Verbetersleutel Zenuwstelsel en Hormonaal Stelsel Leerwerkboek

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 108

THEMA 03 HOE GEBEURT DE

COÖRDINATIE TUSSEN
PRIKKEL EN REACTIE BIJ
MENSEN EN ANDERE
DIEREN?
CHECK IN 169
VERKEN 171

` HOOFDSTUK 1: Hoe coördineert het zenuwstelsel


de reacties op prikkels? 173
1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel? 173
A Indeling naar bouw 173
B Soorten neuronen en zenuwen 180
C Indeling naar functie 185
1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie
in het zenuwstelsel? 186
A Informatieoverdracht 186
B Impulsgeleiding 188
C Impulsoverdracht tussen neuronen 197
D Informatieverwerking 200
1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex? 206
A Hoe wordt een gewilde beweging geregeld? 206
B Welke zenuwbaan volgt een impuls bij een reflex? 209
C Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex? 214
1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase? 216
1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren? 220
Hoofdstuksynthese 222

167
` HOOFDSTUK 2: Hoe coördineert het hormonale stelsel
de reacties op prikkels? 228
2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor? 228
2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen? 232
2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen
in het feedbacksysteem? 236
A Regeling bloedsuikerspiegel 236
B Mechanisme om de calciumconcentratie op peil te houden 243
C Regeling stresshormonen 247
D Werking schildklier
2.4 Wat kan de werking van het hormonale stelsel verstoren? 252
A Diabetes type 1 252
B Diabetes type 2 252
Hoofdstuksynthese 254

THEMASYNTHESE 258
CHECKLIST 260
PORTFOLIO
CHECK IT OUT 261
AAN DE SLAG 262
OEFEN OP DIDDIT
LABO'S 393

168
CHECK IN

Î Leer het wiel!


Uitdaging!

Hou je lichaam in balans terwijl je


de zijwaartse radslag uitvoert.

WAT HEB JE NODIG?

voldoende ruimte om de oefening


uit te voeren
een assistent
een flinke portie durf

HOE GA JE TE WERK?

1 Ga goed rechtop staan. Steek je handen in de lucht. Kijk naar de plek waar je je handen gaat
plaatsen.
2 Richt je linkervoet naar die plek. Je linkerbeen mag plooien, je steunt daarop. Houd je andere been
(het rechterbeen) gestrekt naar achter.
3 Plooi je bovenlichaam naar voor en houd je armen daarbij gestrekt.
4 Zet je handen na elkaar op de grond. Je linkerhand raakt eerst de grond, je rechter daarna.
5 Zwaai tegelijk je gestrekte rechterbeen omhoog. Je linkersteunbeen volgt daarna.
6 Laat je rechterbeen verder zwaaien en weer contact maken met de grond. Draai bij het neerzetten je
rechtervoet wat naar je armen. Je assistent houdt je veilig.
7 Oefen totdat de beweging vloeiend wordt.

THEMA 03 check in 169


WAT GEBEURT ER?

1 Welke prikkels word je gewaar tijdens het uitvoeren van het wiel?

Uitwendige prikkels zoals de stand van je handen en voeten, evenwicht … Mogelijk ook inwendige

prikkels zoals spanning.

2 Op welke spieren doe je voornamelijk beroep om het wiel uit te voeren?

Spieren in je bovenarm (biceps en triceps) om je lichaamsgewicht te ondersteunen, beenspieren om je

van de grond af te zetten, spieren in de pols en rug …

3 Welke onbewuste processen spelen zich af in je lichaam?

Je hartslag neemt toe, je ademhaling wordt frequenter, je gaat zweten …

HOE ZIT DAT?

Het wiel nauwgezet aanleren kost tijd en moeite. Mogelijk lukt het je niet meteen. Je zintuigen draaien immers
overuren door de vele prikkels. Waar zet je je handen? Hoe ver is dat van je af? Hoe hoog zit je hoofd van de grond?
Zijn je spieren voldoende opgespannen?
Na detectie van de prikkels wordt de informatie verzonden en verwerkt nog voor je maar één (veilige) stap zet. Welk
systeem selecteert de belangrijke prikkels, berekent de opeenvolgende bewegingen in stappen? Het wiel verlangt
immers heel wat gecoördineerde gewenste spierbewegingen na elkaar. Hoe worden de juiste impulsen naar de
verschillende spieren verstuurd? Hoe weten je spieren wat ze precies moeten doen en hoe voeren ze dat uit?
Daarnaast gebeuren er ook tal van andere onbewuste processen in je lichaam. Gelukkig moet je daar niet over
nadenken en gebeuren die processen vanzelf, maar hoe regelt je lichaam dat?

?
` Hoe ontvangen effectoren informatie over een prikkel?
` Hoe gebeurt het verwerken van de informatie over prikkels?
` Hoe wordt bepaald welke effectoren aan de slag moeten en wat de gepaste reactie wordt?
` Hoe regelt het lichaam onbewuste reacties?

We zoeken het uit!

170 THEMA 03 check in


VERKEN

Î Hoe werken regelsystemen?


OPDRACHT 1

Vul de tekst en het schema aan met de correcte begrippen. Kies uit:

bijsturen – effectoren – conductor – gewenste toestand – hormonale stelsel – informatie –


meten – prikkel – reactie – receptoren – regelsystemen – zenuwstelsel

Je wilt prettig kunnen ‘wonen’ in je lijf, ondanks de soms veranderende omstandigheden van buitenaf of binnenin:

je wilt het niet te warm of te koud hebben, je wilt voldoende brandstof, bouwstoffen en zuurstofgas in je lichaam, je

wilt de juiste vochtbalans, en ga zo maar door …

In thema 1 leerde je dat een organisme over regelsystemen beschikt om veranderingen

op te vangen en het lichaam optimaal te laten werken in veranderende omstandigheden. Regelsystemen helpen je

bij het meten , controleren en indien nodig bijsturen van bijvoorbeeld de

lichaamstemperatuur, vochthuishouding, een angstaanjagende situatie …

Je leerde dat je prikkels kunt opvangen met receptoren .

Het zenuwstelsel of het hormonale stelsel , de conductoren, geleiden vervolgens

de informatie van de prikkel naar de effectoren , die op hun beurt een reactie uitvoeren.

prikkel
waarneembare verandering

receptor
lichaamsdeel dat de prikkel herkent en opvangt

signaal

conductor
lichaamsdeel dat informatie geleidt

signaal

effector
lichaamsdeel dat een reactie uitvoert

reactie
actie als antwoord op de prikkel

THEMA 03 verken 171


OPDRACHT 2

Bekijk de situaties. Overleg met je buur en zet een kruisje bij elk gepast antwoord.

Een warmtereceptor registreert ‘te warm’, je gaat


zweten. Je ziet een enge spin en je loopt vlug weg.
X coördinatie door zenuwstelsel X coördinatie door zenuwstelsel
coördinatie door hormonale stelsel X coördinatie door hormonale stelsel

Een koudereceptor registreert ‘koude’ en je krijgt


kippenvel. Tijdens de puberteit krijg je okselhaar en schaamhaar.
X coördinatie door zenuwstelsel coördinatie door zenuwstelsel
coördinatie door hormonale stelsel X coördinatie door hormonale stelsel

OPDRACHT 3

Je leerde al dat het zenuwstelsel en het hormonale stelsel conductoren zijn. Som hieronder
enkele delen van het zenuwstelsel en het hormonale stelsel op die jij al kent. Overleg met je buur.

Delen zenuwstelsel Delen hormonaal stelsel

persoonlijk antwoord persoonlijk antwoord

172 THEMA 03 verken


HOOFDSTUK 1

Î Hoe coördineert het


zenuwstelsel de reacties
op prikkels?

LEERDOELEN

Je kunt al:

M het belang van receptoren voor het waarnemen van prikkels


omschrijven;

M de structuren beschrijven die in het lichaam voor coördinatie zorgen;

M de rol van conductoren beschrijven.

Je leert nu:

M uit welke delen het zenuwstelsel is opgebouwd; De uitdaging van het wiel
M omschrijven wat een neuron is en de onderdelen ervan benoemen; wordt nog groter voor
mensen met een bionische
M het verband tussen een neuron en een zenuw omschrijven; arm of been. Zij kunnen
M hoe de geleiding en overdracht van informatie gebeurt in het het wiel echter net zo goed
zenuwstelsel; uitvoeren. Ook zij controleren
en sturen vanuit hun wil de
M hoe het doorgeven van een impuls een samenwerking is tussen een
bewegingen aan, maar zij
elektrisch en een chemisch proces;
sturen hun impulsen naar
M hoe de informatie verwerkt wordt in het centrale zenuwstelsel; hun elektronische robotarm

M het verschil tussen een reflex en een gewilde beweging; of -been. Hoe doen zij dat?
Om die vragen te kunnen
M hoe het zenuwstelsel bijdraagt tot homeostase; beantwoorden, bestuderen we
M hoe de werking van het zenuwstelsel verstoord kan worden. eerst de mogelijke wegen die
een impuls aflegt.

1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel?

A Indeling naar bouw en ligging

Dankzij je zenuwstelsel kan informatie worden doorgegeven vanuit


de receptoren tot bij de effectoren, ook al bevinden die zich op erg
verschillende plekken in je lichaam. Je weet dat het zenuwstelsel is
opgebouwd uit zenuwen, maar wat zijn zenuwen nu eigenlijk?
Zenuwen bestaan uit zenuwcellen of neuronen. Ze brengen informatie met
hoge snelheid over van de ene plaats in je lichaam naar de andere.

THEMA 03 hoofdstuk 1 173


Hoewel er verschillende soorten neuronen bestaan, kun je bij de meeste
neuronen drie duidelijke delen herkennen, die elk een specifieke functie
hebben.
Het cellichaam bevat de celkern en heel wat andere celorganellen.
Het cellichaam is meestal verbonden met veel dunne, vertakte uitlopers, die
informatie naar het cellichaam brengen. Die uitlopers worden de dendrieten
genoemd.
Het cellichaam stuurt de informatie dan verder naar andere cellen via een
zeer lange uitloper, soms langer dan één meter, die meestal alleen op het
einde vertakt is: het axon.

De uiteinden van het axon maken contact met andere cellen zoals neuronen,
spiercellen of kliercellen. Die uiteinden zijn knotsvormig verdikt en noemen
we de eindknopjes.

Het axon kan omgeven zijn door een myelineschede. Myeline is een
vetachtige stof die aangemaakt wordt door speciale cellen van het
zenuwstelsel, de cellen van Schwann. De myelineschede heeft sterk
isolerende eigenschappen en speelt een belangrijke rol in de snelheid
van impulsgeleiding. De myelineschede wordt op regelmatige plaatsen
onderbroken en die onderbrekingen worden de insnoeringen of knopen van
Ranvier genoemd.

3D
dendrieten
axon
myelineschede eindknopjes

cellichaam celkern
knoop van doorsnede in lengte
Ranvier

celkern

axon
Afb. 97 Cel van Schwann
Delen van een neuron produceert myeline.

OPDRACHT 4

Bestudeer de figuur van een neuron.


1 Schrijf in de tabel de juiste letter bij het onderdeel van het neuron.

a
g

e f

d
c

Afb. 98

174 THEMA 03 hoofdstuk 1


Letter in figuur Onderdeel Letter in figuur Onderdeel

B axon F myeline

G eindknopje E insnoering of knoop van Ranvier

C cellichaam D celkern

A dendrieten

2 Teken met een pijl in welke richting informatie doorheen het neuron loopt.

Een zenuw is een bundel met lange uitlopers van verschillende zenuwcellen.
Die bundel van uitlopers wordt samengehouden en beschermd door
een bindweefselschede. Op hun beurt worden meerdere zenuwbundels
samengehouden door een stevige bindweefselmantel.
Binnenin dat bindweefsel lopen bloedvaten: zij voorzien alle aanwezige
structuren van onder andere zuurstofgas en voedingstoffen.

zenuw
zenuwbundel
axon of lang
dendriet

bindweefselschede
bloedvat
Afb. 99
Een zenuw is een bundel met lange uitlopers van zenuwcellen.

Er zijn verschillende zenuwbundels, elk met hun specifieke locatie en


eigenschappen.
• Zo geleiden sommige ruggenmergzenuwen, zoals de kuitzenuw, impulsen
vanuit je ruggenmerg naar effectoren, bijvoorbeeld naar bepaalde
spieren in je voet.
• Andere ruggenmergzenuwen zorgen voor de tegengestelde geleiding, dus
A
bijvoorbeeld vanuit receptoren in je voet naar je ruggenmerg.
• Uit de hersenstam ontspringen dan weer hersenzenuwen. Je
hersenzenuwen geven voornamelijk informatie aan je hoofd en nek. Dat
zie je op afbeelding 100.

Afb. 100
A Ruggenmergzenuwen ontspringen
uit ruggenmerg.
B Vanuit je hersenen en hersenstam
ontspringen hersenzenuwen.

THEMA 03 hoofdstuk 1 175


De ruggenmergzenuwen én de hersenzenuwen behoren tot het perifere
zenuwstelsel. Ook de grensstrengen die parallel rondom de buitenkant
van je wervelkolom liggen, behoren tot het perifere zenuwstelsel. De
grensstrengen zijn twee bundels zenuwcellen die tal van organen met je
ruggenmerg verbinden.

ruggenmerg rugzijde

spinaal
grensstreng ganglion

grensstreng-
ganglion

ruggenmergzenuw
buikzijde

Afb. 101
Grensstrengen liggen parallel naast de wervelkolom.

OPDRACHT 5

Noteer bij beide figuren de nummers van de


correcte onderdelen van het zenuwstelsel.
4
Kies uit: ruggenmergzenuwen (1), ruggenmerg (2),
hersenzenuwen (3), hersenen (4) en grensstrengen (5). 3
2
buikzijde
2
1 5

ruggenmergvliezen

wervel

rugzijde
Afb. 102 Afb. 103

176 THEMA 03 hoofdstuk 1


De hersenen en het ruggenmerg vormen samen het centrale zenuwstelsel
(CZS). De grote hersenen liggen bovenaan je hersenen. Het is het deel
met de talloze groeven en windingen. Ze bestaan uit twee hemisferen
of hersenhelften, die onderling verbonden zijn via de hersenbalk. Elke
hersenhelft is verdeeld in vier lobben: de frontale lob of voorhoofdslob, de
wandlob met daaronder de slaaplob, en de achterhoofdslob.
De kleine hersenen ten slotte, liggen achteraan onder de grote hersenen.
Ook die bestaan uit twee hemisferen.

wandlob
voorhoofdslob
voorhoofdslob

achterhoofdslob

wandlob

slaaplob
slaaplob kleine hersenen
hersenstam
achterhoofdslob
ruggenmerg
linkerhemisfeer rechterhemisfeer

Afb. 104
Bovenaanzicht en zijaanzicht van de hersenen

Onze hersenen worden tegen schokken en stoten beschermd door de


schedel. De hersenvliezen met hersenvocht ertussen zorgen hier ook voor
een extra bescherming. De hersenen drijven als het ware in het hersenvocht
en ondervinden daardoor veel minder hinder van de zwaartekracht of plotse
versnellingen.

grote hersenen hersenvliezen


schedel hard spinnenwebvlies zacht
hersenvlies hersenvlies

hersenstam kleine
hersenen
bloedvaten hersenen

Afb. 105
De schedel en de hersenvliezen beschermen de hersenen.

THEMA 03 hoofdstuk 1 177


Het ruggenmerg wordt beschermd door ruggenwervels en drie
ruggenmergvliezen. De ruggenmergvliezen zijn een voortzetting van de
hersenvliezen.

Afb. 106
Microscopische foto
doorsnede ruggenmerg

De tussenhersenen zitten verstopt onder de grote hersenen.


In die tussenhersenen liggen onder andere de thalamus, de hypothalamus,
en de hypofyse. Die drie delen maken hormonen aan: regelende stoffen die
andere cellen in je lijf aan het werk zetten en getransporteerd worden via de
bloedbaan.

hersenbalk grote hersenen


3D
thalamus
tussenhersenen

hypothalamus

hypofyse
hersenstam kleine hersenen
Afb. 107
Overlangse doorsnede van de hersenen

De hersenstam bevindt zich tussen de tussenhersenen en het ruggenmerg.


De hersenstam gaat zonder duidelijke begrenzing over in het ruggenmerg.
Dat is een buisvormige streng, gelegen in het wervelkanaal.

178 THEMA 03 hoofdstuk 1


WEETJE

Het wervelkanaal ontstaat doordat wervelgaten van de op elkaar gelegen wervels een tunnel vormen. Het
ruggenmerg is dus beschermd door de wervelkolom.
Tussen de wervellichamen liggen kraakbenige tussenwervelschijven. Ze maken de beweeglijkheid van de
wervelkolom mogelijk en dienen als schokdemper voor de verschillende wervels tijdens de beweging.
Tussen opeenvolgende wervels is aan beide kanten een opening, het tussenwervelgat. Doorheen de
tussenwervelgaten treden de ruggenmergzenuwen, die links en rechts van het ruggenmerg ontspringen, uit
het wervelkanaal.
A wervelgat
wervellichaam
rugzijde

buikzijde

A B
7 halswervels
B 8 paar
buikzijde halszenuwen
tussen-
wervel- wervelgat
lichaam
wervelgat

rugzijde
12 borstwervels
ruggenmerg
12 paar
Fig. 9.40 Wervel borstzenuwen
A Bovenaanzicht
B Zijaanzicht

A rugzijde buikzijde
buikzijde
rugzijde buikzijde
tussenwervelgat

rugzijde
5 lendenwervels 5 paar
lendenzenuwen

buikzijde
B
ruggenmerg-
zenuw 5 heiligbeenwervels 5 paar
heiligbeenzenuwen

4 staartwervels 1 paar staartzenuwen


tussenwervel-
schijf

A Zijaanzicht van de wervelkolom


rugzijde B Zijaanzicht van een overlangse doorsnede van de wervelkolom
met ruggenmerg en ruggenmergzenuwen. Het ruggenmerg
ruggenmerg vult het wervelkanaal slechts gedeeltelijk; ter hoogte van de
lendenwervels is het wervelkanaal gevuld met een bundel van
A Zijaanzicht van twee op elkaar volgende wervels. ruggenmergzenuwen.
Tussen op elkaar volgende wervels is er zowel links als
rechts een tussenwervelgat.
B Twee wervels met ruggenmerg in het wervelkanaal.
Aan het ruggenmerg ontspringen ruggenmergzenuwen.

Afb. 108

Op een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg zie je dat het ruggenmergkanaal dorsale hoorn rugzijde
ruggenmerg uit grijze stof bestaat, omgeven door witte
stof. De grijze stof vormt een vlindervormige figuur met vier
opvallende uitlopers of hoornen: twee dorsale hoornen
en twee ventrale hoornen. Dorsaal betekent ‘aan de
rugzijde gelegen’, ventraal ‘aan de buikzijde'. In het midden
van de grijze stof loopt het ruggenmergkanaal, dat met grijze stof buikzijde
ventrale hoorn
witte stof
ruggenmergvocht gevuld is. Het ruggenmergvocht en het
Afb. 109
hersenvocht vormen één doorlopend geheel. Doorsnede van het ruggenmerg

THEMA 03 hoofdstuk 1 179


De geleiding van informatie gebeurt door zenuwcellen of neuronen.
Aan een neuron kunnen we verschillende delen onderscheiden:
• de dendrieten: korte, sterk vertakte uitlopers die informatie naar het
cellichaam brengen. Een neuron kan vele dendrieten hebben;
• het cellichaam;
• het axon: lange uitloper die alleen aan het uiteinde vertakt is. Het
uiteinde van elke vertakking is verbreed, de eindknopjes. Het axon
brengt informatie naar andere cellen. Het axon kan omgeven zijn
door een myelineschede die op regelmatige plaatsen ingesnoerd is
(knopen van Ranvier).

Op basis van de ligging delen we het zenuwstelsel in twee delen in.


• Het centrale zenuwstelsel met de hersenen en het ruggenmerg ligt
centraal in het lichaam en wordt beschermd door de wervels van de
wervelkolom, de schedel, vliezen en vocht.
• Het perifere zenuwstelsel loopt door het hele lichaam. Het
is opgebouwd uit hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen en
grensstrengen. Die zenuwen vervoeren impulsen van de receptoren
naar het centrale zenuwstelsel, en van daaruit naar de effectoren.

` Maak oefening 1 t/m 5.

B Soorten neuronen en zenuwen

OPDRACHT 6

Lees de tekst en beantwoord


normaal dropvoet
de vragen.
Wanneer je te lange tijd met gekruiste
benen op een stoel zit, kan het
gebeuren dat het je daarna niet meer
lukt om een stoeprand op te stappen
of een trap te nemen. Je probeert je
voet wel op te heffen, maar je spieren
slagen er niet meer in je tenen met
je voet omhoog te trekken. Door met kuitzenuw
je benen voortdurend gekruist te
zitten, oefen je met je onderste knie
druk uit op een zenuw in de holte
achter de knie erboven. De zenuw
raakt bekneld, krijgt daardoor te
weinig voedsel en zuurstofgas en kan
schade oplopen. Men spreekt van een
dropvoet. Afb. 110

180 THEMA 03 hoofdstuk 1


1 Beoordeel met goed of fout en leg uit: ‘Een dropvoet is een spierziekte’.

Fout, je spieren zijn niet defect. Je zenuw geeft niet langer impulsen door tot aan je voet.

2 Tot welk type zenuw behoort de kuitzenuw, als je weet dat de kuitzenuw het ruggenmerg verbindt met
de spieren die de voet heffen?

ruggenmergzenuw

3 Gebruik de afbeelding om de lengte van de axonen in die kuitzenuw in te schatten.

± 1 à 1,5 m

Als je zenuwstelsel niet goed werkt, zoals bij een dropvoet, worden bepaalde
impulsen niet doorgegeven in je lichaam. Drie verschillende typen neuronen
spelen daarbij een cruciale rol. Het onderscheid tussen die neuronen
wordt gemaakt op basis van de richting waarin ze de impuls doorgeven.
Elk type vertoont eveneens een kenmerkende bouw. Je vindt ze terug op
afbeelding 111.

schakelneuronen schakelneuronen
motorisch
neuron geleidt
sensorisch impuls
neuron
motorisch
neuron

je armspieren
trekken samen

sensorisch neuron
geleidt impuls

mechanoreceptoren in je hand
maken impulsen aan wanneer je Afb. 111
een bal in je hand voelt vallen

THEMA 03 hoofdstuk 1 181


OPDRACHT 7

Een baseballspeler vangt en gooit een bal. Gebruik afbeelding 111 om de vragen te
beantwoorden.
1 Welke receptor neemt het vangen van de bal waar?

mechanoreceptoren in de huid en eventueel fotoreceptoren in het oog

2 Geef bij elk stap tussen het opvangen en het wegwerpen van de bal aan welke cellen daarvoor
verantwoordelijk zijn.

Stappen Cellen

1 De prikkel omzetten naar een impuls mechanoreceptoren

2 De impuls geleiden van de receptor


sensorische neuronen
naar de hersenen

3 De impuls verwerken in de hersenen schakelneuronen

4 De impuls geleiden vanuit de hersenen


motorische neuronen
naar de armspieren

3 Welke effector zorgt voor de reactie van de baseballspeler? de armspieren

Bij baseball worden er impulsen doorgegeven via meerdere neuronen.


