Professional Documents
Culture Documents
Cursus Godsdienst Leerinhouden en Didactiek 2 2023-2024
Cursus Godsdienst Leerinhouden en Didactiek 2 2023-2024
Deze cursus behoort tot de algemene basiskennis om zinvol met Bijbelverhalen aan de slag te gaan
in de klas. Naast deze cursus wordt ook materiaal aangeboden op Toledo.
Op de volgende pagina ‘Belangrijk om te weten’ vertellen we iets meer over hoe je als student zelf
verantwoordelijk bent voor je eigen leerproces/eigenaarschap, wat de einddoelen zijn, wat en hoe
er geëvalueerd wordt….
Neem dit zeker vooraf goed door zodanig dat je weet wat er van jou verwacht wordt en plan dit
ook in in je agenda.
In het tweede jaar van de Opleiding wordt sterker ingezet op eigenaarschap. Binnen
het vak Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 wordt daar eveneens op ingezet.
Concreet betekent dit dat je zelf verantwoordelijk wordt voor je eigen leerproces
en je soms misschien meer achtergronden nodig hebt dan sommige andere
medestudenten. Je vertrekt dus vanuit jouw concrete beginsituatie. Dat kan het geval zijn
bij bv de kennis van de Bijbelverhalen die in de lagere school aan bod komen.
Zoals eerder vermeld, behoort deze cursus tot de algemene basiskennis om zinvol
met Bijbelverhalen naar de klas te kunnen gaan. De Bijbelverhalen die aan bod komen in
de lagere school dien je steeds goed voor te bereiden zoals we dat dit jaar ook zullen
uitwerken. We proberen zoveel mogelijk theorie om te zetten in de praktijk. Daarbij kan
gevraagd worden om bepaalde cursusstof als voorbereiding op de les door te nemen of om
achteraf de leerstof actief te verwerken. Het is noodzakelijk dat dit goed opgevolgd wordt.
Verder is aan dit cursusonderdeel een praktische opdracht gekoppeld die geldt als
examenopdracht. Deze opdracht wordt opgestart na de stage brede basiszorg.
- Jouw beginsituatie betreffende de inhouden en de didactiek van het vak (weet wat
je leemten zijn en zet daar optimaal op in)
- Na elke les: wat leerde je zowel uit de theorie als uit de praktijk. Geef aan wat je nog
beter zou moeten kunnen, kennen en onderneem hierin ook acties (acties kunnen
zijn dat je om bijkomende info vraagt aan de docent, dat je zelf op zoek gaat naar
achtergrondkennis wanneer blijkt dat deze onvoldoende is, dat je zelf extra
oefeningen maakt, … ) Dit is jouw persoonlijk leerproces en is wel degelijk belangrijk
om je optimaal voor te bereiden op de examenopdracht waarin alle geziene theorie
en toepassingen afgetoetst worden (Take home examen).
Evaluatie
2.4 Leerdoelen 11
3 Het Oude Testament 12
3.1 Indeling 12
3.2 Enkele boeken uitgelicht 15
3.2.1 De boeken van de Pentateuch 16
4.4 Parabels 50
5 Geboorteverhalen en gebruiken rond het kerstfeest 51
5.1 De advent, de kerstboom en de kerstversiering 51
5.1.1 Een christelijk gebeuren geënt op een Germaans vruchtbaarheidsfeest 51
6.3 Kenmerken 84
6.4 Symboolbeleving 86
6.4.1 Een paar voorwaarden die vervuld moeten worden, zijn: 86
6.5 Symboolhandelingen 89
6.6 Werken rond symbolen met kinderen 90
7 Gereedschapskist voor Bijbellezing 91
7.1 Eerste kennismaking met de tekst 91
7.2 Vragen stellen aan een tekst 92
7.3 Op verkenningstocht doorheen de tekst 94
7.4 Verhaalstructuren ontcijferen 97
(deze kan eveneens gebeuren samen met bovenstaande) 97
7.5 De tekst in de context 98
7.6 De tekst in zijn tijdskader 100
7.7 De tekst in het actuele tijdskader 100
7.8 Thema’s in een tekst 102
7.9 Symbolen in een tekst 104
7.10 Verbindingen met de actualiteit 104
7.11 Komt de levensbeschouwelijkheid binnen het geheel aan bod 104
7.12 Opzoeken in ZILL 105
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
4
7.13 Selecteren van betekenisvolle elementen 105
7.14 En nu pas op zoek naar didactische activiteiten 105
7.15 Wat heb je nodig om dit alles te realiseren? 105
7.16 Lijst met didactische werkvormen 106
8 Bijlagen 109
8.1 Actualiteit van de parabelmethode 109
8.2 Bijbelse en niet-Bijbelse geboorteverhalen 113
8.2.1 8.2.1 Het verhaal van Romulus en Remus 113
8.2.2 8.2.2 De geboorte van Herakles (Hercules) 113
8.2.3 8.2.3 De geboorte van keizer Augustus 114
8.2.4 8.2.4 De geboorte van Simson Re. 13,1-14; 24-25 117
8.2.5 8.2.5 Het geboorteverhaal van Isaak Gen.17,15-22 118
8.2.6 8.2.6 Het geboorteverhaal van Mozes Ex.1,1-22; 2,1-10 119
8.2.7 8.2.7 Het geboorteverhaal van Boeddha 120
8.2.8 8.2.8 Het geboorteverhaal van Mohammed 120
8.2.9 8.2.9 Het geboorteverhaal van Isa (Jezus in de koran) 121
8.2.10 8.2.10 Het geboorteverhaal van KRISHNA 122
8.3 Dansend naar binnen en naar buiten… met het licht 124
8.3.1 Dansen is religieus bewegen 124
8.3.2 De bijbel roept ten dans 124
8.3.3 Een spiraal van licht: een zonnewendedans 125
8.3.4 De eerste danspassen 126
8.3.5 Zonnedans: Adventssymbolen in beweging 127
8.3.6 Dragers van het licht 129
8.3.7 Voorbereiding en aandachtspunten bij het aanleren van de dansen 130
Hoe meer informatie we hebben over het leven, het denken en handelen van toen, hoe
meer we ons de dingen kunnen voorstellen en hoe sterker we ons kunnen inleven en soms
verbonden voelen met situaties uit die tijd. Ook na al die jaren want de verhalen uit de Bijbel
zijn nog steeds brandend actueel. Die bijbel is op zich geen boek dat bol staat van zekerheden
of feiten of regels die strikt moeten nageleefd worden. Het is eerder een zoekproces van
mensen die gelovig op weg probeerden te gaan, die probeerden antwoorden te zoeken op de
vragen die ze hadden. Die antwoorden die oorspronkelijk en in de eerste plaats verhalend
werden doorverteld, bleken antwoorden te zijn op vragen die steeds terugkwamen. Vragen
die voorouders zich reeds gesteld hadden en die men in de toekomst zou blijven stellen.
Daarom is de Bijbel ook meer dan zomaar een getuigenis van het ontstaan van een volk en/of
een godsdienst. Op zich is die Bijbel nog niet af en moet men hem nog verder schrijven. Loed
Loosen spreekt in die context over ‘Het derde testament’. Daarmee bedoelt hij dat de ‘Schrift’
als dusdanig wel al eeuwen vastligt maar dat mensen ook in onze tijd iets op het spoor komen
en iets ervaren van het Mysterie van God. ‘Openbaring’, zegt hij, ‘gaat nog steeds door.’1 Het
gaat om zin geven aan het bestaan, aan het lijden, aan de strijd voor vrede en gerechtigheid,
aan....Het is het verhaal van hoe mensen hiermee geworsteld hebben en uiteindelijk de
machteloosheid en de uitzichtloosheid telkens opnieuw te boven komen.
1 Het derde Testament, de bijbel verder schrijven. Loed Loosen, 2005, KBS/VBS, blz 5
De Bijbel is een boek dat door velen bestudeerd werd om de ware en werkelijke
betekenissen te begrijpen zowel voor de mensen/gelovigen van toen als voor de
mensen/gelovigen van vandaag. En dit zowel door aanhangers van het geloof als door
criticasters.
Om jullie een beetje wegwijs te helpen, zullen we jullie hier in een notendop voorzien
van de noodzakelijke bagage. Het blijft binnen de tijd die we hebben echter beperkt tot wat
handbagage maar het is dan aan jullie om jullie verder te verdiepen. We zullen jullie daartoe
de nodige sleutels aanreiken.
Iedereen heeft een beeld over/van Jezus (positief, negatief of neutraal, zij het soms vaag…)
Onbewust geven we dat beeld ook door aan kinderen, via prenten, verhalen, wanneer we
vertellen over Hem enz. Wat is de herkomst van dat beeld (of wat er nog van rest)? Kan dat
beeld overleven na een kritische benadering en is het dat beeld dat we ook aan kinderen
willen meegeven?
In het leerplan is het Jezusbeeld één van de negen invalshoeken. LEES GRONDIG:
http://www.kuleuven.be/thomas/page/leerplan/pages/bo/66-67/
Daarnaast komt het in het leerplan ook aan bod in de eerste cyclus: Verhalenreeks uit
de Bijbel: Verhalen over Jezus. LEES GRONDIG:
http://www.kuleuven.be/thomas/page/leerplan/pages/bo/135-136/
2.2 Beelden
Hieronder vinden jullie de beelden terug die Anselm Grün hanteert in zijn boek ‘Beelden
van Jezus’ (2002). Een aantal van die beelden stemmen overeen met beeldend materiaal
dat we vaker zien. Een aantal van die beelden zullen in de loop van het OPO nog aan bod
komen. Misschien inspireren deze beelden jullie ook om een eigen beeld te vormen en doet
het jullie stilstaan bij het beeld dat jullie aan kinderen willen doorgeven. Vergelijk ook met
wat je in het leerplan hierover al kon lezen.
1. Jezus, de jood 11. Jezus, de 21. Jezus, het licht 31. Jezus, de Zoon 41. Jezus, de clown
onafhankelijke man van God
2. Jezus, de drop-out 12. Jezus, de 22. Jezus, de goede 32. Jezus, de tedere 42. Jezus, de man
veelvraat en slemper Herder man die veel leed
onderging
3. Jezus, de zwerver 13. Jezus, de dokter 23. Jezus, de deur 33. Jezus, de 43. Jezus, de
Messias eenzame man
4. Jezus, de 14. Jezus, de 24. Jezus, de 34. Jezus, de koning 44. Jezus, de
machtsweigeraar gezinstherapeut wijnstok Gekruisigde
6. Jezus de vriend 16. Jezus, het spook 26. Jezus, de 36. Jezus, de 46. Jezus, de
van vrouwen opstanding priester Verlosser
7. Jezus, de man die 17. Jezus, de 27. Jezus, de 37. Jezus, de 47. Jezus, de man
in staat was om een wildeman kindervriend leidsman ten leven die zei: ‘Ik ben Ik’
vriend te zijn
8. Jezus, de man die 18. Jezus, de 28. Jezus de man die 38. Jezus, de leraar 48. Jezus, de man
in staat was om een buitenlander op de proef gesteld die ons niet met rust
vijand te zijn werd laat
9. Jezus, de 19. Jezus, het brood 29. Jezus, de man 39. Jezus , de 49. Jezus, de man
schismaticus die huilde verteller die zich terugtrekt
10. Jezus, de 20. Jezus, het 30. Jezus, de 40. Jezus, de man 50. Jezus, mijn leven
verzoener levende water voetverzorger die bidt
2.2.2 Kunst
Binnen de kunst is ook heel wat beeldmateriaal ter beschikking. Dat beeldmateriaal is soms
zoetgevooisd, soms confronterend en bevragend. Het sluit al dan niet aan bij het beeld dat
we al hebben of stelt het juist in vraag2.
2.3.1 Jezus leren we vooral kennen door wat er over Hem geschreven staat in het Nieuwe
Testament. Dat laat zich niet lezen zonder de kennis van het Oude Testament 3. Jezus was
een Jood die de wetten van Mozes naleefde. Om Hem te kunnen begrijpen in Zijn tijd, Zijn
reacties, Zijn relaties en in hoe mensen naar Hem keken en Hem beleefden, moeten ook
wij weet hebben van dat Oude Testament. Vanuit dat boek laat het Nieuwe Testament –
dat begint met de geboorteverhalen van Jezus - zich beter uitleggen.
2.3.2 Zowel het Oude als het Nieuwe Testament bestaat telkens weer uit andere boeken. Deze
boeken bevatten geen opeenvolging van verhalen die zich chronologisch laten lezen als
hoofdstukken uit een roman. Ze laten eerder zien hoe de geschiedenis zich herhaalde en
hoe mensen daar gelovig mee omgingen. Deze verhalen werden oorspronkelijk mondeling
overgeleverd en nadien op schrift gesteld. De ware toedracht was men soms al lang
vergeten en men componeerde nieuwe verhalen met brokstukken van wat overgeleverd
was. Daardoor is dit niet altijd historisch correct te noemen. De Bijbel heeft ook niet de
bedoeling een exact wetenschappelijk en dus correct boek te zijn maar wil meegeven hoe
gelovigen met de moeilijke situaties uit het bestaan proberen zin en richting te geven aan
hun leven vanuit gelovig perspectief. In die wereld werd niet alles begrepen zoals wij dat
nu doen. Denk maar aan het toenmalige wereld- en maatschappijbeeld. Mensen
probeerden een samenleving op te bouwen en het volk op één lijn te krijgen. Daarom
werden verhalen soms aangepast aan de behoeften en/of situaties van de toehoorders.
Maar om dit alles beter te begrijpen, moeten we de Bijbel verder bestuderen.
In het leerplan is ‘De Bijbel’ één van de negen invalshoeken van waaruit gewerkt wordt
aan de componenten van levensbeschouwelijke en religieuze groei van kinderen. LEES
grondig: https://www.kuleuven.be/thomas/page/leerplan/pages/bo/48-53
ZELFTOETS
Kan je in eigen woorden aangeven waarom we Jezus als scharnierpunt kunnen zien?
3 Sommigen spreken over Eerste en Tweede Testament omdat ‘oud’ teveel doet denken aan ‘afgedaan’.
LEERDOELEN
Bij het bestuderen van dit deel tracht je volgende leerdoelen te bereiken:
❑ Een genuanceerd beeld van Jezus van Nazareth vormen tegen de achtergrond van
de historische en hedendaagse context
❑ Kritisch stilstaan bij het eigen zelfverstaan
❑ Weten welke plaats deze figuur inneemt binnen het vak godsdienst op de Lagere
school
3.1 Indeling
Het Oude Testament kunnen we (met de Joden) onderverdelen in 3 delen, met name de
Thora, de Neviim en de Chetubim. Samen afgekort als TeNaCH4 (enkel de klinkers ‘e’ en ‘a’
werden tussengevoegd om het woord te kunnen uitspreken, het Hebreeuws maakt nl. geen
gebruik van klinkers). Als naam geeft TeNaCH de inhoud van de boeken beter weer dan de
naam Oude Testament omdat deze laatste wel eens de indruk kan wekken dat het om een
verouderd boek gaat.
De Thora of de Wet - ook wel de vijf boeken van Mozes genoemd of de Pentateuch (Penta
= Grieks = vijf)- vormt de kern van het geloof. Joden geloven dat God de Thora aan Mozes
dicteerde. Ze bevatten de geschiedenis van het volk tot de aankomst in het beloofde land met
alle voorschriften die moesten geleerd en nageleefd worden. Centraal staan de 10 geboden
waarin duidelijk wordt hoe God en mens in verbondenheid met elkaar kunnen leven en hoe
God daarin bevrijdend optreedt.
De Neviim of de Profeten gaan over het in praktijk brengen van de Thora op sociaal, politiek
en economisch vlak. Vanaf de aankomst in het beloofde land tot aan het einde van het
Israëlitische koninkrijk was het een voortdurende strijd om de Wet na te leven. Daar waar dit
niet gebeurde werd men door profeten herinnerd aan de woorden van de Thora. Deze
De Chetubim of de Geschriften gaan over de menselijke gevoelens en reacties van wat men
in het dagelijkse leven ervaart van Gods openbaring (Thora) en de toepassing ervan (Neviim).
Deze Geschriften bestaan uit elf boeken.
Exodus
Thora Leviticus
Numeri
Deuteronomium
TeNaCH
Jozua, Rechters, 1 en 2
vroege profeten
Samuël, 1 en 2 Koningen
12 kleine profeten
Daniël, Ezra-Nehemia, 1 en
2 Kronieken
ZELFTOETS
Waarom doet de Joodse indeling meer recht aan het Eerste of Oude Testament?
In dit hoofdstuk zullen we stilstaan bij enkele boeken uit het Oude Testament. Een
algemene situering van deze boeken helpt de verhalen die opgenomen zijn in het leerplan –
en dus behandeld worden in de lagere school - te begrijpen.
Jullie leerden zonet dat de Pentateuch bestaat uit 5 boeken, ook nog de Wet of de Torah
(= onderricht) genoemd. Deze boeken worden toegeschreven aan Mozes. De boeken ontlenen
hun naam over het algemeen aan de eerste woorden van het betreffende boek.
Algemeen
Het boek bestaat voornamelijk uit verhalen, enkele wetteksten in verband met de
verbondssluitingen en enkele gedichten. Ze gaan vermoedelijk terug van het begin tot 1700
voor Christus
Het boek is te onderscheiden in twee grote delen. In deel I gaat het over het
ontstaan van de wereld met daarin de mens en het ontstaan van de grote beschavingen
gesymboliseerd in de toren van Babel (Gen. 1-11). Het gaat er om de mensheid in zijn
geheel met inbegrip van de menselijke drang om onafhankelijk te zijn van God waardoor
kwaad en lijden in de wereld komen. Met een straf tot gevolg maar tegelijkertijd ook én
steeds opnieuw met een God die de mensheid wil redden. God schept en wekt steeds
opnieuw tot leven.
Het tweede deel gaat over de geschiedenis van de aartsvaders en het ontstaan van
Israël over 4 generaties. Drie grote verhaalcycli staan hierin centraal: de Abrahamcyclus, de
Jakobcyclus en de Jozefcyclus. Van deze aartsvaders stamt het volk Israël af. Het boek gaat
over de beloften die God aan deze aartsvaders deed, het verbond dat Hij met hen sloot en
hoe Hij via hen zijn plan met het volk Israël tot uitvoer brengt.
Het boek Genesis wordt op deze manier een inleiding op het boek Exodus dat handelt over
het sluiten van het verbond als vervulling van de belofte aan de aartsvaders.
Elke cultuur/religie kent zijn eigen scheppingsverhaal. Een scheppende God/ wezen
staat heel vaak aan het begin. De verhalen helpen de mens de complexiteit van tijd en
ruimte te begrijpen, helpen zin geven aan wat ze niet kunnen vatten. Men wist toen niet
wat men nu weet. Wat niet begrepen werd, werd toegeschreven aan die scheppende
God/wezen. Deze verhalen gaven zin en richting aan het leven, maakten dankbaar om wat
goed ging en gaven te denken over het eigen handelen.
(onderstaande scheppingsmythen werden overgenomen uit Groot Handboek bij de Bijbel, Tijdslijn blz 31 - 32, Bowker, J. Kok, 1999
In het begin was er de oneindige, donkere In het begin was alles chaos, een oneindig
oceaan Nun, die alle elementen van het leven wilde ruimte met het kosmische ei als
bevatte. Ra, de opperste schepper, schiep verenigende kracht. Hieruit ontsproot de
zichzelf in zijn gedachten. Uit zijn adem eerste god, Eros (later god van de liefde).
schiep hij Shu de lucht, en uit zijn speeksel Gaia (de aarde) ontstond, evenals Tartaros,
Tefnut, het vocht. Ra zorgde ervoor dat het (het gebied onder de aarde). Vervolgens
water van Nun zich terugtrok, waardoor een kwamen Erebos (duisternis) en Nyx (nacht).
eiland kwam bloot te liggen. Daarop riep hij Zij brachten Aither (lucht) en Hemera (dag)
alle levende wezens op uit Nun en gaf hun voort die de Middellandse Zee schiepen. Nyx
namen. Shu en Tefnut kregen twee kinderen, bracht Thanatos (dood), Nemesis (wraak) en
Geb, de aarde en Nut, de hemel. Geb en Nut Eris (tweedracht) voort. Een van de kinderen
hadden echter gemeenschap, tot woede van van Gaia was Ouranos (de lucht), die bij haar
Shu, die Nut wegtrok en haar omhoog hield de twaalf Titanen (en andere reuzenrassen)
terwijl hij Geb omlaag drukte. Nut boog haar verwekte. De Titaan Prometheus schiep de
lichaam om de hemelkoepel te vormen. Elke mens naar het beeld van de goden. Kronos,
avond slikt ze de zon in om deze in de koning van de Titanen, greep de macht over
ochtend weer geboren te laten worden. De de hemel en aarde, maar zijn jongste zoon
sterren zijn de kinderen van Geb en Nut. Ra Zeus rebelleerde en versloeg de Titanen.
heerst over de wereld tot het einde der Daarop werd Zeus de heerser over hemel en
tijden, wanneer alles terugkeert tot Nun. aarde, samen met de andere goden op de
Olympos.
OPDRACHT
In het boek Genesis schept God door het woord (bv Gen.1,3: “God zei: ’Er moet licht
komen.’ en er was licht.”). Als kroon op het werk schiep Hij de mens naar zijn evenbeeld,
mannelijk en vrouwelijk. Hij gaf de mens de opdracht talrijk te worden en vertrouwde hem
de schepping toe door hem de heerschappij te bieden over al het geschapene.
In Gen.2,4b lezen we met verbazing dat er nog geen struiken en mensen waren.
Vreemd want God schiep net de wereld met zijn bewoners in zes dagen en maakte de
zevende dag tot rustdag. We krijgen dus een tweede scheppingsverhaal. In dit tweede
verhaal wordt de verleiding/zonde binnengebracht. De vrijheid van de mens staat centraal.
De mens moet/mag/kan keuzes maken en we weten hoe dat afloopt. Adam en Eva laten
zich verleiden door de slang en zijn ongehoorzaam door toch van de vruchten van de boom
van kennis van goed en kwaad te eten. “Daardoor werden ze ‘als één van ons” (= aan God
gelijk). Ze krijgen er schaamte voor in de plaats en worden verbannen uit de hof van Eden.
Voortaan zullen zij de aarde - waaruit ze zijn genomen - moeten bewerken (zie Gen. 3).
In de lijn van het vorige gaat het verhaal van God met zijn mensen verder. Kaïn en
Abel zijn de kinderen van Adam en Eva. Kaïn is de eerstgeborene en werd landbouwer.
Later werd Abel geboren (Abel betekent ‘ademtocht en voorspelt de korte duur van zijn
leven). Abel werd herder. Volgens de offervoorschriften moet men het eerstgeboren dier
offeren aan God (Ex 13,2) en de eerste schoof van de oogst (Lev 23,10). Omdat Kaïn dit niet
zo nauw neemt, heeft God geen oog voor hem en wel voor Abel. Hierop wordt Kaïn zo
jaloers dat hij zijn broer uiteindelijk vermoordt. Omwille van deze zonde wordt hij
verbannen en zal hij voortaan moeten zwerven. Ondanks deze straf, brengt God hem toch
een teken aan ter bescherming (maar tegelijkertijd herinnert aan zijn zonde). Wie Kaïn zou
doden, zou er zevenmaal moeten voor boeten. Hij vestigt zich in Nod en bouwt er een stad.
Zijn nageslacht komt om in de zondvloed. Het zal uiteindelijk Seth (wat betekent: God heeft
mij in de plaats van Abel een andere zoon geschonken) zijn, de derde zoon van Adam en
Eva, wiens stamboom in stand gehouden wordt tot de geboorte van Jezus van Nazareth.
