie, lengte-, en breedteligging.

You might also like