Daarbij spelen drie typen neuronen een rol.

1 Sensorische of afferente neuronen


Deze neuronen ontvangen impulsen van receptoren. Ze brengen de
impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel.
Een sensorisch neuron herken je aan de twee lange uitlopers: de
dendriet is verbonden met de receptor, het axon loopt naar het centrale
zenuwstelsel. De dendriet kan wel een meter lang zijn en je hele arm of
been overbruggen.

2 Motorische of efferente neuronen


Neuronen die impulsen geleiden vanuit het centrale zenuwstelsel naar de
effectoren. Deze neuronen kunnen spieren of klieren in werking zetten.
Een motorisch neuron heeft korte dendrieten en een lang axon met
myeline. Dat axon kan tot meer dan één meter lang zijn.

3 Schakelneuronen
Neuronen die impulsen overbrengen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze
liggen dus in het ruggenmerg of in de hersenen.
Schakelneuronen kunnen impulsen ontvangen van sensorische neuronen
en doorgeven aan motorische neuronen of andere schakelneuronen.
Ze hebben talrijke dendrieten en korte axonen, vaak zonder of met maar
weinig myeline.

182 THEMA 03 hoofdstuk 1


WEETJE

Fantoompijn is een pijngevoel vanuit een


lichaamsdeel dat je niet meer hebt. Daarbij
kan het bijvoorbeeld gaan om pijn vanuit een
geamputeerde borst, been, arm of zelfs kies.
Het kan dus gebeuren dat je kiespijn blijft
bestaan nadat je tand met wortel en zenuw al
verwijderd werd. Het zijn de schakelneuronen
in de hersenen die deze foutieve impulsen geven en de fantoompijn
veroorzaken. Meer dan de helft van de mensen met een verwijderde
ledemaat heeft weleens fantoompijnen. Die pijnen voelen dan als
zeurderig, brandend of tintelend.

Een zenuw bestaat uit vele zenuwcellen en kan onderdelen van verschillende
soorten neuronen bevatten.
• Sensorische zenuwen bevatten axonen en dendrieten van sensorische
neuronen.
• Gemengde zenuwen bevatten uitlopers van sensorische en motorische
neuronen.
• Motorische zenuwen bevatten enkel axonen van motorische neuronen die
naar effectoren lopen.

Omdat zenuwen vele zenuwcellen bevatten, kunnen er gelijktijdig meerdere


impulsen worden verstuurd tussen het centrale zenuwstelsel en de
receptoren en effectoren rondom.

Al naargelang de richting waarin impulsen doorgegeven worden en de


bouw van de neuronen, spreekt men van drie typen:
• sensorische of afferente neuronen: geleiden impulsen van een
receptor naar het centrale zenuwstelsel;
• motorische of efferente neuronen: geleiden impulsen vanuit het
centrale zenuwstelsel naar effectoren;
• schakelneuronen: geleiden impulsen tussen verschillende soorten
neuronen binnen het centrale zenuwstelsel.

Zenuwen worden onderverdeeld in sensorische zenuwen, motorische


zenuwen en gemengde zenuwen, al naargelang ze uitlopers bevatten
van respectievelijk sensorische neuronen, motorische neuronen of
beide.

` Maak oefening 6.

THEMA 03 hoofdstuk 1 183


OPDRACHT 8 DOORDENKER

Beantwoord de vragen.
Bij een aangezichtsoperatie is de chirurg erg voorzichtig.
Hij wil vooral geen schade toebrengen aan de
aangezichtszenuwen. Op deze foto kun je er zelf één
opmerken.
1 Duid de zenuw aan met een pijl.
2 Leg aan de hand van de kleur van de
aangezichtszenuw uit waarom jij precies daar je pijl Afb.
tekende. Tip: net als room is myeline een vetstof. 112

Axonen en lange dendrieten van sensorische en motorische neuronen bevatten vaak heel wat

myeline. Dat maakt dat ook een aangezichtszenuw een witte kleur vertoont.

3 Ook een dwarsdoorsnede van je ruggenmerg laat kleurcontrast zien. Duid met een pijl aan op de foto
welk deel van je ruggenmerg geen schakelneuronen bevat.

ruggenmerg

Afb. 113 Afb. 114

4 Motiveer waarom je dat deel aanduidde.

Schakelneuronen bevatten zeer weinig myeline. Ze worden daarom ook weleens grijze stof

genoemd. De witte stof hier bevat wel axonen en dendrieten, en dus wel myeline.

OPDRACHT 9 ONDERZOEK

Voer een microscopieoefening van zenuwweefsel uit. Gebruik Labo 10 op p. 393.

184 THEMA 03 hoofdstuk 1


C Indeling naar functie

grote hersenen Je leerde al dat het zenuwstelsel ingedeeld kan worden op basis van ligging:
het centrale en perifere zenuwstelsel. We kunnen het zenuwstelsel nog op
een andere manier indelen, namelijk op basis van functie. Op basis van
kleine hersenen
functie onderscheiden we het somatische of animale zenuwstelsel en het
hersenstam
autonome zenuwstelsel.
• Somatisch of animaal zenuwstelsel: helpt bij de bewuste waarnemingen,
verwerking van de informatie en het uitvoeren van daarbij gewenste
bewegingen. Het somatische zenuwstelsel regelt dus de interactie tussen
het individu en zijn omgeving.
• Autonoom zenuwstelsel: regelt de automatische processen zoals hartslag,
ademhaling, spijsvertering … . Het autonome zenuwstelsel controleert
alle onbewuste levensprocessen binnen het individu.

• Het somatische zenuwstelsel zorgt voor de bewustwording en de


Afb. 115
bewuste reacties.
Deel van het autonome zenuwstelsel • Het autonome zenuwstelsel regelt de onbewuste levensprocessen in
het individu.

` Maak oefening 7.

WEETJE

De eerste schooldag ontvang je je lesrooster. Oei, de sportles


staat het lesuur net na de middag gepland. Waarschijnlijk
vind je dat niet leuk. Waarom is dat?

Omdat tijdens het sporten je middageten nog zwaar op

je maag kan liggen.

Waardoor komt dat?


Het autonome zenuwstelsel bestaat uit twee systemen die een tegengestelde werking hebben: het
sympatische en het parasympatische zenuwstelsel. Wanneer het ene systeem werkt, is het andere systeem in
rust.
• Het sympatische zenuwstelsel is werkzaam wanneer je actief bent, bijvoorbeeld tijdens de sportles. Het
zorgt er onder andere voor dat je hartslag stijgt, je ademhaling toeneemt, de hoeveelheid glucose in je
bloed stijgt … Op dat moment komt je spijsvertering min of meer stil te liggen. Daarom wordt tijdens het
sporten je eten bijna niet meer verteerd en blijft het op je maag liggen.
• Het parasympatische zenuwstelsel heeft een tegenovergestelde invloed. Het brengt het lichaam tot
een normale rusttoestand. Het vertraagt je hartslag en ademhaling, en het remt de werking van de
skeletspieren. Je spijsvertering en urinevorming kan dan veel gemakkelijker plaatsvinden.

De werking van het sympatische en parasympatische systeem is bij een lichaam in evenwicht nauwkeurig op
elkaar afgestemd: als je actiever wordt neemt de sympatische invloed toe en de parasympatische invloed af.
Het omgekeerde gebeurt als je passiever wordt.

THEMA 03 hoofdstuk 1 185


1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie in het
zenuwstelsel?

A Informatieoverdracht

OPDRACHT 10

Hoe snel reageer je op kleurverandering van een verkeerslicht? Scan de QR-code en test
het uit.
1 Herhaal de test vijf keer en noteer jouw gemiddelde reactietijd in de kolom.

𝒕 (reactietijd)

jouw gemiddelde
reactietijd

TEST JE REAC-
snelste leerling
TIESNELHEID

2 Noteer in de kolom ook de gemiddelde reactietijd van de snelste leerling.


3 Zoek een verklaring voor het verschil in gemiddelde reactietijd tussen leerlingen.

De snellere leerlingen gamen, sporten ...

4 Wat kun je daaruit besluiten?

Reactiesnelheid kan getraind worden

5 Waarom gebruikt men de eenheid ‘milliseconden’ (ms) in dit experiment


en niet gewoon ‘seconden’ (s)?

We reageren zo snel op deze prikkel, dat we een kleinere eenheid

moeten gebruiken om de meetresultaten weer te geven.

6 Op welke prikkel reageer je?

licht

7 In welk zintuig bevinden zich de receptorcellen om die prikkel waar te nemen?

in het oog

Een prikkel die wordt opgevangen door een receptor, wordt omgezet in
een signaal of impuls waardoor een reactie kan volgen. Dat zoiets snel kan
gaan, stelde je vast in opdracht 10. Je leerde al dat het zenuwstelsel een
geleider of conductor is; het transporteert namelijk een signaal door het
lichaam. Een signaal getransporteerd door het zenuwstelsel noemen we een
neuraal signaal of impuls. Maar hoe werken de verschillende delen van het
zenuwstelsel samen om een reactie op de prikkel te doen ontstaan?

186 THEMA 03 hoofdstuk 1


informatieoverdracht

prikkel receptor sensorisch hersenen motorisch spier


neuron neuron
Afb. 116

Je ziet het groene licht en je klikt op de knop. De receptoren bevinden zich


prikkel
vaak op een heel andere plek dan de effectoren. In het schema kun je het
waarneembare
verandering doorgeven van informatie van de receptor tot effector volgen. Je merkt dat
er op verschillende plaatsen informatie moet worden doorgegeven; dat
noemen we informatieoverdracht. Die informatieoverdracht gebeurt door het
receptoren versturen van signalen en kan op verschillende manieren.
Het verkeerslicht wordt groen! Fotoreceptoren in het netvlies registreren de
signaal lichtprikkel. De fotopigmenten in die receptoren worden belicht waardoor
er chemische energie vrijkomt waarmee een zenuwsignaal wordt opgewekt.
sensorische Sensorische zenuwcellen geven via het centrale zenuwstelsel dat signaal
neuronen door naar een specifieke plaats in de hersenen. In de hersenen werken
meerdere neuronen samen om de reactie op de prikkel te bepalen. Zo'n
groep van samenwerkende neuronen noemen we een verwerkingscentrum of
CZS hersencentrum. Zo heb je een groep neuronen die het beeld van het groene
licht interpreteren, het gezichtscentrum. Die informatie wordt doorgegeven
aan andere centra in de hersenen die de reactie bepalen. Zij geven op hun
motorische beurt signalen door aan de motorische centra die de spieren besturen. Via
neuronen de motorische neuronen vertrekt vanuit de hersenen het signaal naar de
spieren. Je klikt op de knop!
signaal
Als we de weg van receptor tot effector volgen, stellen we vast dat er
effectoren informatie binnen een neuron moet worden geleid; dat noemen we de
impulsgeleiding. De hele informatieoverdracht loopt over verschillende
neuronen. Er zal dus ook informatie tussen neuronen moeten worden
overgebracht; dat noemen we de impulsoverdracht. Hieronder valt ook de
informatieoverdracht tussen de receptor en effector met hun aansluitende
neuronen. Een reactie op een prikkel kan niet ontstaan zonder de verwerking
van de gegevens.

THEMA 03 hoofdstuk 1 187


WEETJE

Alcohol heeft een verdovende werking


op de hersenen. Daardoor reageert
iemand die alcohol heeft gedronken
trager dan normaal. De controle
over zijn been- en armspieren gaat
achteruit, het gezichtsvermogen
wordt minder en hij kan zich steeds
slechter concentreren. Een voorbeeld:
een bestuurder rijdt 80 km per uur
(= 22 meter per seconde). Na 3 of 4 glazen bier reageert hij een halve
seconde langzamer. Als hij plots moet remmen, heeft hij dus 11 meter
meer nodig om tot stilstand te komen dan in nuchtere toestand.

De informatieoverdracht is de geleiding van informatie van receptor tot


effector. De neuronen brengen informatie van de receptoren naar de
verwerkingscentra of hersencentra in de hersenen en van daaruit naar
de effectoren.
• We onderscheiden twee vormen van informatieoverdracht:
• de impulsgeleiding binnenin het neuron,
• de impulsoverdracht tussen receptor en neuron, tussen twee
neuronen en tussen neuron en effector.

B Impulsgeleiding

Neuronen brengen informatie met hoge snelheid over van de ene plaats in
je lichaam naar de andere. Hoe gebeurt de communicatie over een grote
afstand in ons lichaam? De afstand van je ogen tot de hersenen is niet zo
groot, maar van de hersenen naar je vingers bedraagt toch één meter. En bij
sommige dieren is die afstand nog veel groter.

3 meter
Afb. 117
De afstand tussen receptoren en verwerkingscentra kan snel
oplopen bij grotere diersoorten, zoals deze blauwe vinvis.

188 THEMA 03 hoofdstuk 1


OPDRACHT 11

Hoe geleiden neuronen informatie?


Benodigdheden:
plakband
10 dominostenen
meetlat (30-40 cm)

Afb. 118
Voorbereiding Dominostenen worden op een lat vastgekleefd met plakband.

• Meet de lengte (langste zijde) van een dominosteen.


• Snijd tien stukjes plakband af die ongeveer even lang zijn als een dominosteen.
• Plaats de eerste dominosteen nabij het einde van de lat. Maak de achterzijde van de dominosteen vast
met een stukje plakband (zie figuur).
• Plaats na de eerste een tweede dominosteen op een afstand van drie vierde van de dominolengte.
Bevestig die steen op een gelijkaardige manier.
• Plaats de volgende acht dominostenen telkens op dezelfde afstand van de vorige dominosteen en
maak ze op dezelfde manier vast.
• Versterk het aangebrachte plakband door er een extra stuk in de andere richting overheen te kleven
(zie figuur).
• Plaats de lat op een tafel en zorg dat alle dominostenen recht staan. De zijden van de dominostenen
waar het plakband aan werden bevestigd, moeten van je weg gericht staan.

1 Duw de eerste dominosteen om. Wat gebeurt met de andere stenen?

De andere stenen vallen om.

2 Herhaal nog eens. Wat moet je daarvoor eerst doen?

Je moet de stenen eerst terug rechtzetten.

3 Herhaal nog enkele keren. Vallen alle stenen even snel?

Ja, alle stenen vallen even snel.

4 Is het mogelijk de stenen in de andere richting te doen omvallen?

Nee, de stenen vallen altijd in dezelfde richting om.

5 Zet alle stenen terug recht. Raak de eerste dominosteen heel zachtjes aan. Wat gebeurt er?

De stenen vallen niet om.

6 Herhaal, maar gebruik steeds een grotere kracht. Wat stel je vast?

Pas vanaf een bepaalde kracht vallen de stenen om.

7 Verwijder één dominosteen in het midden. Zet alle dominostenen opnieuw recht.
Duw de eerste dominosteen om. Wat gebeurt er?

De laatste stenen vallen niet meer om.

THEMA 03 hoofdstuk 1 189


Het vallen van de dominostenen vertoont heel wat gelijkenissen met het
transport van een signaal doorheen het neuron: een signaal in het neuron
ontstaat pas als de prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, net zoals je
voldoende hard moest duwen tegen de eerste dominosteen om die te doen
omvallen. Dat signaal verstoort een rusttoestand en plant zich als een
kettingreactie met een constante snelheid voort doorheen het axon.

Om te begrijpen hoe een signaal zich doorheen een neuron verplaatst,


moeten we eerst het axon wat nauwkeuriger bestuderen. Het axon is
omgeven door een myelineschede die door de cellen van Schwann gevormd
wordt. Tussen de opeenvolgende Schwann-cellen is er telkens een kleine
onderbreking in de myelineschede, de knopen van Ranvier. Daar is het axon
niet gemyeliniseerd en ligt het celmembraan vrij.
Bij alle cellen is het celmembraan elektrisch geladen door de aanwezigheid
van elektrisch geladen deeltjes of ionen aan weerszijden van het
celmembraan. Sommige deeltjes zijn positief geladen, andere zijn negatief
geladen. We stellen ze voor als plustekens en mintekens. Die deeltjes kunnen
zich door het celmembraan verplaatsen via kleine openingen die we kanalen
noemen. Die kanalen kunnen open- of dichtgaan. De verplaatsing van die
geladen deeltjes of ionen is een elektrisch signaal.

kanaaltjes open kanaaltjes gesloten

Afb. 119
Ionkanaaltjes in het membraan van het axon

De verplaatsing van het elektrisch signaal doorheen het neuron noemen we


de impulsgeleiding.

190 THEMA 03 hoofdstuk 1


We onderscheiden drie fasen in de impulsgeleiding binnen het neuron.

1 Op het moment dat er geen impuls wordt doorgestuurd, is een neuron


in rustfase. Bij een zenuwcel in rust zijn de positieve ionen niet gelijk
verdeeld tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de cel. Omdat
aan de buitenzijde van het neuron meer positieve ionen zitten dan
binnen in het neuron, is er een ladingsverschil. Dat ladingverschil wordt
rustpotentiaal genoemd.

celmembraan

kanaal
–70 millivolt extracellulair
buitenzijde

celmembraan Afb. 120


celmembraan Tussen buiten- en
binnenzijde van het
binnenzijde
intracellulair celmembraan is er
een ladingsverschil:
rustpotentiaal.

2 Op het moment dat de prikkeldrempel overschreden wordt, zal het


neuron geactiveerd worden; de zenuwcel gaat over van de rustfase
naar de actiefase. Daarbij gaan kanaaltjes in het celmembraan open en
kunnen positief geladen deeltjes naar binnen in het axon (afb. 122 - 1).
Er zullen op die plek nu steeds meer positief geladen deeltjes aan
de binnenzijde van het axon zitten dan aan de buitenzijde. Daardoor
verandert het ladingsverschil tussen binnenzijde en buitenzijde. We
noemen dat depolarisatie. De buitenzijde van het axon is nu negatief
geladen en de binnenzijde positief. Die plaatselijke ladingsverandering is
het actiepotentiaal; zo ontstaat de impuls. Het is een elektrisch signaal
omdat het ontstaat door de verplaatsing van geladen deeltjes of ionen.
Een actiepotentiaal is een alles-of-nietsgebeurtenis: vergelijk het met de
dominosteen die valt of niet valt.

A
A B
B celmembraan
= impuls

rustfase actiefase

Afb. 121
Neuron in actiefase
A Vorming van een impuls langs het celmembraan ter hoogte van een axon
B Dwarsdoorsnede van een axon met ladingstoestand in de rustfase en de actiefase

THEMA 03 hoofdstuk 1 191


3 De plaatselijke ladingsverandering is maar van korte duur. Na
de actiepotentiaal verplaatsen andere positieve ionen zich naar
de buitenzijde van axon (afb. 122 - 2), zodat de oorspronkelijke
ladingsverdeling zich herstelt. De buitenzijde wordt weer positief
geladen, de binnenzijde negatief. Die fase noemen we de herstelfase.
We spreken van repolarisatie. Daarna is het axon gedurende een heel
korte tijd ongevoelig op die plaats. Er kan op die plaats even geen nieuwe
actiepotentiaal optreden.

impulsgeleiding

ladingsverdeling depolarisatie nog geen impuls


herstelt zich = als gevolg van rustpotentiaal
repolarisatie actiepotentiaal
Afb. 122
1 Groen: Positief geladen deeltjes stromen binnen langs de kanaaltjes.
2 Rood: Positief geladen deeltjes verplaatsen zich weer naar de buitenzijde.

De plaatselijke ladingsverandering of actiepotentiaal ter hoogte van het


celmembraan wordt bijzonder snel voort geleid vanaf het cellichaam over de
hele lengte van het axon. Dat komt omdat de plaatselijke in- en uitstroom
van ionen een nieuwe actiepotentiaal doet ontstaan in de zones die naast
de actiepotentiaal liggen. In de richting van het cellichaam ontstaan geen
actiepotentialen omdat op de plaats van een actiepotentiaal eerst de
rustpotentiaal hersteld moet worden. Daarom loopt een actiepotentiaal
altijd in één richting doorheen het axon, namelijk in de richting weg van
het cellichaam. De verplaatsing van de actiepotentiaal noemen we de
impulsgeleiding.
membraanpotentiaal (mV)

50
actiepotentiaal

depolarisatie repolarisatie
0
prikkeldrempel
rustpotentiaal
-50

rustpotentiaal
-100
0 1 2 3 4 5 6 7 tijd (ms)
Grafiek 5
Verloop van de elektrische veranderingen
op de plaats van een actiepotentiaal

192 THEMA 03 hoofdstuk 1


Het elektrisch signaal wordt gebruikt om informatie te
transporteren vanuit de plaats waar een prikkel werd
opgevangen naar de plaats waar de informatie wordt
verwerkt.

BEKIJK DE
VIDEO

OPDRACHT 12

Plaats de gebeurtenissen van een impuls in de juiste volgorde. Kies uit:

actiepotentiaal – depolarisatie – repolarisatie – rustpotentiaal

rustpotentiaal depolarisatie actiepotentiaal repolarisatie

WEETJE

Wanneer een rups aan een deel van de plant (zoals een
blad) knabbelt, komt uit de beschadigde plantencellen
een boodschappermolecule (glutamaat) vrij. Die molecule
verandert de membraaneigenschappen van aangrenzende
cellen, met als gevolg dat positieve ionen in die cellen BEKIJK
DE VIDEO
naar binnen stromen. De verplaatsing van positieve ionen
in één cel veroorzaakt verplaatsing van positieve ionen in
een aangrenzende cel. De kettingreactie van verplaatsing van ionen veroorzaakt, net zoals bij dieren, een
elektrisch signaal dat informatie over een grote afstand kan vervoeren. Dat elektrisch signaal brengt de
productie van allerhande stoffen op gang die de plant minder appetijtelijk moeten maken, om zo de vraat
te verminderen. Ook planten kunnen informatie over grote afstand verspreiden door middel van elektrische
signalen.

OPDRACHT 13

Voer nu Labo 11 op p. 397 uit.


Hoe snel gaat informatie doorheen neuronen?

THEMA 03 hoofdstuk 1 193


OPDRACHT 14

Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd?


Benodigdheden
ca. vijftig dominostenen
drie potloden

Werkwijze
1 Bouw de opstelling na zoals op afbeelding 123.
2 Duw met een lat tegelijkertijd de eerste
dominosteen van beide reeksen om.
Afb. 123

Waarneming

Alle stenen van de reeks met de potloden zijn sneller omgevallen dan de reeks die enkel

uit stenen bestond.

Besluit

De snelheid van impulsgeleiding kan verhoogd worden door een sprongsgewijze impulsgeleiding.

In de opdracht met de dominostenen kon je ontdekken dat een


sprongsgewijze impulsgeleiding de snelheid kan verhogen. Net zoals bij de
dominostenen, kan de snelheid van de impulsgeleiding in het axon verhoogd
worden door sprongen te maken over het axon.