De centrale figuur in dit verhaal is Noach, een nakomeling van Seth en de voorvader
van Abraham. De verhalen volgen elkaar dus op. God is verbolgen over hoe mensen met
elkaar omgaan (Gen.6,12-13: ‘Toen God zag dat de aarde door en door slecht was, dat
iedereen een verderfelijk leven leidde, zei Hij tegen Noach: ‘Ik heb besloten een einde te
maken aan het leven van alle mensen, want door hen is de aarde vol onrecht. Ik ga hen
vernietigen en de aarde erbij.’). Noach krijgt de opdracht een ark te bouwen. Hij krijgt
gedetailleerde richtlijnen voor de bouw en over wie er mee moeten op de ark. Uiteindelijk
zal het 40 dagen en 40 nachten regenen. Ieder die zich niet in de ark bevindt, komt om.
Maar God kent steeds opnieuw genade. Ook hier zal Hij een nieuw begin maken met Zijn
schepping. Hij sluit opnieuw een verbond met de mensheid. Het teken van dit verbond
wordt gesymboliseerd in de regenboog en houdt de belofte in dat God nooit meer alle
levende wezens zal vernietigen. Via de drie zonen van Noach zullen mensen zich
verspreiden over de aarde.
De nakomelingen van Cham (één van de zonen van Noach) –ook Kanaänieten
genoemd - werden vervloekt door Noach ( zie Gen 9, 22 – 27) en staan bekend om hun
morele verval (vgl het verhaal van Jona). Eén van die nakomelingen is Nimrod, de eerste
machthebber op aarde. De Hebreeuwse naam Nimrod betekent: ‘wij zullen in opstand
komen’. Zijn rijk breidde zich uit van Babylonië tot Assur. Hij bouwde verschillende steden
waaronder Babel. In het verhaal, de toren van Babel6, lezen we dat men een toren wou
bouwen die tot de hemel reikt. Deze moest het volk beroemd maken en vermijden dat ze
verspreid zouden worden over de aarde. Wij weten reeds wat dit verlangen met de
mensheid doet (vgl scheppingsverhaal). Het is deze trots, dat verlangen naar macht en die
neiging om te worden als God die veroordeeld worden. God bracht spraakverwarring onder
hen teweeg en verspreidde hen over de hele aarde. Waar ze bang voor waren, gebeurt
toch.
6 Deze toren was vermoedelijk een tempeltoren, ook wel ziggurat of zikkoerrat genoemd. In Babylon en Ur werden ruïnes
van ziggurats gevonden. De basis van het gebouw was vierkant en bestond uit meerdere verdiepingen. Bovenaan bevond
zich een kleine tempel die men via trappen kon bereiken (te vergelijken met een terrasvormige piramide). Het was de
plaats waarnaar de god kon afdalen om hen, die hem dienden, te ontmoeten. Voor afbeeldingen zie:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ziggoerat
Het algemeen beeld dat de bijbel geeft van de voorvaderen van Israël, blijkt historisch nogal
correct te zijn. Het waren halfnomaden die met hun kudden langs de rand van de
vruchtbare maansikkel (tussen Mesopotamië en Egypte) trokken op zoek naar eten. Deze herders
werden ook wel Hebreeën genoemd en werden niet zo graag gezien. Dat ze rondtrokken
in Kanaän stoorde niet tot zolang ze de landbouwgronden en de waterputten ongemoeid
lieten. Een aantal verhalen over deze herders zijn bewaard en verbonden aan enkele grote
namen: Abraham, Isaak en Jakob. Deze figuren zijn in zoverre historisch te noemen dat ze
van naam en levenswijze typefiguren zijn voor een bepaald soort mensen in een bepaalde
tijd.
‘Dit is de geschiedenis van Terach en zijn nakomelingen. Terach verwekte Abram, Nachor en
Haran. …’ zo staat in Gen 11,27 … en hier begint de geschiedenis van de aartsvaders
bestaande uit drie verhalenclusters.
Abraham
Abram vertrekt met zijn vader Terach, zijn vrouw Saraï en zijn neef Lot weg uit Ur (een
stad in Zuid-Mesopotamië). Tot aan de dood van Terach zullen zij zich vestigen in Haran7
(Charan), enkele honderden kilometers ten noorden van Ur. Het verhaal van het volk Israël
begint waar God Abram de opdracht geeft zijn land en familie te verlaten en naar het
zuidwesten van Kanaän te vertrekken. God belooft Abram de vader van een groot volk te
zullen maken. Hij vertrekt met Saraï en Lot. Honger doet Abram naar het zuiden van Egypte
trekken. In Gen 13 keert Abram terug in Kanaän, neemt er afscheid van Lot en krijgt van God
de belofte dat al het omringende land hem en zijn nageslacht zal toebehoren. Abram
gehoorzaamt en vestigt zich in Hebron. Door zijn trouw aan en zijn geloof in de ene God
onderscheidt Abram zich van zijn tijdgenoten. In Gen 15 redt Abram Lot uit de handen van
‘een koningenstrijd’. God sluit een verbond met Abram en herhaalt al zijn eerder gedane
beloften. Hagar, de slavin van Saraï, schenkt hem een zoon Ismaël (God hoort). God verandert
de namen van Abram en Saraï in Abraham (= vader van vele volken) en Sara. De besnijdenis
voor iedereen van het mannelijke geslacht die acht dagen oud is, wordt een verplichting die
het volk op zich moet nemen als teken van het verbond met God. Op die manier zal het
7 Haran is de naam van een stad enkele honderden kilometers ten noorden van Ur en niet te verwarren met Abrams broer.
Jakob
Hij is de jongste zoon van Isaak en Rebekka, kleinzoon van Abraham. In ruil voor eten
dwingt hij het eerstgeboorterecht bij zijn broer Esau af. Via een list misleidt hij zijn vader en
wordt hij gezegend in plaats van Esau. Hierdoor wordt Gods belofte aan Rebekka - dat de
jongste over de oudste zal regeren8 - bewerkstelligd. Hij moet dus op de vlucht voor Esau en
trekt naar zijn oom in Haran. Onderweg ontmoet hij God in een droom en noemt die plaats
Betel. Aangekomen in Haran wordt hij verliefd op zijn nicht Rachel. Om met haar te mogen
trouwen moet hij zeven jaar werken bij zijn oom. Wanneer de tijd er is, brengt zijn oom in
plaats van Rachel zijn dochter Lea. (Deze list verwijst naar de list die hijzelf toepaste bij zijn
vader en broer.) Hij werkt opnieuw zeven jaar bij zijn oom om met Rachel te mogen trouwen.
Lea schenkt hem zes zonen en een dochter maar Rachel krijgt voorlopig geen kinderen. Bij
zowel de slavin van Lea als de slavin van Rachel krijgt hij telkens ook twee zonen. Nadien pas
wordt Jozef als zoon van Rachel geboren. Jakob weet een eigen kudde te verzamelen zonder
medeweten van zijn oom en vertrekt met zijn gezin naar Kanaän. Hij wordt achtervolgd door
zijn oom maar beiden komen overeen om de goederen te verdelen. Jakob worstelt met een
man die hem zal zegenen op vraag van Jakob zelf. Deze geeft hem een nieuwe naam ‘Israël’.
Jakob ziet zijn broer Esau terug en sluit vrede met hem. In Betel wordt Jakob gezegend en zegt
God hem nogmaals de belofte van een land en een groot volk toe. Hij vestigt zich in de buurt
van Hebron. Rachel sterft bij de bevalling van Benjamin. (zie verder bij Jozef) De twaalf zonen
van Jakob staan symbool voor de twaalf stammen van Israël.
8 Bemerk dat net zoals in het verhaal van Kaïn en Abel als in het verhaal van Noach het natuurlijke voorrecht voor God geen
rol speelt. Normaal gesproken krijgt de oudste de zegen maar God kiest in al deze verhalen duidelijk voor de jongste. Rol
en/of positie spelen dus geen rol. Men moet de zegen waard zijn om uitverkoren te worden. Zegen is genade.
Jozef is de lievelingszoon van zijn vader. De dromen die hij over zichzelf heeft maken hem
in de ogen van zijn broers verwaand. Jaloezie steekt de kop op. Hij wordt door zijn broers
verkocht als slaaf en komt met de handelskaravaan in Egypte terecht. Daar komt hij in dienst
van Potifar. een hoveling van de farao. Jozef vervult zijn taken goed maar komt in de
gevangenis terecht omdat Potifars echtgenoot hem valselijk beschuldigt haar kamer
binnengedrongen te zijn. Jozef legt de dromen van twee medegevangenen uit en deze
verlopen zoals hij ze had uitgelegd. Later heeft ook de farao een droom die niet kan uitgelegd
worden. Jozef wordt uit de gevangenis vrijgelaten en legt de droom uit. Er zullen zich zeven
vette en zeven magere jaren aandienen. De farao geeft Jozef de opdracht ervoor te zorgen
dat er voldoende voedselvoorraden worden aangelegd. Wanneer de hongersnood toeslaat,
komen de broers van Jozef naar Egypte om er graan te kopen. Jozef herkent hen maar zij
herkennen hem niet. Jozef wil dat ze zijn broer Benjamin komen brengen. Ze doen dit. Jozef
zal uiteindelijk vertellen wie hij is. De zonen van Jakob (eigenlijk Israël) keren naar huis terug
om hem het nieuws te vertellen. Vervolgens trekken ze samen naar Egypte en vestigen zich
daar. Voordat Jakob sterft, zegent hij de zonen van Jozef en vraagt hij om begraven te worden
in Kanaän.
ZELFTOETS
Algemeen
Het boek Exodus is een vervolg op het boek Genesis en speelt zich eeuwen na de dood van
Jozef af. De farao die Jozef nog goed gezind was, is al lang niet meer. Integendeel, de huidige
farao onderdrukt de Israëlieten, bang geworden van hun enorme groei. Exodus vertelt ons
hoe God Zijn volk bevrijdt uit deze slavernij, weg uit Egypte. God komt daarmee ook tegemoet
aan de belofte die Hij de aartsvaders deed (zie Genesis). Hij gaat opnieuw een verbond aan
met Zijn volk. Dit verbond wordt bezegeld in de tien geboden. De sleutelfiguur hierin is Mozes,
hij voert uit wat God van hem verlangt en is bemiddelaar tussen God en het volk. Het boek
Exodus is een belangrijk boek over hoe God aanwezig is bij Zijn volk. Hij is een God die met
hen meegaat. Het Nieuwe Testament laat zich niet uitleggen zonder het boek Exodus te
kennen. Mattheüs bijvoorbeeld trekt regelmatig een parallel met het leven van Jezus. In Jezus
komt de liefde en aanwezigheid van God de mens het sterkst nabij.
A Mozes
Als bemiddelaar tussen God en het volk, is Mozes de centrale figuur in het boek Exodus.
We lezen dan ook het verhaal vanaf de geboorte van Mozes. Farao had het bevel gegeven om
alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te gooien. Toen Mozes’ moeder hem
niet langer kon verbergen, verstopte ze hem in een mand dat ze op de Nijl zette. Op deze
manier wordt hij gevonden door de dochter van de farao die hem meeneemt naar het hof en
waar hij verder opgroeit. Mozes ziet dat de Israëlieten wreed behandeld worden en slaat een
Egyptenaar dood. Hij vlucht het land uit en vindt onderdak bij de priester van Midjan. hij huwt
er met één van diens dochters. God openbaart zich aan Mozes doorheen een brandende
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
24
doornstruik. God geeft Mozes de opdracht het volk uit Egypte weg te leiden naar het land van
de Kanaänieten. Op vraag van Mozes openbaart God ook zijn naam: ‘Ik ben die er zal zijn.’ De
opdracht is niet meteen naar de zin van Mozes maar samen met zijn broer Aäron gaat hij naar
de farao. De farao wil de Israëlieten niet laten gaan waarop Mozes en Aäron rampen over
Egypte afkondigen. Uiteindelijk laat farao hen vertrekken. God gaat in een wolk voor het volk
uit. Maar de farao komt op zijn besluit terug en gaat de Israëlieten achterna. Mozes trekt
doorheen de Rietzee naar de woestijn. De Egyptenaren komen om in de Rietzee. Op de berg
Sinaï ontvangt Mozes de tien geboden van God en worden ook de richtlijnen gegeven om de
tabernakel te bouwen want God is van plan om voortaan onder zijn volk te wonen. Niet alles
loopt van een leien dakje. Het volk is God niet altijd trouw – denk maar aan de aanbidding van
het gouden kalf. Mozes is boos en gooit de platen met de verbondstekst erop aan stukken.
Mozes vraagt bij God om vergeving. Dankzij Mozes’ tussenkomst toont God zijn
barmhartigheid. Mozes vraagt God om blijvend nabij te zijn. Er worden nieuwe stenen platen
gemaakt met de geboden. Veertig jaar lang blijven ze in de woestijn. Al die jaren leidt Mozes
hen en moedigt hen aan. Ze bereiken het beloofde land maar Mozes zal het nooit betreden,
wel zien. ‘Mozes beklom de berg Nebo (…) daar liet de Heer hem het hele land zien (…). De
Heer zei tegen hem: ‘Dit is het land waarvan Ik aan Abraham, Isaak en Jakob onder ede heb
beloofd dat ik het aan hun nakomelingen zou geven. Ik laat het je nu zien, maar erheen
oversteken zul je niet.’ Zo stierf Mozes, de dienaar van de Heer (…)’ Deut.34, 1 – 5
B Het verbond
Het verbond vormt het uitgangspunt voor zowel het samenleven van God en Zijn volk als
voor het samenleven van het volk zelf. Na het sluiten van het verbond komt God zelf onder
Zijn volk in de tabernakel wonen. In de tabernakel staat de goddelijke aanwezigheid in Israël
centraal. Vanaf nu zal God er altijd zijn: ‘Ik ben, die ben.’. De tabernakel werd gebouwd volgens
de instructies die God zelf had gegeven (Ex. 26 en 27).
Net zoals koningen met hun vazallen een verbond sloten, sluit God een verbond met zijn
volk. God maakt hierin duidelijk wat Hij verwacht van de Israëlieten zowel ten opzichte van
God als ten opzichte van het omgaan met elkaar.
God wordt voorgesteld als een God die ingrijpt in de geschiedenis van de mensen, als een
God die zich aan hen openbaart. Exodus benadrukt dat God de mensen terzijde wil staan en
een levende relatie met hen wil onderhouden. De wonderen die Hij verricht om Israël uit de
slavernij te bevrijden, tonen aan hoe machtig Hij is en hoe Hij de situatie altijd beheerst, ook
als het gaat om menselijke beslissingen en zelfs die van een farao. De bevrijding zelf en de
manier waarop Hij voor zijn volk zorgt door in de woestijn in de behoeften van Zijn mensen te
voorzien, getuigen van Zijn welwillendheid, Zijn zorgzaamheid en Zijn vrijgevigheid ten aanzien
van Israël. Uit het feit dat Hij door Mozes’ tussenkomst de mensen hun zonde met het gouden
kalf vergeeft, blijkt hoe barmhartig en geduldig Hij is ten aanzien van een volk dat Zijn
weldaden niet verdient en zich zeer ondankbaar toont. Dit is de aanleiding voor een uitspraak
die later zal uitgroeien tot een joodse geloofsbelijdenis: ’De Heer! De Heer! Een god die
liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig.’ Dit is het beeld van God dat we in
Exodus meekrijgen: een aanwezige God die gekend kan worden, verdrukten redt, oneindig
goed en rechtvaardig is.
ZELFTOETS
- Wat is het grootste verschil tussen het verhaal van Exodus en de verhalen uit
Genesis?
Over de boeken Leviticus, Numeri en Deuteronomium hebben we het in deze cursus niet
omdat deze in de lessen godsdienst van de lagere school niet aan bod komen. De boeken
danken hun naam – net zoals de vorige - aan de eerste woorden/zin van het boek.
- het boek Leviticus een verderzetting is van Exodus en gaat over de wetten die God aan
zijn mensen gegeven heeft (verbond bij de Sinaï) met voornamelijk richtlijnen voor de
- het boek Numeri beschrijft wat het volk gedurende 38 jaar beleeft in zijn tocht door de
woestijn op weg naar het beloofde land met in het eerste deel van het boek de
voorbereiding op het vertrek waarin het volk geteld en ingedeeld wordt (4 groepen van 3
stammen). Een tweede deel gaat over de tocht tot het opslaan van het kamp in de vlakte
van Moab. Op die tocht wordt het volk geconfronteerd met ontbering en worden ze
ongehoorzaam aan God, ze twijfelen of God hen daadwerkelijk zal redden en komen
openlijk in opstand tegen Hem en hun leiders (Mozes en Aäron). God doodt schuldige
Israëlieten maar laat daarnaast het volk niet in de steek, steeds opnieuw toont Hij genade.
In het derde deel is er sprake van een nieuwe generatie die uiteindelijk het beloofde land
zal binnentrekken en een nieuwe leider kiest met name Jozua. Mozes zelf is het beloofde
land niet binnengegaan.
- het boek Deuteronomium gaat over de herformulering en herbevestiging van het Sinaï-
verbond met aandacht voor de nieuwe situatie/vestiging in een nieuw land en de
herinnering aan de bevrijding uit de slavernij. In het leerplanthema “Aarde en
vruchtbaarheid” (https://www.kuleuven.be/thomas/page/leerplan/pages/bo/171-174)
wordt er in de uitbreidingsdoelen verwezen naar Dt.6,10-12. Het gaat dan om het
herkennen van de scheppingsgedachte uit Gen.2, om wat het volk krijgt zonder er iets te
moeten voor doen.
A Algemeen
Volgens de Joodse indeling horen deze boeken bij de Profetische boeken, de christenen
deelden ze in bij de historische boeken. Oorspronkelijk vormden ze één boek. Samuël was de
laatste rechter (vgl het boek Richteren) en de eerste echte profeet. De boeken beschrijven de
geschiedenis van de profeet Samuël en de eerste koningen met name Saul en David. Ze
beginnen met een lofzang van Hanna en eindigen met twee liederen van David. De boeken
vormen eveneens de overgang naar het boek Koningen. Over de auteur(s) (Samuël en/of de
profeten Natan en Gad) en de tijd waarin het zou geschreven zijn (onder Salomo of onder de
Babylonische ballingschap), bestaan verschillende meningen.
Na een lange periode van onvruchtbaarheid, smeekt Hanne9 God om een zoon en belooft
Hem, haar zoon weer aan Hem terug te geven. Haar gebed wordt verhoord. Samuël (= God
luistert of door God gehoorde) wordt geboren. Zoals beloofd gaat Samuël in de tabernakel
wonen om er levenslang in dienst van God te staan onder het toezicht van Eli, de hogepriester.
Omwille van het wangedrag van de zonen van Eli, voltrekt God het vonnis dat Hij eerder
voorspelde aan Eli. Omwille van zijn trouw wordt Samuël door God geroepen. God maakte
zich aan Samuël bekend en heel Israël luisterde naar Samuëls woorden. (1S. 3 - 4, 1)
Tot de tijd van Samuël vormden de 12 stammen van Israël een religieuze eenheid maar
door de dreiging die uitging van de Filistijnen10 en de culturele invloed van naburige
koninkrijken wilde het volk de instelling van het koningschap. Deze instelling van het
koningschap wordt samen met de regering van Saul (1ste koning die uiteindelijk een slecht
voorbeeld nalaat van wat de uitoefening van de koninklijke macht kan betekenen), de
troonsbestijging van David (een koning naar het hart van de Heer) en diens regering uitvoerig
beschreven in het boek Samuël. Een goede koning is hij die gehoorzaamt aan Gods wil (al dan
niet via een profeet meegedeeld). De enige echte koning van Israël is trouwens God.
Om duidelijk te maken dat koningen niet door het volk maar door God gekozen worden,
werden voortaan naast de priesters ook de koningen gezalfd. Het symboliseerde de trouw van
de koning aan God en de toewijding aan het volk.
Samuël stelde dus de monarchie in door de eerste twee koningen aan te wijzen en te zalven
en hun verantwoordelijkheid precies vast te stellen.
C David
Een herdersjongen afkomstig uit Betlehem wordt door God aangeduid en door Samuël
gezalfd (1S.16,1-13) . David verdrijft onder andere de kwade geest van Saul (1S.16,14-23),
verslaat de reus Goliath (een Filistijn) (1S.17). De bijzonderheid van David wordt opgemerkt
door Saul die David in dienst neemt van het hof. De zoon van Saul, Jonatan, koestert een innige
9 De lofzang van Maria of Magnificat in Lc 1, 46 - 55 wordt gekoppeld aan de lofzang van Hanna.
10 Volk ten zuidwesten van Israël, afkomstig van Kreta en aartsvijanden van Israël. Ze waren militair en cultureel meer
ontwikkeld dan de Israëlieten en hadden het monopolie op ijzerbewerking.
A Algemeen
De boeken vormden oorspronkelijk één boek en zijn een vervolg op het boek Samuël. De
auteur heeft in het boek Koningen vooral morele en godsdienstige aspecten voor ogen. Hij
staat nergens uitgebreid stil bij het succes of het belang van sommige koningen maar legt
voornamelijk de klemtoon op hun ontrouw tegenover God (enige echte koning).
Profeten spelen een belangrijke rol in deze boeken. Zij zullen de koningen en het volk wijzen
op hun ontrouw en de gevolgen ervan. Zij waarschuwen voor de verwoesting van Jeruzalem
en de ballingschap maar men weigert te luisteren en volhardt in zijn ontrouw aan God. Dit
wordt uiteindelijk de eigenlijke oorzaak van de verwoesting van zowel het Noord- als het
Zuidrijk.
Zoals reeds aangegeven, is het deze ontrouw die ontaardt in de ballingschap. De boeken
werden samengesteld tijdens de ballingschap in Babylonië en leggen als het ware uit hoe het
zover is kunnen komen.
B Salomo
Zoon van David en gekend om zijn wijsheid. Een mooi voorbeeld hiervan is het verhaal van
de twee vrouwen die beiden beweren dat het kind van hen is. Salomo stelt voor om het kind
in twee te verdelen. De vrouw die smeekt om het kind in leven te laten is de eigenlijke moeder
(1Kon 3,1-28).
Omdat er onder Salomo geen oorlogen gevoerd worden zal hij uiteindelijk de tempel
(mogen/ kunnen) bouwen die door zijn vader David reeds ontworpen was. De tempel zou de
tabernakel moeten vervangen en God een vaste woonplaats bieden te midden van zijn volk..
In tegenstelling tot de tabernakel heeft de tempel drie gedeelten: het allerheiligste, het heilige
en een voorhof of portaal dat open was naar buiten.
Maar Salomo blijft niet trouw aan de wet. Hij laat zich verleiden door zijn vele vrouwen om
ook voor hun goden offeraltaren te bouwen. Hiermee schendt hij de wet om slechts één God
te dienen. Daarom zal God hem het koninkrijk afnemen en aan één van zijn dienaren geven.
Het zal Jerobeam zijn - in dienst van Salomo - die na Salomo’s dood koning zal worden over
tien stammen, genaamd het koninkrijk Israël. Omdat God trouw wil blijven aan het verbond
met David zal Salomo’s zoon (Rechabeam) één stam krijgen (wellicht stammen van Juda en
Benjamin die als één stam beschouwd werden). Hij wordt dus koning over het koninkrijk Juda.
C Elia
Belangrijkste profeet van het Noordrijk, Israël. Israël kende alleen maar slechte koningen.
Doordat de band met Jeruzalem verbroken werd, konden de heidense erediensten
zegevieren. Toen Achab koning was (+/- 874-853 v Chr.) waarschuwde Elia hem voor een
aanhoudende droogte die maar zou stoppen wanneer zij ophielden met de heidense goden
te vereren. Maar Achab luisterde niet en liet een tempel bouwen ter ere van de god Baäl in
Samaria dat toen de hoofdstad van het Noordrijk was. De droogte kwam inderdaad over het
land. Hiermee wordt ook meteen duidelijk gemaakt dat het woord van Elia werkelijkheid
wordt. Dit is meteen een teken dat Elia een profeet van God is een geen valse profeet.