Door de aanwezigheid van een isolerende myelineschede kunnen geladen


deeltjes niet doorheen het membraan. De ionen kunnen alleen ter hoogte
van de insnoeringen van Ranvier doorheen het membraan passeren. De
actiepotentiaal verplaatst zich dan van insnoering naar insnoering. We
spreken van een sprongsgewijze impulsgeleiding. De impulsgeleiding gaat
daardoor veel sneller dan bij axonen zonder myelineschede, tot 150 m/s.
De snelheid van de impulsgeleiding varieert ook volgens de soorten axonen.
Die snelheid is afhankelijk van de dikte van het axon en van de dikte van
de myelineschede. Naarmate de dikte van het axon toeneemt, gaat de
impulsgeleiding sneller.

Op die manier kan een blauwe vinvis – het grootste zoogdier op onze
planeet – zijn staart bewegen zodra hij iets hoort of ziet, ook al ligt de staart
op bijna 25 meter van de kop.

194 THEMA 03 hoofdstuk 1


cellichaam

VERGELIJK DE actiepotentiaal
GELEIDINGS- 0,5 tot 10 m/s
SNELHEID
ongemyeliniseerd
axon

gemyeliniseerd 100 tot 150 m/s


axon actie-
potentiaal
insnoering
van Ranvier

myelineschede depolarisatie

cellichaam

Afb. 124
Dankzij de myelineschede verloopt de impulsgeleiding veel
sneller dan bij een omgekeerd ongemyeliniseerd axon.

OPDRACHT 15

Hoe maakt een organisme onderscheid tussen sterke en zwakke prikkels?


Bestudeer de figuur.

receptorcel
–– +
++ impuls –
prikkel –
–– +

1 impuls bij een prikkel zwakker dan prikkeldrempel

2 impuls bij een zwakke prikkel


prikkel- Afb. 125
drempel Schematische voorstelling
3 impuls bij een sterke prikkel van een impuls bij een
zwakke en sterke prikkel

a Wanneer ontstaat een actiepotentiaal?

Als de prikkeldrempel overschreden wordt.

b Vergelijk het verschil in hoogte van de actiepotentialen bij een zwakke prikkel en een sterke prikkel.

Ze zijn even hoog.

c Vergelijk het aantal actiepotentialen bij een zwakke prikkel en een sterke prikkel.

Bij een sterke prikkel is het aantal actiepotentialen groter / kleiner dan bij een zwakke prikkel.

THEMA 03 hoofdstuk 1 195


Als een prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, ontstaat een elektrisch
signaal of actiepotentiaal. De actiepotentiaal is altijd even groot ongeacht
de sterkte van de prikkel. Je kunt het vergelijken met een zaklamp die je
enkel kunt aan- of uitschakelen. De hoeveelheid licht is steeds hetzelfde. We
noemen een dergelijke gebeurtenis een alles-of-nietsgebeurtenis.
Hoewel een actiepotentiaal altijd even groot of sterk is, voelt een tik van een
potlood toch anders aan dan een tik van een hamer. Zenuwcellen kunnen
dus ook informatie over de intensiteit van de prikkel doorsturen naar de
verwerkingscentra. Hoe doen ze dat?

De intensiteit of sterkte waarmee je een prikkel waarneemt, hangt af van


het aantal actiepotentialen per seconde en de tijdsduur waarin neuronen
actiepotentialen afvuren.

De impulsgeleiding is de verplaatsing van een elektrisch signaal


doorheen het neuron en verloopt in drie fasen.
• De rustfase: er wordt geen impuls doorgestuurd. Het ladingsverschil
op dat moment is de rustpotentiaal; de buitenzijde van het
celmembraan van het axon is positief geladen en de binnenzijde
negatief.
• De actiefase: de drempelwaarde wordt overschreden, een impuls
wordt doorgestuurd. Positieve ionen stromen naar binnen via de
kanaaltjes. De buitenkant van het celmembraan wordt nu negatief
geladen, de binnenkant positief; we noemen dat depolarisatie. Er
ontstaat een actiepotentiaal of een impuls.
• De herstelfase: het neuron keert terug naar de oorspronkelijke
toestand. Positieve ionen verplaatsen zich naar de buitenkant van
het axon: repolarisatie. De buitenzijde is weer positief geladen, de
binnenzijde negatief.

Elke actiepotentiaal doet een actiepotentiaal ontstaan in de


naastliggende zone. De impulsgeleiding is de verplaatsing van de
actiepotentiaal over het axon. Die impulsgeleiding loopt altijd in
dezelfde richting door het axon, namelijk van het cellichaam naar de
eindknopjes.

De snelheid van de impulsgeleiding bij gemyeliniseerde axonen is veel


hoger dan bij niet-gemyeliniseerde axonen. Bij gemyeliniseerde axonen
gebeurt de impulsgeleiding sprongsgewijs én sneller naarmate de dikte
van het axon en de myeline toeneemt.
Informatie over de sterkte van een prikkel wordt door het organisme
geregistreerd aan de hand van het aantal actiepotentialen en de duur
van het afvuren van actiepotentialen.

` Maak oefening 8 t/m 12.

196 THEMA 03 hoofdstuk 1


C Impulsoverdracht tussen neuronen

Als je de weg van de lichtprikkel van het groene licht tot het klikken op de
knop hebt bestudeerd, dan heb je vastgesteld dat receptoren, neuronen
en effectoren met elkaar in verbinding staan. Die moeten dus in staat zijn
impulsen aan elkaar over te dragen.

De impulsoverdracht tussen neuronen gebeurt ter hoogte van de


eindknopjes van het axon, die dicht tegen de dendrieten of het cellichaam
van een ander neuron liggen. Die zone noemen we de synaps.

De meeste synapsen zijn chemische synapsen. Tussen het celmembraan


van het eindknopje van het axon en de volgende cel ligt een heel smalle
ruimte (ongeveer 20 nanometer): de synaptische spleet. Het eindknopje
van het axon bevat talrijke synaptische blaasjes die vol zitten met
boodschappermoleculen of neurotransmitters.
Wanneer een actiepotentiaal aankomt in het eindknopje, verplaatsen
de blaasjes zich naar de celmembranen van de eindknopjes. Daar
barsten ze open en storten hun inhoud uit in de synaptische spleet. Als
de neurotransmitters zich verspreiden, komen ze op het celmembraan
van de volgende cel terecht, waar ze zich binden aan specifieke
membraanreceptoren. De membraaneigenschappen wijzigen en ionen
kunnen daardoor gemakkelijk doorheen het celmembraan zodat er ook hier
een actiepotentiaal of impuls ontstaat. De overdracht van een impuls van cel
naar cel noemen we neurotransmissie.

synaps
3D A axon
eindknopjes

dendriet

4
B 1 impuls impuls

neurotransmitter 3 membraan-
2 receptor
axon eindknopje

celmembraan
synaptische celmembraan
synaptisch blaasje spleet

elektrisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal


Afb. 126
A Voorstelling synaps
B Neurotransmissie tussen een eindknopje van het ene
neuron en een dendriet van het aansluitende neuron.

THEMA 03 hoofdstuk 1 197


Bij een chemische synaps wordt een elektrisch signaal dus omgezet in
een chemisch signaal. Neurotransmitters brengen de boodschap over van
het ene neuron naar de volgende cel. Dat chemisch signaal veroorzaakt een
ladingsverandering in het celmembraan van het aansluitende neuron en leidt
zo tot een nieuw elektrisch signaal.
Zodra het signaal werd overgedragen, moeten de neurotransmitters
verwijderd worden uit de synaptische spleet. Het verwijderen van de
neurotransmitters kan gebeuren door ze af te breken of terug op te nemen.

De communicatie tussen een neuron en een spier- of kliercel verloopt op een


vergelijkbare manier. Het motorische neuron sluit aan op de spier- of kliercel
en in de synaps wordt door neurotransmitters de impuls overgedragen.
Receptoren kunnen gespecialiseerde cellen zijn zoals de fotoreceptoren
in het netvlies; ook daar is er tussen de receptorcel en het aansluitende
sensorisch neuron impulsoverdracht. Koude- en warmtereceptoren uit de
huid zijn vrije zenuwuiteinden die onmiddellijk ook de sensorische neuronen
zijn; hier is overdracht niet nodig.

Overdracht van informatie tussen zenuwcellen gebeurt ter hoogte van


de synaps. Bij een chemische synaps vormen de neurotransmitters
een chemisch signaal. Die impulsoverdracht gebeurt in verschillende
stappen.
1 De impuls bereikt de eindknopjes van het axon.
2 Neurotransmitters komen vrij uit de synaptische blaasjes in de
synaptische spleet.
3 De neurotransmitter komt op het celmembraan van de volgende
cel terecht en wijzigt daar de membraaneigenschappen. Dat is een
chemisch signaal.
4 Ionen stromen naar binnen en veranderen de membraanpotentiaal.
Er ontstaat een nieuwe actiepotentiaal in de volgende cel, de impuls
is overgedragen.

` Maak oefening 13 en 14.

198 THEMA 03 hoofdstuk 1


WEETJE

Drugs zijn stoffen die inwerken op de impulsgeleiding van ons lichaam. Dat kan tijdelijk aangenaam
aanvoelen, waardoor ze verslavend zijn. We spreken daarom ook van genotsmiddelen.
De stoffen die in drugs zitten, werken in op de neurotransmissie binnen de synapsen. De moleculen van
drugs worden net als neurotransmitters herkend door membraanreceptoren. Ze kunnen een stimulerende
of remmende werking op de neurotransmissie teweegbrengen. Zo is alcohol een voorbeeld van een stof met
een remmende werking op de impulsgeleiding. Als je te veel alcohol gedronken hebt, kun je niet meer goed
spreken en kun je ook problemen hebben met je evenwicht of zicht. Dat is zeer gevaarlijk als je je in het
verkeer begeeft. Er zijn daarom heel wat sensibiliseringscampagnes rond drugs en alcohol in het verkeer.

Stimulerende stoffen
verhogen de afgifte
axon van dopamine. Meer
dopamine verhoogt
stimulerende het gevoel van geluk
stof en stimuleert de controle
eindknopje
over bewegingen.

synaptisch Remmende stoffen zorgen


blaasje dat de neurotransmitter
langer aanwezig blijft en
dus langer kan werken.
Dopamine en andere
impuls neurotransmitters hebben
remmende dan een langduriger
stof en groter effect.
dopamine
synaptische
spleet
neurotransmitter
membraanreceptor

dendriet Afb. 127


De stimulerende
werking van drugs
zoals amfetamine
(links) en de remmende
werking van drugs
zoals cocaïne (rechts)

OPDRACHT 16 DOORDENKER

Je neemt een pijnstiller als je ondraaglijke pijn


wilt bestrijden. Hoe kun je de werking van een
pijnstiller in verband brengen met de stimulerende
en remmende werking van bepaalde stoffen in een
synaps?

Pijnstillers hebben een remmende werking bij de

impulsgeleiding van een pijnwaarneming. De vertraging

van de impulsgeleiding zorgt ervoor dat je weinig of

geen pijn waarneemt. Als de pijnstiller is uitgewerkt, kan de pijnwaarneming terugkomen.

THEMA 03 hoofdstuk 1 199


D Informatieverwerking

OPDRACHT 17

Beantwoord de vraag na het raadplegen van de bronnen.

Een goedhorend proefpersoon wordt gevraagd actief naar muziek te


luisteren tijdens het zoeken naar breinactiviteit in een MRI-/NMR-scanner.
Actieve neuronen hebben meer zuurstofrijk bloed nodig en geven daarom
een groter contrast op het MRI-beeld. Zo kun je zien welke zones van de
hersenen geactiveerd worden bij een bepaalde hersenactiviteit, zoals bij
het beluisteren van muziek. De functionele zone die het muziek beluisteren
Afb. 128
reguleert, ligt in de grote hersenen, in de slaaplob.

Ook aan de hand van een netwerk Uit hersentrauma’s kun je ook heel wat leren
van draden die elektrische activiteit over de functie van een hersendeel. Zo kreeg een
meten, kan men achterhalen spoorwegarbeider een ijzeren staaf door zijn hoofd.
welke zones een bepaalde functie Hij herstelde, maar veranderde erg van karakter: hij
hebben. Die techniek wordt werd agressiever, vloekte vreselijk en gedroeg zich
elektro-encefalografie genoemd asociaal. Later bleek dat zijn voorhoofdslob beschadigd
(EEG). Ook daarbij wordt gemeten was; daaruit kon men besluiten dat specifieke
hersenactiviteit gerelateerd aan de hersengebieden ook voor onze emoties en motivatie
opdracht die de proefpersoon krijgt. instaan.

frequentie 260/s
Ook door elektrostimulatie kan men verwerkingscentra spanning 4V
ontdekken. Men geeft met een generator een
elektrische impuls aan een welbepaald gebied van de
hersenen. Zo zal een kat bijvoorbeeld haar achterpoot
optillen wanneer de buitenkant van haar grote
hersenen een elektrisch signaal krijgen. Men weet
daardoor dat de bovenzijde van de grote hersenen bij
katten spierbewegingen van de achterpoten reguleert. Afb. 129

Welke verschillende manieren om verwerkingscentra in de hersenen te ontdekken worden in de bronnen


vermeld? Kruis de juiste antwoorden aan.
het bestuderen van de hersendelen met een microscoop
X het leggen van verbanden tussen bepaalde gebreken en de aanwezige hersenschade
X het leggen van verbanden tussen opgelegde activiteiten met medische beelden
bestraling met x-stralen in een scanner
X het onderzoeken van reacties na elektrostimulatie

200 THEMA 03 hoofdstuk 1


OPDRACHT 18

Bestudeer de ontdekplaat over de verwerkingscentra en vul de tabel aan.


Zoek met de ontdekplaat uit in welk hersendeel de verwerkingscentra te vinden zijn.
Kies uit: grote hersenen, tussenhersenen, hersenstam en kleine hersenen.

BEKIJK DE
ONTDEKPLAAT

Verwerkingscentra Hersendeel

selectie en verspreiding van impulsen naar de grote hersenen en tussenhersenen


concentratie

hormoonhuishouding tussenhersenen

maken, onthouden grote hersenen

gewaarworden van tast, gehoor, smaak, reuk en zicht (sensoriek) grote hersenen

verfijnen en timen van bewegingen kleine hersenen

evenwicht reguleren kleine hersenen

geheugen grote hersenen

honger en dorst tussenhersenen

bewust associatief en analytisch denken grote hersenen

lichaamstemperatuur tussenhersenen

spreken en onthouden van betekenis van woorden grote hersenen

levensnoodzakelijke reflexen zoals ademhaling en hartslag hersenstam

pupil- en slikreflex hersenstam

THEMA 03 hoofdstuk 1 201


Het licht springt op groen, jij klikt op de knop. Je volgde al de weg van
de impuls doorheen je lichaam. Maar hoe verwerken de hersenen die
informatie?
In de bovenstaande opdrachten kon je ontdekken dat de hersenen zones
bevatten die de informatie van specifieke receptoren verwerken, ons leren
associaties te maken en analytisch te denken, of effectoren zoals de spieren
of de klieren aansturen; dat zijn de hersencentra.

Hoe zit dat in het voorbeeld van het verkeerslicht?


De lichtstralen van het groene licht vallen in op de fotoreceptoren in
het netvlies; een impuls vertrekt. Via de sensorische neuronen wordt die
waarneming in het primaire gezichtscentrum in de hersenen verwerkt.
Die neuronen staan in verbinding met de neuronen van het secundaire
gezichtscentrum, die geven betekenis aan wat je ziet. Je herkent het groene
licht. Nu moet de reactie bepaald worden. Verschillende gebieden in de grote
hersenen werken samen om de associatie en analyse te maken: ‘Ik zag een
groen licht dus ik moet op de knop klikken’. In de secundaire motorische
centra zit opgeslagen hoe je op de knop moet klikken en zij zullen de impuls
doorgeven aan de primaire motorische centra die je spieren aansturen. Je
klikt op de knop.

Voor elke zintuigelijke waarneming is er een sensorisch centrum in je


hersenen. Vaak komen er heel veel prikkels op je af, maar de thalamus in de
tussenhersenen zorgt voor een selectie van die prikkels en je concentratie.
Voor de aansturing van onze effectoren zijn er verschillende motorische
centra. Elke beweging die je kunt uitvoeren, is ergens opgeslagen. Als je
bedenkt hoe fijn de motoriek van je vingers is, besef je dat er heel veel
motorische neuronen samenwerken om al die spieren aan te sturen.

motorische centra

1
2

2
gezichtscentrum
1

1 = primaire centra
2 = secundaire centra

Afb. 130
Primaire en secundaire centra in de grote hersenen

Uit de eerdere opdrachten en uit het voorbeeld van het groene licht
kunnen we afleiden dat onze hersenen opgebouwd zijn uit verschillende
hersencentra met elk hun specifieke functie.

202 THEMA 03 hoofdstuk 1


WEETJE

90 % van de
wereldbevolking is
trouwens rechtshandig.
Het schrijfcentrum aansturing spieren aansturing spieren
linkerkant lichaam rechterkant lichaam
ligt dan in je
linkerhersenhelft. Bij
linkshandigen is het net
andersom. Mensen die
spraakcentrum
hersenschade oplopen
gevoelsprikkels
aan de motorische centra linkerhand
schrijfcentrum
in hun linkerhersenhelft rechtshandigen
hebben moeite met communicatie
via hersenbalk
spierbewegingen aan
de rechterkant van hun gehoorcentrum
rechteroor gehoorcentrum
lichaam. Dat gebeurt linkeroor
bijvoorbeeld ook met
het beeld dat op het taal, spraak en gezichtsherkenning
netvlies wordt gevormd logische conclusies, + begrijpen van
rekenen emoties
en gevoelsprikkels; de
signalen worden telkens
naar de hersenhelft aan gezichtscentrum gezichtscentrum
beeld rechts beeld links
de andere kant van het
lichaam gestuurd.
Daarnaast zijn er centra die ervoor zorgen dat je iets kunt maken, onthouden, verbanden leggen, zaken
analyseren … Ook automatische lichaamsfuncties zoals ademen, je hartslag, de pupilreflex ... worden vanuit
de hersenen aangestuurd.
Sommige centra liggen in één hersenhelft, sommige in beide hersenhelften. Communicatie van de ene helft
naar de andere gebeurt via de hersenbalk.

Hersencentra zijn groepen samenwerkende neuronen die:


• informatie van receptoren verwerken,
• verbanden leggen en analytisch denken,
• effectoren aansturen,
• automatische lichaamsfuncties regelen,
• impulsen selecteren.

Wetenschappers kregen nog maar recent beperkt inzicht in de manier


waarop onze hersenen impulsen verwerken. De wijze waarop binnenkomende
informatie beoordeeld wordt en er daarna overgegaan wordt tot een
beslissing, om bepaalde effectoren aan te sturen, is bijzonder complex.

Je kunt de verwerkende neuronen in je hersenen het best vergelijken met


een groep logische poorten in een elektronische schakeling. Die logische
schakelingen kunnen immers ook binnenkomende elektrische informatie
ontvangen. Daarna verwerken ze die input, om daarna een zinvol signaal en
dus output te verzenden. Hieronder wordt het voorbeeld van de zonnewering
uitgelegd.

THEMA 03 hoofdstuk 1 203


Om de zonnewering voor het keukenraam te activeren, moet er aan twee
voorwaarden voldaan worden: de zon moet schijnen en het moet in de
keuken warmer zijn dan 25 °C. Dankzij de zonnewering warmt de keuken
dan niet verder op. De eerste parameter wordt gemeten met een lichtsensor
boven de zonnewering; die sensor is verbonden met een schakelaar A.
De schakelaar A wordt actief (of sluit) als de sensor zonlicht detecteert.
De tweede parameter wordt gemeten met een temperatuursensor in de
keuken. Die is op zijn beurt verbonden met schakelaar B. Schakelaar B wordt
actief (of sluit) als de sensor een temperatuur boven de 25 °C meet. Zowel
schakelaar A als B moeten dus gesloten worden zodat de zonnewering
geactiveerd wordt.

A lichtsensor

A B

B temperatuursensor AND
zonwering zonwering

X
Afb. 131 Afb. 132

Verder moet er ook stroom vloeien vanuit de stroombron naar de motor


van de zonwering (doorheen de schakelaars). Dat gebeurt wanneer beide
sensoren tegelijk de schakelaars A en B activeren. Alleen onder die
voorwaarde opent de zonwering.

In vele elektrische toestellen, zoals je computer en smartphone, vind je


tal van zulke verbonden schakelaars, maar dan microscopisch klein. Men
noemt ze logische poorten. Op afbeelding 131 en 132 zie je een EN-poort
of AND-poort. Die poort werkt net zoals de groep van twee schakelaars bij
de zonwering die we hierboven bespraken. Ook hier bepaalt de input bij
schakelaar A en B elke output die er volgt bij X (de zonwering). Al naargelang
de combinatie van signalen die deze logische poort aangeboden krijgt aan
zijn ingangen, gaat de uitgang al dan niet een signaal uitzenden. De poort
beoordeelt en beslist. De input wordt verwerkt.

Ook je hersencellen werken als groepen schakelaars samen en verwerken


op die manier informatie. Veronderstel even dat neuron A en neuron B op
afbeelding 133 sensorische neuronen zijn die toekomen in je hersenen vanuit
een thermo- en een fotoreceptor. Wanneer het tegelijk voldoende warm is en
voldoende zonnig, zullen die beide neuronen samen schakelneuron X kunnen
aanzetten om een signaal door te sturen naar je zweetklieren, om zo voor
afkoeling te zorgen.

204 THEMA 03 hoofdstuk 1


A

Afb. 133
Twee sensorische neuronen A en B
B komen toe bij een schakelneuron X

De groep neuronen werkt dus samen als een EN-poort. In werkelijkheid


is de hoeveelheid met elkaar verbonden schakelneuronen die deze input
verwerken in jouw hersenen veel groter en vormen ze samen veel complexere
schakelingen.

Het verwerken van informatie in je hersenen gebeurt op een vergelijkbare


manier als voor een logische schakeling. Honderd miljard neuronen
communiceren er via nog veel meer verbindingen met elkaar. Net zoals de
componenten van een logische schakeling zijn ze met elkaar verbonden zoals
schakelaartjes.

De manier waarop de neuronen samen de informatie verwerken is echter


veel complexer dan bij een logische schakeling. Er zijn niet alleen veel meer
neuronen bij betrokken, maar ook het aantal impulsen dat verstuurd wordt
en de lengte van de weg die de impulsen afleggen, is vele duizenden malen
groter en ingewikkelder. Men spreekt daarom van neurale netwerken.

In je hersenen verwerken groepen neuronen informatie. Ze beoordelen


informatie en beslissen onbewust welke reactie moet volgen.
Omdat de verwerking complex is en veel neuronen tegelijk actief zijn,
spreekt men van een neuraal netwerk.

WEETJE

Maak jezelf slimmer!


Wanneer je vaak je leerstof herhaalt bij het studeren, zorg je voor
stevigere communicatie tussen je neuronen en onthoud je leerstof
makkelijker. Dat komt omdat neuronen voortdurend nieuwe dendrieten
aanmaken. Die dendrieten groeien in je hersenen alle kanten op.
Wanneer er daardoor plots een nieuwe plek voor impulsoverdracht
tussen twee neuronen gecreëerd wordt, zal die communicatieplek
tussen die neuronen steviger gebouwd worden naarmate ze vaker gebruikt wordt. Vaker herhalen, betekent
dus netwerken tussen neuronen verstevigen en dus ook beter onthouden.

THEMA 03 hoofdstuk 1 205


1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex?

Je leerde al langs welke zenuwen informatie tussen receptor, centrale


zenuwstelsel en effector worden doorgegeven. Maar wat doet het centrale
zenuwstelsel precies? Komt het tussen bij elke reactie op een prikkel? En hoe
werkt het?
In thema 2 leerde je dat de pupilreflex een onbewuste aanpassing is van
de pupildiameter als reactie op de lichtintensiteit. De regeling van de
pupildiameter gebeurt snel en onbewust. Je moet er dus niet bij nadenken.
De reactie die volgt, noemt men daarom een reflex.

A Hoe wordt een gewilde beweging geregeld?

Een goede baseballspeler is zich bliksemsnel bewust van het balcontact.


Hij weet meteen dat een aankomende bal zijn hand raakt, zonder dat hij
de bal moet zien. Het aanvoelen van de bal in zijn hand is een bewuste
gewaarwording. Daarmee wordt bedoeld dat de baseballspeler de positie
van de bal in de hand precies te weten komt: zijn hersenen verzamelen
informatie over de plek van de bal en verwerken die tot een bewust besef
over de ballocatie. Met behulp van de inschatting van de balpositie bepaalt
de speler zijn volgende worp.

hersendeel voor
prikkelgewaarwording

schakelneuron
in de thalamus

sensorisch
neuron

schakelneuron
in het ruggenmerg

Afb. 134
Een bewuste gewaarwording wordt
verwerkt in het hersendeel voor
prikkelgewaarwording.

206 THEMA 03 hoofdstuk 1


Om te komen tot die bewuste gewaarwording vertrekt er eerst een impuls
prikkel vanuit de mechanoreceptoren in de hand. Van daaruit loopt de impuls via
sensorische neuronen naar schakelneuronen in het ruggenmerg. Die geleiden
op hun beurt de impuls, via schakelneuronen naar de hersenen, tot aan
receptor het hersendeel voor prikkelgewaarwording. De groep schakelneuronen die
op die plek van je hersenen zit zorgt ervoor dat je bewust een prikkel kunt
impulsgeleiding
ervaren. Elke bewuste gewaarwording verloopt op die manier.
via sensorisch
neuron
Je bent je bewust van wat je ziet, hoort, ruikt, proeft of voelt omdat de
impulsen, via sensorische neuronen en schakelneuronen, het juiste
hersenen
hersendeel voor gewaarwording of prikkelbesef bereiken.
hersencentrum
voor bewuste Dit hersendeel voor prikkelgewaarwording ligt in de grote hersenen.
gewaarwording

OPDRACHT 19

Vul het traject van een impuls aan voor de bewuste gewaarwording van een aankomende
baseball in je hand.

prikkel contact van de bal met de hand

receptor mechanoreceptoren in de huid van de hand

Zij maken de impuls aan.

impuls- 1 sensorisch neuron in de arm dat tot aan


geleiding
het ruggenmerg loopt

2 schakelneuronen in de grijze stof van

het ruggenmerg

3 schakelneuronen in de hersenen

4 bewuste gewaarwording in de hersenen

THEMA 03 hoofdstuk 1 207


OPDRACHT 20

Onderzoek het impulstraject voor het gewenste wegwerpen van de baseball. Bestudeer
daarvoor de figuur en vul de tabel aan.

hersendeel voor hersendeel voor


prikkelgewaarwording gewilde beweging

Afb. 135

Het impulstraject voor het bewust gooien van de bal wordt opgestart in het hersendeel

voor gewilde beweging .

geleiding Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen de

impuls na elkaar:

• schakelneuronen in de hersenen en het ruggenmerg

• een motorisch neuron doorheen de arm tot aan de armspier

effector de armspieren

reactie de bal wegwerpen

208 THEMA 03 hoofdstuk 1


Om te komen tot het opzettelijk werpen van de baseball wordt er een
impulstraject bij impuls aangemaakt in het hersendeel voor gewilde bewegingen. De groep
gewilde schakelneuronen die op deze plek van je hersenen zit, start daarmee de
beweging
beweging op.
Van daaruit loopt de impuls via schakelneuronen in je hersenen en
beslissing ruggenmerg en een motorisch neuron in je arm tot aan je spieren. Ook elke
in de hersenen
andere gewilde beweging volgt dat impulstraject. Je bent je bewust van die
bewegingen omdat impulsen vanuit dat specifieke hersendeel vertrekken.
Ook het hersendeel voor gewilde bewegingen ligt in de grote hersenen.
schakelneuronen
in de hersenen en
ruggenmerg Een gewilde beweging volgt vaak op een bewuste gewaarwording. Dat is
echter niet noodzakelijk. Een gewilde beweging kan ook het gevolg zijn van
impulsgeleiding een beslissing. Je ziet bijvoorbeeld een bal liggen op het gras. Nu kan je de
via motorisch beslissing nemen of je al dan niet de bal oppakt en weggooit.
neuron

effector Je bent je bewust van een prikkel wanneer de informatie over die prikkel
in het hersendeel voor bewuste gewaarwording verzameld en verwerkt
wordt.
reactie
Het impulstraject voor een bewuste gewaarwording verloopt als volgt:
receptor sensorisch neuron schakelneuronen in ruggenmerg en
hersenen hersendeel voor bewuste gewaarwording

Je voert een beweging bewust uit wanneer de impuls voor die beweging
aangemaakt wordt en vertrekt in het hersendeel voor gewilde
bewegingen.

Het impulstraject voor een gewilde beweging verloopt als volgt:


hersendeel voor gewilde beweging schakelneuronen motorisch
neuron effector

` Maak oefening 15.

B Welke zenuwbaan volgt een impuls bij een reflex?

In thema 2 leerde je dat de irissen van je ogen ervoor zorgen dat


de invallende lichthoeveelheid precies goed zit voor een optimale
beeldvorming. Maar je irissen beschermen je ogen ook tegen al te grote
lichtinval: te plots en te intens licht zou er immers voor kunnen zorgen dat
BEKIJK DE de fotoreceptoren in het netvlies beschadigd worden. Daarom vertonen je
PUPILREFLEX ogen een pupilreflex bij intense lichtinval. Snel en onbewust wordt daarbij
de grootte van je pupil geregeld. Je moet er dus niet bij nadenken en de
bescherming is ogenblikkelijk.
Zo’n onbewuste, snelle reactie noemt men een reflex. Maar hoe wordt zo’n
reflex precies geregeld?

THEMA 03 hoofdstuk 1 209


OPDRACHT 21

Voer de opdracht uit en beantwoord de vraag.


Twee proefpersonen gaan voor de klas staan. Ze nemen achter elkaar plaats,
de voorste wordt geblinddoekt. De achterste leerling geeft op het teken van
de leerkracht met beide knieën tegelijk een zachte stoot in de knieholten van
de voorste leerling.
1 Wat stel je vast bij de geblinddoekte persoon?

De leerling gaat even door de knieën, waarna hij/zij weer netjes

recht gaat staan. Of de leerling plooit even de benen en strekt

ze daarna meteen weer.

2 Waarom denk je dat hij dit gedrag vertoont?

Hij/zij wil niet vallen of door de knieën gaan.

3 De geblinddoekte persoon bij het experiment vertoont een reflex, meer specifiek de strekreflex. Leg uit
door aan te vullen.

Een reflex is een snelle en onbewuste reactie van je lichaam op een prikkel.

Net zoals bij de pupilreflex voeren je beenspieren hier snel en automatisch


een reactie uit, de strekreflex. Die gebeurt zo snel dat je pas na het uitvoeren
ervan je bewust wordt van wat er gebeurde.
Dat komt omdat het impulstraject van de reflex heel erg kort is, veel korter
dan het impulstraject van de bewuste gewaarwording.
Door de stoot in de knieholte worden de bovenste dijspieren gerekt en
langer. Die prikkel wordt opgevangen door mechanoreceptoren. Zij sturen via
een sensorisch neuron een impuls naar je ruggenmerg. Die impuls wordt daar
onmiddellijk overgedragen naar een motorisch neuron. Dat neuron loopt
naar je bovenste dijspieren, die als reactie samentrekken. Je been strekt zich.

schakelneuron
sensorisch
neuron

mechano-
receptoren

motorisch neuron
bovenste
dijspier

onderste
dijspier

Afb. 136
Impulstraject van
een reflexboog

210 THEMA 03 hoofdstuk 1


Het korte impulstraject volgt een reflexboog: dat is voor dit voorbeeld het
eenvoudige en korte traject van één sensorisch neuron en één motorisch
neuron.
Omdat het traject tussen receptor en effector erg kort is, komt de impuls heel
snel aan bij de effector en gebeurt de reactie of bijsturing erg snel. Dat maakt
een reflex zoals de strekreflex erg zinvol: het snelle strekken zorgt ervoor dat
je niet helemaal door je knieën gaat en niet zult vallen en je verwonden.
Omdat de hersenen, en dus ook het hersendeel voor bewuste
gewaarwording, niet in het impulstraject betrokken zijn, ben je je niet bewust
van de reflex tijdens de uitvoering.

Toch zal er na de reflex ook een impuls bij het hersendeel voor bewuste
gewaarwording aankomen; dat signaal komt echter veel later aan in de
hersenen. Je zult je dus pas later bewust worden van wat er gebeurde.

Een reflex is een snelle en onbewuste reactie op een prikkel.

Een reflexboog is het regelsysteem dat een reflex coördineert. Het


impulstraject bestaat uit: een receptor, een sensorisch neuron, een
motorisch neuron en de effector. Soms is ook een schakelneuron
betrokken.

Bij een reflex is het impulstraject vaak heel kort. Daardoor kan de
effector snel reageren. Reflexen helpen daarbij gevaarlijke situaties te
vermijden of je lichaam te beschermen. Omdat het hersendeel voor
bewuste gewaarwording niet betrokken is bij die regeling, verloopt de
reflex onbewust en automatisch.
Soms wordt de informatie alsnog naar de hersenen gestuurd.

impulstraject
bij een reflex

prikkel

receptor
impulsgeleiding
via sensorisch neuron

schakelneuron
in ruggenmerg

impulsgeleiding
via motorisch neuron

effector

reactie

` Maak oefening 16 en 17.

THEMA 03 hoofdstuk 1 211


OPDRACHT 22

Vul de ontbrekende woorden aan voor het regelsysteem van de strekreflex in het dijbeen.

prikkel
De prikkel is het rekken van de bovenste dijbeenspieren .

receptor De receptoren zijn de mechanoreceptoren in de bovenste dijbeenspieren

. Daar wordt de prikkel omgevormd tot een impuls.

impuls- Via achter elkaar geschakelde neuronen wordt de impuls van receptor naar effector
geleiding
geleid:

• vanuit de receptor naar het ruggenmerg door een sensorisch neuron ;

• vanuit dat sensorisch neuron rechtstreeks naar een effector via een

motorisch neuron .

effector
De effector is de bovenste dijbeenspieren .

reactie De reactie is het samentrekken van de bovenste dijbeenspieren ,

zij strekken het been.

OPDRACHT 23

Welke onderdelen van de reflexboog zouden defect kunnen zijn wanneer je geen
strekreflex vertoont?

mechanoreceptoren, sensorisch neuron/afferente zenuw, motorisch neuron/efferente zenuw …

212 THEMA 03 hoofdstuk 1


WEETJE

Heel vaak onderzoekt een arts je met


linkerquadriceps een kniepeesreflextest. Daarbij slaat hij
of zij onverwacht met een hamertje op je
kniepees (onder je knieschijf). Die stevige
kniepees structuur, die de verbinding vormt tussen BEKIJK
je bot en je bovenste dijspieren, wordt met DE KNIEPEES-
REFLEX
een tik ingedrukt, waardoor ook je bovenste
dijspieren plots verlengen. Als alles goed werkt, zou je daardoor
een strekreflex moeten vertonen. Als dat niet het geval is, dan
zou dat een indicatie kunnen zijn voor een hernia.

Afb. 137
Met een hamertje wordt de kniepeesreflextest uitgevoerd.

Een pasgeboren baby heeft nog niet de tijd gehad om iets te kunnen leren. Toch is hij in staat om op bepaalde
prikkels te reageren. Die reacties zijn aangeboren reflexen zoals de zuigreflex, slikreflex, loopreflex, grijpreflex,
schrikreflex, voetzoolreflex … Die reflexen zijn noodzakelijk voor het overleven van de pasgeboren baby.

De aangeboren reflexen verdwijnen geleidelijk tijdens de motorische ontwikkeling van de baby gedurende
het eerste levensjaar. Dat komt door de ontwikkeling van de hersenen en de zenuwbanen. De baby krijgt
steeds meer willekeurige controle over zijn lichaamsbewegingen waardoor die reflexbewegingen geleidelijk
verdwijnen en door bewuste gedragingen vervangen worden. De slikreflex en de kokhalsreflex zijn twee
aangeboren reflexen die nooit verdwijnen.

Afb. 138
Zuigreflex, test voetzoolreflex en loopreflex

THEMA 03 hoofdstuk 1 213


C Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex?

OPDRACHT 24

Onderzoek de verschillen in impulstraject voor een reflex en een gewilde beweging.


Bestudeer daarvoor de figuren en vul de tabel aan.
schakelneuronen in de functionele
zone voor gewilde beweging Een bal hard
rechter-
hemisfeer
wegtrappen

Terugtrekreflex na contact met glas


schakelneuron

sensorisch neuron

motorisch
ruggenmergneuron

motorisch neuron

bovenste
pijnreceptor in huid dijspier
spiervezels

bal wegtrappen
met linkervoet

Afb. 139 Afb. 140


Terugtrekreflex Impulstraject of zenuwbaan bij een bewuste / gewilde beweging

Terugtrekreflex na contact met glas Een bal hard wegtrappen

startpunt pijnreceptor in de huid Nadat je een bal zag liggen (een


van de bewuste gewaarwording),
eerste wil je hem hard wegtrappen. Die
impuls gedachte heb je eerst gemaakt in
de schakelneuronen van de grote
hersenen, waarna een impuls vertrekt
vanuit je functionele zone voor
motoriek.

prikkel pijnprikkel in de huid van de grote teen

receptor pijnreceptoren

214 THEMA 03 hoofdstuk 1


impuls- Drie na elkaar geschakelde neuronen: Twee na elkaar geschakelde neuronen:
geleiding
• sensorisch neuron tussen receptor • motorisch neuron tussen

en ruggenmerg (grote) hersenen en ruggenmerg

• schakelneuron in het ruggenmerg

• motorisch neuron tussen

• motorisch neuron tussen ruggenmerg en effector

ruggenmerg en effector

effector spieren van de onderste spieren van de bovenste

dijspieren dijspieren

reactie je voet terugtrekken de bal wegschoppen

Je leerde al dat de weg die de impuls aflegt, het impulstraject, voor reflexen
over een reflexboog loopt. De impuls ontstaat in een receptor na het
waarnemen van een prikkel. Vanuit de receptor loopt de impuls, via een
sensorisch neuron, naar een schakelneuron in het ruggenmerg. Van daaruit
wordt de impuls via een motorisch neuron onmiddellijk naar de effector
geleid.

Bij een gewilde beweging kan er eerst een impuls aankomen in je grote
hersenen, maar je kunt ook bewust beslissen om een actie uit te voeren.
Schakelneuronen in een neuraal netwerk doen een nieuwe impuls ontstaan.
Die wordt via motorische neuronen naar de effectoren geleid. Een gewilde
beweging volgt vaak, maar niet altijd, op een bewuste gewaarwording.

Het impulstraject voor een gewilde beweging vertrekt vanuit een


functionele zone in de grote hersenen. De impuls verplaatst zich via
motorische neuronen tot aan de spieren.
Je bent je bewust van je wil tot bewegen. Meestal, maar niet altijd, is dat
een gevolg van een voorafgaande bewuste gewaarwording.
Een gewilde beweging kan volgen op een bewuste gewaarwording, of
kan in de hersenen zelf ontstaan.

Een impulstraject voor een reflex verloopt via een receptor. De impuls
verplaats zich via een reflexboog: dat is een aaneenschakeling van
sensorische neuronen, soms schakelneuronen, en motorische neuronen
die zorgt voor een snelle reactie. Je wordt je vaak pas bewust van de
beweging, nadat de reflex al voltooid werd.

` Maak oefening 18.

THEMA 03 hoofdstuk 1 215


1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?

Het centrale zenuwstelsel in je lichaam beoordeelt en beslist welke reactie er


volgt op een prikkel. De reactie is er altijd op gericht om je lichaam gepast te
laten reageren, zodat het optimaal kan werken. Het regelsysteem dat aan de
basis van deze processen ligt, zorgt in je lichaam ook voor het min of meer
constant houden van je lichaamstemperatuur. Het lichaam werkt immers het
best rond 37 °C.

In thema 1 heb je geleerd dat een afkoeling of opwarming van je lichaam


wordt geregistreerd door thermoreceptoren in je huid. De conductoren
brengen die informatie over naar de effectoren die op een gepaste manier
reageren op de verandering in temperatuur.
Het zenuwstelsel regelt als conductor het behoud van je
lichaamstemperatuur. De thermoreceptoren brengen informatie over
de temperatuursverandering via sensorische neuronen tot aan de
hypothalamus in je tussenhersenen. In de hypothalamus wordt de
binnenkomende informatie beoordeeld. Bij een voldoende sterke
temperatuursverandering beslist de hypothalamus om nieuwe impulsen aan
te maken en, via motorische neuronen, te versturen naar effectoren, zodat je
lichaamstemperatuur weer kan worden bijgestuurd.

Zoals je al leerde, resulteert bij koude de werking van spieren in het


vernauwen van de bloedvaten in de huid, in kippenvel en in bibberen
waardoor je het weer warmer krijgt. Bij te hoge temperaturen leidt de
werking van spieren tot het verwijden van de bloedvaten in de huid en de
werking van klieren tot zweten waardoor je lichaam weer afkoelt.

Als de temperatuur weer een gewenste evenwichtswaarde bereikt,


zal de hypothalamus oordelen dat de temperatuur weer in orde is
en waakzaam blijven beoordelen zonder nog langer impulsen uit te
zenden. Het beoordelen en beslissen maakt van je hypothalamus een
hersencentrum voor temperatuurregulatie en van je tussenhersenen een
verwerkingscentrum.

216 THEMA 03 hoofdstuk 1


Verwerkingscentrum
De hypothalamus, een klein tussendeel van
de hersenen, verwerkt de informatie van de
thermoreceptoren en stuurt zenuwsignalen
naar meerdere effectoren.

Sensor Effectoren

Thermoreceptoren zijn Om gemakkelijk warmte af te Bloedvaten in de huid verwijden, Zweetklieren produceren


gespecialiseerde cellen geven gaan de haren op het zodat de warmte langs de huid meer zweet. Door verdamping
die temperatuurs- lichaam plat liggen. naar de omgeving kan afgegeven daarvan koelt de huid af.
veranderingen voelen. worden.

Stijging van de Dankzij al deze


lichaamstemperatuur. processen daalt de
lichaamstemperatuur.

Bij 37°C is de normale


lichaamstemperatuur
bereikt.
Dankzij al deze
Daling van de
processen stijgt de
lichaamstemperatuur.
lichaamstemperatuur.

Sensor

Thermoreceptoren Haren gaan rechtop staan, Bloedvaten in de huid De spierbewegingen van het
zijn gespecialiseerde zodat er een isolerend laagje vernauwen, zodat er minder bibberen wekken warmte op.
cellen die tempera- lucht rond de huid wordt vast warmte via het huidoppervlak
tuursveranderingen gehouden. verloren gaat.
voelen.
Effectoren

De hypothalamus, een klein tussendeel van


de hersenen, verwerkt de informatie van de
thermoreceptoren en stuurt zenuwsignalen
naar meerdere effectoren.

Verwerkingscentrum
Afb. 141
Homeostase voor je lichaamstemperatuur

THEMA 03 hoofdstuk 1 217


WEETJE

Een lichaamstemperatuur van


37 °C verwijst naar je centrale
lichaamstemperatuur. Je
perifere lichaamstemperatuur
kan veel sterker schommelen
en is erg afhankelijk van de
centrale
lichaams-
omgevingstemperatuur.
temperatuur

Zoals je op grafiek 6 kunt


zien, schommelt de centrale
lichaamstemperatuur gedurende
een dag tussen 36,5 °C en 37,5 °C.
perifere
lichaamstemperatuur ’s Nachts koelt je lichaam af
omdat je minder beweegt en dus
ook minder energie verbruikt
en warmte produceert. Overdag
zal je lichaamstemperatuur
oplopen omdat je dan ook meer
energie verbruikt en meer warmte
Afb. 142 produceert.
A Hoge omgevingstemperatuur
B Lage omgevingstemperatuur
Grafiek 7 stelt de perifere
38,0° C
lichaamstemperatuur voor.
Tijdens het sporten kan je
temperatuur als gevolg van een
37,5° C
hoger energieverbruik sterk
oplopen.
37,0° C Ook tijdens de zomer kan je
lichaamstemperatuur oplopen
door het stijgen van de
36,5° C omgevingstemperatuur. Wanneer
je te lang in de zon rondloopt, kan
dat tot een zonneslag leiden. Het
36,0° C teveel aan warmte in je lichaam
0u 6u 12u 18u 24u
Grafiek 6
kan niet voldoende worden
Centrale lichaamstemperatuur
afgevoerd door een ontregeling
van de hypothalamus, het
41° C
warmtecentrum in je hersenen.
40° C
sport
39° C

ontwaken
38° C

37° C

36° C

35° C

Grafiek 7
34° C Perifere
0u 3u 6u 9u 12u 15u 18u 21u lichaamstemperatuur

218 THEMA 03 hoofdstuk 1


Het regelsysteem streeft voortdurend naar een waarde van 37 °C omdat je
lichaamsprocessen bij 37 °C optimaal verlopen.
We spreken van homeostase. Het regelsysteem krijgt de vorm van een cirkel:
de reactie vormt een nieuwe prikkel, zodat er voortdurend kan bijgestuurd
worden. Homeostase betekent het zelfstandig stabiel houden van geschikte
evenwichtswaarden voor inwendige parameters ondanks de veranderende
gebeurtenissen en processen rondom en in je lichaam.