Elia verbergt zich voor Achab bij de beek Kerit, waar hij met Gods hulp de droogte overleeft.
Raven zullen hem zijn voedsel brengen. Uiteindelijk droogt de beek uit en zal hij zijn intrek
nemen bij een weduwe en haar zoon. Met Gods hulp slaagt de weduwe erin om, met het
beetje meel en olie dat ze nog heeft, de hongersnood door te komen. Wanneer haar zoon
sterft, zal Elia hem weer tot leven wekken.
Na drie jaar keert Elia terug naar Achab en daagt de profeten van Baäl uit om de macht van
hun God te bewijzen. Beiden maakten een offer klaar maar de profeten van Baäl konden hun
goden er niet toe bewegen het offer te verteren. Toen kwam Elia aan de beurt. Hij bad tot
God en het vuur verteerde zijn offer. Hierdoor bewijst God dat Hij de enige ware God is. Elia
geeft bevel om alle profeten van Baäl te doden. Op dat moment komt een einde aan de
droogte.
Bang voor de wraak van Izebel, vrouw van Achab, vlucht Elia. In de woestijn valt hij onder
een bremstruik in slaap. Het is genoeg voor hem geweest. In zijn slaap wordt hij aangeraakt
door een engel. Ook hier wordt er gezorgd dat Elia te eten krijgt en hij voldoende gesterkt
wordt om 40 dagen en nachten verder te trekken door de woestijn tot hij bij de berg Horeb
kwam (nu Sinaï). Daar trekt hij zich terug in een grot. God vraagt hem om naar buiten te komen
en voor God aan te treden. Toen kwamen een krachtige windvlaag, een aardbeving en een
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
31
vuur maar God bevond zich in geen van deze. Na het vuur kwam het zacht gefluister van een
bries waarop Elia zijn mantel voor zijn gezicht sloeg. Toen hij daarop naar buiten ging, hoorde
hij de stem van God. Hij krijgt er de opdracht om naar de woestijn van Damascus te gaan waar
hij Hazaël tot koning van Aram moet zalven, Jehu tot koning van Israël en Elisa tot zijn
opvolger. Elia volgt de woorden van God op en verlaat de Horeb.
Elia spreekt Gods oordeel uit over Achab nadat deze zich onrechtmatig de wijngaard van
Nabot heeft toegeëigend mede door toedoen van zijn vrouw Izebel. Omdat Achab boete doet
en zich vernedert voor God zal het onheil zich voltrekken tijdens het leven van diens zoon.
Elisa vergezelt Elia naar Betel, Jericho en naar de Jordaan (plaatsen waarlangs de Israëlieten
Kanaän binnentrokken). Bij de Jordaan deed Elia zijn mantel af, vouwde hem dubbel en sloeg
ermee op het water. Het water vloeide naar links en naar rechts weg waardoor Elia en Elisa
het water droog konden oversteken. Hierna wordt Elia weggenomen naar de hemel door een
wagen van vuur met paarden van vuur ervoor. Elia sterft dus niet maar werd in een stormwind
meegevoerd naar de hemel. Elisa blijft achter en zet de taak als profeet van God verder. (2 K.
2) In de joodse traditie verwacht men dat Elia als voorloper van de Messias zal terugkomen.
Johannes de Doper werd bv als voorloper gezien.
ZELFTOETS
- Met welke persoon waarover we eerder leerden zou je Elia kunnen vergelijken?
Job, Psalmen en Prediker vallen omwille van hun profetische karakter onder de poëtische
boeken (zie hoofdstuk 1, Indeling). Ze worden ook wel Wijsheidsliteratuur genoemd. Ze gaan
over wat mensen meemaken in het dagelijkse leven. Hun angsten, hun zorgen, hun vreugden
en verdriet. En juist daarom zijn deze boeken nog steeds herkenbaar voor de hedendaagse
mens.
3.2.3.1 Job
In het boek Job gaat het om de vraag naar de zin is van het lijden en of dat lijden toe te
schrijven is aan God. De auteur van het boek is niet gekend. Men weet ook niet exact of het
om een waargebeurd verhaal gaat of om een verhaal door de auteur verzonnen.
3.2.3.2 Psalmen
3.2.3.3 Prediker
In dit boek gaat het om wijsheden die een mens opdoet nadat hij verschillende malen
tegen de grenzen van het leven aangelopen is. En tegelijkertijd moet men in al die tegenslag
oog blijven hebben voor het allerbelangrijkste en dat is wel het vertrouwen in God. Alleen
wanneer men God centraal stelt, heeft het leven zin, ook al begrijpen we het niet. Het leven
is niet altijd rechtvaardig maar daar hebben we niets over te zeggen. Waar het op aankomt,
is dat we ook moeten kunnen genieten van de kleine dingen die het leven ons biedt want
alles is betrekkelijk.
3.2.4.1 Algemeen
De boeken van de profeten situeren zich in de tijd van de ballingschap en de terugkeer naar
hun land. Profeten zijn geen toekomstvoorspellers maar boodschappers die het woord van
God doorgeven (ontvangen via een visioen, in een droom of via een stem). Een ware profeet
werd gekenmerkt door zijn roeping. Ze waarschuwden het volk en riepen op tot ‘bekering’,
‘ommekeer’. Hun grootste zorg was de mensen aan te moedigen nu te leven op de manier die
God wilde, een manier die hun relatie met Hem onderstreepte. Ze konden zowel de totale
ondergang prediken als de hoop op herstel. Er zijn meer profeten geweest dan de namen van
de boeken. Denk maar aan Mozes, Elia en Elisa …
3.2.4.2 Jesaja
Profeet in het koninkrijk Juda. We krijgen duidelijke richtlijnen onder welke koningen hij
gediend heeft. Assyrië was in die tijd (740 v. Chr.) een grootmacht. Het noordelijke rijk was
reeds veroverd en nu werd ook Juda bedreigd. Jesaja geeft op dat moment ook politiek advies.
Soms adviseerde hij om weerstand te bieden maar af en toe ook om samen te werken met
hen. Maar wat hij ook aanraadde, hij drong steeds aan om trouw te blijven aan het verbond
met God. Na de dreiging van de Assyriërs kwam de dreiging van de Babyloniërs die in 587
v.Chr. de tempel en de stad verwoestten. Velen werden in ballingschap weggevoerd naar
Babylonië. Dankzij de Perzische overheersing die daar op volgde, kon men weer gaan dromen
om terug te keren naar het eigen land.
Door deze gebeurtenissen kan men het boek in twee grote delen verdelen waarbij het in
het eerste deel gaat over de waarschuwingen en beloften aan Juda en de volken. In deel twee
gaat het over troost en bemoediging voor de bannelingen.
In het N.T. wordt vaak verwezen naar deze profeet vb Jes. 7, 14: “De Heer zelf zal u een
teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuël
noemen” of Jes. 9, 5: “Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, de heerschappij rust
op zijn schouders (…)
Hoofdstuk 6 van het boek Jesaja handelt over de roeping van de profeet zelf. Een engel met
een gloeiende kool ‘zuivert’ de mond van de profeet. Hoe hij in dit visioen de Heer aanschouwt
staat in schril contrast met de boodschap die hij het volk moet brengen. Het zal een boodschap
worden van vernietiging en verderf en slechts een kleine groep is er na het oordeel een reële
hoop op heil.
Een onafhankelijke profeet, afkomstig uit Juda maar door God naar het koninkrijk Israël
gezonden. Het verging Israël op dat moment goed, vijanden waren verslagen en men kende
een economische hoogbloei. De rijken dachten dat het hen goed verging omdat ze zo
godsdienstig waren. Maar Amos kwam hen wijzen op de sociale en religieuze corruptie en
waarschuwde het volk voor Gods komende oordeel dat onafwendbaar zou zijn. Om invloed te
hebben, klaagde hij eerst de wantoestanden van de buurlanden aan om dan tenslotte uit te
komen bij het eigen volk dat evenmin vrijuit gaat. Trouw aan die ene God gaat samen met
het welzijn van een volk en duldt geen uitbuiting van wie zwakker staan. Ze moesten zich toch
hun eigen geschiedenis herinneren? Maar het volk gehoorzaamde niet. Uiteindelijk zullen de
Assyriërs het land binnenvallen en werden de mensen verbannen. Het betekende de val van
het koninkrijk Israël.
3.2.4.4 Jona
De profeet Jona is eerder een weerbarstige profeet. Hij gaat in tegen wat God van hem
verlangt. Hij neemt het niet dat God ook heil wil voor andere volken en dus niet alleen het
eigen volk. Daarom wil hij dus aan zijn roeping ontkomen door niet naar Ninevé te gaan. Hij
vlucht weg van de werkelijkheid, ontloopt zijn verantwoordelijkheid. Opgeslokt in de buik van
een vis en weer uitgespuugd komt hij tot inzicht dat er geen ontkomen aan is en dat God hem
een nieuwe kans geeft. Hij brengt de boodschap over aan de bewoners van Ninevé en is
verrast dat zij er gehoor aan geven. God spaart het volk. Jona is vervolgens boos op God omdat
Hij genade toont aan dit volk. God wijst hem hiervoor terecht.
ZELFTOETS
Bij het bestuderen van dit deel tracht je volgende leerdoelen te bereiken:
Net zoals het Oude Testament is het Nieuwe ook onderverdeeld in verschillende boeken.
Deze werden geschreven in de eerste eeuw na Christus en bevatten in totaal 27 boeken.
onderverdeeld in vier literaire genres met name de evangeliën (4), Handelingen van de
apostelen (1), Brieven waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen brieven van Paulus
(14) en Katholieke brieven (7) en tot slot de Apocalyps of de Openbaring van Johannes (1).
Deze werden door de Kerk in de 4de en 5de eeuw gecanoniseerd of vastgelegd. Ook hier gaat
het niet om een geschiedkundige reconstructie maar om het getuigenis van eigen
geloofservaringen.
4.1 De evangeliën
Wij kennen er vier met name het evangelie van Mattheüs, van Marcus, van Lucas en van
Johannes. De eerste drie worden ook wel de synoptische evangelies genoemd. Mattheüs en
Lucas hebben het evangelie van Marcus als basis genomen (heeft men afgeleid uit het feit
dat er elementen van Marcus terug te vinden zijn bij Mattheüs en Lucas maar bij Marcus
vond men niets uit de andere evangeliën terug). Daarnaast hebben Mattheüs en Lucas ook
materiaal uit een andere verzameling gehaald dat de Q-bron genoemd wordt. Elke evangelist
schreef voor een eigen doelpubliek en legt dus ook eigen klemtonen.
Buiten deze vier zijn er nog andere evangeliën maar deze werden door de Kerk niet als
gezaghebbend beschouwd. Men noemt ze de apocriefe evangeliën.
De evangelies zijn gebonden aan de traditie. Ze bevatten woorden van Jezus en verhalen
die over Hem verteld werden. Ze waren bedoeld als verkondiging van de levende Christus,
geschreven voor een concrete christelijke gemeenschap in een bepaalde fase van haar
ontwikkeling (cfr. geboorteverhaal Mattheus). Dus geen verkondiging van het verleden maar
verkondiging gericht op het nu, de hedendaagse werkelijkheid. Men wou die gemeente op
die manier tot een dieper geloof brengen en tot een daadwerkelijk christelijk leven en
handelen. In die zin werden de woorden en verhalen over Jezus wel eens aangepast.
Dit boek werd geschreven door dezelfde auteur van het Lucas evangelie. Voluit heet dat
‘De Handelingen van de apostelen’. Deze benaming is eerder misleidend omdat het boek niet
zozeer om de handelingen van de apostelen gaat maar eerder om de verspreiding van het
evangelie, de verkondiging vanuit Jeruzalem over Judea, Samaria tot Rome (tot aan het
uiteinde van de aarde). Het vindt dan ook veel overeenstemming met de evangelies. Het biedt
antwoorden op de vragen waarmee de eerste christengemeenten geconfronteerd werden. De
sleutelfiguren zijn Petrus en Paulus; in hen zijn de handelingen van Jezus herkenbaar. Petrus
wordt voorgesteld als de apostel die bij Jezus was. Paulus daarentegen is een heiden die zich
bekeert en van vervolger van het christendom tot verkondiger van het evangelie wordt.
4.1.2 De brieven
Zij volgen het schema zoals dat toen gebruikelijk was. Hierin zijn bv liederen, belijdenissen,
korte lofprijzingen, deugden- en zondenlijsten, gezinsverplichtingen en ambtsplichten
opgenomen. Ze zijn vaak overgenomen uit hellenistische en andere Joodse geschriften maar
werden telkens christelijk geïnspireerd en gemotiveerd. De brieven werden naar
christengemeenten gestuurd als antwoord op vragen of als verkondiging of verdere
bemoediging.
4.1.3 De Apocalyps
Of de Openbaring van Johannes. Dit boek kan de indruk wekken dat we opnieuw met een
brief te maken hebben want het volgt er alle stijlkenmerken van. De inhoud is echter anders
en geeft in symbolische visioenen weer wat er zal gebeuren aan het einde der tijden, met
name het oordeel van God en de komst van een nieuwe hemel en nieuwe aarde, het nieuwe
Jeruzalem. Het werd geschreven in dienst van een christelijke toekomstverwachting
gekoppeld aan Jezus Christus, bedoeld als bemoediging in tijden van vervolging en tegenspoed
(vermoedelijk de achtervolging van Keizer Domitianus (81-96): men moest kijken naar Jezus
Christus, Hij had de dood overwonnen en van daaruit moet en kon men dus hoopvol blijven.
De farizeeën kenmerken zich door een grote concentratie op de Wet die gezien wordt als
uitdrukking van Gods wil en als de enige bemiddeling tussen God en mens. Studie en het
nauwkeurig onderhouden van de Wet leiden tot diep geloof, oprechte vroomheid en
scrupuleuze trouw jegens Gods geboden; maar ook tot ernstige misbruiken omdat ze geen
onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken (Mt 23,16-24). Omdat de Wet het ganse leven
moest omvatten, werd deze steeds aangepast aan de wisselende omstandigheden. Maar vaak
leidde dit tot formalisme en huichelarij. Daarbij komt nog het besef van eigen uitverkiezing
met minachting jegens het gewone volk dat de Wet niet kende (Joh 7,49).
Ondanks vele overeenkomsten tussen verkondiging van Jezus en farizeïsme, komt het vlug
tot een botsing. De (althans vele) Farizeeën konden het niet eens zijn met Jezus’ kritiek op en
zijn verwerping van tradities die voor hen heilig waren (Mt 9,11-13). Door de farizeïsche
eenzijdige visie op de alleenzaligmakende wetsvervulling, vergaten zij dat God langs andere
wegen heil kan bewerken. Bovendien vreesden ze de volksbeweging die Jezus op gang bracht.
Zij wilden liever geen herrie met de Romeinen.
Na Jezus’ dood wordt de houding van het farizeïsme t.a.v. het christendom gematigder
(Hnd 5,34; 23,9). Een aantal Farizeeën sloten zich aan bij Jezus’ volgelingen (Hnd 15,5).
Na de opstand van 66-70 ontstaat er een breuk. Farizeïsche leiders sloten elke jood uit die
overging naar het christendom (Joh 9,22; 12,42). De evangeliën van Mt en Joh die in deze tijd
ontstaan zijn, weerspiegelen die situatie en geven een geforceerde voorstelling van de
veroordeling van de Farizeeën door Jezus (Mt 23).
4.2.2 De Sadduceeën
De naam staat in verband met saddiq ( = recht zijn, recht doen); of: Saddok, (hofpriester
onder David en Salomon (2 Sam 8,17; 20,25; 1K, 32-40), al beroepen de Sadduceeën zich nooit
zelf op deze Sadok als hun voorvader).
11 Om het duidelijk te houden gebruiken we telkens ‘de’. We willen hiermee geenszins veralgemenen.
Midden 2de eeuw voor Christus worden ze vermeld als partijgangers van de rijke
aristocratische kringen waartoe ook vele priesterfamilies behoorden. Ze waren voorstanders
van hellenisering en hadden met de vrijheidsstrijd van de Makkabeeën niets te maken. Ze kregen
grotere politieke invloed ná de breuk tussen vorst en farizeïsche volkspartij.
Hogepriesters en veel priesters behoorden tot deze partij, maar onder de Schriftgeleerden
vonden ze slechts weinig aanhang. Als partijgangers van het Hasmoneese vorstenhuis worden
ze door Herodes de Grote onderdrukt, maar in tempel en cultus behouden ze een deel van hun
invloed. Onder de Romeinse procuratoren worden ze opnieuw de sterkste politieke formatie
met grote invloed in het Sanhedrin (hoge raad van 70 leden: leiders van vooraanstaande
priesterfamilies, hoofden van voorname families – de zogenaamde oudsten – en
Schriftgeleerden). Telkens opnieuw kon men een Sadduceeër tot hogepriester doen benoemen.
Ze hebben weinig invloed op het volk – hooghartig en gebonden aan Romeinse bezetters –
nationalistische groepen keren zich bij hun opstand tegen Romeinen evenzeer tegen
Sadduceeën.
In de grote opstand van 66-70 vielen zij als eerste slachtoffer en verdwenen voorgoed uit
de geschiedenis, samen met tempel, Sanhedrin en de hogepriester.
4.2.3 De Zeloten
Zeloten (= ijveraars) is de naam die Flavius Josephus geeft aan een opstandige joodse
beweging die in 66 na Christus de wapens opnam tegen het Romeinse bestuur. Het waren
religieus geïnspireerde, fanatieke nationalistische vrijheidsstrijders die geen enkel gezag
4.2.3.1 Ontstaan
Vroeger dacht men dat de beweging verbonden was met de opstand van Judas de Galileeër
die leidde tot de vernietiging van Sephoris (Hnd 5,37) en als reactie op de volkstelling en de
invoering van het militair bestuur in Galilea. Later onderzoek spreekt dit tegen: de opstand
van Judas viel nog voor de dood van Herodes de Grote en er zijn geen aanduidingen dat er
tussen de dood van Herodes en de dood van Agrippa I (4-44) een georganiseerde
verzetsbeweging bestaan heeft in Palestina. Het joods verzet tegen Archelaus werd gedragen
door het hele volk en gebeurde via legale weg en vreedzame middelen.
Gedurende heel die periode probeerden de joodse leiders de goede relaties met Rome te
handhaven en ze lukten er tamelijk goed in.
Aangezien er geen revolutionaire beweging bestond tijdens Jezus’ openbaar optreden, kan
men dat optreden niet als politiek-revolutionair interpreteren, zoals men dat soms doet. De
verhalen over de tempelreiniging (Mc 11,15-17), de belasting aan de keizer (Mc 12,13-17) of
over de zwaarden (Lc 22,35-38) hebben zulke betekenis niet. Ook allusies op de Zeloten die
men in teksten als Mt 11,12; Mc 15,7; Lc 6,15; 13,1-3; Joh 2,17 en andere meent te ontdekken,
laten zulke conclusies niet toe. Het revolutionaire van Jezus’ optreden ligt niet op het terrein
van de politiek of van het gewapend verzet.
4.2.4 De Doopbewegingen
Deze bewegingen onderscheidden zich van de officiële joodse groepen door het belang dat
ze hechtten aan de doop door indompeling als een noodzakelijke ritus om te behoren tot het
getal van de uitverkorenen. Er waren verschillende stromingen, o.a. de Baptisten en
Hemerobaptisten voor wie de doop elke dag herhaald moest worden. Ook in Qumran wordt
aan de rituele onderdompeling veel belang gehecht.
De dooppraktijk van Johannes en de groep die zich rond hem vormde moet verklaard worden
tegen de achtergrond van de wijd verspreide doopbeweging. Bij Johannes heeft deze doop niet
enkel rituele betekenis –zoals bij de andere groepen -, maar ook morele en eschatologische. De
doop eist morele bekering en betekent intrede in het komende Godsrijk (Mt 3,1-12).
kringen van Samaritanen en andere omwonende vreemde volken (Ezr 4,4) en betekende
sindsdien zoveel als ‘heiden’. Dat bleef zo in de tijd van de Makkabeeën, toen men er de
hellenistisch gezinde joden mee aanduidde (1 Mak 6,18; 9,61). In Jezus’ tijd was het een
misprijzende benaming geworden in de mond van de Farizeeën, waarmee ze het volk bedoelden
dat niet tot hun kring behoorde en niet bedreven was in de uitleg van de wet (Joh 7,49).
A Armoede
Het gewone volk was arm. Alleen de kleine kring van aristocraten in Jeruzalem en de grote
steden en de grootgrondbezitters (die meestal in het buitenland vertoefden en hun landerijen
lieten beheren door een rentmeester en bewerken door pachters; Mt 21,33-43) waren rijk.
De grootgrondbezitters waren vaak niet-joden. Het gewone volk leefde van landbouw (vooral
in de vruchtbare vlakten van Galilea en Samaria), visvangst (rond het meer en aan de zeekust),
handwerk en kleinhandel, maar de inkomsten waren bescheiden. Door de grote bouwwerken
van Herodes vonden vele verarmde boeren werk in de bouwsector. Toch was de werkloosheid
groot, zodat armoede, bedelarij en roof vaak voorkwamen. Vele inwoners van Palestina zagen
zich verplicht uit te wijken naar het buitenland (diaspora). De armoede trof vooral de
onbeschermde groepen: zieken, werklozen, weduwen en kinderen. Sociale voorzieningen
zoals wij die kennen, bestonden niet.
B Woning
Het gezin leefde in een klein huis dat meestal bestond uit een woonkamer die tegelijk
slaapkamer was (Lc 11,7) en vaak geen venster had (Lc 15,8). Verder was er een
C De man-vrouw relatie
De vader was het hoofd van het gezin. Hij was o.a. verantwoordelijk voor het onderricht
van de wet aan zijn zonen. In het huwelijk –dat als goddelijk gebod gold – had de vrouw niet
dezelfde rechten als de man. De verloving werd gesloten tussen de bruidegom en de vader
van de bruid. De man had het recht zijn vrouw te verstoten. Omtrent de redenen vereist voor
een verstoting liepen de meningen uiteen: de Schriftgeleerden uit de school van Sjammai
eisten een ernstige reden, de school van Hillel meende dat gelijk welke reden volstond (Mt
19,3). In geval van verstoting moest de man een scheidingsbrief geven en de bij het huwelijk
ingebrachte bruidsschat restitueren waardoor de verstoten vrouw een middel van bestaan
had. Dank zij dit systeem bleef de verstoting in feite beperkt. Echte polygamie kwam onder
het gewone volk weinig voor.
In het openbaar leven speelde de vrouw geen rol. Ze kon niet optreden als getuige voor
het gerecht, of in de synagogediensten een taak op zich nemen. In de tempel was voor haar
een speciaal plein voorzien. Ze was vrijgesteld van de studie van de wet, waarvan ze wel de
verboden, echter niet alle geboden diende in acht te nemen.
Deze ‘weetjes’ over de man-vrouw relatie zijn belangrijk om in te schatten wat het
(revolutionaire) belang is van Jezus’ optreden t.a.v. vrouwen.
4.2.5.2 Eredienst
Herodes de Grote had van de tempel in Jeruzalem een groots monument gemaakt en door
geweldige bouwwerken een reusachtig tempelplein tot stand gebracht. Dat tempelplein
bestond uit een plein voor de heidenen waar iedereen toegang had en dat afgesloten was
door een galerij met zuilengangen. In dit voorhof hadden de verkopers van offerdieren en de
geldwisselaars een plaats gevonden. Door een poort kwam men op het plein van de vrouwen,
dat op zijn beurt afgescheiden was van het plein van de joodse mannen, het eigenlijke
tempelplein. Voor het tempelgebouw stond op dat plein het brandofferaltaar.