Regelsystemen zorgen ervoor dat heel wat variabelen of parameters


in je lichaam voortdurend rond een evenwichtswaarde schommelen.
Het zuurstofgehalte in het bloed, ademhalingsfrequentie, hartritme,
bloedsuikerspiegel, vochtbalans, mineraalconcentraties, bloeddruk … zijn
mogelijke parameters.

geleiding

verwerkingscentrum
signalen hypothalamus signalen

receptoren effectoren
thermoreceptoren

prikkel reactie
37 °C
lichaamstemperatuur

homeostase
• spieren bibberen + • spiertjes huidhaar -
• spiertjes huidhaar + • spiertjes bloevaten -
< 37 °C > 37 °C • spiertjes bloedvaten + • zweetkliertjes +

+ is activering
- is ontspanning
Afb. 143
Homeostase voor de lichaamstemperatuur

Het autonome zenuwstelsel regelt al deze automatische processen en zorgt


onbewust voor de homeostase van onder andere je lichaamstemperatuur.

Homeostase is het stabiel houden van bepaalde parameters in het


lichaam. Bij het zoeken naar stabiliteit schommelen die parameters
rond een evenwichtswaarde.

Zowel het perifere als het centrale zenuwstelsel spelen een belangrijke
rol bij de homeostase van tal van lichaamsparameters. Zo wordt het
behouden van je lichaamstemperatuur rond 37 °C gereguleerd door de
hypothalamus.

THEMA 03 hoofdstuk 1 219


1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren?

OPDRACHT 25

Als de impulsgeleiding verstoord is: multiple sclerose.


Lees de tekst en beantwoord de vragen.

A Zowat 12 000 mensen in ons


land lijden aan multiple
Myeline (oranje) vormt een isolatielaag rondom de uitloper van de
sclerose (MS). Dat is een
zenuwcel (grijs). Daardoor verplaatst de actiepotentiaal zich sneller chronische auto-immuunziekte:
en kan dus ook de impulsgeleiding snel verlopen.
afweercellen van het lichaam
B tasten de myelineschede rond
axonen in de centrale
Door afbraak van de myeline wordt de impulsgeleiding steeds verwerkingscentra (de
slechter. Dat leidt tot het ontstaan van klachten. hersenen en het ruggenmerg)
aan. Daardoor wordt de
C impulsgeleiding doorheen het
axon ernstig verstoord of zelfs
Als de myeline vrijwel volledig is afgebroken, zal helemaal geen verhinderd, waardoor
signaaloverdracht meer kunnen plaatsvinden.
allerhande
uitvalsverschijnselen optreden:
krachtverlies, blindheid, geheugenproblemen, coördinatiestoornissen enzovoort.
De oorzaak van de ziekte is onbekend. Er is voorlopig nog geen behandeling die MS kan genezen,
maar er wordt vooruitgang geboekt in de strijd tegen de ziekte. In 2019 hebben wetenschappers
een stof ontwikkeld die bij muizen de groei stimuleert van cellen die een nieuwe myelineschede
rond axonen kunnen aanbrengen. Men hoopt nu die stof aan te kunnen passen, zodat ze ook
werkzaam is bij mensen.

1 Welke functie heeft de myelineschede rond axonen?

De myelineschede vormt een isolerende laag rond het axon en speelt een belangrijke rol in de

snelheid van de impulsgeleiding.

2 Wat gebeurt er als de myelineschede beschadigd of onderbroken is?

Wanneer de isolerende laag beschadigd is, is er geen sprongsgewijze impulsgeleiding. De

kracht of sterkte van de impuls gaat verloren. Bij ernstige beschadiging is de impuls uitgedoofd

wanneer hij het doelorgaan (weefsel) bereikt.

3 Wat is daarvan het gevolg voor de werking van het organisme?

De impulsen zijn verzwakt wanneer ze de doelorganen (weefsels) bereiken.

220 THEMA 03 hoofdstuk 1


4 De oorzaak van de ziekte is onduidelijk. Zoek wat mogelijke oorzaken kunnen zijn.

• Je kunt aanleg hebben om MS te krijgen (het zit in de familie).

• De omgeving speelt een rol: MS komt meer voor in koude gebieden (vitamine D).

• Gedrag speelt ook een rol: mensen met overgewicht hebben meer kans; mensen die roken

hebben meer kans; een virale infectie kan de aanleiding zijn; vermoeidheid.

WEETJE

Meningitis of ontsteking van de hersen- en ruggenmergvliezen


Meningitis of hersenvliesontsteking is een ontsteking van de
beschermende vliezen rond de hersenen en het ruggenmerg.
Meningitis ontstaat meestal door een bacteriële of een virale
infectie. Bacteriën die meningitis veroorzaken, zitten vaak
onschuldig in de neus en keelholte. Wanneer je weerstand
verzwakt, kunnen de bacteriën vermenigvuldigen en via je
bloedbaan de hersenen bereiken en hersenvliesontsteking
veroorzaken. Door hoesten, niezen en knuffelen kun je ze van
andere mensen krijgen.
Afb. 144
Koorts, hoofdpijn, een stijve nek en braken zijn de belangrijkste
vroege symptomen. Bij bacteriële meningitis kunnen er door bloedvergiftiging ook paars-rode vlekjes op de
huid verschijnen. Bacteriële meningitis is een heel ernstige aandoening en kan levensbedreigend zijn als ze
niet snel met antibiotica behandeld wordt. Virale meningitis komt het meest voor, is minder ernstig en kan
niet met antibiotica worden behandeld, maar moet spontaan genezen.
Sinds 2002 bestaan er vaccinaties tegen sommige soorten bacteriën die meningitis kunnen veroorzaken.
Sindsdien is het aantal gevallen van bacteriële meningitis in België sterk gedaald.

OPDRACHT 26

Wil je nog andere aandoeningen van het zenuwstelsel ontdekken?


Voer Labo 12 bij het onlinelesmateriaal uit.

Het zenuwstelsel is een ingenieus systeem dat de werking van een


organisme regelt en coördineert. Vanuit de hersenen vertrekt een
uitgebreid netwerk dat de werking van de weefsels en organen
coördineert. Jammer genoeg is het zenuwstelsel geen feilloos systeem
en kan er altijd iets fout lopen.

` Maak oefening 19.

THEMA 03 hoofdstuk 1 221


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe coördineert het zenuwstelsel


de reacties op prikkels?
1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel?

A Indeling naar bouw

De geleiding van informatie gebeurt door zenuwcellen of neuronen. Aan een neuron kunnen we verschillende delen
herkennen:

dendrieten
axon
myelineschede eindknopjes

cellichaam celkern
knoop van doorsnede in lengte
Ranvier

celkern

axon
Cel van Schwann
produceert myeline.

• een cellichaam;

• dendrieten : vertakte uitlopers die informatie naar het cellichaam brengen;

• een axon : een uitloper die heel lang kan zijn en die alleen op het uiteinde

vertakt is. Het uiteinde van elke vertakking is verbreed, de eindknopjes. Het axon kan omgeven zijn met

myeline , dat ter hoogte van de insnoeringen van Ranvier

onderbroken is. Het axon leidt informatie van het cellichaam naar andere cellen.

• Zenuwen zijn opgebouwd uit lange uitlopers van sensorische en motorische neuronen en

bindweefsel met bloedvaatjes . Dankzij zenuwen kunnen er gelijktijdig meerdere

impulsen tussen vele receptoren, verwerkingscentra en effectoren verstuurd worden.

Op basis van de ligging, functie en aanwezige beschermende structuren kan het zenuwstelsel ingedeeld worden in

het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel.

222 THEMA 03 synthese hoofdstuk 1


Centraal zenuwstelsel Perifeer zenuwstelsel

onderdelen • de hersenen (1) • hersenzenuwen (3)

• het ruggenmerg (2) • ruggenmergzenuwen (4)

• grensstrengen (5)

functie Alle informatie van de receptoren wordt hier De bundels zenuwcellen of

gecentraliseerd en verwerkt . zenuwen van het perifere

zenuwstelsel vormen de verbinding

tussen het centrale zenuwstelsel en de

receptoren en effectoren .

buikzijde
2
4
1 5

3 ruggenmergvliezen

wervel

rugzijde

B Soorten neuronen

Soorten neuronen volgens richting van de impuls:

• sensorische neuronen : geleiden impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel.

• motorische neuronen : geleiden impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar effectoren.

• schakelneuronen : geleiden impulsen tussen diverse neuronen binnen

het centrale zenuwstelsel.

sensorisch neuron receptor


schakelneuron

effector

motorisch neuron

THEMA 03 synthese hoofdstuk 1 223


C Indeling naar functie

Het somatische zenuwstelsel zorgt voor de bewustwording en de bewuste reacties.

Het autonome zenuwstel regelt de onbewuste levensprocessen in het individu.

1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie in het zenuwstelsel?

A Informatieoverdracht

De informatieoverdracht is de geleiding van informatie van receptor tot effector. De zenuwcellen of neuronen
brengen informatie van de receptoren naar de verwerkingscentra of hersencentra in de hersendoelwitcellen en van
daaruit naar de effectoren.

B Impulsgeleiding

Rustfase Actiefase Herstelfase

• geen impuls • De prikkeldrempel is • terugkeer naar de


• De binnenzijde van het overschreden. oorspronkelijke toestand
membraan van een neuron is • Positieve • Positieve ionen stromen

negatief ionen stromen naar binnen weer naar buiten waardoor

geladen ten opzichte van de zodat de binnenzijde van de binnenzijde weer

buitenzijde: de rustpotentiaal. het membraan steeds negatiever

positiever wordt: repolarisatie. (2)

wordt: depolarisatie. (1) • De rustpotentiaal

• De binnenzijde wordt herstelt zich.

positief ten opzichte van de

buitenzijde:

de actiepotentiaal

De actiepotentiaal is een verplaatsing van ionen en vormt een elektrisch signaal. Elke

actiepotentiaal veroorzaakt in de naastliggende zone van het axon een nieuwe actiepotentiaal. De

voortplanting van die actiepotentialen noemen we de impuls.

De verplaatsing van de actiepotentiaal over het axon van het cellichaam naar de eindknopjes noemen we

Impulsgeleiding .

C Impulsoverdracht tussen neuronen

Ter hoogte van de synaps eindigt het axon en wordt de informatie overgedragen naar de volgende cel, dit is de

impulsoverdracht .

224 THEMA 03 synthese hoofdstuk 1


4
Bij een chemische synaps impuls impuls
1
3 membraan-
wordt een elektrisch signaal omgezet in een neurotransmitter
2 receptor
axon eindknopje
chemisch signaal. Dat bestaat uit neurotransmitters

die worden afgegeven in de synaptische spleet en

zo de membraaneigenschappen van de volgende


celmembraan
cel kunnen beïnvloeden en er een impuls in kunnen synaptische celmembraan
synaptisch blaasje spleet

doen ontstaan.
elektrisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal

D Informatieverwerking

Hersencentra zijn groepen samenwerkende neuronen die:

• informatie van receptoren verwerken,

• associaties maken en analytisch denken,

• effectoren aansturen,

• automatische lichaamsfuncties regelen,

• impulsen selecteren.

In je hersenen verwerken groepen neuronen informatie. Ze beoordelen informatie en

beslissen onbewust welke reactie moet volgen.

1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex?
Het impulstraject van een bewuste gewaarwording, gevolgd door een gewilde beweging en een reflex ziet er als
volgt uit.

Gewilde beweging Reflex

hersendeel voor hersendeel voor schakelneuron


prikkelgewaarwording gewilde beweging
sensorisch
neuron

mechano-
receptoren

motorisch neuron
bovenste
dijspier

onderste
dijspier

THEMA 03 synthese hoofdstuk 1 225


Gewilde beweging Reflex

Impulstraject impulstraject
impulstraject bij
gewilde bij een reflex
beweging
prikkel
beslissing
in de hersenen receptor
impulsgeleiding
via sensorisch neuron
schakelneuronen
in de hersenen en
ruggenmerg
schakelneuron
in ruggenmerg

impulsgeleiding impulsgeleiding
via motorisch via motorisch neuron
neuron
effector
effector
reactie

reactie

Verwerking • Verwerkingscentra voor • Vaak zonder verwerking,

gewenste bewegingen in rechtstreekse impulsgeleiding naar

de grote hersenen de effector bv. bij

de strekreflex

• Soms verwerking in de

schakelneuronen van

het ruggenmerg of de hersenen, bv.

bij de terugtrekreflex of pupilreflex

Automatisch / Bewust Bewust Automatisch

De impuls voor de gewenste beweging De schakelneuronen van

vertrekt vanuit schakelneuronen de verwerkingscentra voor

van de verwerkingscentra voor bewuste gewaarwording in de

gewilde bewegingen in de hersenen zijn niet

hersenen . betrokken bij het impulstraject.

Snelheid reactie sneller / trager want kort / langer sneller / trager want kort / langer

impulstraject impulstraject

226 THEMA 03 synthese hoofdstuk 1


1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?
Homeostase is het zelfstandig stabiel houden van geschikte evenwichtswaarden

voor inwendige parameters, ondanks de veranderende gebeurtenissen en processen rondom

en in het lichaam. Zowel het perifere als het centrale zenuwstelsel spelen een daarbij een belangrijke rol.

Het autonome zenuwstelsel regelt automatische onbewuste processen.

Het somatische zenuwstelsel regelt alle bewust gewenste bewegingen.

geleiding

verwerkingscentrum
signalen hypothalamus signalen

receptoren effectoren
thermoreceptoren

prikkel reactie
37 °C
lichaamstemperatuur

homeostase

• spieren bibberen + • spiertjes huidhaar -


• spiertjes huidhaar + • spiertjes bloevaten -
< 37 °C > 37 °C • spiertjes bloedvaten + • zweetkliertjes +

+ is activering
- is ontspanning

1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren?


Aandoeningen van het zenuwstelsel zijn aandoeningen die de werking van de hersenen, het ruggenmerg en de
zenuwen verstoren. De meest voorkomende aandoeningen van het zenuwstelsel zijn: multiple sclerose, Parkinson,
epilepsie, hernia …

THEMA 03 synthese hoofdstuk 1 227


HOOFDSTUK 2

Î Hoe coördineert het


hormonale stelsel de
reacties op prikkels?
LEERDOELEN

Je weet al:

M dat het hormonale stelsel tot de conductoren behoort;

M dat hormonen signaalstoffen zijn die zorgen voor het


geleiden van informatie; Je zult het wel gemerkt hebben bij de
M wat een feedbacksysteem is. uitdaging van het wiel, spanning alom!
Had je klamme handen? Ging je plots
Je leert nu:
sneller ademhalen? Of was het misschien
M welke rol het hormonale stelsel als conductor speelt; een makkie? Je leerde in thema 1 dat die

M hoe hormonen bij bepaalde cellen een reactie processen door hormonen of signaalstoffen

veroorzaken of hoe hormonen hun doelwitcellen gestuurd worden. Samen met het

herkennen; zenuwstelsel zorgt het hormonale stelsel voor


geleiding van informatie tussen receptoren
M hoe het feedbacksysteem de werking van endocriene en effectoren. Maar hoe gebeurt dat precies?
klieren regelt; Hoe zorgen hormonen voor reacties? Zijn er
M wat de werking van het hormonale stelsel kan verstoren. verschillende hormonen? En hoe zorgt het
hormonale stelsel mee voor homeostase?

2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor?

OPDRACHT 27

In thema 1 leerde je dat adrenaline je helpt reageren in een


stresserende situatie. Beantwoord de vragen.
1 Waar wordt dit hormoon geproduceerd? in de bijnier
2 Noteer zo veel mogelijk effecten van dit hormoon.

Je hartslag gaat omhoog, je ademhaling versnelt en er gaat extra

energie naar je spieren, je gaat zweten, je bloeddruk stijgt.

3 Wat is de rol van dit hormoon in het regelsysteem in ons lichaam?

Het is een conductor: het geleidt informatie naar verschillende effectoren in het lichaam.

4 Wanneer de stresserende of angstaanjagende situatie weer weg is, keert je lichaam naar de normale
situatie terug. Hoe noemen we dat streven naar een dynamisch evenwicht of stabiel inwendig milieu?

homeostase

228 THEMA 03 hoofdstuk 2


OPDRACHT 28

Knalprestaties: jouw verdienste? Lees de tekst en beantwoord de vragen.


Om aan hun conditie te werken, gaan sporters vaak op hoogtestage. Op een hoogte boven 2 500 m is het
gehalte aan zuurstofgas (O2) in de lucht erg laag. Zuurstofgas is nodig voor de energievoorziening van
het lichaam. Om toch voldoende O2 te kunnen opnemen, regelen hormonen de aanmaak van extra rode
bloedcellen, zodat er meer O2 kan worden gebonden.
Dat wordt geregeld door het hormoon epo of erytropoëtine. Wanneer de sporters nadien in normale
omstandigheden aan een wedstrijd deelnemen, hebben ze extra rode bloedcellen en kunnen ze ook
extra zuurstofgas opnemen. Dat leidt tot meer energie en dus betere prestaties. Dat effect verdwijnt na
ongeveer een maand; het aantal rode bloedcellen keert terug naar zijn normale waarde.

1 Wat is de prikkel voor het aanmaken van extra rode bloedcellen?

een lage concentratie aan zuurstofgas

2 Welk systeem zorgt voor de aanmaak van rode bloedcellen?

het hormonale stelsel

3 Welk hormoon speelt hier een belangrijke rol?

epo (erytropoëtine)

4 Wat gebeurt na verloop van tijd met het aantal rode bloedcellen in het lichaam?

Het aantal rode bloedcellen keert terug naar de normale waarde.

5 Hormonen worden vaak misbruikt om prestaties in de topsport te bevorderen. Hoe heet dat misbruik?

doping

Parket opent vooronderzoek naar


dopinggebruik in Ronde van Frankrijk
Het parket heeft een vooronderzoek geopend tegen een ploeg die
heeft deelgenomen aan de Ronde van Frankrijk. Mogelijk zijn er
inbreuken op de dopingregels begaan. De procureur bevestigde
dat ‘talrijke gezondheidsproducten zijn gevonden waaronder
medicijnen (...) en vooral een werkwijze die als doping kan worden
beschouwd’.

Bron: De Morgen, september 2020

Dopingschandaal:
WADA sluit Rusland vier jaar uit van
internationale sportevenementen
Rusland is vier jaar niet welkom op belangrijke
internationale sportevenementen, waaronder de Olympische
Spelen. Dat heeft het Wereldantidopingagentschap (WADA)
bekendgemaakt, nadat recent duidelijk werd dat de Russen
dopingdata hebben gemanipuleerd.

Bron: De Morgen, december 2019

THEMA 03 hoofdstuk 2 229


OPDRACHT 29

Lees de tekst en beantwoord de vragen.


Op een leeftijd van dertien kun je heel wat verschillen
merken in de lichaamsbouw van jongens en meisjes.
Sommige meisjes zijn op dat moment een stuk
groter dan jongens. Bij dat verschil in groei spelen
stofwisselingshormonen en groeihormonen een
belangrijke rol. Die stofwisselingshormonen regelen
de omzetting van brandstoffen en bouwstoffen
in nieuwe producten binnen in je lichaamscellen.
Schildklierhormonen, zoals thyroxine, zijn
stofwisselingshormonen; ze stimuleren de activiteiten van een cel. Zo verhogen die hormonen niet alleen
de energieproductie in een cel, maar ook de celgroei en celvermeerdering.

1 Verklaar nu zelf waarom er op dertienjarige leeftijd een verschil in lengte kan bestaan tussen jongens
en meisjes.

Sommige meisjes maken vroeger en meer thyroxine en groeihormonen aan op die leeftijd.

2 Mensen met een hogere thyroxineproductie hebben het warmer. Leg uit waarom dat zo is.

Het stofwisselingshormoon thyroxine stimuleert de stofwisseling in de cel. Er is meer activiteit in

je cellen en dus krijg je het warmer.

3 Bij welk proces in ons lichaam speelt thyroxine bijgevolg ook een rol?

de temperatuurregeling van ons lichaam

Als reactie in een angstaanjagende of stresserende situatie produceert de


bijnier adrenaline. Dat hormoon wordt via het bloed door het hele lichaam
getransporteerd en zet vervolgens verschillende effectoren in actie: je hart-
en ademhalingsritme stijgen, je spieren krijgen meer energie … Het hormoon
adrenaline fungeert dus als een geleider van informatie in ons lichaam, het is
een conductor.

Hormonen of signaalstoffen regelen ook andere processen. Hormonen


zorgen er bijvoorbeeld voor dat bij een lage zuurstofconcentratie in de lucht
er extra rode bloedcellen worden aangemaakt zodat er meer zuurstofgas
getransporteerd wordt. In het voorbeeld van de topsporters spreekt men
over doping. Ze misbruiken in dat geval hormonen om het lichaam extra te
stimuleren om betere prestaties te leveren.
Het hormoon thyroxine, aangemaakt in de schildklier, stimuleert samen
met groeihormonen dan weer de intensiteit van de stofwisseling en de
celgroei. Als je lichaam meer thyroxine produceert, start de groei vroeger
in de puberteit. Zo kun je verklaren dat pubermeisjes vaak groter zijn dan
puberjongens. Omdat thyroxine de celstofwisseling stimuleert, zal er ook
meer energie vrijkomen in die cellen en krijg je het warmer. Het hormoon
speelt dus ook een rol in de temperatuurregeling van ons lichaam.

230 THEMA 03 hoofdstuk 2


Deze voorbeelden illustreren dat hormonen op verschillende plaatsen in
ons lichaam informatie geleiden. Het hormonale stelsel speelt een rol als
conductor in ons lichaam. Hormonen zetten effectoren aan het werk zodat
een gepaste reactie kan volgen op een prikkel.
Conductoren maken deel uit van het regelsysteem in een organisme dat
het inwendig milieu in evenwicht houdt zodat een stabiele situatie ontstaat.
Via het feedbacksysteem zorgen hormonen ervoor dat veranderingen van
meerdere factoren binnen bepaalde grenzen worden gehouden.

Voorbeeld:
• adrenaline zorgt voor gepaste reacties in een stresserende situatie maar
wordt nadien weer afgebroken, zodat je opnieuw rustig wordt;
• epo stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen bij een laag
zuurstofgehalte in de lucht maar dat effect verdwijnt weer na een tijdje;
• thyroxine regelt de stofwisseling.

Het behouden van een dynamisch evenwicht noemen we homeostase. Het is


de toestand waarin het lichaam optimaal kan functioneren.

WEETJE

Onderzoek heeft uitgewezen dat het knuffelhormoon ‘oxytocine’


mensen met autisme socialer kan maken. In de test waren twee
groepen samengesteld. De ene groep kreeg een neusspray zonder het
knuffelhormoon, terwijl de andere groep een neusspray kreeg met het
hormoon. Tijdens de test moesten beide groepen een balspel spelen op
de computer. In het spel speelden ze tegen drie virtuele personen. De
eerste virtuele persoon gooide de bal altijd terug, de tweede virtuele
persoon gooide de bal nooit terug en de derde gooide de bal af en toe
terug. Bij de groep die het knuffelhormoon niet had gekregen, maakte het niet uit naar welke persoon ze
gooiden. De andere groep, die het hormoon wel toegediend kreeg via de neusspray, gooide de bal meer naar
de eerste persoon. Dit experiment bewijst dat oxytocine een gunstig effect heeft op de solidariteit bij mensen
met autisme.

Het hormonale stelsel speelt in ons lichaam een rol als conductor.
Via hormonen of signaalstoffen wordt informatie in ons lichaam
doorgegeven. Die signaalstoffen zorgen ervoor dat effectoren voor een
gepaste reactie kunnen zorgen en dat verschillende processen in ons
lichaam gecoördineerd worden.

Een feedbacksysteem is een regelsysteem in een organisme dat het


inwendig milieu in evenwicht houdt, zodat een stabiele situatie ontstaat.

Homeostase is het in stand houden van een stabiel inwendig milieu.

` Maak oefening 20.

THEMA 03 hoofdstuk 2 231


2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen?

Hoe weet een hormoon welke effector hij aan het werk moet zetten? En hoe
weten effectoren op hun beurt dat een hormoon voor hen bestemd is? In het
bloed circuleren immers tegelijkertijd verschillende hormonen die allemaal
alle delen van het lichaam, en dus meerdere effectoren, bereiken. Hormonen
worden geproduceerd in speciale kliercellen. Die kliercellen vormen de
hormonen of signaalmoleculen met bouwstoffen die uit het bloed worden
gehaald. Dat is mogelijk dankzij het nauwe contact tussen de omgevende
haarvaten en de kliercellen. Vaak komen de kliercellen in groepjes voor,
ze vormen dan een klier. Die klieren die hormonen afscheiden brengen
de gemaakte hormonen rechtstreeks in de bloedbaan. De stoffen worden
dus afgescheiden in het inwendig milieu. Om die reden worden die klieren
endocriene klieren genoemd. ‘Endo-’ betekent ‘naar binnen’.

haarvaten

hormonen in de
bloedbaan

endocriene Afb. 145


kliercellen Endocriene klier

Eenmaal opgenomen in je bloed worden hormonen naar alle plekken van je


lichaam getransporteerd. Hoe is het mogelijk dat een welbepaald hormoon
op de juiste plaats in het lichaam zijn signaalfunctie kan uitvoeren? Een
hormoon zal bij de effectoren pas een reactie uitlokken als cellen van de
effector gevoelig zijn voor dat hormoon. Die hormoongevoelige effectorcellen
noemen we doelwitcellen.

232 THEMA 03 hoofdstuk 2


Je kunt je nu afvragen op welke manier een doelwitcel het hormoon herkent.
In het celmembraan van doelwitcellen komen membraanreceptoren
voor. Dat zijn moleculen die precies passen op de moleculestructuur
van een bepaald hormoon. Bestudeer even afbeelding 146. Alleen aan
membraamreceptor 1 kan het gegeven hormoon binden en bij de doelwitcel
een reactie uitlokken. Bij membraanreceptoren 2 en 3 horen hormonen met
een andere moleculestructuur.

membraanreceptor 1 geactiveerd

membraanreceptor 2

hormoon

celmembraan
celkern
Afb. 146
Doelwitcel met
drie verschillende
cytoplasma membraanreceptor 3 membraanreceptoren

Vergelijk het hormoon met een sleutel die door zijn specifieke vorm in een
welbepaald slot past. Zodra het hormoon langs een celmembraan van een
doelwitcel passeert, gaat het een binding met de membraanreceptor aan.
Zodra die binding gerealiseerd is, wordt de doelwitcel geactiveerd en alleen
dan kan de cel op het hormoon reageren.
Dat sleutel-slot-principe verklaart waarom hormonen slechts één of een
zeer beperkt aantal effectoren kunnen aansturen: het hormoon moet op de
membraanreceptor van de doelwitcel passen. Daardoor is het hormoon een
geleider of conductor in het regelsysteem.

sleutel = hormoon slot = membraanreceptor

Afb. 147
Sleutel-slot-principe tussen
correcte pasvorm reactie in de doelwitcel zal volgen hormoon en membraanreceptor

Hormonen worden via het bloed getransporteerd. Dat wil zeggen dat ze
signalen kunnen overbrengen naar lichaamsdelen die veraf gelegen zijn van
de endocriene klier waar ze geproduceerd worden. Daardoor kan het even
duren vooraleer een hormoon zich zal binden aan de membraanreceptor
en een reactie zal veroorzaken. Doorheen je slagaders stroomt je bloed
met een maximale snelheid van ongeveer 0,5 meter per seconde. In je
haarvaten gaat dat echter een stuk trager. Hormonen zijn bovendien slechts
tijdelijk aanwezig in je bloed. Ze worden immers langzaamaan door de lever
afgebroken.

THEMA 03 hoofdstuk 2 233


Het hormoon stroomt
langs alle weefsels
Ook vetweefsel
in het lichaam.
heeft geen receptor
Endocriene klieren
voor het hormoon.
geven hormonen af
aan het bloed.
hormonen in
de bloedstroom Zenuwweefsel heeft geen
receptor voor het hormoon en
is dus geen doelweefsel.

De doelwitcellen van
het hormoon hebben
de juiste receptor
op het membraan.

Hormoon-
receptorcomplex

membraanreceptor

Hormonen stimuleren die weefsels


die de juiste receptoren bezitten.

Afb. 148
Werking hormonen

Een hormoon wordt geproduceerd door endocriene kliercellen en komt


rechtstreeks in het bloed terecht. Via het bloedvatenstelsel kunnen
hormonen alle delen van het lichaam bereiken.

Een hormoon zal pas een reactie uitlokken als cellen daar gevoelig voor
zijn. Men zegt dat één hormoon specifieke doelwitcellen heeft. Enkel zij
kunnen dus reageren als het hormoon zich aanbiedt.
Het sleutel-slot-principe verklaart waarom hormonen slechts bepaalde
effectoren aansturen: het hormoon moet op de membraanreceptor van
de doelwitcel passen.

Om die reden is een hormoon een geleider in een regelsysteem. Een


hormoon heeft enkel invloed op doelwitcellen met een passende
membraanreceptor. Die doelwitcellen fungeren als effector en reageren
op het hormoon.

Het transport van hormonen gebeurt eerder langzaam, omdat bloed niet
snel stroomt. Hormonen blijven niet in het bloed maar worden in de
lever afgebroken.

` Maak oefening 21 t/m 26.

234 THEMA 03 hoofdstuk 2


OPDRACHT 30

Ga online op zoek naar de antwoorden om de onderstaande vragen te beantwoorden.


1 Waar in je lichaam komt welke endocriene klier voor? Vul het overeenkomstige nummer in op de juiste
plaats op de tekening.
2 Welke hormonen produceert elke klier? Kies uit:

testosteron – parathormoon – adrenaline – thymosine – insuline – thyroxine – oestrogeen –


progesteron – groeihormoon – erytropoëtine (epo) – glucagon – calcitonine –
schildklierstimulerend hormoon – hypofysestimulerend hormoon

8 Endocriene Hormonen
klier
6
10 1 α- en β-cellen insuline en glucagon
4 van de
7 alvleesklier

5
2 eierstok oestrogeen en
9
progesteron

1 3 teelballen testosteron

4 schildklier thyroxine en calcitonine

2 5 bijnier adrenaline

6 hypofyse groeihormoon en

schildklierstimulerend

hormoon

7 thymus thymosine

8 hypothalamus hypofysestimulerend

hormoon

9 nier erytropoëtine (epo)

10 bijschild- parathormoon
klieren

THEMA 03 hoofdstuk 2 235


2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen in het feedbacksysteem?

A Regeling bloedsuikerspiegel

OPDRACHT 31 ONDERZOEK

Hoe activeert een suikerrijke drank het hormonale stelsel?


Je hebt geleerd dat voedingsstoffen na de vertering in het bloed worden opgenomen. Daardoor verhoogt
het glucosegehalte in het bloed, of de bloedsuikerspiegel.

1 Onderzoeksvraag

Wat gebeurt er met het bloedsuikergehalte als je cola drinkt?

TIP

Voedingsmiddelen worden afgebroken tot voedingsstoffen of


nutriënten. Cola bevat sacharose, ook gekend onder de naam
‘sucrose’. Die molecule wordt afgebroken tot twee kleinere
suikermoleculen, glucose en fructose. Die worden via de darmwand in
de bloedbaan opgenomen en vervoerd naar de weefsels.

2 Hypothese

Vul de hypothese aan.


Als je cola drinkt, zal het suikergehalte in je bloed persoonlijk antwoord

3 Benodigdheden

cola
water
zeep
handdoek
prikpen
glucose teststrip
bloedglucosemeter

4 Werkwijze

Meet eerst je normale bloedsuikergehalte aan de hand van de volgende stappen.


1 Was je handen met zeep en warm water. Als je handen warm zijn, komt het bloed
gemakkelijker uit je vingertop.
2 Droog je handen goed af met een handdoek.
3 Doe de teststrip in de bloedmeter.
4 Kies je middelvinger of ringvinger en prik in de zijkant van de vingertop.

236 THEMA 03 hoofdstuk 2


5 Strijk met duim en wijsvinger van je andere hand langs je vinger naar de top, zodat er een
druppel bloed naar buiten komt.
6 Houd de druppel op de juiste plek tegen de teststrip.
7 Na vijf seconden kun je op de bloedglucosemeter aflezen hoe hoog je bloedsuikergehalte is. Meet
vervolgens je bloedsuikergehalte na het drinken van een glas cola.
1 Drink het glas cola leeg.
2 Wacht 5 à 10 minuten.
3 Herhaal de vorige werkwijze om je bloedsuikergehalte te meten.
4 Wacht 15 minuten.
5 Meet opnieuw je bloedsuikergehalte.

5 Waarneming 6 Verwerking

Noteer de resultaten na de metingen in de tabel.

Waarde + eenheid (in mmol/L of mg/dL)

normaal bloedsuikergehalte persoonlijk antwoord

bloedsuikergehalte bij tweede meting persoonlijk antwoord

bloedsuikergehalte bij derde meting persoonlijk antwoord

WEETJE

De eenheid mmol betekent ‘millimol per liter’. Het is een eenheid om aan te duiden hoeveel van een
stof er per liter in een vloeistof aanwezig is. 1 mmol glucose komt overeen met 180 mg. Je zult nog
leren hoe je dat zelf kunt berekenen.

7 Besluit

Het bloedsuikergehalte verandert. Bij de tweede meting neemt de waarde toe, bij de derde

meting neemt de waarde af. De afname bij meting 3 is te groot om enkel toe te wijzen aan het

snel verbranden van suiker.

8 Reflectie

a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

persoonlijk antwoord

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

persoonlijk antwoord

THEMA 03 hoofdstuk 2 237


A.1 Hormoonproductie bij een te hoge bloedsuikerspiegel
Glucose is de belangrijkste energieleverancier voor je lichaam. Vetten en
eiwitten kunnen ook energie leveren, maar de hersenen doen uitsluitend
een beroep op glucose. Daarom is het erg belangrijk dat er altijd voldoende
glucose in het bloed aanwezig is. Tegelijk is een teveel aan glucose ook
gevaarlijk. Het bloed wordt dan stroperig en bloedvaten kunnen verstoppen.
Bovendien beschadigt een teveel aan glucose de cellen. Het kan ook leiden
tot suikerziekte of diabetes, en zwaarlijvigheid of obesitas.

Uit het bovenstaande onderzoek kun je afleiden dat de plots veranderende


hoeveelheid van een stof, zoals hier de verhoogde aanwezigheid van glucose
in je bloed, een inwendige prikkel kan vormen voor je lichaam. Uit de
waarnemingen blijkt dat je lichaam daarop reageert door het glucosegehalte
weer te verlagen.

Het is een van de taken van de alvleesklier of de pancreas om het


glucosegehalte in het bloed binnen bepaalde grenzen te houden. Die
grenswaarden van glucose liggen, in niet-nuchtere toestand, tussen 4 en
8 mmol/L (70 en 140 mg/dL). Het glucosegehalte in het bloed wordt dus
voortdurend gemeten en bijgestuurd.

In de pancreas liggen bepaalde cellen, de alfa- en bètacellen (α- en


β-cellen), die de hoeveelheid glucose kunnen meten; ze werken als het ware
als een glucosesensor. Die cellen liggen gegroepeerd in de eilandjes van
Langerhans.

eilandjes van Langerhans

bloedvat

bètacel

rode
alfacel
bloedcel
β-cellen geven insuline
af aan het bloed. bloedvat

insuline Insuline stimuleert


lichaamscellen, zoals spieren,
glucosemolecule
om glucose op te nemen.

Afb. 149
skeletspier
Het hormoon insuline zorgt voor een verlaging
van de bloedsuikerspiegel.

238 THEMA 03 hoofdstuk 2


Stijgt je bloedsuikerspiegel na een maaltijd of een blikje frisdrank boven de
grenswaarde, dan nemen de β-cellen die stijging waar en produceren ze de
gepaste hoeveelheden van het hormoon insuline.

Zoals je weet, is een hormoon een signaalstof die na transport doorheen de


bloedbaan een effector aan het werk kan zetten. Het hormoon insuline wordt
door de β-cellen aan het bloed afgegeven en zorgt ervoor dat bepaalde
lichaamscellen extra glucose uit het bloed kunnen opnemen, waardoor het
glucosegehalte in het bloed daalt.
In spiercellen en levercellen zal insuline ervoor zorgen dat glucose wordt
omgezet in glycogeen. In vetcellen stimuleert insuline de omzetting naar vet.
Die lichaamscellen zijn dus de effectoren: het zijn de cellen die reageren op
het hormoon.

Wanneer de bloedsuikerspiegel de drempelwaarde bereikt, neemt de


productie van insuline af. Dat regelsysteem is een negatieve terugkoppeling
of negatieve feedback.

OPDRACHT 32 DOORDENKER

Lees de tekst, bestudeer de grafieken en beantwoord de vraag.


Vooral de lever-, spier- en vetcellen zijn erg insulinegevoelige cellen. Wanneer glucose niet meteen nodig
is, zullen vetcellen gestimuleerd worden glucose om te zetten in vet.

bloedsuikerspiegel (mmol/L)
glucosepeil
normale bloedsuikerspiegel
vetopslag
8

Grafiek 8
tijd Opslag van vetten bij te
hoge bloedsuikerspiegel

bloedsuikerspiegel (mmol/L)
glucosepeil
normale bloedsuikerspiegel
vetopslag

4
Grafiek 9
tijd Opslag van vetten bij te
hoge bloedsuikerspiegel

THEMA 03 hoofdstuk 2 239


Verklaar aan de hand van de grafieken 8 en 9 waarom het eten van drie kleine snoepjes verdeeld over
intervallen van vijf uur minder vetopslag oplevert dan het eten van drie kleine snoepjes op hetzelfde
moment.

Door het gelijktijdig eten van drie kleine snoepjes ga je langdurig voorbij de grenswaarde voor

glucose in je bloed. De bloedsuikerspiegel wordt ook hoger. Je vetcellen kunnen dus langdurig

glucose omzetten in vet. Door het verspreid eten van drie kleine snoepjes ga je een minder hoge

bloedsuikerspiegel verkrijgen en je vetcellen gaan minder langdurig glucose kunnen omzetten in

vet.

A.2 Hormoonproductie bij een te lage bloedsuikerspiegel


Maar wat als je bijvoorbeeld na een langdurige sportinspanning of door lange
tijd niet te eten, te weinig glucose in je bloed hebt? De bloedsuikerspiegel
komt daardoor tijdelijk onder de grenswaarde te liggen.
In dat geval zullen α-cellen uit de eilandjes van Langerhans antwoorden
op die prikkel. De α-cellen registreren de te lage bloedsuikerwaarden
en produceren dan het hormoon glucagon. Dat hormoon wordt door de
bloedbaan tot bij specifieke doelwitcellen gebracht, de levercellen. Glucagon
stimuleert de levercellen om de reservestof glycogeen opnieuw om te
zetten in glucose. Bovendien maken de levercellen extra glucose aan uit
andere stoffen. Glucose komt in de bloedbaan terecht met als gevolg dat de
glucoseconcentratie in het bloed stijgt. Naarmate het glucosegehalte in het
bloed dichter bij de grenswaarde komt, neemt de glucagonproductie weer af.

alvleesklier

glucagon

lever

glucosemolecule

bloedvat
Afb. 150
Het hormoon glucagon zorgt voor een verhoging van de bloedsuikerspiegel.

240 THEMA 03 hoofdstuk 2


Insuline en glucagon beïnvloeden de bloedsuikerspiegel op een
tegengestelde manier; ze hebben een antagonistische werking. Ze zijn er
echter beide op gericht een afwijkende bloedsuikerspiegel weer naar de
gewenste evenwichtswaarden te brengen.

OPDRACHT 33

Vul op basis van de schematische voorstellingen het regelsysteem voor het realiseren
van een gewenste bloedsuikerspiegel op p. 242 aan. Beantwoord daarna de vragen.

prikkel prikkel
verhoging van de glucoseconcentratie verlaging van de glucoseconcentratie
in het bloed in het bloed

sensor sensor
β-cellen in de alvleesklier α-cellen in de alvleesklier

conductor conductor
insuline glucagon

effector effector
spiercellen, levercellen en vetcellen levercellen

reactie reactie
opname van glucose uit het bloed afgave van glucose aan het bloed

THEMA 03 hoofdstuk 2 241


hormoon insuline
SENSOR EFFECTOR

ß-cellen spiercellen, levercellen en vetcellen

Eilandjes van Langerhans

te hoge bloedsuikerspiegel opnemen glucose uit bloedbaan

omzetten glucose in glycogeen in lever-

en spiercellen, glucose in vet in vetcellen


PRIKKEL

REACTIE
HOMEOSTASE
bloedsuikerspiegel
tussen 4 en 8 mmol/L
REACTIE

PRIKKEL
omzetten glycogeen in glucose

te lage bloedsuikerspiegel aanmaak glucose uit andere stoffen-

+ vrijzetten in de bloedbaan

α-cellen levercellen

Eilandjes van Langerhans

SENSOR hormoon glucagon EFFECTOR

Afb. 151
Regelsysteem voor de homeostase van de bloedsuikerspiegel

1 Leg uit waarom glucagon en insuline antagonistische hormonen worden genoemd.

Omdat beide hormonen een tegengesteld effect kunnen uitlokken: insuline zet effectoren aan

het werk die de bloedsuikerspiegel kunnen verlagen, glucagon zet effectoren aan het werk die

de bloedsuikerspiegel verhogen.

2 Leg uit hoe beide groepen kliercellen en hun hormonen voor homeostase kunnen zorgen.

Door de productie van insuline en glucagon zorgen de hormoonklieren van de pancreas

voor een bloedsuikerspiegel die telkens weer tussen twee grenswaarden komt te liggen. Dat

gebeurt ondanks de soms verstorende omstandigheden, zoals een maaltijd of een langdurige

inspanning.

242 THEMA 03 hoofdstuk 2


De α- en β-cellen van de alvleesklier, hun hormonen glucagon en insuline,
en de doelwitcellen zorgen er samen voor dat de glucoseconcentratie in
het bloed binnen de grenswaarden blijft. Het produceren van de hormonen
door de hormoonklieren gebeurt dus om bij verstoringen de normale
situatie weer te herstellen. Op die manier wordt de bloedsuikerspiegel via
een feedbacksysteem in evenwicht gehouden en regelt je lichaam dus de
homeostase.

Het hormonale stelsel heeft een coördinerende rol in het lichaam.


Hormonen zijn erop gericht effectoren aan het werk te zetten als reactie
op een verstorende inwendige prikkel om de homeostase te behouden
of te herstellen.
Een hormoon vormt daarmee een schakel tussen receptor en effector
om tot een reactie te komen: het is een geleider of conductor in een
regelsysteem of feedbacksysteem.

De bloedsuikerspiegel wordt geregeld door de hormonen insuline


en glucagon. Die hormonen handhaven de homeostase van de
bloedsuikerspiegel.
• Insuline wordt aangemaakt door de β-cellen van de alvleesklier.
Insuline zorgt ervoor dat de doelwitcellen extra glucose opnemen uit
het bloed wanneer de bloedsuikerspiegel stijgt.
• Glucagon wordt aangemaakt door de α-cellen van de alvleesklier.
Glucagon zorgt ervoor dat de lever extra glucose afgeeft aan het
bloed wanneer de bloedsuikerspiegel daalt.
Wanneer het glucosegehalte de grenswaarden bereikt, wordt de
productie van insuline en glucagon afgeremd door een negatieve
terugkoppeling of negatieve feedback.

` Maak oefening 27 t/m 30.

B Mechanisme om de calciumconcentratie op peil te houden

OPDRACHT 34

Lees de tekst en beantwoord met behulp van het gegeven


regelsysteem de vragen.
Calcium is nodig voor de opbouw en het onderhoud van de botten en
de tanden. Maar wist je ook dat het zorgt voor de goede werking van je
spieren? Sporters met een lage Ca2+-concentratie in hun lichaam hebben
vaker last van spierkrampen, zelfs wanneer ze nog geen langdurige
inspanning geleverd hebben.

THEMA 03 hoofdstuk 2 243


Regelsysteem voor Ca2+-concentratie in het bloed
hormoon calcitonine

Ca2+-sensor effector effector


C-cellen schildklier botafbrekende cellen cellen in de nier

prikkel reactie reactie


te hoge Ca2+-concentratie afbraak bot uitscheiding Ca2+
in je bloed tot Ca2+ remmen via urine bevorderen

Ca2+-concentratie

gepaste Ca2+-concentratie

Ca2+-concentratie

prikkel reactie reactie reactie


te lage Ca -concentratie
2+
opname Ca 2+
stimuleren uitscheiding Ca2+
in je bloed in bloed botafbraak tot Ca2+ via urine afremmen

Ca2+-sensor effector effector effector


Ca2+-gevoelige darmcellen botafbrekende cellen cellen in de nier
bijschildkliercellen
vitamine D

parathormoon

1 Welke endocriene klier is betrokken bij de homeostase van calcium als de Ca2+-concentratie in het
bloed verhoogd is?

de schildklier

2 Welke cellen in die endocriene klier reageren op een verhoogde Ca2+-concentratie in je bloed?

C-cellen

3 Welk hormoon maken ze aan?

calcitonine

4 Welke endocriene klier is betrokken bij de homeostase van calcium als de Ca2+-concentratie in het
bloed verlaagd is?

de bijschildklier

5 Welke cellen in die endocriene klier reageren op een verhoogde Ca2+-concentratie in je bloed?

Ca2+-gevoelige cellen

6 Welke hormonen maken ze aan?

parathormoon

244 THEMA 03 hoofdstuk 2


7 Welke effectoren worden door beide hormonen beïnvloed als het Ca2+-gehalte van het bloed verstoord
is?

botafbrekende cellen en cellen in de nieren

8 Bedenk minstens drie oorzaken die kunnen leiden tot spierkrampen door een te lage
Ca2+-beschikbaarheid.

mogelijke antwoorden:

de Ca2+-gevoelige cellen van de bijschildklier werken niet goed en detecteren de hoeveelheid

Ca2+ fout, en er wordt daardoor te weinig parathormoon gemaakt; het hormoon geraakt niet

tot aan de doelwitcellen; de doelwitcellen zijn stuk of reageren niet op het hormoon.