Het tempelgebouw bestond uit 3 opeenvolgende vertrekken: de voorhal, het heilige en het
heilige der heiligen dat door een voorhang was afgesloten en slechts één maal per jaar, op
De hogepriester was het hoofd van de priesters. Hij stond in hoog aanzien als voorzitter
van het Sanhedrin en geestelijk hoofd van het jodendom. Onmiddellijk onder hem stonden
de priesters (hoofden van de voorname priesterfamilies van Jeruzalem). Ze waren verdeeld
in 24 klassen die elk om beurt gedurende een week de tempeldienst verrichtten (Lc 1, 8-9).
In de tijd van het NT was de tempel de belangrijkste bedevaartplaats voor de joden van
binnen en buiten Palestina. Ter gelegenheid van de 3 grote feesten (Pasen, Pinksteren en
Loofhuttenfeest) kwamen veel joden naar de stad zodat het aantal bewoners vaak meer dan
verdubbeld werd.
De Israëlieten namen deze feesten over maar verbonden ze met gebeurtenissen uit de
heilsgeschiedenis: Pasen werd de herinnering aan de uittocht uit Egypte, Pinksteren herdacht
de verbondssluiting op de Sinaï en de afkondiging van de wet, en het Loofhuttenfeest vierde
het veertigjarig verblijf in de woestijn. Naast deze drie feesten kende men nog de Grote
Verzoendag (Jom Kippoer), een nationale boetedag met plechtigheden in de tempel (Lv 16;
Heb 7,1-10,18). Na de verwoesting van de tempel in 70 werd het paasfeest door de joden
zonder paaslam gevierd, terwijl de grote verzoendag gevierd werd als een "Dag van bekering".
In Jezus' tijd had elk dorp zijn synagoge; in de grotere centra was er zelfs meer dan één.
Daar kwamen de joden samen om de wet te bestuderen (vandaar vaak 'leerhuis' genoemd),
om de kinderen te onderrichten en te bidden. In de synagoge werden ook de concrete
problemen en betwistingen in verband met de toepassing van de wet afgehandeld. Een
synagogegebouw was rechthoekig en georiënteerd op Jeruzalem. De vloer was vaak met
mozaïeken versierd. In een nis werden de rollen van de wet bewaard. Vooraan op de
'kathedra van Mozes' (Mt 23,2) zaten de Schriftgeleerden, met het gezicht naar het volk. De
zevenarmige kandelaar hield na 70 de herinnering levend aan de verdwenen tempel. De
synagogedienst bestond uit een gebedsdienst (met o.a. het Sjema en het gebed van de
achttien zegeningen) en een woorddienst bestaande uit schriftlezingen volgens een vast
driejarig schema, met een daarbij aansluitende preek (Lc 4,16-30) op uitnodiging of op eigen
vraag.
Een geestelijke en religieuze stroming van ongeveer 200 voor tot 150 na onze jaartelling;
ontstaan in de kommervolle tijd van oorlogen en rampen waarin het voor de gelovige jood
steeds moeilijker werd te blijven geloven in Gods beloften. De profeten hadden een tijd van
heil in het vooruitzicht gesteld en geleerd om uit te zien naar de eindtijd. Onder invloed van
de dualistische mens- en wereldopvatting van de Perzen en de Ideeënwereld van Plato was
deze eindtijdverwachting stilaan geëvolueerd tot de zekerheid dat de bestaande wereld
gewelddadig zou eindigen door vuur en verschrikking, en dat van bij God een nieuwe wereld
zou neerdalen. Deze nieuwe wereld bestond nu reeds, maar verborgen bij God. Men zag een
fundamentele tegenstelling tussen deze wereld die slecht was en beheerst door de machten
van het kwaad, en de komende wereld waarin God (en zijn rechtvaardigen) zou zegevieren.
Het einde van de bestaande wereld zou gepaard gaan met vreselijke kosmische verschijnselen
in zon, maan en sterren. Daarna zouden de doden verrijzen en zou God het oordeel uitspreken
over goeden en kwaden.
Al die gebeurtenissen en de tijd waarin ze plaats zouden vinden, had God lang geleden
geopenbaard aan ingewijden, die hun visioenen, dromen of extasen te boek hadden gesteld.
Die geschriften waren vaak eeuwenlang verborgen gehouden en eerst nu, vlak voor het einde,
geopenbaard. De auteurs van die geschriften waren meestal grote figuren uit het Oude
Testament: Henoch, Abraham, Mozes, Baruch, Daniël, Ezra e.a. Dat was tenminste de
voorstelling die de apocalyptici zelf gaven van hun ontstaan. In werkelijkheid zijn deze
geschriften geschreven in de tijd van hun zogenaamde ontdekking, en bestemd voor hun
tijdgenoten om hen te waarschuwen voor de nakende wereldbrand. In de eschatologische
verwachting (dit is de eindtijdverwachting) van het vroege christendom spelen de
apocalyptische voorstellingen een grote rol. Jezus echter wijst elke speculatie omtrent dag en
uur af (Lc 17,20-21). Hij leert wel dat men op elk ogenblik bereid moet zijn om voor God te
verschijnen en verantwoording af te leggen. In de latere theologie werden vele voorstellingen
van de apocalyptiek overgenomen en verbonden met de christologie.
Jezus, kent al deze groeperingen. Zelf Jood zijnde, kent Hij de Wet net zo goed als alle
anderen. Hij geeft echter een wat andere interpretatie aan die Wet met name: de Wet staat
ten dienste van de mens en niet omgekeerd. Deze gedachte zal meermaals voor
misverstanden zorgen. Laten we in het volgende hoofdstuk inzoomen op de soorten verhalen
In de bijbel vinden we een aantal vormen van literaire genres. De keuze van de vorm is
bepalend voor het bereiken van het effect. De aanwezigheid van wonderen in het NT kan voor
ons ‘vreemd’ lijken, voor de mensen in de oudheid was dit geenszins het geval. De literaire
vorm van het wonderverhaal vertoont een steeds terugkerend patroon (vgl aankondiging
geboorteverhalen).
1. Inleiding – presentatie
2. Verzoek om tussenkomst – de aanvrager geeft hierin blijk van geloof
3. Tussenkomst van diegene aan wie men het wonder vraagt
4. Resultaat
5. Reactie van de toeschouwers: vrees en bewondering
Het aantal wonderen waarover de auteurs van het Nieuwe Testament schrijven is immens.
Jezus doet natuurwonderen (de storm stillen, brood vermenigvuldigen,...) genezingen,
opwekkingen uit de dood en duiveluitdrijvingen. Na zijn dood genezen ook de apostelen...
het hele boek handelingen baadt in een wonderlijke sfeer.
Dit wonderlijk optreden is onlosmakelijk verbonden met de prediking van het Rijk Gods.
Voor Jezus en zijn tijdgenoten zijn de wonderen een teken van het doorbreken van dat Rijk
Gods.
een straf ervaren, als een boete voor een fout die men zelf maakte of die een aanverwante
had gesteld. Daarom wordt genezing verbonden met reiniging, bekering en geloof. Vele zieken
werden ook van de gemeenschap afgesloten. Men werd als onrein beschouwd. Met onreinen
mocht men geen contact hebben, wilde men zelf niet onrein worden. Zo werden verlamden
ook niet toegelaten tot de godsdienstige bijeenkomsten.
De namen van de ziekten dragen niet dezelfde lading als bij ons vandaag. Zo staat
melaatsheid niet alleen voor lepra maar ook voor ander huidziekten zoals roos, eczeem of
psoriasis. Zo verwijst verlamdheid niet direct naar een gebroken ruggenwervel waardoor men
definitief niet meer gaan kan, maar vooreerst naar beperkte bewegingsstoornissen of
gewrichtspijnen.
Het fysiologische en het psychologische aspect van ziek zijn beïnvloedt elkaar. Zo voelt
een mens zich in zijn geheel niet goed in z'n vel wat ook gevolgen heeft voor zijn
handelingsmogelijkheden en de wijze van zich houden en verhouden tot de anderen. Men valt
maatschappelijk uit de boot en is afhankelijk van de goodwill van anderen. Het 'genezen' in de
bijbel verwijst dus ook naar deze factoren.
De in de bijbel vermelde ziekten dragen ook een symbolische betekenis. Zoals bij ons het
woord kanker niet alleen naar een bepaalde celziekte verwijst, maar ook naar negatief
werkende situaties of destructieve invloeden op de mens en de samenleving. Zo verwijst het
genezen van een blinde soms naar het gebrek aan inzicht van de leerlingen of de
kortzichtigheid of de blindheid van de wet. Zo staat het verlamd zijn symbool voor de
verlammende werking van de verbinding tussen ziekte en zonde en bepaalde interpretaties
van de joodse wet.
Het genezen verwijst in eerste instantie niet naar het genezen van een fysiologische ziekte
maar naar het wegnemen van zonde, naar bekering en verandering van levenswijze, naar
heropgenomen worden in de samenleving (ontmoetingsverhalen) en het toegelaten worden
tot de godsdienstige bijeenkomsten en gebruiken. In het handelen van Jezus zijn genezingen
Mensen die ‘bezeten’ zijn weet Jezus tot zichzelf te brengen. De bezetenheid door een
kwade macht of duivel is een joodse manier van spreken die aangeeft dat mensen in de ban
zijn van iets dat hen belet gelukkig te zijn. Wij spreken in onze tijd over verslaving, depressie,
… Het gaat dus om mensen die zichzelf niet kunnen zijn. Genezing verwijst dus naar herstel
van relaties maar ook van zelfwaardegevoel, zelfstandigheid enz.
Zo legt het evangelie van Marcus de nadruk op uitdrijving van kwade geesten omdat hij wil
duidelijk maken hoe Jezus mensen bevrijdt uit de macht van het kwaad. Dat betekent niet dat
Jezus een exorcist is. Mattheüs daarentegen legt eerder de klemtoon op het genezen.
4.3.1.3 Betekenis
Een wonder bepaalt men beter als opvallend feit dat op een heel bijzondere wijze op onze
ervaringswereld inwerkt. Dit opvallende gebeuren wordt dan tevens geduid als een teken van
de zorg en de kommer van iemand-voor-ons. Dit wonderbare kan verwijzen naar de persoon
erachter, naar een aanwezige God.
De vraag is niet of dit echt gebeurd is maar wat de auteur ons met dit verhaal wil leren.
Meestal gaat het om het goede doen, weldaden ten dienste van mensen (machtige,
herscheppende, bevrijdende en genezende goedheid). Jezus weet dat mensen ziek kunnen
zijn in hun lichaam, hun geest maar ook in hun hart. En de grootste genezende kracht is de
L(l)iefde.
Parabels zijn niet waar gebeurd. Ze willen ons iets duidelijk maken. De toehoorder wordt
aan het denken gezet en moet zelf conclusies trekken of oplossingen aanreiken. Jezus is niet
diegene die instant-oplossingen aanreikt. Parabels dienen om de boodschap van het Rijk Gods
(barmhartigheid, liefde, vergeving…) te verduidelijken en ook toegankelijk te maken voor
eenvoudige mensen.
Parabels vertrekken vanuit het gewone leven, vanuit een vraag. Daarom is het belangrijk
om de context van deze verhalen na te gaan. Jezus doorbreekt het traditionele denken om
nieuwe inzichten te genereren. De toehoorder heeft niet de indruk er iets mee te maken te
hebben maar juist daardoor gaat men erover nadenken. Jezus doet een oproep anders te
leven maar laat het einde steeds open. Men heeft steeds de vrijheid zelf te kiezen.
LEERDOELEN
Bij het bestuderen van dit deel tracht je volgende leerdoelen te bereiken:
Voor wie de eigen nota’s onvoldoende acht kan terecht op www.godsdienstonderwijs.be Klik
in de bovenste balk op ‘Basis’ ➔‘In de kijkers Basis’ ➔ 7) Symbolen verbinden hemel en aarde
➔ Deelthema 3: Een kind in een krib. Een twijg aan een stronk. Kerstbomen, tekens van leven?
(https://www.kuleuven.be/thomas/page/tekens-van-leven/)
Naar didactiek en mogelijke verwerkingsvormen toe zijn vooral volgende impulsen van belang:
Impuls C punt 2.2 Levenstekens zelf maken
Punt 3.2 Adventskrans of levensboom maken
Punt 5.2 Activiteiten rondom levenszaden
Punt 6.2 Broden en broodfiguren bakken
Impuls E: De kerstboom van Steven
Impuls F: Geactualiseerde levens(kerst)bomen
Impuls G: Lichtbomen
Een beschrijving van de lichtdansen vinden jullie terug in hoofdstuk 8 punt 3: Dansend naar
binnen en naar buiten …met het licht.
Geboorteverhalen waren een literair genre. Ze worden steeds geschreven na het leven van
het hoofdpersonage en willen het belang en de betekenis die deze persoon voor mensen had
weergeven. Omwille van zijn/haar wijsheid/bijzonderheid worden ze vaak gesitueerd in een
leven van goden en mensen (bovenmenselijke eigenschappen, krachten). Vaak worden de
gebeurtenissen verder aangedikt om in de verf te zetten hoe bijzonder deze persoon wel was.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat ze als held of halfgod voorgesteld worden al dan niet aan
de hand van een opmerkelijke geboorte.
HOOFDSTUK 1
Afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. 2 Abraham was de vader
van Isaak, Isaak van Jakob, Jakob van Juda en zijn broers. 3 Juda was de vader van Peres en
Zerach en Tamar was hun moeder. Peres was de vader van Chesron, Chesron van Aram, 4 Aram
van Amminadab, Amminadab van Nachson, Nachson van Salmon. 5 Salmon was de vader van
Boaz en Rachab was zijn moeder. Boaz was de vader van Obed en Ruth was zijn moeder. Obed
was de vader van Isaï, 6 Isaï van koning David. David was de vader van Salomo en de vrouw
van Uria was zijn moeder. 7 Salomo was de vader van Rechabeam, Rechabeam van Abia, Abia
van Asaf, 8 Asaf van Josafat, Josafat van Joram, Joram van Uzzia, 9 Uzzia van Jotam, Jotam
van Achaz, Achaz van Hizkia, 10 Hizkia van Manasse, Manasse van Amos, Amos van Josia. 11
Josia was de vader van Jechonja en zijn broers, ten tijde van de ballingschap in Babylon. 12 Na
de ballingschap in Babylon: Jechonja was de vader van Sealtiël, Sealtiël van Zerubbabel, 13
Zerubbabel van Abiud, Abiud van Eljakim, Eljakim van Azor, 14 Azor van Sadok, Sadok van
Achim, Achim van Eliud, 15 Eliud van Eleazar, Eleazar van Mattan, Mattan van Jakob. 16 Jakob
was de vader van Jozef, de man van Maria; uit haar is Jezus geboren, die Messias genoemd
wordt. 17 In totaal zijn er dus van Abraham tot David veertien generaties, van David tot de
ballingschap in Babylon veertien generaties, en van de ballingschap in Babylon tot de Messias
veertien generaties.
Herkomst en naamgeving van jezus
Matteüs begint zijn evangelie met een geslachtslijst van Jezus. Op die manier zien wij in
weinig tijd grote delen van het Oude Testament de revue passeren want de vele eigennamen
roepen even zovele verhalen in herinnering. Matteüs wil aantonen wie Jezus is, van wie Hij
afstamt en hecht daar ook veel belang aan. Hij prikkelt onze nieuwsgierigheid naar het
waarom van deze stamboom temeer omdat die bij Lucas buiten de geboorteverhalen
voorkomt en 77 namen telt (Lc 3,25-36) in tegenstelling tot Mt die ons 43 namen biedt.
Matteüs schrijft voor een Joods doelpubliek voor wie Jezus de verwachte Messias is, bestemd
voor het heil van alle volkeren. Hij is de zoon van David; volgens de profetieën moest de
Messias voortkomen uit het geslacht van David. Hij is de zoon van Abraham; in Hem is de
uitverkiezing van Israël tot zijn eindpunt gekomen. Krachtens de belofte aan Abraham, staat
deze uitverkiezing van Israël gericht op het heil van alle volkeren (Gen 12,3; Gal 3,16). De
geschiedenis verloopt volgens het vooraf bepaald heilsplan van God, herkenbaar in bepaalde
getallenschema's, waarin de opeenvolging van de generaties is ingepast. Matteüs laat ons een
stamboom zien die uit drie series van telkens veertien generaties bestaat. Het startpunt ligt
bij Abraham. Veertien generaties later vormt David een hoogtepunt, weer veertien generaties
Dat Maria in deze lijst vermeld wordt, is te begrijpen aangezien zij de moeder van Jezus is.
Merkwaardig is echter dat er niet staat geschreven dat Jozef de vader was van Jezus. Neen,
Jozef was de man van Maria en uit haar werd geboren Jezus die Christus genoemd wordt. Hier
wordt dus gebroken met het oude patroon. De geslachtslijst vermeldt een groot aantal
mannen, die aan elkaar geregen worden door het 39 keer herhaalde 'verwekte'. De herhaling
suggereert continuïteit, een ononderbroken lijn. In de meeste gevallen (35 keer) treffen we
de volgende formule aan: A (een man) verwekte B (eveneens een man). In die opsomming van
vaders en zonen blijven moeders en dochters ongenoemd. Onverwacht komt hier echter een
breuk in: vier keer wordt de formule uitgebreid met de vermelding van een vrouw:
1,3 Juda was de vader van Peres en Zerach en Tamar was hun moeder
1,5 Salmon was de vader van Boaz en Rachab was zijn moeder
1,6 David was de vader van Salomo en de vrouw van Uria was zijn moeder
De vrouwen worden pas vermeld op het einde van de zin; eerst worden de vaders en hun
zonen genoemd, dan pas de moeders.
Er ontstaat zo een heel nieuw patroon dat het oude doorbreekt. Dit nieuwe patroon
wordt op zijn beurt doorbroken in v 16. Hier komt Jezus ter sprake, degene om wie het
allemaal begonnen is. De tekst luidt: '...Jozef, de man van Maria, uit haar is Jezus geboren'.
Het zoeklicht verschuift plotseling van Jozef naar Maria. Terwijl bij de meeste nakomelingen
van Abraham alleen de vader werd vermeld en in slechts vier gevallen sprake was van een
vader èn een moeder, wordt van de laatste uit de lijst gezegd dat hij afstamt van een moeder
die wel een echtgenoot heeft, maar die echtgenoot is niet de biologische vader van Jezus.
De vier vrouwen en meer in het bijzonder 'de vrouw van Uria' effenen de weg naar Maria.
Zoals Salomo niet het kind was van Uria, de man van Batseba, maar van een andere man,
met name van koning David, zo is ook Jezus niet de biologische zoon van Jozef, de man van
Maria, maar van ...ja, van wie eigenlijk? Dit alles vraagt dus om verheldering. Mt 1,18-25 is
dan ook een poging om deze vreemde wending in het verhaal te duiden.
De herkomst van Jezus is dus met zijn stamboom nog niet helemaal opgehelderd. Dit
onderwerp komt opnieuw aan de orde in 1,18-25.
1,20 want wat bij haar tot leven is gewekt is, is van de heilige Geest
Mogen we hieruit afleiden dat de heilige Geest de vader van Jezus is? Een conclusie die
we niet te snel moeten trekken. In sommige vertalingen wordt ‘uit de heilige Geest’ gebruikt
in plaats van ‘van de heilige Geest’. Maria en de heilige Geest worden dan beide vergezeld
van het voorzetsel ‘uit’ wat dan begrepen wordt als de heilige Geest die aan de kant van de
vrouw gaat staan en niet zozeer erkend wordt als de vader. De heilige Geest is dus niet de
vader van Jezus maar Jezus is verwekt uit Maria (1,16) en uit de heilige Geest (1,18.20). Het
voorzetsel 'uit' brengt eveneens de verbinding tot stand tussen Maria en de andere vier
vrouwen. Ook in hun geval manifesteerde zich de invloed van Gods geest. In tegenstelling
tot Maria worden de vier oudtestamentische vrouwen geflankeerd door mannen, zijnde de
biologische vaders van hun kinderen. Gods tussenkomst door de medewerking van Maria is
veel drastischer. In de oudtestamentische voorbeelden moest God de morele of biologische
onregelmatigheid van de menselijke ouders overwinnen, terwijl Hij bij de conceptie van
Jezus de afwezigheid van een mannelijke verwekker overwint.
Mt 1,18-25 vertelt ons dan hoe Jozef op de hoogte gebracht wordt en tussendoor krijgen
wij als lezers bijkomende informatie die alleen voor ons bestemd is. In Mt 1,18-25 staat Jozef
volop in het licht van de schijnwerpers, het verhaal wordt verteld vanuit zijn perspectief en
ligt dus in de lijn van Mt 1,1-17. Maria daarentegen is enkel onderwerp van gesprek en over
wat zij weet, denkt of doet, vernemen wij niets.
In Mt 1,18-25 worden Jozef en Maria elkaars 'man' en 'vrouw' genoemd, hoewel ze slechts
uitgehuwelijkt zijn aan elkaar. De joodse huwelijksprocedure bestond namelijk uit twee
stappen. De eerste stap bestond uit een wederzijdse instemming (vgl. de verloving) in
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
56
aanwezigheid van getuigen. Deze stap is bij Jozef en Maria reeds gezet. Juridisch gezien is
Jozef dus de man van Maria. De tweede stap bestond uit het binnenhalen van de bruid in
het huis van de familie van de bruidegom en deze stap moet nog gebeuren. Het probleem
voor Jozef is dat Maria zwanger blijkt te zijn nog vòòr Jozef haar heeft binnengehaald en hij
een seksuele relatie met haar is aangegaan.
Ten behoeve van ons, wijst Matteüs op de bovennatuurlijke oorsprong van Maria's
zwangerschap: Mt 1,18: "Ze werd zwanger bevonden uit de heilige geest". Jozef weet dus
niet hoe of door wie Maria zwanger geworden is. Niet door hem dat is duidelijk en dat is een
probleem.
Mt 1,19 'Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde
brengen, dacht hij er over na om in stilte van haar te scheiden'.
Jozef wordt hier rechtvaardig genoemd omdat hij gehoorzaam wil zijn aan de wet. Zijn
verloofde is zwanger nog vòòr ze samengeleefd hebben. Aangezien hij een wetsgetrouw man
was, kon hij haar niet bij zich in huis nemen en met haar samenleven, want ze was wettelijk
onrein (zou hij dit toch doen dan zou hij eveneens onrein zijn). Aangezien hij zijn vrouw
anderzijds ook niet wil onderwerpen aan een eerrovend proces (juridisch rustte op Maria
het vermoeden van overspel), besloot hij haar heimelijk weg te zenden via een
scheidingsbrief, waardoor hij de verantwoordelijkheid voor de echtscheiding op zich nam.
Hiermee echter dwarsboomt hij ongewild Gods plan om hem het wettelijk vaderschap over
Jezus toe te vertrouwen. Door de boodschap van de engel stelt God Jozef op de hoogte van
de ware toedracht omtrent zijn zwangere vrouw want de vrucht in haar schoot is uit de
heilige Geest. Daarmee is het wettelijk vermoeden van overspel uit de weg geruimd en kan
Jozef zijn vrouw bij zich nemen. Niet toevallig wordt Jozef door de engel aangesproken als
'Zoon van David'. In die hoedanigheid wordt Jozef juist uitverkoren om het wettelijk
vaderschap van het verwachte kind op te nemen. Hierdoor is een noodzakelijke voorwaarde
vervuld opdat het kind de Messias zou kunnen zijn. Het komt hem als wettelijke vader dan
ook toe de naam te geven aan het kind die de reddende functie van de Messias aankondigt.
Door deze gehoorzame overgave aan Gods wil, door Maria dus bij zich op te nemen in plaats
van haar weg te zenden, wordt Jozef binnen het verhaal de medestander van God.
Hier zien we hoe Mt gebruik maakt van een in het Oude Testament bekend literair schema
om aan zijn boodschap gestalte te geven. We ontmoeten in de bovenstaande teksten telkens
het schema: bevel van godswege -uitvoering door de mens, dit als uitdrukking van de
wezenlijke verhouding tussen God en mens.