Uit opdracht 34 kun je besluiten dat ons lichaam streeft naar een gepaste
Ca2+-concentratie in het bloed. Calcium is onder andere belangrijk bij de
spiersamentrekking, de opbouw van het skelet, de impulsgeleiding in een
zenuwcel … De hoeveelheid Ca2+- in het bloed wordt geregeld door hormonen
die afgegeven worden door de schildklier en de bijschildklier.

schildklier bijschildklier
(vooraanzicht) (achteraanzicht)

Afb. 152
Schildklier en bijschildklier

Bij een te hoge Ca2+-concentratie in je bloed zullen de C-cellen van je


schildklier worden geactiveerd om het hormoon calcitonine te produceren.
Dat hormoon beïnvloedt verschillende effectoren in je lichaam. Calcitonine
zet bepaalde cellen in je nier aan om meer Ca2+-ionen via je urine af te
voeren en het zorgt ervoor dat er minder botweefsel wordt afgebroken. Zo
daalt de Ca2+-concentratie in je bloed.
Bij een te lage Ca2+-concentratie in je bloed zullen de Ca2+-gevoelige cellen in
je bijschildklier worden geactiveerd om het parathormoon te produceren.
Het parathormoon beïnvloedt eveneens verschillende effectoren in je
lichaam:
• het zet bepaalde cellen in je nier aan om minder Ca2+-ionen via je urine af
te voeren;
• het zet je darmcellen aan om meer Ca2+-ionen in je bloedbaan op te
nemen;
• het zorgt ervoor dat er meer botweefsel wordt afgebroken.
Zo stijgt de Ca2+-concentratie in je bloed.

THEMA 03 hoofdstuk 2 245


Calcitonine en parathormoon beïnvloeden de Ca2+-concentratie in het bloed
op een tegengestelde manier; ze hebben een antagonistische werking.
Ze zijn er echter beide op gericht om afwijkende Ca2+-concentraties weer
naar de gewenste evenwichtswaarden te brengen. Beide hormonen zetten
daarvoor effectoren aan het werk als reactie op een verstorende inwendige
prikkel om zo de homeostase van de Ca2+-concentratie in het lichaam te
herstellen.
Het feedbacksysteem zorgt er dus voor dat de Ca2+-concentratie in je bloed
binnen bepaalde grenzen wordt gehouden. Het hormonale stelsel zorgt met
andere woorden voor het behoud van een dynamisch evenwicht van de
Ca2+-concentratie in je bloed en regelt de homeostase van de
Ca2+-concentratie in je lichaam. Dankzij die regeling kan je lichaam optimaal
blijven functioneren.

WEETJE

Vitamine D is belangrijk voor de goede werking van het


parathormoon. Vitamine D krijgen we binnen via de voeding (bv.
vette vis, eierdooier …) en wordt onder invloed van het zonlicht door
stofomzetting in de huid gevormd. Vitamine D versterkt de werking van
het parathormoon.

Het hormonale stelsel heeft een coördinerende rol in het lichaam.


Als reactie op een verstorende inwendige prikkel zetten hormonen
effectoren aan het werk om de homeostase te herstellen en te
behouden.
Een hormoon is binnen het regelsysteem of feedbacksysteem de schakel
tussen receptor en effector om tot een reactie te komen. Hormonen zijn
dus conductoren.
De calciumspiegel wordt geregeld door calcitonine en het
parathormoon. Die hormonen handhaven de homeostase van de
calciumspiegel.
• Calcitonine wordt aangemaakt door de C-cellen in de schildklier
wanneer de bloedcalciumspiegel stijgt. Calcitonine remt de
botafbraak en stimuleert de excretie van Ca2+-ionen.
• Het parathormoon wordt aangemaakt door Ca2+-gevoelige
bijschildkliercellen wanneer de bloedcalciumspiegel daalt. Het
parathormoon zorgt ervoor dat de darmcellen meer Ca2+-ionen
opnemen uit de voeding, remt de excretie van Ca2+-ionen en
stimuleert de botafbraak.
Wanneer het calciumgehalte de grenswaarden bereikt, wordt de
productie van calcitonine en het parathormoon afgeremd door een
negatieve terugkoppeling of negatieve feedback.

` Maak oefening 31.

246 THEMA 03 hoofdstuk 2


C Regeling stresshormonen

Stress is bedoeld om snel te kunnen reageren op een mogelijk gevaar.


Tijdens een stresserende situatie maken je bijnieren stresshormonen aan:
adrenaline, noradrenaline en cortisol.
• Adrenaline en noradrenaline zorgen ervoor dat je heel snel een
inspanning kunt doen bij een bedreiging.
• Cortisol komt wat trager vrij in het lichaam, vooral als de
angstaanjagende situatie wat langer aanhoudt.

De bijnieren zijn endocriene klieren die boven op de nieren liggen. Elke


bijnier bestaat uit twee delen:
• de buitenste zone, de bijnierschors, maakt onder andere cortisol aan;
• het binnenste gedeelte, het bijniermerg, maakt adrenaline en
noradrenaline aan.

bijnier

bijniermerg bijnierschors
bloedvaten

nier

Afb. 153
Bouw van de bijnier

Het bijniermerg bestaat uit zenuwweefsel maar met heel speciale neuronen.
Normaal gezien scheiden neuronen in de eindknopjes van het axon een
neurotransmitter af maar hier dus niet. De neuronen in de cellen van de
bijniermerg scheiden een neurohormoon, adrenaline, af in plaats van een
neurotransmitter. Daarom noemen we die neuronen secretorische neuronen.
Het proces waarbij neuronen een hormoon afgeven is neurosecretie.

THEMA 03 hoofdstuk 2 247


Hoe krijgen de cellen van de bijnier het signaal om stresshormonen aan te
maken? Tijdens een angstaanjagende situatie wordt er een hele reeks van
processen in je lichaam in gang gezet.
• Het begint bij het waarnemen van het gevaar. Op afb. 154 ziet de man
de vlammen, hij voelt de warmte ... De verschillende receptoren van zijn
lichaam worden geprikkeld en sturen signalen via sensorische neuronen
naar de hersenen.
• In de hersenen wordt de hypothalamus geactiveerd. Bij gevaar geeft de
hypothalamus een signaal aan de hypofyse. Daardoor maakt de hypofyse
een hormoon aan.
• Dat hormoon stimuleert de bijnieren. Door die stimulatie maakt de
Afb. 154
bijnierschors het stresshormoon cortisol aan.
• Op hetzelfde moment stuurt de hypothalamus een zenuwsignaal naar
het bijniermerg. Daardoor wordt het bijniermerg gestimuleerd om de
stresshormonen adrenaline en noradrenaline aan te maken.
• Die hormonen brengen het lichaam in een alerte toestand en zetten
heel wat effectoren in actie. Adrenaline zorgt er bijvoorbeeld voor dat
je hart sneller slaat, je ademhalingsritme toeneemt, het glucosegehalte
in je bloed stijgt en de bloedtoevoer naar je hart, spieren en hersenen
verbetert. Al die reacties zorgen ervoor dat je klaar bent om de stressvolle
situatie aan te pakken: vechten, vluchten of soms bevriezen.

STRESS

hypothalamus
hormoon

sympathisch
hypofyse zenuwstelsel
hormoon

bijnieren

CORTISOL ADRENALINE en
NORADRENALINE

• glucosegehalte bloed • hartslag


• alertheid • bloeddruk
• ademhaling
• bloedtoevoer hersenen
• bloedtoevoer spieren
• bloedsuikerspiegel
door afbraak glycogeen
• afgifte vetten door vetweefsel
• zweten

248 THEMA 03 hoofdstuk 2


Bij de aanmaak van adrenaline in de cellen van het bijniermerg zien we heel
goed hoe het zenuwstelsel, de neuronen, samenwerkt met het hormonale
stelsel, de endocriene klier.
1 Stress wordt in het lichaam waargenomen door de hypothalamus.
2 De hypothalamus zendt een zenuwimpuls naar de cellen van het
bijniermerg.
3 De cellen van het bijniermerg worden gestimuleerd om adrenaline te
maken.
4 Adrenaline komt in de bloedbaan en wordt naar de doelwitorganen
gevoerd.

KORTSTONDIGE STRESS stress LANGDURIGE STRESS

zenuwimpuls hypothalamus

ruggenmerg CRH

hypofyse
cellen van
ruggenmerg- de bijnierschors
zenuw

ACTH
Cellen van
bijniermerg maken
adrenaline aan.

cortisol
Adrenaline komt in
de bloedbaan terecht.

Afb. 155
Aanmaak van de stresshormonen

THEMA 03 hoofdstuk 2 249


OPDRACHT 35

Lees de tekst en beantwoord de vragen.


In China werd in 2020 de langste glazen brug ter wereld
geopend. De brug is maar liefst 526 m lang, 8,8 m breed en 201
m hoog. Niet verwonderlijk dat heel wat mensen hoogtevrees
hebben als ze over de brug lopen. Maar hoe ontstaat dat
angstgevoel precies?
De grote hoogte wordt gezien met de ogen. Fotoreceptoren
geven via de oogzenuw een impuls door naar de hersenen.
De hersenen interpreteren dat als gevaarlijk en die emotie
activeert een nieuwe impuls. Die impuls wordt door neuronen
naar receptorcellen in de bijnieren geleid en zet de cellen aan om het hormoon adrenaline vrij te maken.
Bijnieren zijn klieren die op de nieren liggen. Al in heel kleine hoeveelheden stimuleert adrenaline
reacties van het lichaam die de overlevingskans moeten verhogen. Het hormoon kan meerdere reacties
veroorzaken, zoals een verhoogde bloeddruk en hartslagfrequentie, een snellere ademhaling en zweten.
Bron: www.nieuwsblad.be

grensstrengganglion

bijnier

ruggenmerg-
zenuw
Afb. 156
De geleiding van een
nier impuls vanuit de hersenen
naar de bijnieren
ruggenmerg

1 Welke symptomen vertonen de mensen met hoogtevrees bij het oversteken van deze brug?

stijgende hartfrequentie, zweten, sneller ademen, flauw of bleek worden, angstig worden

2 Welk van de volgende impulstrajecten wordt gevolgd voor er adrenaline wordt aangemaakt?
motorisch neuron → kliercellen in de bijnier → schakelcellen in de hersenen
motorisch neuron → schakelcellen in de hersenen → kliercellen in de bijnier
X schakelcellen in de hersenen → motorisch neuron → kliercellen in de bijnier
schakelcellen in de hersenen → kliercellen in de bijnier → motorisch neuron
3 Welk groot voordeel biedt het neuron tussen de hersenen en de bijnier (in vergelijking met het
aansturen van de bijnier met een hormoon doorheen de bloedbaan)?

De impuls wordt vanuit de hersenen veel sneller doorgegeven via een zenuw dan via een

hormoon in de bloedbaan. Neurale impulsgeleiding gaat (ongeveer 100 keer) sneller dan

hormoongeleiding via de bloedbaan. Dankzij de neurale prikkel kun je dus sneller reageren

op gevaar.

250 THEMA 03 hoofdstuk 2


Signaaloverdracht via zenuwen verloopt veel sneller dan signaaloverdracht
via hormonen in de bloedbaan. Adrenaline wordt zo op een veel snellere
manier dan cortisol afgegeven: de eerste impuls wordt namelijk via een
zenuw vanuit je hersenen verstuurd met als gevolg dat je in een stressvolle
situatie snel in actie komt. Als vuistregel mag je stellen dat een impuls
via een neuron zich tegen ongeveer 60 m/s verplaatst en een hormoon
maximaal tegen 0,5 m/s doorheen je bloedbaan gaat.
Neurale signalen kunnen een endocriene klier dus activeren waardoor je
lichaam snel reageert.

prikkel

receptor
sensorisch neuron

hersenen
hypothalamus

motorisch neuron
of neurohormoon

endocriene klier
hormoon

doelwitcellen

reactie

De werking van het lichaam wordt geregeld door het zenuwstelsel en het
hormonale stelsel. Ze zorgen elk op zich voor de geleiding van signalen,
ze fungeren allebei als schakel tussen receptoren en effectoren. Beide
stelsels werken samen met als doel het lichaam optimaal te laten
functioneren en zo homeostase te bereiken.

Om samen te werken, kunnen endocriene klieren van het hormonale


stelsel door het zenuwstelsel worden geactiveerd via de productie
van hormonen door secretorische neuronen of via neurale signalen.
Via neurale signalen gebeurt de signaaloverdracht sneller waardoor
endocriene klieren sneller worden geactiveerd. Denk aan het voorbeeld
van adrenaline.

` Maak oefening 32 en 33.

THEMA 03 hoofdstuk 2 251


2.4 Wat kan de werking van het hormonale stelsel verstoren?

Diabetes of suikerziekte is een aandoening waarbij de homeostase van


glucose verstoord is. Dat geeft aanleiding tot verhoogde bloedsuikerwaarden
als gevolg van te weinig of geen insuline. Er zijn verschillende soorten
diabetes waarvan diabetes type 1 en diabetes type 2 het meest voorkomen.
Men schat het aantal suikerzieken in Vlaanderen op een half miljoen.
5 tot 10 % heeft diabetes type 1, de overige 90-95 % lijdt aan diabetes
type 2.

A Diabetes type 1

Deze vorm van suikerziekte begint meestal op jonge leeftijd.


De aanleiding is de afbraak van de insulineproducerende
β-cellen door ons eigen afweersysteem. Er wordt bijgevolg
weinig tot geen insuline meer aangemaakt waardoor de
VIDEO
cellen onvoldoende glucose opnemen. De cellen hebben INSULINEPEN
echter energie nodig en sturen signalen naar de lever die op
zijn beurt glucose aanmaakt. Daardoor stijgen de bloedsuikerwaarden nog
meer, wat tot gevaarlijk hoge waarden kan leiden.
Als je aan diabetes type 1 lijdt, moet je een glucosearm dieet volgen.
Daarnaast moet je ook verschillende keren per dag insuline inspuiten om de
gestegen bloedsuikerspiegel te normaliseren. Dat kan met een insulinepen.
Wil je weten hoe zo’n insulinepen werkt? Scan dan de QR-code.

Je kunt ook een insulinepomp gebruiken die altijd de juiste hoeveelheid


insuline toedient om de bloedsuikerspiegel op peil te houden. Een
insulinepomp heeft het voordeel dat er geen meerdere keren per dag een
spuitje nodig is. Bovendien bootst een pomp veel beter de natuurlijke
werking van de β-cellen na.
Het is belangrijk om op basis van je maaltijden nauwkeurig te bepalen
hoeveel insuline je moet inspuiten. Het gevaar bestaat dat bij te veel insuline
de bloedsuikerspiegel zo sterk daalt dat je flauwvalt en zelfs in coma gaat.
Daarom heeft een diabetespatiënt altijd een suikerrijke drank bij zich of
bijvoorbeeld dextrose.

B Diabetes type 2

Deze vorm van diabetes ontstaat meestal pas na je veertigste levensjaar.


Daarom noemde men dit vroeger ook ouderdomsdiabetes. Mensen met
diabetes type 2 produceren wel nog insuline, maar de doelwitcellen
reageren er onvoldoende op. Diabetes type 2 is de laatste decennia
onrustwekkend toegenomen in West-Europa en de Verenigde Staten en komt
op steeds jongere leeftijd voor. Het heeft vooral te maken met ongezonde
voedingsgewoonten en levensstijl. Te veel suiker en dierlijk vet eten en te
weinig bewegen, hebben zwaarlijvigheid tot gevolg. Zwaarlijvigheid bevordert
de ongevoeligheid van doelwitcellen voor insuline.

252 THEMA 03 hoofdstuk 2


WEETJE

Normaal gezien schommelt de bloedsuikerspiegel tussen 4 en 8 mmol/L.


Omdat bij diabetespatiënten het regelsysteem dat zorgt voor de homeostase
van de bloedsuikerspiegel erg verstoord is, moeten zij voortdurend hun
bloedsuikerspiegel controleren. Dat kan met een bloedglucosemeter en
bijbehorende teststrips. Je brengt een druppeltje bloed aan op een teststrip
en na enige tijd verschijnt de bloedglucosewaarde op de bloedglucosemeter.

Patiënten met diabetes type 1 gebruiken steeds meer een glucosesensor die
in de bovenarm wordt geplaatst. Bij deze methode, Flash Glucose Monitoring
of FGM, worden de bloedsuikerwaarden continu gemeten door de onderhuidse
sensor. De suikerwaarden worden zichtbaar bij het ‘flashen’ van de sensor. Dat
kan via een app op de smartphone of met een reader.

Meer weten over diabetes? Ga naar www.diabetes.be/nl/leven-met-diabetes.

OPDRACHT 36

Beantwoord de vragen. Zoek de antwoorden online op en in de tekst hierboven.


1 Wat zijn de symptomen van diabetes type 1?

veel dorst, veel plassen, veel afvallen, zich ziek en beroerd voelen, veel honger hebben of juist

helemaal geen honger, wazig zicht, misselijkheid, overgeven …

2 Waarom zijn hoge bloedsuikerwaarden gevaarlijk?

Hoge bloedsuikerwaarden maken het bloed dik en stroperig en verstoppen zo de bloedvaten.

Glucose beschadigt de cellen en leidt uiteindelijk tot beschadiging van weefsels en organen.

3 Waarom moet insuline meerdere keren per dag worden ingespoten?

Insuline is een hormoon en verdwijnt snel weer uit de bloedbaan. Telkens als je eet, heeft je

lichaam insuline nodig om de aangevoerde glucose uit het bloed in de cellen te brengen. Ook

diabetespatiënten hebben telkens als ze eten insuline nodig.

4 Hoe kan diabetes type 2 in vele gevallen zonder insuline worden behandeld?

- door het dieet aan te passen: suikerarm (geen snoep, dessert, maar ook geen brood,

aardappelen of pasta), minder en andere vetten

- meer bewegen (sporten verhoogt de gevoeligheid van cellen voor insuline)

OPDRACHT 37

Wil je nog andere aandoeningen van het hormonale stelsel ontdekken?


Voer dan Labo 13 bij het onlinelesmateriaal uit.

THEMA 03 hoofdstuk 2 253


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe coördineert het hormonale


stelsel de reacties op prikkels?
2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor?
Het hormonale stelsel speelt in ons lichaam een rol als conductor .

Via hormonen of signaalstoffen wordt informatie in ons lichaam doorgegeven.

Het hormoon vormt daarmee een schakel tussen receptor en

effector .

Conductoren maken deel uit van het regelsysteem in een organisme dat het inwendig

milieu in evenwicht houdt zodat een stabiele situatie ontstaat. Via het feedbacksysteem zorgen

hormonen ervoor dat veranderingen van meerdere factoren binnen bepaalde grenzen worden gehouden.

2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen?

endocriene kliercel hormoon bloedbaan doelwitcel reactie

sleutel = hormoon slot = receptormolecule

correcte pasvorm reactie in de doelwitcel zal volgen

Hormonen worden geproduceerd in endocriene kliercellen en via het bloed getransporteerd door heel het lichaam.

Doelwitcellen beschikken over speciale membraanreceptoren die precies op de moleculestructuur

van het hormoon passen. Het sleutel-slotprincipe zorgt ervoor dat een hormoon de juiste

membraanreceptor activeert.

membraanreceptor geactiveerd

membraanreceptor niet geactiveerd

cytoplasma receptormolecule 3

254 THEMA 03 synthese hoofdstuk 2


2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen in het feedbacksysteem?

A Regeling bloedsuikerspiegel

1
conductor reactie
prikkel
verhoging van de insuline opname van glucose
glucoseconcentratie uit het bloed
in het bloed

sensor effector
ß-cellen in de alvleesklier spiercellen, levercellen en

vetcellen

2
conductor reactie
prikkel
verlaging van de glucagon afgave van glucose
glucoseconcentratie aan het bloed
in het bloed

sensor effector
α-cellen in de alvleesklier levercellen

Wanneer het glucosegehalte de grenswaarden bereikt, wordt de productie van insuline

en glucagon afgeremd door een negatieve terugkoppeling of negatieve feedback. Op die

manier handhaven die hormonen homeostase van de bloedsuikerspiegel .

THEMA 03 synthese hoofdstuk 2 255


B Mechanisme om de calciumconcentratie op peil te houden

sensor hormoon

C-cellen in
calcitonine
Ca te hoog
2+
schildklier

effect

afbraak Ca2+ uit bot uitscheiding Ca2+ via


afremmen urine bevorderen

sensor hormoon

Ca2+-gevoelige cellen in
parathormoon
Ca2+ te laag bijschildklier

effect

uitscheiding verhoogde
stimuleren
Ca2+ in urine opname Ca2+
botafbraak
afremmen in de darm

Wanneer het calciumgehalte de grenswaarden bereikt, wordt de productie van calcitonine

en het parathormoon afgeremd door een negatieve terugkoppeling of negatieve feedback.

Op die manier handhaven die hormonen homeostase van de calciumspiegel .

256 THEMA 03 synthese hoofdstuk 2


C Regeling stresshormonen

STRESS

hypothalamus
hormoon

sympathisch
hypofyse zenuwstelsel
hormoon

bijnieren

CORTISOL ADRENALINE en
NORADRENALINE

• glucosegehalte bloed • hartslag


• alertheid • bloeddruk
• ademhaling
• bloedtoevoer hersenen
• bloedtoevoer spieren
• bloedsuikerspiegel
door afbraak glycogeen
• afgifte vetten door vetweefsel
• zweten

Het zenuwstelsel en het hormonale stelsel zijn de conductoren in ons lichaam. Ze zorgen

elk op zich voor de geleiding van signalen, ze vormen een schakel tussen receptoren

en effectoren. Beide stelsels werken samen met als doel het lichaam optimaal te laten

functioneren en zo homeostase te bereiken.

THEMA 03 synthese hoofdstuk 2 257


258
Zenuwstelsel Hormonaal stelsel

THEMA 03
prikkel
• Inwendige prikkels zoals pijn, honger … • Inwendige prikkels zoals de verandering in inwendig

BEKIJK DE BEKIJK DE
• Uitwendige prikkels zoals licht, geluid ... milieu (bloedsuikerspiegel of Ca2+-concentratie)

KENNISCLIP KENNISCLIP
• Uitwendige prikkel zoals gevaar
THEMASYNTHESE

Veranderingen in het uitwendig of inwendig milieu • Sommige endocriene kliercellen nemen

themasynthese
worden waargenomen door receptoren verbonden met een neuron of veranderingen in het inwendig milieu waar met sensoren.

receptor
door een vrij zenuwuiteinde. Die meten en vergelijken voortdurend de concentratie van

receptorcel
of –– +
belangrijke stoffen met een gewenste waarde.

sensor prikkel ++ impuls –



• Andere endocriene kliercellen ontvangen zenuwsignalen van

–– +
motorische neuronen.