Jozef, de dromer
Terwijl Jozef overweegt wat hij moet doen ten aanzien van deze onverwachte situatie,
wordt hem van godswege een oplossing gebracht door middel van een droom (Mt 1,20). Dit
gebeurt zelfs tot driemaal toe en telkens wordt eenzelfde stramien gevolgd (1. de engel
verscheen; 2. de engel geeft bevel; 3. de engel geeft een reden en 4. Jozef staat op en brengt
het bevel tot uitvoering).
In deze passages zien we enkele parallellen met Jozef, de zoon van Jakob uit het boek
Genesis 37-50. Jozef, zoon van Jakob, (eveneens een dromer Gen 37,19 'Zie, daar komt die
aartsdromer aan!'), wordt door zijn broers verkocht en komt in Egypte terecht waar hij met
Farao te doen heeft en er bekend staat om het verklaren van diens dromen.
Zo is Jozef, de man van Maria, de enige persoon van het N.T. die regelmatig openbaringen
in een droom ontvangt en die naar Egypte trekt. Ook hij heeft te maken met een boosaardige
koning. Weliswaar was de Farao in wiens dienst de aartsvader Jozef stond een welwillend
man maar diens opvolger, een Farao 'die Jozef niet kende' (Ex 1,8) liet de eerstgeborenen
van de Israëlieten ombrengen (vgl Ex 1,22 en Mt 2,16). Hij trachtte Mozes te doden maar
deze ontsnapte (Ex 2,15). Pas nadat deze Farao gestorven was, kon Mozes uit ballingschap
terugkeren en dit op Gods bevel (Ex 2,23;4,19-20/Mt2,19-20). De overeenkomsten met het
geboorteverhaal volgens Matteüs zijn zo opvallend, dat ze niet toevallig maar bewust tot
stand gekomen moeten zijn. De verhaaldynamiek van Matteüs' geboorteverhaal steunt op
het parallellisme tussen twee reeksen:
Het droommotief is dus waarschijnlijk het resultaat van het subtiele parallellisme dat
Matteüs - of de traditie waarop hij steunt - heeft tot stand gebracht met de aartsvader Jozef.
De magiërs uit het Oosten die het heidendom vertegenwoordigen, ontvangen Gods
openbaring omtrent de geboorte van de Messias door middel van een ster (de revelatie van
de natuur). Ze komen naar Jeruzalem en worden verder ingelicht over de geboorteplaats van
de Messias door de Joodse schriften. Ze gaan naar Betlehem om Hem hun hulde te brengen
en keren langs een andere weg terug.
In het Oude Nabije Oosten dacht men dat iedere mens zijn eigen ster bezat. (Je kan dit
vergelijken met wat christenen later hun persoonlijke engelbewaarder zullen noemen). Elke
mens bezat zijn eigen ster bij de geboorte en die verdween met de dood van de persoon. Bij
bijzondere personen wiens leven van groot belang was voor heel velen, werd deze geboorte
vooraf aangekondigd door het verschijnen van een bijzonder opvallende ster. Het verband
tussen bepaalde hemelverschijnselen en de geboorte, alsmede het leven van een belangrijk
iemand was toen al een bekend patroon. Spreken over een belangrijk persoon is spreken
over zijn geboortegesternte. Net zoals nu nog vele mensen hun eigen sterrenbeeld dragen
( ! maar dit gegeven zegt niets over de mogelijke geboortedatum van Jezus).
De magiërs uit het Oosten zijn heidenen en vertegenwoordigen de geestelijke elite (de
hoogste der antieke wetenschappen was de astronomie/astrologie). Zij volgen de door God
gegeven wonderster en brengen op passende wijze hulde aan de nieuwe koning der Joden.
Het oplichten van deze ster van Jezus Messias maakt verdere astrologische speculaties
overbodig.)
Jezus en Herodes zijn letterlijk en figuurlijk elkaars tegenpolen. De wijzen bewegen zich
voort van de ene pool naar de andere waardoor ze een zekere dynamiek in het verhaal
binnenbrengen.
* Aanvaarding en verwerping
Deze paradoxale reactie kondigt reeds de situatie aan van de vroege kerk: de verwerping
van de Messias door Israël en zijn aanvaarding door de heidenen.
In de lotgevallen van Jezus ziet Matteüs de schriften vervuld vgl 2,6 met Mi 5,1 "Gij
echter Betlehem in Efrata, al zijt gij klein onder Juda's geslachten, toch zal er, zeg Ik, iemand
uit u komen die over Israël gaat heersen. In het verre verleden ligt zijn oorsprong, in lang
vervlogen dagen."
2,11 met Jes 60,6 "Een vloed van kamelen zal u bedekken, dromedarissen van Midjan en Efa;
alle bewoners komen uit Seba met goud en wierook beladen; zij verkondigen de lof van
Jahwe."
2,15 met Hosea 11,1 'Toen Israël nog jong was, kreeg Ik hem lief en uit Egypte heb Ik hem
geroepen, mijn zoon.
2,18 met Jer 31,15"Dit zegt Jahwe: hoor het klagen in Rama, het droeve geween: Rachel
schreit om haar kinderen en wil niet worden getroost, omdat ze er niet meer zijn.
2,23 met Jes 4,3"Wie tot de rest van Sion behoort, wie in Jeruzalem gespaard bleef, wordt
dan heilig genoemd: allen die in Jeruzalem ten leven staan opgeschreven."
Daarnaast werkt Matteüs een parallel uit tussen enerzijds Mozes, de eerste redder van
Israël, en Jezus Messias, de tweede eindtijdelijke redder van Israël, (zie boven) en anderzijds
tussen Israël en Jezus: Jezus die in zijn persoon de lotgevallen van het hele volk herneemt,
vooral de beslissende ervaring van het godsvolk, nl de uittocht uit Egypte, een beeld van de
uiteindelijke verlossing van het volk.
We kunnen ons echter ook de vraag stellen of het verschijnen van de wonderbare ster en
de tocht van de magiërs er niet op wijzen dat in dit kind ook de verwachtingen van de
heidenwereld vervuld worden. Juist de sterrenwereld die de heidenen dienen en vereren,
verwijst naar de pasgeboren Heer der wereld, die alle aardse machten krachteloos maakt
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
62
(vgl Jes 9,1: "Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet dan een helder licht, over hen
die wonen in een land vol duisternis gaat dan een stralend licht op."
Maar misschien zag de evangelist in Bileam, een heidense magiër en profeet uit het
Oosten, de oudtestamentische voorloper van de magiërs uit het Oosten. Ongewild spreekt
deze de eerste grote messiaanse profetie uit:
(vgl Num 24,17: "Ik zie hem, maar niet in het heden, ik aanschouw hem, maar niet van
nabij; een ster komt op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël.")
De bedoeling van onze evangelist is dan ook geen andere dan aan te tonen dat in de
woorden en daden van Jezus de Schriften in vervulling gaan (vgl ook Mt 4,14 en 21,4). Dat
juist Mt op dit aspect zoveel nadruk legt, is echter geen toeval. Uit zijn geschrift valt op te
maken dat hij het schreef op een cruciaal moment in de geschiedenis van de vroege kerk. De
tempel te Jeruzalem is door de Romeinse troepen verwoest en als direct gevolg daarvan kan
het Jodendom in de jaren na 70 n Chr zich niet onttrekken aan een proces van diepgaande
herbezinning. De kloof tussen kerk en synagoge dreigt onoverbrugbaar te worden. In die
dramatische, gespannen situatie vertelt Mt opnieuw het verhaal over Jezus van Nazaret. Om
zijn geestverwanten in de gemeente te bemoedigen en zijn Joodse tegenstanders in de
synagoge te overtuigen heeft hij de Schriften geopend en laat steeds weer zien hoe in het
leven van Jezus de profetische verwachtingen in vervulling zijn gegaan.
39 Na enkele dagen vertrok Maria met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda. 40
Zij ging het huis van Zacharias binnen, en begroette Elisabet. 41 Meteen toen Elisabet de
begroeting van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot. Elisabet werd vervuld met
heilige Geest. 42 Ze riep met luide stem: ‘Gezegend ben jij onder de vrouwen, en gezegend is
de vrucht van je schoot. 43 Waar heb ik het aan te danken dat de moeder van mijn Heer bij
mij komt? 44 Op het moment dat je groet mij in de oren klonk, sprong het kind van blijdschap
op in mijn schoot. 45 Gelukkige vrouw, zij die gelooft! Wat haar namens de Heer is gezegd,
zal in vervulling gaan.’ 46 Daarop zei Maria: 46 ‘Met heel mijn hart roem ik de Heer, 47 met
al mijn adem juich ik om God, mijn redder; 48 want Hij heeft omgezien naar zijn dienares in
haar geringheid.
Voortaan prijzen alle generaties mij gelukkig, 49 want grote dingen heeft de Machtige met
mij gedaan. Heilig is zijn naam, 50 barmhartig is Hij, iedere generatie weer, voor wie Hem
eerbiedigen.
51 Hij heeft de kracht van zijn arm getoond, wie zich verheven waanden, heeft Hij
uiteengeslagen.
52 Machthebbers heeft Hij van hun troon gehaald,
geringen gaf Hij een hoge plaats.
53 Hongerigen overlaadde Hij met het beste,
rijken heeft Hij met lege handen weggestuurd.
54 Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht,
indachtig de barmhartigheid die Hij,
55 zoals aan onze vaderen toegezegd,
De structuur van Lc 1 - 2
Ook buiten deze tweeluiken treffen we gegevens aan die erop wijzen dat Johannes en
Jezus een hecht duo vormen. Beider geboorte is goed nieuws (1,19; 2,10), de vervulling van
de beloften die God eertijds bij monde van David en de profeten heeft gedaan (1,32.54.68-
75). De hemelse boodschap van Gabriël is absoluut betrouwbaar; zijn woorden zullen vast
en zeker in vervulling gaan (1,20.45). De zwangerschap van de twee aanstaande moeders is
te danken aan God, die in zijn barmhartigheid een einde maakt aan de smaad van Elisabet
bij de mensen (1,25) en omziet naar zijn dienares Maria in haar vernedering (1,48). Na de
geboorte van Johannes heft zijn vader een lofzang aan ter ere van God (1,64); bij de geboorte
van Jezus wordt God geprezen door een hemels leger en door de herders (2,14.20).
Binnen de compositie van Lc 1,5-2,52 vormt het verblijf van Maria bij Elisabet (1,39-56)
het centrale middenpaneel. Alleen in deze episode komen de twee partijen rechtstreeks met
elkaar in contact. Het verhaal spreekt nu alleen over de twee vrouwen. Om de beurt geven
zij commentaar bij de vertelde gebeurtenissen. De aandacht is daarbij sterk gericht op de
positie van Maria. Vervuld van heilige geest typeert Elisabet haar als de gezegende onder de
vrouwen (1,42 deze woorden werden later gedeeltelijk opgenomen in het Weesgegroet).
Hierop bezingt Maria (Magnificat) uitvoerig de grote dingen die God met haar heeft gedaan.
In beider commentaar krijgt Maria een voorname plaats in de geschiedenis van Israël. Daarbij
wordt die geschiedenis kritisch herlezen als een geschiedenis waarin vrouwen op kritieke
momenten een hoofdrol hebben gespeeld. Dat blijkt uit de omschrijving van Maria als de
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
70
gezegende onder de vrouwen. Die omschrijving wordt in de bijbel verder alleen nog gebruikt
voor Jaël (Recht 5,24) , en Judit (Jdt 13,18) twee vrouwen die door een man te vermoorden
de ondergang van het volk hebben weten te voorkomen. Ook Maria zelf spreekt over haar
plaats in de geschiedenis. Haar loflied bestaat uit twee strofen. Eerst bezingt zij hoe God het
voor haar heeft opgenomen (v. 46-50), daarna geeft ze aan hoe de ommekeer in haar eigen
situatie past in een bepaald beeld van de geschiedenis van Israël (51-55). Die geschiedenis
wordt niet gedragen door machthebbers en rijken maar door een God die zich het lot
aantrekt van vrouwen en mannen die vernederd zijn en honger lijden.
Dit middenpaneel bevat ook een reflectie op de verhouding tussen de twee kinderen. Het
oudste kind reageert al in de schoot van zijn moeder vol blijdschap op het jongste kind (1,44).
Deze beschrijving doet denken aan Gen 25,22 v. Daar wordt verteld dat de twee kinderen
van Rebecca al in de moederschoot op elkaar stieten. Ze zijn elkaars rivalen en de onderlinge
strijd van die twee zal in het voordeel van de jongste beslecht worden. Ook in het verhaal
van Lucas gaat het over twee kinderen, nu van twee verschillende moeders. Ze hebben veel
van elkaar weg, maar ook nu zal de jongste de oudste overtreffen.
Dit gegeven speelt ook buiten het middenpaneel een rol. Tot nu toe werd gewezen op de
overeenkomsten tussen Johannes en Jezus en hun ouders. Die zijn inderdaad talrijk. Maar
bij een nauwkeurige vergelijking van de tweeluiken treden ook een aantal verschillen aan
het licht. Die verschillen vallen allemaal uit in het voordeel van Jezus; hij is de meerdere van
Johannes. Dat blijkt al uit het feit dat in het tweede tweeluik het gedeelte over Jezus (2,1-
52) veel omvangrijker is dan het gedeelte over Johannes (1,57-80). Maar ook allerlei details
wijzen erop dat Johannes en zijn ouders overtroffen worden door Jezus en Maria en Jozef.
Niettemin heeft Lucas ook een contrast willen benadrukken tussen enerzijds de ouders van
Johannes de Doper en de ouders van Jezus, anderzijds tussen Johannes de Doper en Jezus
zelf.
- de ouders van
JOHANNES JEZUS
1,6 : gerechtigheid 1,28 : gunst Gods
1,13 : verhoring van het gebed 1,31 : genade gevonden
1,23-24 : Elisabet ontvangt 1,35 : overschaduwing
1,22 : stom 1,38 : "zie de dienstmaagd"
1,20 : ongeloof 1,45 : ongeloof
Johannes' geboorte is alleen bijzonder Jezus wordt geboren uit een jonge
omdat zijn ouders allebei op jaren zijn; vrouw die geen omgang heeft met
in de schoot van zijn moeder wordt hij een man; hij is verwekt uit heilige
vervuld met heilige geest. geest
Hoewel Zacharias een belangrijke functie Maria ziet zichzelf als Gods dienares;
zij
vervult in de tempel, hecht hij geen geloof gelooft dat wat haar namens de Heer is
aan de woorden van Gabriël. Hij wordt met gezegd, in vervulling zal gaan.
stomheid geslagen en kan niet meer Zij geeft een reactie op de woorden van
reageren op de woorden van de hemelse de engel.
bode
De geboorte van Johannes brengt vreugde Over de geboorte van Jezus verheugen
Johannes zal groot zijn in de ogen van de Jezus zal groot zijn (zonder enige
Heer, hij zal profeet van de Allerhoogste beperking) en Zoon van de Allerhoogste
genoemd worden. Hij vertoont zich alleen worden genoemd. Hij is niet alleen van
aan Israël. Zijn optreden is van beperkte betekenis voor Israël maar ook
duur: hij zal voor de Heer uitgaan als zijn voor de heidenen. Hij zal eeuwig
wegbereider. Koning zijn. Aan Zijn koningschap komt
geen einde.
Uit deze gegevens kunnen we besluiten dat Johannes en Jezus in de eerste hoofdstukken
van Lc een hecht duo vormen. Het is niet juist om tussen deze twee een wig te drijven. Dat
gebeurt soms op grond van een bepaalde exegese van 16,16. Johannes zou dan behoren tot
de tijd van de wet en profeten, die voorafgaat aan de tijd waarin door Jezus het koninkrijk
van God wordt verkondigd. Dit scherpe onderscheid wordt door de tekst niet gedekt. Ook
Johannes verkondigt de blijde boodschap (3,18). De wet en de profeten hebben hun
geldigheid ook voor Jezus niet verloren; ze zijn van blijvende betekenis (16,17) en geven
toegang tot het koninkrijk of tot het eeuwige leven (10,25-28; 16,27-31; 18,18-21). Wel
benadrukt Lucas dat Jezus in betekenis uitstijgt boven Johannes. In 3,16 laat hij dat door
Johannes zelf bevestigen: 'Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik
ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest
en met vuur.’.
De boodschap aan Zacharias loopt parallel met de boodschap aan Maria. Lucas maakt
hierbij gebruik van een schema afkomstig uit het Oude Testament. Het komt in teksten voor
waarin de geboorte van een kind voorspeld en aangekondigd wordt en daarom noemt men
het gewoon aankondigingsschema:
Rechters (6,12) wanneer de engel van de Heer verscheen aan Gideon. Ook ‘Vrees niet’ komt
onder andere voor in Gen.15,1 en Recht.6,23 maar ook nog op tal van andere plaatsen. Deze
wordt telkens gebruikt wanneer een hemels wezen aan de mens verschijnt. Of ‘bij God is
niets onmogelijk’ vinden we letterlijk terug in Gen.18,14.
Een in de kijker met didactische en praktische verwerkingsopdrachten. Aan het eind van deze
in de kijker vinden jullie achtergrondinformatie: Wat zijn engelen? Ga zeker na welke
betekenissen doorheen de verschillende opdrachten oplichten.
5.4.5 Maria
Maria krijgt in het geboorteverhaal van Lc een ruime plaats toebedeeld dit in tegenstelling
tot Mt waar ze er ondanks het grote dat er met haar gebeurt, slechts langs de kant blijft bij
horen. Bij Lc is zij veel meer de persoon die handelt, actief betrokken is bij het gebeuren: zelf
ontvangt zij de aankondiging van Jezus'geboorte; zij geeft uiting aan haar vragen en
bekommernissen; zij beaamt en neemt initiatief; zij zingt zelfs haar vreugde en dankbaarheid
uit 'om God haar redder' in het Magnificat.
Voor ons lijkt dit niet zo bijzonder, om niet te zeggen dat we het eerder gewoon vinden
dat zij de hoofdrol toebedeeld krijgt aangezien het toch allemaal aan haar gebeurt.
Teruggeplaatst in zijn tijd en context echter is dit niet zo vanzelfsprekend.
In het rabbijnse tractaat qidduschin is een gesprek opgetekend tussen een zekere Rabbi
Jehuda en een zekere Rabbi Nachman. Daarin wordt gezegd: 'Je stem te richten tot een
vrouw is ontucht'. Na een serie van vragen en antwoorden is de slotsom: 'Men mag een
vrouw helemaal nooit groeten'. En tot op de dag van vandaag is het in vele, vooral afgelegen
Gen 1,28:'Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde...' is voor hen een gebod.
Sommige exegeten echter menen in het gebruik van het woord een allusie te vinden op
Jes 7,14 (“Daarom geeft de Heer zelf een teken aan u: Zie, de jonge vrouw is zwanger, en zal
een zoon ter wereld brengen, en u zult hem de naam Immanuël (= God met ons) geven”.).
Weer anderen zijn eerder de mening toegedaan dat Maria geïdentificeerd moet worden met
de dochter van Sion. Vgl hiervoor Sefanja 3,14 - 17 waar de dochter (dochter was in de
oudheid een gangbare manier om over de bevolking van een stad te spreken) van Sion - dat
een personificatie is van Jeruzalem - uitgenodigd wordt zich te verheugen over de komst van
het heil. 'Verheug u' komt vaak voor in een context waar Sion, of de kinderen van Sion,
uitgenodigd worden tot de messiaanse vreugde, in een toekomstperspectief. De engel
gebruikt deze formule (door de profeten aangewend) in de boodschap tot Maria om het
eschatologische Sion op te roepen zich te verheugen in het heil dat van Godswege
geschonken zal worden.
Sefanja Lucas
v 14a Jubel, v 28b Verheug u,
dochter Sion! Maria, begenadigde
v 15b De koning van Israël, Jahwe, de Heer
Hij is binnen uw muren (letterl:in uw binnenste) is met u
v 16b Vrees niet Sion... v 30b Vrees niet Maria...
Dochter Sion is in de Schrift een theologische uitdrukking voor het ideale, gelovige
Godsvolk. De vreugde die in het O.T. door de profeten aan het volk Israël -de vrouwe Sion-
wordt aangezegd, loopt uit en spitst zich toe op deze individuele concrete vrouw, Maria, die
in haar persoon als het ware de verlangens en de verwachtingen van heel het volk van Israël
samenbalt, zij wordt in deze visie de afbeelding van het oude godsvolk.
Maagdelijkheid zoals die door de evangelisten wordt gebruikt heeft niets te maken met
een oordeel of een doem over de seksualiteit apart. Zij reikt dieper. Zij wil een oordeel
uitspreken over de Macht en de Machten, die zich soms, maar wellicht nog het minst, ook
uitdrukken in de seksualiteit. In de Joodse geloofstaal betekent het begrip maagd geringheid,
een geringheid met ongekwetste ogen, die hopen dat ondanks alles en hoe dan ook zegen
komt: gij zijt de gezegende onder de vrouwen.
'Voor kleine mensen is Hij bereikbaar, Hij geeft hoop aan rechtelozen... Hij koopt hen vrij
uit het slavenhuis... 'dit is ook de boodschap die Lucas ons doorheen zijn evangelie wil
meegeven. In grote mate getuigt hij over Gods liefde in Jezus vooral voor de kleine mens.
Diegene die zich niet kan beroepen op naam en aanzien, op macht en bezit, prestatie,
hebben of kunnen, maar integendeel zich bewust is van zijn kleinheid en met open hart en
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
76
handen ontvankelijk is voor wat hem zomaar geschonken wordt: leven, geborgenheid,
vergeving en verzoening, vertrouwen en vrijheid. Zo laat hij van bij het begin vrouwen het
initiatief nemen en geeft hij juist door deze vrouwen opnieuw toekomst aan de geschiedenis
van het Joodse volk. (Dit laatste zien we ook bij Matteüs beschreven (vgl vijf vrouwen aan de
wieg van Jezus), alleen wordt Maria naar de achtergrond verdrongen en neemt Jozef alle
touwtjes in handen. Hij krijgt de mededeling van de geboorte van een zoon en wordt
eveneens gewaarschuwd voor de boosaardige plannen van Herodes waardoor hij naar
Egypte kan vluchten en Jezus kan vrijwaren van de dood.)
Lucas beklemtoont hoe Maria, een meisje uit Nazaret, door God wordt aangesproken
'zomaar', niet omwille van verdiensten, prestaties of kwaliteiten maar louter uit genade:
'Schrik niet, Maria, u hebt genade gevonden bij God" (Lc 1,30). Maria is een begenadigde
vrouw omdat God haar uitverkiest om moeder van de Messias te worden. Juist in haar
uitverkiezing tot moeder van de Messias toont God aan Maria zijn soevereine en welwillende
genade. (Dit in tegenstelling tot Zacharias en Elisabeth, over hen staat geschreven: "Beiden
waren rechtvaardig in Gods ogen en leidden een onberispelijk leven, geheel volgens de
geboden en voorschriften van de Heer" Lc 1,6. Door de vermelding van haar
onvruchtbaarheid in 1,7 wordt Elisabeth in de rij van de grote vrouwen uit Israëls
geschiedenis geplaatst die ofschoon onvruchtbaar, in hun ouderdom een kind krijgen en dit
krachtens Gods belofte.).Hierop maakt Maria een uitzondering. Er staat nergens geschreven
dat zij onvruchtbaar is (ook niet bij Mt). Maria is dus de uitverkorene, geliefd en begunstigd
door God. Op die manier wordt zij op dezelfde wijze aangesproken als eertijds Abraham,
Jakob, Mozes en anderen (resp. Gen 26,3; 28,15; Ex 3,12): 'Ik zal met je zijn..." luidt nu 'De
Heer is met u' (Lc 1,28). Zo krijgt Maria een plaats in de rij van grote figuren uit het Oude
Verbond, die eveneens door God werden aangesproken.
Het Hebreeuwse woord Roeach staat voor wind, storm en adem. Alles wat adem heeft,
leeft (vgl Gen 2,7: Toen boetseerde Jahwe God de mens uit stof, van de aarde genomen, en
Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen). Vandaar ook:
de geest bezielt.