1 impuls bij een prikkel zwakker dan prikkeldrempel

prikkel
prikkel-
drempel
Bij het zenuwstelsel gebeurt
2 impulsde
bij geleiding
een zwakkevan het elektrisch signaal via Endocriene kliercellen produceren hormonen.

impuls bij een sterke prikkel


actiepotentiaal
zenuwcellen of neuronen. Het geproduceerde hormoon treedt op als conductor. Hormonen zijn
• Een prikkel kan in3een neuron een doen ontstaan. signaalstoffen die:

impulsgeleiding.
• De actiepotentiaal verplaatst zich over het axon, dat is de • gemaakt worden in het lichaam door endocriene klieren;
• in de bloedbaan worden uitgescheiden;
impulsgeleiding • via de bloedbaan over grote afstanden verspreid worden;
• enkel cellen die beschikken over passende membraanreceptoren

conductor
activeren. Dat zijn de effectoren.

membraanreceptor 1 geactiveerd

membraanreceptor 2

hormoon

celmembraan
celkern

cytoplasma membraanreceptor 3
• Aan het uiteinde van het axon, via de synaps, wordt het elektrisch

4
signaal overgedragen van de ene naar de andere cel.

1 impuls impuls

neurotransmitter 3 membraan-
2 receptor
axon eindknopje

celmembraan
synaptische celmembraan
synaptisch blaasje spleet

elektrisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal

• Die informatieoverdracht gebeurt met een chemische stof, een • De informatieoverdracht via het hormonale stelsel is traag: de
neurotransmitter. snelheid van de bloedstroom is max. 0,5 m/s.
• De informatieoverdracht via het zenuwstelsel is heel snel: de • Het effect duurt langer, zolang het hormoon aanwezig is in het bloed
snelheid van impulsgeleiding is 60 m/s.
• Het effect is van korte duur, precies één impuls lang.

effector
De effectoren zijn spieren en klieren. De effectoren zijn doelwitcellen met passende membraanreceptoren in
organen, spieren, klieren ...

Het zenuwstelsel zet spieren aan tot een gewilde Inwendig stabiel milieu door negatieve terugkoppeling

reactie
excretie.
beweging of reflex en zet klieren aan tot secretie of of negatief feedbacksysteem
Vecht- of vluchtreflex om te reageren in stressvolle

THEMA 03
situaties

Het zenuwstelsel en het hormonale stelsel zijn erop gericht effectoren aan het werk te zetten als reactie op een uitwendige of inwendige prikkel. Ze

doel
zijn de schakel tussen receptoren en effectoren.
Beide stelsels hebben als doel een dynamisch evenwicht in je lichaam te behouden.
Het zenuwstelsel en hormonale stelsel zijn regelsystemen die ervoor zorgen dat tal van parameters in je lichaam steeds schommelen rond een

themasynthese
evenwichtswaarde. Het zenuwstelsel en het hormonale stelsel handhaven homeostase.
Vaak werken het hormonale stelsel en het zenuwstelsel samen om de homeostase te bereiken.

259
CHECKLIST

JA NOG OEFENEN

1 Begripskennis
• Ik kan benoemen uit welke delen het zenuwstelsel is opgebouwd.
• Ik kan omschrijven wat een neuron is en de onderdelen ervan benoemen.
• Ik kan het verband tussen een neuron en een zenuw omschrijven.
• Ik kan toelichten hoe de geleiding en overdracht van informatie gebeurt in
het zenuwstelsel.
• Ik kan toelichten hoe het doorgeven van een impuls een samenwerking is
tussen een elektrisch en een chemisch proces.
• Ik kan omschrijven hoe de informatie in het centrale zenuwstelsel verwerkt
wordt.
• Ik kan het verschil tussen een reflex en een gewilde beweging omschrijven.
• Ik kan toelichten hoe het zenuwstelsel bijdraagt tot homeostase.
• Ik kan voorbeelden geven van hoe de werking van het zenuwstelsel
verstoord kan worden.
• Ik kan toelichten welke rol het hormonale stelsel speelt als conductor.
• Ik kan omschrijven hoe hormonen een reactie veroorzaken of hoe
hormonen hun doelwitcellen herkennen.
• Ik kan toelichten hoe het feedbacksysteem de werking van endocriene
klieren regelt;
• Ik kan voorbeelden geven van hoe de werking van het hormonale stelsel
verstoord kan worden.

2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een hypothese formuleren.
• Ik kan een waarneming formuleren.
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.
• Ik kan een besluit formuleren.

` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.

260 THEMA 03 checklist


CHECK IT OUT

Bij het onderdeel Check in waagde je je aan het wiel. Je leerde in dit
thema heel wat over de regelsystemen in je lichaam die het uitvoeren
van dat wiel mogelijk maken.
1 Voor je aan het wiel start, ga je bewust waarnemen en beoordelen waar je je
handen zal plaatsen. Ook tijdens het uitvoeren komen er heel wat prikkels
over je omgeving en je lijf toe in je verwerkingscentra. Waar gebeurt het
verwerken van de informatie over die prikkels?

De sensorische centra verwerken zintuiglijke waarneming; verschillende

andere centra werken samen voor analyse en associatie.

2 Nadat de binnenkomende prikkels beoordeeld en verwerkt werden,


wordt beslist naar welke spieren impulsen verzonden worden. Van waaruit worden je gewenste bewegingen
aangestuurd?

vanuit de motorische centra in de grote hersenen

3 Het uitvoeren van het wiel is een gewilde beweging. Hoe verloopt het impulstraject?

Het impulstraject voor een gewilde beweging verloopt als volgt:

hersendeel voor gewilde beweging in de grote hersenen → schakelneuronen → motorisch neuron

→ effector.

4 Bij de uitvoering van het wiel zal automatisch ook je hartslag en je ademhalingsfrequentie toenemen. Welk deel
van je zenuwstelsel regelt dat?

het autonome zenuwstelsel

5 Waarom moet je niet nadenken over de strekreflex van je bovenste dijbeenspieren wanneer je met gebogen
knieën weer op de grond landt?

De hersenen zijn niet betrokken in het impulstraject. De impuls wordt

enkel via een sensorisch neuron, soms een schakelneuron uit je

ruggenmerg en een motorisch neuron doorgegeven.

6 Met een bionische arm of been kun je het wiel perfect leren uitvoeren. Met
welk type zenuwen moet de elektrische bedrading van de motortjes dan
operatief verbonden worden?

perifere zenuwen/ruggenmergzenuwen

!
Het wiel uitvoeren is een gewilde beweging. Het impulstraject loopt via de grote hersenen. Daar gebeurt
het verwerken van de prikkels en het bepalen van een gepaste reactie. Via een schakelneuron wordt
de impuls naar motorische neuronen gestuurd, die de skeletspieren aansturen. Zij voeren de gewenste
bewegingen uit. Niet alle reacties gebeuren bewust. Bij het wiel zijn ook reflexen betrokken, die worden
automatisch uitgevoerd.

THEMA 03 check it out 261


AAN DE SLAG

1 Vul de zin aan en schrijf in de tabel de correcte naam bij de aangeduide onderdelen.

De onderstaande figuur stelt een zenuwcel of neuron voor.

6 2 5

7 7
1

1 knoop van Ranvier

2 axon

3 eindknopjes

4 cellichaam

5 myelineschede

6 dendriet

7 celkern

2 Noteer in de tabel de delen van het centrale en perifere zenuwstelsel.

a Zet bij de figuur het nummer op de juiste plaats.

b Kleur op de figuur het perifere zenuwstelsel groen en het centrale zenuwstelsel blauw.

Centraal zenuwstelsel 1

3
1 hersenen

2 ruggenmerg 2

Perifeer zenuwstelsel

3 hersenzenuwen 5
4

4 ruggenmergzenuwen

5 grensstrengen

262 THEMA 03 aan de slag


3 Kleur op de figuur het ruggenmerg rood, de grensstrengen groen, en de ruggenmergzenuwen blauw.

buikzijde
ruggenmerg
ruggenmerg-
zenuw
grensstreng

ruggenmergvliezen

grensstreng

wervel

rugzijde

4 Plaats in elke cirkel het juiste nummer. Kies uit: zenuwvezel (1), zenuwbundel (2), bindweefselschede (3),
zenuw (4), bloedvat (5).

2
1

3
5

5 Vul op de figuur de hersenstructuren aan met hun nummer uit de tabel.

3 4

1 kleine hersenen

2 ruggenmerg

3 hersenbalk

4 grote hersenen

1
2
THEMA 03 aan de slag 263
6 Iemand heeft een diepe snijwonde in het been. Daardoor is die persoon gevoelloos in zijn teen.
Hoe kan dat verklaard worden?

Axonen van sensorische zenuwen worden doorgesneden. Zo is er geen impulsgeleiding meer naar het

centrale zenuwstelsel.

7 Beoordeel de uitspraken aan de hand van de figuur.


grote hersenen

oog
Tip: onderzoek of een orgaan een stimulerende kleine hersenen
impuls (+) of een remmende impuls (-) ontvangt hersenstam speekselklieren
vanuit het zenuwstelsel. In het rood vind je de
wervelkolom met
perifere zenuwen die actief zijn tijdens het sporten. ruggenmerg
grensstreng
In het groen de actieve perifere zenuwen bij rust.
long
hart
Bij het sporten worden je
hart en longen aangezet milt
tot harder werken door juist / onjuist
stimulerende impulsen vanuit
je zenuwstelsel. lever
maag
bijnier
alvleesklier
Bij het sporten worden nier
je verteringsorganen dikke darm
juist / onjuist
gestimuleerd door impulsen dunne darm
vanuit je zenuwstelsel.
urineblaas

In rust worden je
verteringsorganen aangezet tot geslachts- tijdens inspanning
juist / onjuist orgaan (sympathisch zenuwstelsel)
harder werken door je perifere in rust (parasympathisch
en je centrale zenuwstelsel. zenuwstelsel)
stimulerende werking
remmende werking

8 Hoe is de verhouding van positief en negatief geladen deeltjes aan weerszijden van het celmembraan
wanneer een neuron zich in de rustfase bevindt?

a Kruis het juiste antwoord aan.

meer negatieve dan positieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan

alleen maar positieve deeltjes aan de binnenkant van het celmembraan


X meer positieve dan negatieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan
alleen maar positieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan

b Maak je antwoord duidelijk door plus- en mintekens op de figuur te plaatsen.

264 THEMA 03 aan de slag


9 In het celmembraan komen kanalen voor die een rol spelen bij de depolarisatie.

a Omschrijf de functie van die kanalen.

Kanalen gaan open en laten meer positief geladen deeltjes naar binnen.

b De figuur stelt een dwarsdoorsnede van een axon voor. Teken de ladingstoestand op het moment van de

actiepotentiaal door het plaatsen van plus- en mintekens langs het membraan.

10 Bij impulsgeleiding is er ook sprake van een herstelfase. Wat wordt daarmee bedoeld?

Het ladingsverschil wordt opnieuw naar de oorspronkelijke situatie gebracht (de rustpotentiaal) zodat

het neuron een nieuwe impuls kan geleiden.

11 Vul de grafiek aan. depolarisatie

Benoem de assen en eenheden. actiepotentiaal


Vul de volgende begrippen aan:
depolarisatie
repolariatie
repolarisatie spanning (mv)
actiepotentiaal 20
rustpotentiaal 10
0 tijd (ms)
–10
–20
–30
–40
–50
–60
–70 Grafiek 10

rustpotentiaal rustpotentiaal

THEMA 03 aan de slag 265


12 Duid met pijlen aan op welke manier de impuls langs een gemyeliniseerde zenuwvezel wordt geleid.

a Vergelijk die verplaatsing met de impulsgeleiding in een niet-gemyeliniseerd neuron.

Schrap wat niet past.

In een niet-gemyeliniseerd neuron gebeurt de verplaatsing trager / sneller.

b Waar precies op de figuur kan een actiepotentiaal ontstaan? Beschrijf.

ter hoogte van de knopen van Ranvier

c Hoe verklaar je dat de impuls sneller geleid wordt in een gemyeliniseerd neuron dan in een niet-

gemyeliniseerd neuron?

In een neuron met myelineschede verplaatst de impuls zich sprongsgewijs en daardoor sneller.

13 Duid op de tekening de begrippen uit de tabel aan met hun nummer. Sommige nummers kun je twee keer
invullen.

1 membraanreceptor
5
2 neurotransmitter 10

3 axon 2
7
4 synaptische spleet 3 1

5 celmembraan

6 neurotransmissie

7 eindknopje 9
5
8 synaptisch blaasje 4
8
9 dendriet 6

10 impuls

266 THEMA 03 aan de slag


a Kruis de juiste bewering aan.

Bij impulsoverdracht tussen het eindknopje van het ene neuron naar de dendriet van een ander neuron is

de volgorde van de signalen:

chemisch signaal elektrisch signaal

elektrisch signaal elektrisch signaal chemisch signaal

chemisch signaal elektrisch signaal chemisch signaal

X elektrisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal

b De impulsoverdracht in een synaps vindt slechts in één richting plaats. Waaraan is dat te wijten?

het eenrichtingsverkeer van impulsen in neuronen

14 Waarom kunnen drugs een invloed hebben op neurotransmissie?

Omdat de moleculen van drugs gelijken op de moleculen van neurotransmissie, waardoor ze de

membraanreceptoren van neuronen beïnvloeden en het binden van de neurotransmitter op zijn

membraanrectoren verstoren (of verhinderen).

15 Je grijpt naar je smartphone om te bellen. Waar in de hersenen vertrekt het traject van de impuls voor die
gewilde beweging?

iin de motorische centra van de grote hersenen

16 Als een kind een hete kookpot aanraakt, zal het zijn hand onmiddellijk terugtrekken.

a Vul de opeenvolgende stappen van de reflexboog bij die terugtrekreflex aan.

pijnreceptoren/thermoreceptoren in de huid

sensorisch neuron doorheen je arm

schakelneuron in het ruggenmerg

motorisch neuron in het ruggenmerg

spieren in de bovenarm (biceps)

samentrekking van de bovenarmspieren (biceps)

THEMA 03 aan de slag 267


b Benoem de delen op de onderstaande figuur.

c Geef met pijlen het traject van de impuls weer op de figuur

sensorisch neuron pijn- of thermoreceptoren


schakelneuron

biceps

motorisch neuron

17 Zet de stappen van de reflexboog van de kniepeesreflex in de correcte volgorde. Nummer ze van 1 tot 5.

Impulsgeleiding in sensorisch neuron 3

De bovenste dijspieren trekken samen. 5

Mechanoreceptoren van de bovenste dijspieren vormen een impuls. 2

Impulsgeleiding in motorisch neuron 4

De bovenste dijspieren rekken. 1

268 THEMA 03 aan de slag


18 Bestudeer de afbeeldingen en vul de tabellen aan voor:

a het bewust gewaarworden van de bal aan de voet


b het gewild wegtrappen van de voetbal

prikkel contact van de bal aan de voet

receptor mechanoreceptoren in de huid van de voet

Zij maken de impuls aan.

conductor 1 sensorisch neuron in het been dat tot aan het

ruggenmerg loopt

2 schakelneuronen in het ruggenmerg .

3 schakelneuronen in de hersenen

Schakelneuronen in de sensorische hersencentra in de (grote) hersenen zorgen ervoor dat je de prikkel

bewust kunt waarnemen.

Het impulstraject voor het bewust trappen van de bal wordt opgestart in het hersendeel voor

gewilde beweging .

conductor Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen

de impuls na elkaar:
• schakelneuronen in de hersenen en het ruggenmerg

• een motorisch neuron doorheen het been tot aan de

bovenste dijspieren

effector je bovenste dijspieren

reactie de bal wegtrappen

THEMA 03 aan de slag 269


19 Wat is een gevolg van het afbreken van de myelineschede?

De impulsgeleiding gebeurt minder snel en impulsen kunnen naar naastliggende neuronen

overspringen.

20 Het hormonale stelsel vervult de rol van conductor.

a Verklaar deze stelling.

Het hormonale stelsel stuurt informatie rond in ons lichaam en vormt een schakel tussen receptor

en effector.

b Als je ergens geklemd zit, kun je heel veel kracht opbrengen om je te bevrijden. Illustreer in dit voorbeeld

de rol van het hormonale stelsel als conductor.*

Het hormoon adrenaline wordt door de bijnier aan het bloed afgegeven. Via adrenaline wordt

de prikkel (angst, pijn) beantwoord met een reactie in de spieren. (Adrenaline stimuleert de

energieproductie in de spieren, wat uiteindelijk tot meer spierkracht leidt.)

21 Vul de tekening van de doelwitcel aan. Kies uit de onderstaande termen.

membraanreceptor 1 – membraanreceptor 2 – membraanreceptor 3 –


celmembraan – celkern – cytoplasma

membraanreceptor 1

celkern celmembraan

membraanreceptor 2

cytoplasma
membraanreceptor 3

a Welk principe heb je toegepast om de verschillende membraanreceptoren op de juiste plek te plaatsen?

Leg dit uit.

Het sleutel-slot-principe: het hormoon moet op de membraanreceptor van de doelwitcel passen.

b Wat is het gevolg van dat systeem?

Elk hormoon zal enkel die effectoren aansturen met de gepaste membraanreceptoren.

270 THEMA 03 aan de slag


22 Hoe verklaar je dat het schildklierstimulerend hormoon, dat door de hypofyse wordt geproduceerd en

vrijgegeven aan het bloed, alleen de schildklier stimuleert en geen andere organen? Kruis aan.

Het bloed vervoert schildklierstimulerend hormoon alleen naar de schildklier.

X Alleen de schildkliercellen hebben op hun membraan de juiste membraanreceptoren

voor schildklierstimulerend hormoon.

Het schildklierstimulerend hormoon wordt alleen door de schildklier opgenomen.

De schildklier krijgt in verhouding tot andere organen het meest schildklierstimulerend hormoon.

23 Is de volgende bewering waar of niet waar? Motiveer je antwoord.

Hoe hoger het gehalte aan een bepaald hormoon in het bloed, hoe groter het effect.

Waar, want er zullen meer bindingen gemaakt worden tussen de membraanreceptoren van de

doelwitcellen en een bepaald hormoon, waardoor de reactie van de doelwitcel intenser zal zijn.

24 Zowel het zenuwstelsel als het hormonale stelsel fungeren als conductor in ons lichaam. Welke kenmerken
over de informatiegeleiding en -overdracht horen bij welk stelsel? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Zenuwstelsel Hormonaal stelsel

De informatiegeleiding gebeurt via elektrische signalen. X

De informatiegeleiding gebeurt via chemische signalen. X X

De informatiegeleiding verloopt heel snel. X

Het effect van het signaal is van langere duur. X

25 Welke elementen horen thuis in de definitie van een hormoon? Kruis aan.

Een hormoon …
X is een signaalstof.
X wordt gemaakt in een endocriene klier.
wordt via het zenuwstelsel vervoerd.
X wordt via het bloed vervoerd.
heeft een alles-of-nietseffect.
X heeft een regelende functie.
X kan een effector aan het werk zetten.
heeft een effect op alle cellen van het lichaam.
X activeert enkel doelwitcellen, omdat de vorm van het hormoon past op de specifieke receptoren
van de doelwitcel.

THEMA 03 aan de slag 271


26 Zijn de volgende beweringen over hormonen waar of niet waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Waar Niet waar

Sommige hormonen worden aan het uitwendig milieu afgegeven. X

In het bloed van je voeten komen hormonen voor. X

Als je een klierproduct als een hormoon wilt beschouwen, dan moet dat
X
product op een andere plaats actief zijn dan waar het is gevormd.

27 Zijn de volgende beweringen waar of niet waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Waar Niet waar

Een hoog gehalte aan insuline in het bloed stimuleert de levercellen tot
X
afgifte van glucose aan het bloed.

Wanneer na een maaltijd veel glucose wordt opgenomen, daalt de


X
glucagonproductie door de alvleesklier.

Wanneer je enkele uren niet gegeten hebt, stijgt de productie van


X
insuline door de alvleesklier.

28 Een diabeet moet niet alleen rekening houden met wat hij eet en hoeveel hij eet, maar ook met wat hij doet.
Leg uit.

Wat hij eet en hoeveel hij eet: minder suiker- en vetrijke voeding

Wat hij doet: bewegen doet het glucosegehalte dalen, omdat er meer vraag is vanuit de spieren.

29 De onderstaande grafiek toont de schommelingen van het glucose- en het insulinegehalte in het bloed bij
een gezonde levenswijze.

A
bloedsuikerspiegel B
normale bloedsuikerspiegel

1 2 3
1,4 g/L

0,7 g/L
tijd
ochtend avond Grafiek 11

a Wat stellen de curven A en B voor? Schrap wat niet past.

- A: glucosepeil / insulinepeil

- B: glucosepeil / insulinepeil

272 THEMA 03 aan de slag


b Hoe verklaar je de drie pieken (1, 2 en 3) in de curve? Leg uit.

Het gaat om maaltijden. Je ziet het glucosepeil omhoog gaan, gevolgd door het insulinepeil.

Pas bij glucoseconcentraties groter dan de drempelwaarde start de insulineproductie.

c Tussen welke grenswaarden varieert je bloedsuikerspiegel hier?

0,7 en 1,4 g/L (= 70 mg/dL en 140 mg/dL of = 4 mmol/L en 8 mmol/L)

30 Beoordeel de onderstaande stellingen en verbeter indien nodig.

a Homeostase is het vermogen van dieren en mensen om ervoor te zorgen dat de waarde van stoffen in het

inwendig milieu altijd precies dezelfde waarde is.

Homeostase is het vermogen van dieren en mensen om ervoor te zorgen dat de waarde van

stoffen in het inwendig milieu binnen bepaalde grenzen blijft (om zo een stabiel inwendig milieu te

handhaven).

b Negatieve terugkoppeling zorgt ervoor dat het resultaat van een bepaald proces datzelfde proces

stimuleert.

Negatieve terugkoppeling zorgt ervoor dat het resultaat van een bepaald proces datzelfde proces

afremt.

31 De bijschildklier van een patiënt maakt geen parathormoon meer aan. Wat zal het gevolg zijn voor de
calciumconcentratie in het bloed van die patiënt?

Er zal te weinig calcium in het bloed aanwezig zijn.

32 Welke stelling is waar?

X Hormoonproducerende kliercellen kunnen hormonen afscheiden na een verandering in stofconcentratie,

zoals een verandering in de bloedsuikerspiegel.

Hormoonproducerende kliercellen kunnen geen hormonen afscheiden na een verandering in

hormoonconcentratie, zoals een verandering in de thyroxineconcentratie.

X Hormoonproducerende kliercellen kunnen hormonen afscheiden na een neurale prikkel.

33 Vul de zin aan. Duid de juiste antwoorden aan.

Als gevolg van een toename van adrenaline in het bloed:

X verhoogt de hartslag.

wordt de ademhaling rustiger.

vernauwen de bloedvaten in de spieren.

X verhoogt de bloedtoevoer naar de hersenen.

Verder oefenen? Ga naar .

THEMA 03 aan de slag 273


Notities

274

You might also like