In Lc 1,35 lezen we: 'De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste
zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd
worden, Zoon van God.'
bestaan binnengebroken, ongevraagd en totaal onverwacht. Het doet ons terugdenken aan
de wolk die boven de verbondsark rustte (Ex 40,34; Num 9,18-22), een teken van Gods
aanwezigheid. Zo kan God zijn uitverkorenen 'overschaduwen'. Het is een geheimnisvolle
uitdrukking van Gods aanwezigheid. Zo spreekt Lucas ook over Maria als de ruimte van Gods
tegenwoordigheid. Maar meer dan dat zegt hij ook niet, hij spreekt niet over maagdelijke
geboorte. Dàt is een term die pas in een later stadium van de kerkgeschiedenis is ontstaan
en waarmee men meer meende te zeggen dan de evangelisten wilden zeggen.
Augustus Jezus
- de naam betekent: 'verhevene, stralende' - de naam betekent 'Hij bevrijdt'
- werd als God vereerd in het gehele rijk - werd door een goddelijke
boodschapper aangekondigd
- keizer van de toenmalige wereld - de verwachte Messias
- vredevorst op basis van macht en geweld - vredevorst, machteloos als een
pasgeboren kind
-- machtig: doet de hele wereld bewegen -enkel wat herders toonden
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
78
cfr volkstelling belangstelling
- machtscentrum is Rome -vertrekpunt is de kribbe in Betlehem
- geëerd als verlosser door heel zijn rijk - herkend als verlosser door enkele
herders, paria's van toen
- had het toenmalige, dagdagelijkse leven - werd 's nachts geboren en herkend
onder controle (zonnekeizer) als een lichtpunt in de duisternis van
het dagelijkse leven
Jezus komt als een vreemdeling op aarde. Hij vindt bij zijn geboorte slechts een
onderkomen in een ongewone ruimte, waar dieren gestald worden, omdat er bij de
mensen geen plaats voor Hem is. Dat Jezus in een kribbe gelegd wordt, is wellicht
geïnspireerd door Gods klacht in Jes 1,3:
Een os kent zijn eigenaar en een ezel de kribbe van zijn meester; maar Israël heeft me
niet gekend en het volk heeft me niet begrepen'.
Terwijl de Messias bij zijn geboorte welkom is bij de dieren, en bij sommige mensen
(zoals Maria en Jozef, de herders), wordt hij door het volk Israël in zijn geheel niet gastvrij
ontvangen.
Lucas situeert de geboorte in Betlehem, maar geeft geen nadere details over de plaats.
Of de kribbe zich in een woning, in een stal, in open lucht, of in een grotspelonk bevond,
kan men uit zijn tekst niet opmaken. Wat er ook van zij, met het motief van de kribbe
brengt Lucas het contrast tot uitdrukking tussen de wereldheerser Augustus en de
verborgen, nederige geboorte van de Redder der wereld. Alle macht, grootheid en
waardigheid die je zou verwachten bij de geboorte van zo'n goddelijk kind, ontbreekt.
5.4.8 Betlehem, stad van David, een stad van herders ook
De geboorte van het kind wordt gebracht aan de herders. In Jezus'tijd stonden deze
niet hoog aangeschreven, men beschouwde ze als oneerlijk, als mensen die buiten de Wet
stonden. Het is mogelijk dat dit motief bij Lucas heeft meegespeeld, dat God de geboorte
van zijn Zoon het eerst heeft meegedeeld aan deze groep van mensen die door hun
omgeving niet al te zeer geacht werden. Ze vertegenwoordigen hier de armen, de
Nog waarschijnlijker is dat men de herders in verband brengt met het Davidmotief.
Betlehem is de stad van David die zelf uit het herdersmilieu afkomstig was. Deze stad van
David stemt overeen met de in het Oude Testament voorspelde geboorteplaats van Jezus.
(Vgl 1Sam 16,1'...Ik zend u naar Isaï de Betlehemiet, want een van diens zonen heb Ik
voor het koningschap bestemd' en 16,4 'Samuël deed wat Jahwe bevolen had. Toen hij in
Betlehem kwam, liepen de oudsten van de stad hem ontsteld tegemoet...' 1Sam 17,58
'Saul vroeg hem: 'Van wie ben jij een zoon, mijn jongen?' David antwoordde:'Ik ben een
zoon van uw dienaar Isaï uit Betlehem.'
Ook de herders ontvangen een teken van de engel net zoals Zacharias en Maria. Het
teken moet hen de zekerheid geven over de waarheid van de boodschap die de engel hen
brengt. Dit teken beantwoordt echter op geen enkele manier aan de Joodse
Messiasverwachting die Hem zag als met macht en glans omgeven vanaf zijn eerste
optreden vanuit zijn verborgenheid. Niets daarvan is hier aanwezig: de grootheid van de
Heer manifesteert zich in de armoede van een teken. Vier woorden drukken juist die
nederigheid uit, een pasgeboren kind, in doeken gewikkeld, liggend en in een kribbe als
teken van marginalisatie.
Het mag duidelijk zijn dat Lucas de klemtoon legt op het geringe, het vernederde. De
herders passen in het evangelie van Lucas in de rij van de verloren zoon, Zacheüs, de
Farizeeër en de tollenaar, de zaligsprekingen enz. Daar in dat midden van herders,
geringen wordt Hij aanvaard en herkend. Men is er niet verblind door glitter en macht
maar is er dagdagelijks bezig met de struggle for life. Deze mensen aan de rand van de
maatschappij weten waar het werkelijk op aankomt, niet het geld maakt vrij of gelukkig.
Het is de warmte, het omzien naar elkaar dat mensen gelukkig maakt. Het zijn de herders
ook die de vertroosting van Israël en de bevrijding van Jeruzalem verwachten en de
vervulling van die verwachting profetisch verkondigen. Ze zijn een beeld van de 'kleinen'
aan wie God datgene onthult wat hij voor wijzen en verstandigen verborgen houdt en die
door Jezus gelukkig geprezen worden om wat zij in tegenstelling tot zoveel koningen en
profeten, mogen 'zien en horen'. Deze woorden richt Jezus tot de 72 leerlingen die hij had
LEERDOELEN
Bij het bestuderen van dit deel tracht je volgende leerdoelen te bereiken:
Een symbool is een gewoon ding dat opeens voor mij - in een bepaalde context - een
bijzondere zeggingskracht krijgt, zodat het ding mij meer openbaart dan het gewoon is te
doen. Het verwijst naar iets wat het niet is en wat het toch is. Het symbool bestaat als het
ware uit twee delen: het betekenende zichtbare ding zelf en de betekende onzichtbare
werkelijkheid. Pas in het samenvoegen van die twee wordt het totaal zichtbaar. Symbolen zijn
concentratiepunten in de werkelijkheid. Ze verenigen wat in tijd en ruimte onsamenhangend
was. Verleden en toekomst komen door het symbool samen in het heden.
* opeens
Meestal wordt een voorwerp volkomen onverwacht symbolisch. Symbolen ontstaan, zomaar
ineens. Ineens verspringt het perspectief en zie je in dat gewone ding iets meer. Het openbaart
plotseling een oneindige ruimheid. Symbolen kun je dan ook niet vooraf bedenken. Je ontdekt
ze en onmiddellijk realiseer je hun betekenis.
* voor mij
Het zijn altijd mensen die aan dingen een symbolische betekenis geven. Voor de mens kan
alles symbool worden. Maar waar de een wat in ziet, ziet de ander vaak niets. Of iets al dan
niet symbolisch wordt, is dus afhankelijk van de persoon die er betekenis aan geeft. Zo kun
Symbolen zijn niet alleen persoons-, maar ook contextgebonden. Het hangt maar van de
situatie af of een bepaald voorwerp voor jou gaat spreken of niet. Zo zit aan ieder symbool
een verhaal en aan gemeenschappelijke symbolen zitten vele verhalen. Die
contextgebondenheid betekent dat symbolen niet het eeuwige leven hebben. Ze zijn
vergankelijk en kunnen slijten. Ze kunnen hun verwijzingskracht verliezen omdat de situatie
waarin ze functioneren anders geworden is. Ook de typisch christelijke symbolen staan altijd
aan het gevaar bloot aan betekenis in te boeten. Dat gevaar is evenwel kleiner als de symbolen
universeel zijn en ongeacht de cultuur als zodanig herkend worden.
Wanneer men op zoek gaat naar nieuwe beelden en symbolen moet men enkele belangrijke
vuistregels voor ogen houden
Men moet symbolen de kans geven om te ontstaan. Bij beproefde en bekende symbolen - bv.
kaars, water... - kan dat betekenen dat je nadenkt over een andere manier van omgaan met
dat symbool. Een symbool vraagt om taal en handeling: zó omgaan met het symbool dat
zichtbaar en hoorbaar wordt wat het eigenlijk wil oproepen.
Er moet iets te zien, te ruiken, te horen, te voelen, te proeven zijn. Door de zintuigen worden
symbolen overdraagbaar.
Ze moeten de kracht hebben om bij mensen iets op te roepen. Men moet er iets aan kunnen
beleven van ontroering, vreugde, pijn, onmacht, onzekerheid, verlangen, tederheid,
verwachting... Als dat niet gebeurt, kunnen we dat beeld of symbool beter een tijdje niet meer
gebruiken. We kunnen dan beter verder zoeken tot het goede beeld of symbool gevonden is.
6.2.4 Wanneer men iets doet met de beelden en symbolen worden zij sprekender
Water krijgt als symbool meer kracht wanneer men er iets mee doet: uitgieten, besprenkelen,
afwassen, drinken... De woorden en beelden die deze werkwoorden oproepen kunnen
inspireren om op een 'verfrissende' wijze met water om te gaan.
6.2.5 Door identificatie kan de beleving van beelden en symbolen zich verdiepen
Je gaat daarbij in het beeld of symbool staan en je vraagt je af wat je overkomt. In verhalen
van het evangelie worden ons voorbeelden aangereikt: jij bent het zout - het licht op de
kandelaar - de boom aan het stromende water - de rots - een twijgje - de verloren munt - het
geknakte riet - ... In deze beelden en symbolen durven gaan staan, helpt om in een viering een
werkelijkheid te laten zien, in beeld te brengen, onder woorden te brengen. Vergelijk
voorbeeld tijdens contactuur rond de steen: hoe zou jij je voelen als die steen, wat heb je
allemaal al beleefd, wat is je overkomen, waar zou je nu het liefste zijn enz.
6.3 Kenmerken
Wanneer wordt iets nu symbolisch? Het is niet altijd even gemakkelijk om dat te bepalen.
Daarom proberen we een aantal typerende kenmerken op het spoor te komen:
* Onmiddellijke verwijzing
aanwezig. Hierin verschilt een symbool van veel andere tekens. Vaak moet je nadenken om
de betekenis ervan te achterhalen. Maar symbolen behoeven geen uitleg. De verwijzing is
onmiddellijk te vatten.
* Meerzinnigheid
Een symbool heeft altijd meer dan één betekenis in tegenstelling tot een teken. Tekens zijn
eenduidig bv rood verkeerslicht betekent: stoppen. De betekenis van dergelijke tekens wordt
door mensen afgesproken en is duidelijk. Dat moet ook want anders wekken ze misverstand
en zouden er, zoals in het verkeer, ongelukken ontstaan. Ze moeten efficiënt en nuttig zijn.
Symbolen zijn echter meerduidig. Achter de onmiddellijk kenbare betekenis ligt een verder
reikende, een meer universele zin. Een kaars heeft als onmiddellijke betekenis dat ze licht
geeft om iets te kunnen zien, maar ze kan ook duiden op: gezelligheid, warmte, rust (de
onbeweeglijke vlam), hoop (denk aan het vignet van Amnesty International: een kaars in
prikkeldraad), het positieve in de wereld (temidden van alle duisternis, negativiteit). Een
symbool is drager van vele betekenissen en elke reductie van het symbool tot één betekenis
is ongezond en gevaarlijk. Er is altijd een 'meer' dat boven het ding zelf uitwijst, een overschot
aan betekenis.
Symbolen dienen zich aan. Je kunt ze niet naar willekeur wijzigen, omdat ze als het ware
'geaard' zijn in die andere, niet te vatten werkelijkheid. De meeste tekens kun je wel
veranderen. Als ze niet meer functioneren, verzin je gewoon andere. Dan spreek je met elkaar
iets nieuws af. Symbolen zijn niet zo beheersbaar.
* Intuïtieve waarneming
Symbolen raken je, ze doen je iets. Ze spreken je aan op je emoties. Je neemt ze dan ook niet
puur constaterend waar alsof je een wetenschappelijke waarneming doet, maar intuïtief. In
symbolen wordt heel de menselijke persoon met al zijn affectiviteit betrokken in datgene wat
ze oproepen: die andere veelduidige werkelijkheid.
overstijgt onze direct zichtbare werkelijkheid. Met andere woorden: het gaat om een
transcendente werkelijkheid. In het geloof heet die werkelijkheid de wereld van God. Daar
hebben wij als mensen geen greep op.
* Dynamiek
Wanneer symbolen eenmaal tot ons spreken, laten ze ons niet meer met rust. Ze vertellen ons
steeds meer van die andere werkelijkheid. Dat 'openbarende' proces is een grenzeloos
gebeuren, omdat symbolen ons die werkelijkheid nooit totaal laten zien, maar altijd
onvolkomen. Symbolen onthullen en verhullen. In het ding komt de gesymboliseerde
werkelijkheid aanwezig, maar tegelijk is ze toch ook afwezig. Ze openbaart zich aan ons en ze
onttrekt zich aan ons. Daarom doen symbolen ons steeds weer verder zoeken. Er lijkt een
levende, actieve kracht in schuil te gaan, die ons blijft intrigeren. Het proces van betekenis
geven, zoeken, ontdekken is nooit zomaar afgelopen.
6.4 Symboolbeleving
Omgang met symbolen valt ons westerse mensen van deze eeuw niet gemakkelijk. Wij zijn
nogal nuchter ingesteld en kijken het liefst naar feitelijke gegevens en wetmatigheden. Daar
kun je wat mee doen. Pas als we de dingen met ons verstand kunnen doorgronden, is iets
waar. Alles moet wetenschappelijk bewezen kunnen worden. Een dergelijke instelling is
echter maar één manier van kijken naar onze omgeving, en zeker niet de enige en meest
volkomen. Voor wie de wereld alleen maar letterlijk waarneemt, zijn symbolen onmogelijk.
Ook in onze hedendaagse liturgie worstelen wij met deze onmacht. Om dingen als symbolen
te kunnen zien, moet je een bepaalde instelling hebben.
Wij zijn dus geneigd om de wereld vooral rationeel waar te nemen en te meten naar haar
economisch nut, alsof zij maar één dimensie zou kennen: die van de getallen en het geld.
Welnu, we weten allemaal dat bijvoorbeeld water niet alleen maar H2O is, maar ook
drinkwater, afwaswater, bluswater, regenwater, zwemwater, vruchtwater, doopwater...
Water als symbool is oneindig veel meer dan een bepaalde chemische samenstelling. Wie de
wereld symbolisch waarneemt, ziet het geheel en niet slechts een fragment.
Symbolen kun je dus alleen maar leren zien als je erkent dat de werkelijkheid uit meerdere
lagen bestaat. Voor de 'ééndimensionale mens kunnen ze niet bestaan. Voor hem is de
werkelijkheid zo plat als een vijg. Er zit geen enkele diepte in. Iedere verwijzing naar een niet
onmiddellijk zichtbare, controleerbare werkelijkheid zal hij afwijzen.
Maar de wetenschappelijke ervaring is niet de eerste in de orde der ervaringen. Aan die
ervaring ligt een veel grondiger ervaring ten grondslag: de gelééfde ervaring. Symbolen doen
zich voor op dat ervaringsniveau.
Een tweede voorwaarde betreft onze zintuiglijkheid. Alleen via ons lijf en onze zinnen kunnen
we met elkaar en met onze omgeving in contact komen. Symbolen die voor ons de diepere
(goddelijke) werkelijkheid bemiddelen, zijn niet vaag, maar concreet. Je kunt ze zien, horen,
betasten, ruiken en proeven. Wie die zintuiglijkheid verwaarloost, maakt de waarneming van
symbolen onmogelijk. Je moet je zelf dus ook de kans geven om dingen als symbolen te leren
zien. De wereld moet 'in-druk' op je kunnen maken en ons lichaam is daarvoor het instrument.
* Ontvankelijkheid
Via onze zintuigen staan wij open naar de buitenwereld. De waarneming van symbolen
veronderstelt een houding van openheid en ontvankelijkheid. Je moet de dingen tot je kunnen
láten spreken. Het behoeft geen betoog dat in onze samenleving waarden als openheid,
ontvankelijkheid niet erg populair zijn. Harde zakelijkheid, prestatie, beheersing,
geldingsdrang, daar gaat het om. Toch zullen we ons weer een zekere primitiviteit eigen
moeten maken, een 'tweede primitiviteit', die door de kritische reflectie van de wetenschap
is heengegaan. Wij moeten leren ons weer te verwonderen en datgene wat in ons leeft te
verbeelden. Kinderen en kunstenaars laten zien hoe dat kan. Zij kennen (nog) die
oorspronkelijke houding van onbevangen waarneming. Een dergelijke houding vraagt
innerlijke rust en concentratie, voortdurende aandacht en waakzaamheid. Geen wonder dat
er tegenwoordig zo'n interesse voor mystiek en meditatie bestaat.
Het handelen van de mens is doorgaans gericht op een doel. Je wilt iets bereiken, een bepaald
resultaat zien. Je loopt bijvoorbeeld om boodschappen te doen of om de trein te halen, je gaat
zitten omdat je wilt uitrusten, je bukt om iets op te rapen, enzovoort. Maar al deze
handelingen kunnen ook ineens iets 'meer' worden. Het accent verschuift dan, het perspectief
verspringt. Lopen wordt bijvoorbeeld schrijden, zitten zetelen, bukken buigen. Het handelen
wordt symbolisch en krijgt een zekere geladenheid. Het gewone leven biedt talloze
voorbeelden van symboolhandelingen of riten, zoals we ze ook kunnen noemen. Wanneer in
een vergadering de voorzitter met een hamer op de tafel slaat, dan gebeurt dat niet om er
een spijker in te krijgen, maar om zijn of haar gezag aan te geven. Dergelijk handelen is
symbolisch.
In de liturgie is vrijwel al het handelen symbolisch. Wanneer wij tijdens het tafelgebed de
gaven van brood en wijn opheffen, dan doen we dat niet zozeer om ze aan ieder te tonen,
maar om uit te drukken dat dit uiteindelijk hemelse gaven zijn, die ons door God zijn
geschonken en waarmee wij Hem nu dank brengen. De opheffing is een symboolhandeling
waarmee een diepere werkelijkheid wordt opgeroepen en tegenwoordig gesteld.
Bij symboolhandelingen of riten is altijd het menselijk lichaam betrokken. Het lichaam is het
instrument waarmee wij gevoelens en emoties uitdrukken. Naast de verbale taal vormt de
lichaamstaal een eigen en unieke mogelijkheid tot expressie. Ook Christus gebruikte die taal
om zijn boodschap uit te dragen. Hij raakte de mensen aan, omhelsde ze, legde hen de handen
op, enzovoort. In die handelingen werd Gods aanwezigheid voelbaar.
Een symboolhandeling kan het handelen met een symbool zijn. Hiervan is sprake bij de doop
met water, het breken van het brood en drinken van de wijn, de zalving met olie, het dragen
van een kruis of evangelieboek, het elkaar overreiken van de ringen, enzovoort. Maar
handelingen kunnen ook symbolisch zijn zonder dat er een voorwerp in het geding is. Een
bepaalde lichaamshouding of een gebaar, een beweging, kunnen op zich reeds symbolisch
zijn. Het rechtop staan tijdens een gebed drukt iets anders uit dan zitten, knielen, buigen of
op de grond liggen. Het hele lichaam is dan een symbool. Soms fungeert een deel van het
menselijk lichaam als zodanig, bijvoorbeeld wanneer wij de ogen naar de hemel opslaan, de
handen vouwen, uitstrekken of opheffen, het hoofd buigen, ons op de borst slaan. Veel van
deze symbolische houdingen en gebaren vinden we al in de Schrift.
Men moet er rekening mee houden dat het jonge kind nog niet over de cognitieve
mogelijkheden beschikt om te begrijpen hoe een symbool werkt. Vanaf ongeveer twaalf jaar
(zeg maar derde graad) zal men de band tussen symbool en de achterliggende werkelijkheid
kunnen vatten. (Let op er kunnen uiteraard nog kinderen zijn die daar nog steeds moeite mee
hebben.) Dit in tegenstelling tot tekens (omwille van de éénduidigheid zijn deze gemakkelijker
te begrijpen). De verschillende betekenissen die worden opgeroepen door een symbool zullen
niet altijd en tegelijkertijd door de kinderen begrepen of gevat worden. Daarom is het
noodzakelijk dat er regelmatig rond het symbool gewerkt wordt en dat de verschillende
betekenissen geleidelijk aan uitgebreid worden door dit ook daadwerkelijk te laten beleven
door de kinderen.
En hier zit nu vaak de moeilijkheid. In principe moet men de kinderen zelf laten ontdekken
wat tot symbool kan worden. Hiermee bedoelen we dat de leerkracht niet steeds zelf een
symbool moet aandragen want dan ligt de betekenis reeds vast. (Hou rekening met wat we
eerder noteerden dat symbolen door verschillende mensen anders geïnterpreteerd kunnen
worden en mensen er eigen betekenissen aan geven.)
Als leerkracht is het belangrijk dat men het proces tot symboliseren mogelijk maakt door
kinderen materiaal aan te reiken (leerstof, voorwerpen, ….) waardoor ze een symbool kunnen
vinden. Het materiaal moet dus voldoende open zijn, men moet voldoende associaties kunnen
maken. Er moeten met andere woorden verschillende mogelijkheden in het materiaal
besloten liggen. Dat betekent dat je vooraf niet helemaal weet wat er dan precies uitkomt en
wat de leerlingen mogelijk tot symbool kunnen nemen. Wanneer je wel van een bepaald
voorwerp uitgaat zoals jullie nu tijdens de opdracht gedaan hebben, hou er dan rekening mee
dat je dat voorwerp ook voldoende laat verkennen door de kinderen. Op die manier dring je
de betekenis niet op maar komen de kinderen zelf tot betekenissen en dat kunnen andere zijn
dan diegene die jij als leerkracht voorzag. Dat betekent dus niet dat je je niet kan voorbereiden
op het werken rond een symbool. (Getuige de reactie van een kind rond het werken met ‘het
doek’).
Nadruk ligt hierbij dus steeds op eerst doen en nadien pas gaan praten (denk eveneens aan
de oefeningen die we deden in de klas om te komen tot symboliseren).
Deze gereedschapskist wil een hulp zijn bij het leren verkennen van bijbelteksten. Aan de hand
van het verhaal van Marcus staan we stil bij diverse mogelijkheden en moeilijkheden die
opduiken bij het begrijpen van een tekst. Stapsgewijze bekijken we de inhoud van deze kist en
leren er mee te werken op basis van dit genezingsverhaal. Na elke stap kan je dit zelf toepassen
op een door jou gekozen bijbeltekst.
[1] Toen Hij enkele dagen later weer in Kafarnaüm kwam, hoorde men dat Hij thuis was. [2] Er
liepen zoveel mensen te hoop dat ze zelfs niet meer bij de deur konden komen, en Hij sprak hen
toe. [3] Ze kwamen een verlamde bij Hem brengen, door vier man gedragen. [4] Omdat ze de
man niet bij Hem konden krijgen vanwege de menigte, haalden ze de dakbedekking* weg
boven zijn hoofd, en toen ze een opening gemaakt hadden, lieten ze het bed waar de verlamde
op lag, zakken. [5] Bij het zien van hun vertrouwen zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw
zonden worden u vergeven.’ [6] Nu zaten daar een paar schriftgeleerden die hun bedenkingen
hadden: [7] ‘Hoe kan die man zoiets zeggen? Hij lastert God. Wie anders dan de enige God kan
zonden vergeven?’ [8] Jezus doorzag meteen dat ze deze bezwaren hadden en zei tegen hen:
‘Waarom hebt u eigenlijk bezwaren? [9] Wat is eenvoudiger? Tegen de verlamde zeggen: “Uw
zonden worden vergeven”, of zeggen: “Sta op en pak uw bed en loop?” [10] Maar opdat u weet
dat de Mensenzoon* bevoegd is om op aarde zonden te vergeven ’, zei Hij, nu tegen de
verlamde: [11] ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ [12] En hij stond op, pakte meteen
zijn bed en ging weg voor het oog van iedereen, zodat ze allemaal verrukt waren en God
verheerlijkten. ‘Zoiets hebben we nog nooit gezien’, zeiden ze.
Lees de tekst rustig door. Noteer de spontane reacties die bij je opkomen. Wat raakt je, wat
stoort je, wat trekt je aan, waar heb je bedenkingen bij, wat versta je niet...
Onderstreep de zin die je het meest aanspreekt en de zin die je het meest stoort.
Welke zin geeft het meest de essentie van de tekst weer? Waarom?
Wissel je bevindingen uit met anderen. Wat leer je daaruit?
Waarschijnlijk zijn er bij de eerste kennismaking met de tekst (punt 1) al vragen opgekomen.
Ga nu systematisch op zoek naar vragen bij de volledige tekst.
We doen het even voor met de eerste zin van de tekst. Kijk even welke vragen je zelf ook hebt
en welke vragen je hierbij nog bedenkt. Vervolgens gebeurt dit voor de rest van de tekst en
dus voor alle zinnen.
[1] Toen Hij enkele dagen later weer in Kafarnaüm kwam, hoorde men dat Hij thuis was. [2] Er liepen
zoveel mensen te hoop dat ze zelfs niet meer bij de deur konden komen, en Hij sprak hen toe.
Hieronder geven we willekeurig nog een aantal vragen weer die aan de tekst kunnen gesteld
worden. Misschien kunnen ze je een hulp zijn en tonen ze jullie op welke wijze ze de
vanzelfsprekendheden opheffen.
Wie was die lamme? Waar kwam die vandaan? Was hij al lang lam? en hoe erg? Is dat fysisch of
psychisch? Hoe leefden lamme mensen? Wie zorgde voor hen? Was het een hij of een zij? Hoe
werd die lamme gedragen? Wilde die lamme graag bij Jezus zijn? Waren het de dragers die de
lamme zonodig bij Jezus wilden brengen? Wie waren die dragers eigenlijk, familie, vrienden,
voorbijgangers? Waarom gaat Jezus zelf niet naar de lamme? Was dat gemakkelijk een gat in
het dak maken? Hoe kwamen ze boven op het dak? Hoe zag zo'n huis er uit? Was dat niet
overdreven om een gat in het dak te maken? Wat gebeurde er dan beneden? Wat dachten die
andere mensen? Hebben ze dat gat nadien hersteld? Wie moest dat betalen? Konden ze niet
beter aan de mensen gevraagd hebben wat ruimte te maken? Hoe komt het dat hij niet binnen
geraakte maar wel rap naar buiten kon?
Waarom staat er toen Jezus 'hun' geloof zag? Hoe kon Jezus hun geloof 'zien'? Is dat het geloof
van de dragers? of van de dragers én de lamme? Waarom spreekt Jezus over zonde vergeving?
Wat is dat eigenlijk 'zonde'? Wat heeft de lamme dan gedaan? Heeft zonde iets met lam zijn te
maken? Was dat dan 'lam - zijn' voor God?
Wie zijn de schriftgeleerden? Waarom denken zij dat Jezus God lastert? Waarom zitten die
schrifgeleerden daar? Kwamen die ook naar zijn leer luisteren? Hoe wist Jezus wat de
schriftgeleerden dachten? Is hij een helderziende? Was er ruzie tussen Jezus en de
schriftgeleerden? Waar waren zijn apostelen?
Waarom is het gemakkelijker een lamme te genezen dan zonden te vergeven? Mensenzoon,
wat betekent dat? Welke macht heeft hij eigenlijk? Noemt Jezus zichzelf Mensenzoon? Klinkt
dat niet erg pretentieus? Kan Jezus nu echt mensen genezen? Was dat genezen voor eventjes,
of voor altijd? Waren er in die tijd nog mensen die dat konden? Waarom geneest Jezus niet
iedereen? Waarom stuurt Jezus de lamme naar huis? Had die lamme een eigen huis? Hoe kon
de lamme ook nog zijn bed opnemen? Waarom gaat die lamme weg zonder Jezus te bedanken?
De mensen verheerlijkten God? Waarom God en niet Jezus? Het lijkt wel een massahysterie,
een Jezusgekte zoals bij popgroepen, zoiets? Verheerlijkten de schrifgeleerden God ook? Heeft
Jezus hen ook overtuigd? Wat komt God hierbij doen?
Heeft degene die dit opgeschreven heeft dit ook meegemaakt?
Noteer:
* woorden of uitdrukkingen die meerdere malen voorkomen, die met elkaar corresponderen
of tegenover elkaar staan
* de acteurs, de handelende personen of zaken: Wat doen of zeggen ze, wat overkomt hun?
welke staan tegenover elkaar, wie staat aan wiens kant, wie is de held of ondergeschikte,
helper of tegenstander. Wie neemt leiding, wie handelt en wie niet, wie neemt het woord,
wat wordt er gedaan, hoe verloopt het, moeiteloos of met tegenstand...
* de plaatsen en verplaatsingen: Wie hoort waar thuis, komt waar vandaan, gaat waar heen?
* de tijden: Wanneer gebeurt er iets, op welk moment ontstaat verandering? Wat geven de
tijden van de werkwoorden en andere aanduidingen aan
Onderzoek op basis van deze aantekeningen wat er in de tekst gebeurt: Wie doet er wat en
wie probeert wat te bereiken. Wie (of wat) is daarbij behulpzaam of biedt tegenstand? Hoe
vindt de overgang van het begin naar het einde van de tekst plaats, waar ontstaat er
verandering, neemt het verhaal een wending? Door welke persoon of oorzaak en op welke
wijze? Welke stadia worden daarbij doorlopen? Dankzij wie of wat komt deze verandering tot
stand?
Motivering
Deze vragen lijken misschien nogal analytisch en overdreven misschien komen ze schools of
kinderachtig over. Ze zijn bedoeld om de tekst nauwkeurig te leren bekijken en daarbij al je
vanzelfsprekend tekstverstaan te doen vergeten. Dit alles vraagt zeker bij een eerste
verkenning nogal wat tijd, maar het is beslist de moeite waard.
Let op: Het verzamelen van informatie over deze tekst, doorheen deze verkennende vragen
is geen doel op zich. Het is een middel om je te helpen bij het 'interpreteren' van een tekst.
Door deze gegevens die je niet bij een eerste lezing waarneemt met elkaar in verband te
brengen of samen te leggen kan je mogelijk tot nieuwe interpretaties komen.
--------------------------->
10 legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond,
14 zei Hij tot de lamme: ' Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven". WOORD
19 en Hij zei hun: ' Wat redeneert gij toch bij uzelf?
25 sprak Hij tot lamme:'Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis' WOORD
hoorden
stroomden samen
was teruggekeerrd
was thuis werd gebracht
geven
leer verkondigen werd gedragen kwamen brengen
geen mogelijkheid
zagen (eerst)
lag uitgestrekt geen mogelijkheid
legden
zag (hun geloof) het dak bloot
zei (tot de lamme) maakten
zaten
wist stond op een opening
zeiden bij zichzelf
zei nam zijn bed laten zakken
stond versteld
redeneerden ging naar huis
sprak verheerlijkten (geloven)
zeiden
Nu valt op dat Jezus niet zozeer handelt maar spreekt en dat de schriftgeleerden zitten (zitting
houden) en in zichzelf redeneren. Vooral valt op dat het de dragers zijn die actief handelen en
een doorbraak forceren. Er is een parallel te ontdekken tussen de lamme en de menigte. Bij
beiden ontstaat er een verandering. Van uitgestrekt liggen naar opstaan en gaan, van geen
mogelijkheid geven tot verheerlijken en van samenstromen tot versteld staan. De dragers
bewerken verandering, Jezus steunt met het (bevrijdend) woord en verantwoording.
In de aanvangsfase van een verhaal wordt meestal een welbepaalde nood, een probleem of
gebrek aangegeven. Het verhaal eindigt als deze leemte is vervuld. Van belang is de
tussentijdse handelingen van de acteurs te volgen in de diverse stadia die men doorloopt om
de oplossing te bereiken. Daarnaast verkennen we de hindernissen die men op zijn weg heeft
moeten nemen en hoe men die heeft aangepakt.
De lamme ontbreekt zondenvergeving en genezing, vier mannen willen hem dit geven, ze zijn
de begunstigers, de lamme wordt hun begunstigde. Zij gaan op zoek naar het object dat hem
ontbreekt, nl zondenvergeving en genezing. Zij zien in Jezus een helper. Om hem te bereiken
moeten ze twee tegenstanders overwinnen m.n. de menigte en het dak. Jezus neemt de taak
van helper op zich en wordt het zelfwillend en handelend subject dat weerstand biedt aan
nieuwe tegenstanders m.n. de schriftgeleerden. Het object (zondevergeving en genezing)
wordt tenslotte aangereikt aan de lamme, de begunstigde.
Bij het lezen van het verhaal van de genezing van de lamme botsten we op een aantal vragen
waarbij we de voorafgaande context nodig bleken te hebben om de tekst te verstaan. Vb.
Waar kwam Jezus vandaan, waarom was hij weggegaan...?
Lees het verhaal dat aan het verhaal van de lamme voorafgaat. Vergelijk beide met elkaar.
Welke gelijkenissen en verschillen merk je op. Hoe verwijzen ze naar elkaar, is er evolutie
merkbaar...
De melaatse komt zelf naar Jezus De lamme wordt gebracht door anderen
Verband tussen melaatsheid en onreinheid Verband tussen lam zijn en zondig zijn
Bewijs leveren aan de priesters Bewijs leveren aan schriftgeleerden
J stuurt de melaatse nr de priesters ter controle Jezus stuurt de lamme naar huis
Eén man maakt openbaar Allen maken openbaar (verheerlijken)
J handelt volgens de wet van Mozes Tegen de wet van Mozes handelen (godslaster)
Motivering
Een tekst verschijnt meestal in een context en verwijst direct of indirect naar het voorgaande
of het volgende. Doorheen de context laat een tekst zich beter verstaan. Bijbelteksten worden
meestal nooit in hun geheel gelezen. In kerken en in godsdienstlessen leest men fragmenten,
perikopen, losse verhalen. Op zichzelf genomen is dat niet echt een probleem. Maar lang niet
altijd verstaan we deze verhalen zoals bedoeld zijn of missen we daardoor bepaalde
betekenisvelden. Bijbelverhalen mag je gerust over de aangebrachte onderverdelingen, zoals
hoofdstukken en verzen heen lezen. Deze werden pas vanaf de dertiende eeuw aangebracht
en zelfs later, bij het begin van de boekdrukkunst. Laat je ook niet misleiden door
tussengevoegde betitelingen want ook deze zijn van latere datum en interpretaties van de
inhoud.
De tekst van Marcus 2,1 tot 3,6 vormt een geheel. Vergelijk de tijden, plaatsen en personages
bij het begin en op het einde, welke zijn de hoofdfiguren, de bijfiguren, hoe verhouden ze zich
tot elkaar, waar draait het allemaal rond, welke belangen zijn er in het spel... Welke conclusies
trek je m.b.t. het verstaan van de tekst. Zie schema volgende pagina.
We zien in onderstaand schema dat Mc 2,1-12 begint met een genezing en in 3,1-6 eindigt
met een genezing. Daardoor kunnen we van een inclusio spreken (begin en einde zijn
genezing). De oppositie tegen Jezus begint eigenlijk in Mc 2,1-12. Vanaf Mc 3,7 wijkt Jezus uit
in de richting van het meer wat een verandering van plaats is. Daar vernemen we ook dat er
andere personages aan bod komen dan die uit 3,1-6 (in gezelschap van leerlingen enerzijds en
de grote menigte volgt). Verder lezen we niets meer over de farizeeën, deze komen pas terug
in Mc 7, 1.
Tijdens deze zoektocht naar betekenissen van de Bijbeltekst heb je diverse betekenislijnen
zelf ontdekt. Maar op een aantal vragen moest je waarschijnlijk het antwoord schuldig
blijven. Vb. Hoe groot is een huis in Kafarnaüm? Kon men gemakkelijk op het dak van een
huis en er een opening in maken? Hoe heeft zondenvergeving en genezing met elkaar te
maken? Wat is de functie van schriftgeleerden? Wat bedoelt men met mensenzoon? Heeft
Jezus echt genezingen verricht..? Voor al deze vragen hebben we antwoorden uit de
geschiedenis nodig. Die kunnen we zelf niet louter uit de tekst afleiden.
Onderstreep in de tekst die onderdelen die om meer informatie vragen. Geef aan wat je er
zelf al van weet. Ga vervolgens op zoek naar bijkomende info en achtergrondinformatie.
Maar er zijn nog meer vragen te stellen zoals: In welke tijd is de tekst geschreven? Wie was
de schrijver en was dat een ooggetuige? Wat was de situatie waarin hij schreef? Aan wie
was de tekst gericht? Hadden woorden of uitdrukkingen toen een bepaalde betekenis?
Bestaan er soortgelijke teksten binnen of buiten de bijbel? Een aantal van deze antwoorden
kunnen we reeds vinden in de rand van de tekst in de bijbel. Wat we daar niet vinden
moeten we dus verder opzoeken.
Wanneer we een tekst lezen begrijpen we deze ook vanuit ons eigen tijdskader. Onze eigen
ervaringswereld reikt elementen aan om een tekst beter te begrijpen. We moeten niet
alleen in de geschiedenis te rade gaan maar ook in het eigen persoonlijk en maatschappelijk
leven. Door ons te verplaatsen in situaties uit Bijbelse teksten leren we beter de belevingen
en de motieven verstaan van waaruit de personages gehandeld hebben. Zo beseffen we
mogelijk beter de moeilijkheden waarvoor men kwam te staan of de mogelijkheden die
werden geboden.
Welke situaties uit je leven kan je verbinden met de diverse personages uit het verhaal?
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
100
Wie of wat in jezelf speelt de rol van de menigte, de lamme, de schriftgeleerde, de dragers
of Jezus? Wat zou jij denken, voelen, willen, zeggen, doen in de situatie van de personages?
Waarom en wat zou het effect daarvan zijn?
Waar herken je deze personages in je eigen leefomgeving dichtbij en veraf, welke situaties,
gebeurtenissen, structuren of strategieën herken je in de wereld om je heen? Welke zijn
toepasbaar op het verhaal? Mogelijk kunnen volgende teksten je een hulp zijn.
Een verlamde is iemand die het leven bijna volledig over zich heen moet laten gaan. Hij kan
er weinig vorm aan geven, hij kan het niet naar zijn hand zetten. Hij staat hulpeloos als een
kind tegenover zijn noodlot. Zo'n verlamde werd bij Jezus gebracht. Nu zet Jezus hem niet
eenvoudig op z'n benen en laat hem lopen. Vóórdat zijn benen en zijn armen worden
genezen moet er iets anders gebeuren: de zonden moeten worden vergeven. Dat betekent
dat de zieke uit de onverschilligheid tegenover zijn eigen noodlot, uit zijn moedeloosheid
en hulpeloosheid, die hem van God en de mensen scheidt, moet uittreden. De
wonderverhalen van het Nieuwe Testament vertellen hoe het leven van mensen veranderd
is, hoewel aanvankelijk elke verandering uitgesloten leek.
Het Nieuwe Testament is een onbescheiden en brutaal boek. Niets wordt bij het oude
gelaten: de lamme blijft niet lam, de melaatse blijft niet onrein, de arme zal genoeg krijgen
om van te leven, de machtigen blijven niet de lakens uitdelen, de tirannen worden ten val
gebracht. Het leven is mogelijk voor allen, ook wanneer alles daartegen pleit. De
wonderverhalen zijn geschiedenissen van opstand tegen de berusting en tegen de
verwoesting van het leven. Er zijn verhalen die de mensen leren: berust er niet in, laat je
niet afschepen met een half en half -leven! Jullie hebben recht op het geheel.
Zijn deze wonderen een specialiteit van Jezus geweest, of kunnen ze ook vandaag
gebeuren? We willen jullie een moderner wonderverhaal, of een modern verhaal van
verandering vertellen.
Door op deze manier naar een tekst te kijken, lichten er ook meerdere thema’s uit de tekst
op waardoor we Bijbelverhalen breder kunnen inzetten en we gemakkelijker verbanden
kunnen leggen zowel met andere verhalen als met thema’s uit het leerplan als met de eigen
ervaringswereld van de kinderen. Het is dus belangrijk om de verschillende thema’s die het
verhaal in zich draagt ook te noteren. Hieronder zien jullie een voorbeeld.
Leefthema’s
Bijbel-historische thema’s
Wonderen, wonderverhalen
Het handelen van Jezus i.r.t. het handelen van mensen
De spanning tussen Jezus en de Schrift(geleerden)
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
103
Het rein- onreinheidsdenken
Schriftgeleerden
Wonen (huizenbouw) in Palestina
Marcus en het Marcus-evangelie
Bijbeltheologische thema’s
Mensenzoon
Messiasverwachting
Opstanding
Ziekte en zonde, heling en vergeving
Leer van Jezus
Bijbelverhalen bedienen zich van een tweede taal. Daarom is het ook belangrijk om
symbolische betekenissen die in het verhaal vervat zitten op het spoor te komen. Ga dus
op zoek naar welke woorden uit de tekst een symbolische betekenis hebben. Vraag je ook
af welke werkwoorden een symbolische betekenis kunnen hebben en ga vervolgens na
welke verwijzende betekenissen je hierbij kan associëren. (zit al vervat in bovenstaande
lijst)
Dit zal misschien al aan bod gekomen zijn in punt 7. Toch is het goed om er nogmaals en
bewust bij stil te staan en zoveel mogelijk verbindingen tussen de betekenissen van het
verhaal en de actualiteit en de leefwereld van de kinderen te zoeken.
Een aantal van onderstaande vragen kwam normaal gezien reeds aan bod in de analyse.
Controleer hier even en vul aan indien dit nog niet opgenomen werd.
Welke vieringen/feesten zijn er die verband houden met het verhaal en de verschillende
betekenissen die opgeroepen worden door het verhaal?
DIDACTISCHE WERKVORMEN
Welke van onderstaande werkvormen kunnen je verhaal een boeiende of verrassende activiteit
/ wending geven?
Men merkt vrij vlug dat de parabels van Jezus over het algemeen op dezelfde manier te werk
gaan. Vaak worden in een parabel ten aanzien van eenzelfde zaak twee zienswijzen tegenover
elkaar gesteld: één daarvan beantwoordt aan de zienswijze van de toehoorders en de andere
is die van Jezus. Laten we dit even nagaan om er daarna op te wijzen dat de parabels het gedrag
op het oog hebben.
1. Jezus stond met open ogen in de werkelijkheid, de werkelijkheid van de natuur en die van de
mensengemeenschap. Hij slaat de manier gade waarop de dingen zich voordoen: hij spreekt
tot zijn toehoorders over wat zij zelf zien of zelf kunnen vaststellen. Hij bekijkt bovendien die
dingen samen mét hen; Hij weet hoe ze erover denken. Hij geeft blijk van een helder inzicht,
dat zijn toehoorders tot vertrouwen stemt. Die man die het heeft over een wereld waarmee
ze vertrouwd zijn, weet waar Hij het over heeft, en kent de mensen tot wie hij spreekt. Dat kan
men niet zeggen van Paulus, wanneer hij zich waagt aan een betoog over het enten van
olijfbomen (Rom.11,17-24); hij kan zich beter beperken tot beelden ontleend aan de sport: in
die wereld is hij wel thuis. Maar ook in de evangelies zien we dat de parabels in de loop van het
overleveringsproces soms iets van de levensechtheid hebben verloren die ze in de mond van
Jezus hadden: we hebben het al opgemerkt toen we zagen hoe Marcus vol lof is over nieuwe
wijnzakken (Mc.2,22); en Lucas verbetert de parabel van Jezus niet als hij gewaagt van een
nieuw kleed waarvan je een lap zou scheuren om een oud te verstellen (Lc.5,36). Maar op dat
alles heb ik al gewezen in het eerste deel van mijn uiteenzetting.
De manier waarop iedereen de dingen bekijkt of kan bekijken is slechts een uitgangspunt om
de toehoorder te laten ontdekken dat er een andere kijk op de dingen mogelijk is en aan te
tonen dat die andere kijk dieper en juister is. De parabelverteller bekrachtigt dus niet de
gangbare mening, hij bekritiseert ze en stelt er zijn eigen zienswijze tegenover, maar zò dat hij
steeds op het terrein blijft van het gewone leven. Op dat terrein nodigt hij de toehoorder uit
om met hem in te stemmen. Hij neemt hem dus niet direct mee naar het terrein van het
religieuze, waar hij zou botsen met opvattingen die stevig verankerd zijn in gangbare
denkgewoonten. Hij ontmoet zijn toehoorders eerst op een schijnbaar neutraal terrein, en op
dat terrein wil Hij hen gevoelig maken voor een ander beeld van de wereld: dat waarop zijn
eigen religieuze overtuiging berust.
Het procédé waarvan Jezus zich in de parabels bedient, blijft mijns inziens ook vandaag
belangrijk. Het is duidelijk dat het godsdienstonderwijs niet veel zal bereiken met rationele,
logische argumenten, noch met het polemisch aan de kaak stellen van ideeën die zich
ongecontroleerd verspreiden. Een godsdienstige overtuiging laat zich niet van buitenaf
opleggen met een beroep op eigen of andermans gezag of onder druk van een rationele
bewijsvoering. Een methode die een beroep doet op de ervaring en op de waarneming van de
werkelijkheid, zal méér kans op slagen hebben, ook al blijft ze indirect en berusten de conclusies
waartoe ze leidt, op analogie. De beste manier, om de mensen die nieuwe kijk bij te brengen
waartoe het inzicht in de evangelische boodschap oproept, is wellicht hen de werekelijkheid
waarmee ze vertrouwd zijn, met nieuwe ogen te leren bekijken.
2. De parabels leren echter niet alleen de dingen op de juiste wijze te zien en te beoordelen; zij
nodigen uit tot een gedrag dat aan die nieuwe zienswijze beantwoordt. Dit stemt opvallend
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
111
overeen met het programma van Cardijn: ‘Zien, oordelen en handelen.’ Wij doen hier niet aan
archeologie! Het is niet voldoende de dingen zo te bekijken dat we het oordeel van Jezus
kunnen overnemen: we moeten de consequentie erbij nemen. De parabels monden uit in het
leven. En ze doen dit door te inspireren tot houdingen en gedragingen, niet door regels voor te
schrijven of recepten aan te reiken die men slechts zou moeten toepassen. Jezus wijst de
richting aan waarin Hij ons uitnodigt te gaan maar die ontslaat ons niet van de
verantwoordelijkheid om de middelen te kiezen die we moeten aanwenden om vooruit te
komen. Het handelen waartoe we worden aangezet, is niet geprogrammeerd. De
aanbevelingen of waarschuwingen zijn discreet, het tegendeel van casuïstiek. Wat overigens
niet afdoet aan het veeleisende van de boodschap die ze inhouden.
Ook dat moet ons doen nadenken. Christelijke verkondiging die zich op de parabelmethode van
Jezus inspireert, kan niet anders dan een uitnodiging tot praxis worden, en de toehoorder voor
de vraag stellen hoe de boodschap een stuk van zijn leven zal worden. Er is pas echt sprake van
het ontvangen van het evangelie als het mét de vernieuwing van onze blik op de wereld en van
ons oordeel over de situaties van het leven, ook vernieuwing brengt in ons handelen ten
opzichte van God en van de mensen, onze broeders.
Jacques Dupont
De bevolking van Lavinium was snel toegenomen en bij de dood van Aeneas besloot zijn zoon Iulus
in de buurt een nieuwe stad te stichten. Dit werd Alba Longa, waarover Iulus en zijn nakomelingen
vele eeuwen regeerden, terwijl Lavinia het bewind bleef voeren over haar eigen stad.
In Alba Longa regeerde als vijftiende nakomeling van Aeneas de koning Numitor. Deze had een
jongere broeder Amulius, die hem met geweld van de troon wist te stoten, zijn zoons doodde en
zijn dochter Rea Silvia de hoop op nakomelingschap ontnam door haar tot Vestaalse maagd te
benoemen. De priesteressen van de godin Vesta, de godin van de huiselijke haard, mochten
namelijk niet trouwen. Maar de goden hadden anders besloten. Rea Silvia bracht een tweeling ter
wereld, Romulus en Remus genaamd; hun vader was de oorlogsgod Mars.
Toen Amulius dit vernam, gaf de wreedaard terstond bevel de pasgeboren knaapjes in de rivier de
Tiber te werpen en hun moeder in de kerker op te sluiten. De rivier was juist buiten zijn oevers
getreden en het mandje met de tweeling bleef in een eenzame streek in de modder steken. Daar
werden de kindertjes enige tijd lang gevoed door een wolvin en zo vond een herder hen, niet
wetend wie zij waren. Hij nam ze mee naar huis en besloot na overleg met zijn vrouw ze als zijn
eigen kinderen op te voeden, omdat zij zelf kinderloos waren.
Zo groeiden de vorstelijke tweelingbroers op als herdersknapen. Toen zij groter werden, bleek
echter al spoedig dat hun aard heel anders was dan die van hun makkers. Bij ernst en spel werden
zij als aanvoerders erkend door hun leeftijdsgenoten en weldra hadden zij een grote schare jonge
mannen om zich heen verzameld, die de streek beveiligde tegen aanvallen van rovers en zelfs de
rovers opzocht en aanviel en het geroofde vee van hen afpakte om het aan de rechtmatige
eigenaars terug te geven.
Herakles, die de Romeinen Hercules noemden, was de zoon van Zeus, maar zijn wieg had
gestaan bij een aardse vrouw, de schone Alkmene in Thebe; in oude tijden immers schonken
de onsterfelijken ook aan mensen kinderen van goddelijke afkomst.
Onmiddellijk na zijn geboorte gaf de godenzoon een staal van de bovenaardse heldenkracht,
waarmee hij was begaafd. Zeus' gemalin, Hera, was namelijk zeer jaloers en zond twee ijselijke
slangen om de pasgeborene in de wieg te doden. Zonder dat de dienaressen, die in het
slaapvertrek waakten, of de sluimerende moeder zelf er iets van bemerkten, kronkelden de
ondieren zich langs de weg omhoog en omsloten de hals van het knaapje om het te wurgen.
Herakles schreeuwde luid en greep naar hen. Daarbij bleek de geweldige lichaamskracht, die zijn
goddelijke afstamming hem had geschonken: met elk van zijn handjes greep hij een slang en drukte
de hals van beide tegelijk zo krachtig ineen, dat zij stikten.
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
113
De dienstmaagden, die kwamen toegelopen, stonden star en bevend en waagden niet vlakbij
te komen. Zijn moeder was door het gillen van het kind ontwaakt en sprong op blote voeten
naar de wieg. Ook de Thebaanse wachters, door het hulpgeroep opgeschrikt, snelden toe, en
koning Amfitryoon zelf stormde met ontbloot zwaard het slaapvertrek binnen. Maar het kind
had zichzelf al geholpen; de slangen, door zijn handen gewurgd, lagen dood op de grond.
Ongelovig staarde de moeder naar de wonderbaarlijke gebeurtenis. Maar de vader was
evenzeer verheugd als ontsteld over de bovenmenselijke kracht van het pasgeboren kind. Dit
was slechts door een wonder mogelijk.
Hij liet de ziener Teiresias komen, en deze voorzegde het koningspaar, welk een ongewone
toekomst de knaap wachtte. Vele gedrochten zou hij verslaan, zeemonsters uit de weg ruimen,
een triomfantelijke strijd tegen de Giganten doorstaan en aan het einde van de talrijke daden
van zijn aardse leven zou hem het eeuwíge leven bij de goden beschoren zijn.
[1] De Israëlieten deden opnieuw wat de heer mishaagt. En de heer leverde hen veertig jaar lang
uit aan de Filistijnen. [2] Nu woonde er in Sora een Daniet die Manoach heette. Zijn vrouw was
onvruchtbaar en had nooit kinderen gekregen. [3] De engel van de heer verscheen aan de vrouw
en zei: ‘U bent altijd onvruchtbaar geweest en hebt nooit een kind gekregen, maar nu zult u zwanger
worden en een zoon ter wereld brengen. [4] Zorg ervoor dat u geen wijn of sterke drank drinkt en
niets eet dat onrein is. [5] U zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen. Geen scheermes
mag over het hoofd van de jongen gaan, omdat hij vanaf de schoot van zijn moeder aan God is
gewijd*. De redding van Israël uit de macht van de Filistijnen zal met hem beginnen.’
[6] De vrouw ging naar haar man en vertelde: ‘Er is een man van God bij mij geweest; hij zag er uit
als een engel van God, heel indrukwekkend. Ik heb hem niet durven vragen waar hij vandaan kwam
en hij heeft mij zijn naam niet verteld. [7] Hij zei tegen mij: “U zult zwanger worden en een zoon ter
wereld brengen. Vanaf nu mag u geen wijn of sterke drank drinken en niets eten dat onrein is, want
de jongen zal aan God gewijd zijn vanaf de schoot van zijn moeder tot aan zijn dood.” ’
[8] Manoach bad daarop tot de heer en zei: ‘Heer, laat toch de man van God die U hebt gezonden,
nog eens bij ons komen en ons zeggen wat wij moeten doen als de jongen eenmaal geboren is.’ [9]
En God verhoorde het gebed van Manoach, en de engel van God kwam opnieuw bij de vrouw. Zij
was op het veld en haar man was niet bij haar. [10] Haastig liep zij naar haar man en zei: ‘De man
die onlangs bij mij geweest is, verschijnt mij nu opnieuw.’ [11] Manoach ging met zijn vrouw mee,
en toen hij bij de man gekomen was vroeg hij: ‘Bent u degene die dat gesprek met deze vrouw heeft
gehad?’ Hij antwoordde: ‘Ja, dat ben ik.’ [12] Toen zei Manoach: ‘Wanneer uw belofte vervuld
wordt, hoe moet die jongen zich dan gedragen en wat moet hij doen?’ [13] De engel van de heer
antwoordde: ‘Uw vrouw moet zich onthouden van alles wat ik genoemd heb: [14] wat van de
wijnstok komt mag zij niet eten, geen wijn of sterke drank mag zij drinken en zij mag niets eten dat
haar onrein maakt. Zij moet zich onthouden van alles wat ik haar verboden heb.’
[24] De vrouw bracht een zoon ter wereld en noemde hem Simson. De jongen groeide op, en de
heer zegende hem. [25] De geest van de heer begon te Machane-Dan, tussen Sora en Estaol, in hem
te werken.
[15] Verder zei God tegen Abraham: ‘Wat je vrouw Sarai betreft, voortaan moet je haar niet Sarai
noemen maar Sara.* [16] Ik zal haar zegenen en jou bij haar een zoon geven. Ik zal haar zo rijk
zegenen dat er volken uit haar zullen voortkomen en er koningen van haar zullen afstammen.’
[17] Abraham boog zich diep neer, maar lachte en dacht: Hoe zou iemand van honderd nog een
kind kunnen krijgen? En Sara, zou zij op haar negentigste nog een kind ter wereld kunnen
brengen? [18] En hij antwoordde God: ‘Ik zou al gelukkig zijn als Ismaël onder uw bescherming
mocht staan.’ [19] Maar God zei: ‘Nee, je vrouw Sara zal je een zoon baren, die je Isaak* moet
noemen, en met hem zal ik mijn verbond voortzetten. Het zal een eeuwigdurend verbond zijn, dat
ook voor zijn nakomelingen zal gelden. [20] En wat Ismaël betreft, ik verhoor je: ik zal hem
zegenen, hem vruchtbaar maken en hem veel, heel veel nakomelingen geven. Twaalf stamvorsten
zal hij verwekken en er zal een groot volk uit hem voortkomen. [21] Maar mijn verbond zal ik
voortzetten met Isaak, de zoon die Sara je volgend jaar omstreeks deze tijd zal baren.’ [22] Nadat
God zo met hem gesproken had, ging hij bij Abraham vandaan.
Gen. 18,9-15
‘Waar is Sara, uw vrouw?’ vroegen zij hem. ‘Daar, in de tent,’ antwoordde hij. [10] Toen zei een
van hen: ‘Ik kom over precies een jaar bij u terug en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben.’
Sara, die in de ingang van de tent stond, achter de man, hoorde dat. [11] Nu waren Abraham en
zij op hoge leeftijd gekomen en de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar.
[12] Daarom lachte ze in zichzelf. Zou de liefde voor mij dan nog weggelegd zijn? dacht ze. Ik ben
immers verwelkt, en ook mijn man is al oud. [13] Toen vroeg de HEER aan Abraham: ‘Waarom
lacht Sara, waarom vraagt ze zich af of ze op haar leeftijd nog wel een kind ter wereld kan
brengen? [14] Is ook maar iets voor de HEER onmogelijk? Op de vastgestelde tijd, over precies een
jaar, kom ik bij je terug en dan heeft Sara een zoon.’ [15] Geschrokken ontkende Sara: ‘Ik heb niet
gelachen.’ Maar hij zei: ‘Ja, je hebt wel gelachen.’
Gen.21,1-8
[1] De heer begunstigde Sara, zoals Hij gezegd had, en vervulde de belofte die Hij haar gedaan
had. [2] Sara werd zwanger en schonk Abraham op zijn oude dag een zoon, op het tijdstip dat God
genoemd had. [3] Abraham gaf aan de zoon die hem geboren werd en die hem door Sara werd
geschonken de naam Isaak. [4] Volgens Gods bevel besneed Abraham zijn zoon Isaak toen hij acht
dagen oud was. [5] Abraham was honderd jaar toen zijn zoon Isaak geboren werd. [6] Sara zei:
‘God heeft gemaakt dat ik lachen* kon, en iedereen die het hoort, zal mee lachen.’ [7] En ze
voegde eraan toe: ‘Wie zou Abraham hebben durven voorspellen, dat Sara nog kinderen zou
voeden? En nu heb ik hem op zijn oude dag een zoon geschonken!’
"In haar droom zag koningin Maya een witte olifant, die van een gouden berg in het noorden
neerdaalt op de zilverberg. In zijn slurf die als een zilversnoer was, hield hij een lotusbloem. Toen
betrad hij trompetterend het gouden paleis, maakte driemaal een ronde rond het bed van de
koningin, sloeg tegen haar rechterzijde en trad in haar schoot. Zo betrad hij een nieuw leven.
Koningin Maya ontwaakte de volgende dag en vertelde de koning haar droom. Hij ontbood
vierenzestig beroemde Brahmanen en onthaalde hen op uitgelezen spijzen en gaf hun geschenken.
Toen liet hij hun de droom verklaren. Zij zeiden: "Heb geen vrees, o koning, de koningin is zwanger
van een jongen, niet van een meisje. Gij zult een zoon krijgen. En als hij in een huis zal wonen, zal
hij, koning, heer der wereld, zijn. Maar wanneer hij zijn huis verlaat, zal hij een Boeddha worden..."
Toen de tijd van de koningin was gekomen, ging zij op reis en de koning liet de weg met planten,
vanen en wimpels versieren. Zij kwam bij een lustoord, waarvan de bomen bezaaid waren met
bloemen en zij kreeg zin om in deze hof te gaan wandelen. Ze ging naar een grote wilg en wilde een
tak grijpen. Zij strekte de hand uit en de geboorteweeën overvielen haar. Met de tak in haar hand
baarde zij staande.
En terwijl aan andere schepselen bij hun geboorte vuil kleeft, was dit niet het geval bij de
Bodhisaatva. Hij trad uit zijn moeder zoals een predikant van zijn kansel daalt, als een man die met
uitgestrekte armen een trap afkomt, vrij van elke onreinheid, lichtend als een juweel op een weefsel
van Benares..."
"Zij werd zwanger van hem en trok zich terug met hem op een afgelegen plaats. En de
geboorteweeën verrasten haar bij de tronk van een palmboom. Zij zei: "0 was ik toch hiervoor
Toen de tijd rijp was voor het verschijnen van de heer, nam het gesternte een uiterst gunstige stand
aan. De astrologische invloed van de ster Rohini domineerde dan ook, want deze ster wordt als zeer
gunstig beschouwd. Rohini staat direct onder toezicht van Brahma. Volgens de astrologie zijn er
behalve de eigenlijke stand van de sterren andere gunstige en ongunstige omstandigheden,
afhankelijk van de verschillende situaties waarin de verschillende planetenstelsels zich bevinden.
Ten tijde van Krsna's geboorte namen de planetenstelsels vanzelf zo'n positie in, dat alles gunstig
werd.
In die tijd heerste er in het oosten, westen, zuiden, noorden, alom een sfeer van vrede en
voorspoed. Er waren gunstige sterren zichtbaar, en in alle steden en dorpen, op het land en in ieders
geest waren er tekenen van groot geluk. De rivieren waren vol water en de meren waren
schitterend met lotusbloemen getooid. De bossen waren vol mooie vogels en pauwen. Alle vogels
in het bos begonnen zoet te kwelen en de pauwen begonnen met hun wijfjes te dansen. Er woei
een aangenaam briesje, dat de geur van verschillende bloemen meevoerde, en elke aanraking was
een streling voor de huid. De brahmana's, die gewoon waren brandoffers te brengen, vonden de
omgeving thuis er zeer geschikt voor. Als gevolg van de verwarring, gesticht door de demonische
vorsten, was het brandofferaltaar thuis bij de brahmana's bijna niet meer in gebruik, maar nu
hadden ze gelegenheid in alle vrede een vuur aan te leggen. Omdat het hun verboden was
brandoffers te brengen, voelden de brahmana's zich naar geest, verstand en activiteiten zeer
bedrukt, maar juist toen Krsna op het punt stond te verschijnen, stroomde hun gemoed vanzelf vol
vreugde, omdat ze in het zwerk luide trillingen vernamen van bovenzinnelijke klanken, die de
verschijning van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods aankondigden.
De bewoners van de planeten der Gandharva's en Kinnara's begonnen te zingen en de bewoners
van Siddhaloka en de planeten der Carana's zonden gebeden op tot de Persoonlijkheid Gods. Op de
hemelse planeten begonnen de engelen en hun echtgenoten, door de Apsara's begeleid, te dansen.
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
122
De grote wijzen en de halfgoden begonnen goedluims bloemen omlaag te strooien. Aan het strand
klonk het ruisen van gulle golven en er dreven wolken boven zee, die zeer aangenaam begonnen te
donderen.
Zo verscheen toen Heer Visnu, die in het hart van ieder levend wezen woont, in het holst van de
nacht als Allerhoogste Persoonlijkheid Gods voor Devaki, die zelf als halfgodin verschenen was. Het
verschijnen van Heer Visnu op dat tijdstip kan worden vergeleken met het opkomen van de volle
maan boven de oostelijke kim. Het kind dat op dat gunstige tijdstip geboren werd moest de
Allerhoogste Brahman of de Absolute Waarheid zijn.
Vasudeva zag dit wonderbaarlijke kind geboren worden als baby met vier handen, waarin het
schelphoorn, een knots, een werpschijf en een lotus vasthield; Het droeg het sierteken Srivatsa en
de halsketen van kaustubha-juwelen, Het was gekleed in gele zijde, schitterde als een lichtgevende
zwartachtige wolk, droeg een helm bezet met vaidurya-stenen, kostbare armbanden, oorbellen en
meer van dergelijke sieraden over Zijn hele lichaam, en het had een massa haar op Zijn hoofd. Het
buitengewone voorkomen van het kind sloeg Vasudeva met verbijstering. Hoe kon een zojuist
geboren kind er zo versierd bij liggen? Hij begreep derhalve dat Heer Krsna nu verschenen was en
door deze gebeurtenis raakte hij ontdaan. Vasudeva vroeg zich in alle nederigheid af hoe het
mogelijk was dat de alomtegenwoordige Persoonlijkheid Gods, Visnu of Krsna, thans in Zijn
oorspronkelijke gedaante als kind in zijn huis verscheen, hoewel hij een gewoon levend wezen was.
Toen Vasudeva ervan overtuigd was dat het pasgeboren kind de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods
Zelf was, boog hij zich met gevouwen handen neer en zond gebeden aan Hem op. De pasgeboren
baby vervulde het vertrek waarin Hij verschenen was met Zijn stralengloed.
Vasudeva begon te bidden. "O Heer, ik kan begrijpen wie U bent. U bent de Allerhoogste
Persoonlijkheid Gods, de Superziel van alle levende wezens en de Absolute Waarheid. U bent
verschenen in Uw eeuwige gedaante, die we nu rechtstreeks zien......"
Bekend is de scène uit het exodusverhaal waarin Mirjam, de zuster van Aäron de bevrijding
bij de doortocht door de Rietzee tot uitdrukking brengt. Ze neemt haar tamboerijn en gaat
de andere vrouwen dansend, spelend en zingend vooraf. (Ex. 15,20-21) Bekender nog de
scène waarbij David en alle Israëlieten voor de ark , voor JHWH uit dansen (2Sam.6,5) 'Looft
de Heer met beltrom en rondedans' zingt de psalmist (Ps150,4-6) Ook de profeet Maleachi
kondigt aan 'op de dag van Jahweh zal de zon van gerechtigheid opgaan en met haar
vleugels genezing brengen, die dag zult gij dansend naar buiten komen...' (Maleachi 3,20).
Dit laatste citaat wordt in verband gebracht met het weer aanwassen van de zon en met
de komst van de (door joden) langverwachte Messias als een lichtbrenger, als het licht zelf
in de wereld. Jezus van Nazareth wordt later herkend als de nieuwgeboren zon.
Kerstmis, het christelijke feest van Jezus’ geboorte is in onze contreien geënt op het
Germaanse Joelfeest, een lichtfeest rondom de midwinterzonnewende.
Kunnen we dansend met het licht naar buiten komen?
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
124
8.3.3 Een spiraal van licht: een zonnewendedans
Deze dans is een reidans en wordt voorgegaan door de begeleid(st)er. Alle kinderen staan
op een rij en geven elkaar de hand. De rij kinderen
vormt geen rechte lijn maar staat lichtjes gebogen en
symboliseert een deel van de grote zonnecirkel. De
rechterhand wordt opengehouden met de palm naar
boven. Ze ontvangt en draagt de linkerhand van het
kind dat voorafgaat. De linkerhand wordt gelegd in de
rechterhand van het kind dat volgt. We zien deze
beweging van de rechterhand die ontvangt en de linker
die doorgeeft ook voorkomen in de repetitieve, extatische dans van de befaamde
islamitische 'dansende derwisjen'. De open rechterhand is er boven het hoofd geheven en
is ontvankelijk voor het goddelijke licht dat doorheen het lichaam naar de linkerhand
stroomt. Deze wordt laag gehouden, dicht bij de aarde en geeft haar het licht van boven
door.
Als iedereen iemand bij de hand heeft kan de dans starten. De vastgehouden handen
hangen losjes naar beneden en kunnen lichtjes heen en weer bengelen op het ritme van
de muziek. De vrije rechterhand van de voorgang(st)er wordt naar boven open gehouden.
De laatste van de rij houdt de vrije linkerhand schuin naar beneden, de handpalm naar de
aarde gericht. De kinderen kijken schuin vooruit in de dansrichting. Voor deze dans zoekt
men een eenvoudig repetitief melodietje in de maat van vier waarop ritmisch kan gestapt
worden. Als dansbeweging kan je heel simpel voor een gewone stap kiezen waarbij men
een zacht vooruitlopende beweging aanhoudt op de cadans van de muziek. Het kan ook
een schuifelpas worden. Dan vertrekt de dans met de rechtervoet. Men zet één stap
waarna men de andere voet bijschuift tot achter de eerste voet. Daarna zet men weer een
stap vooruit met rechts waarna men met de linkervoet een volledige stap zet tot voorbij de
rechtervoet. Nu schuift men de rechtervoet bij tot achter de linker. Daarna gaat het weer
links vooruit en zet men met de rechter een volledige stap voorbij de linker voet, die dan
opnieuw bijgetrokken wordt. De hele dans gaat deze afwisselende beweging door.
Beknopt beschreven klinkt deze danspas als volgt: rechts voor, bijsluit, rechts voor, links
voor, bijsluit, links voor en opnieuw rechts voor zoals het begin. Men kan ook kiezen voor
een dansritme waarbij men enkele passen voorwaarts laat afwisselen met deze schuifelpas
of met een springstap achterwaarts. Op de menselijke levensweg moet men soms een stap
terug zetten, of wordt men achteruit gemanoeuvreerd. Zo 'n eenvoudige pas vertrekt
vanuit drie passen voorwaarts (rechts, links, rechts) Steunend op rechts stopt men de
vooruitgaande beweging (de linkervoet die nog achter is komt net los van de grond) en
stapt men weer achteruit steunend op de linkervoet die weer wordt neergezet. Men leunt
achteruit op de linkervoet terwijl de rechtervoet die nog voorstaat lichtjes los komt van de
grond. Dan volgen weer drie gewone looppassen voorwaarts. Te beginnen met de
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
126
rechtervoet die wordt neergezet, gevolgd door links en weer rechts. Dan wordt de stap
achteruit weer herhaald. Beknopt klinkt het als volgt: Rechts voor, links voor, rechts voor,
balanceer, links achter, balanceer en opnieuw rechts voor. De danspas wordt maar echt
dans als deze passen niet stijf en stram maar lichtvoetig en zachtjes lopend worden gezet.
De terugstap gebeurt dan lichtjes verend vooruit en achteruit of zachtjes opspringend bij
dynamischere melodietjes. Maak de dans niet te gevarieerd, door een eenvoudige danspas
aan te houden komt er meer ruimte voor de ervaring, de inhouden en de bedoeling van de
dans.
In een tweede dans wordt er uitgegaan van een volledige cirkel. Bij deze dans houdt men
elkaars handen vast op dezelfde wijze als bij de voorgaande dans. De kinderen vormen een
gesloten cirkel. Een cirkel van ontvangen en doorgeven. Zo wordt mogelijk het licht, het
zonlicht, elkaars lichtende aanwezigheid, iets van het goddelijke licht ontvangen op een
eigen manier verwerkt en weer aan elkaar doorgegeven. De adventskrans is een
verchristelijking van het zonnesymbool dat de komst van licht en leven aangeeft. De
kaarsen die stelselmatig worden aangestoken geven de verwachting naar meer licht en
Elk kind in de cirkel symboliseert ook een zonnestraal, elkeen is hier evenwaardig en
eigenaardig tegelijk.
De cirkel drukt de gemeenzaamheid uit en verwijst naar de kosmos, naar het heel-al, het
'al' dat een ge'heel' wordt. De dans beweegt zich naar binnen en naar buiten wat de (het)
stralen van de zon verbeeldt. Tegelijk symboliseert het ook het kleiner en het groter
worden van de zon tezamen met het naar binnen en naar buiten keren van de mens. De
dansbeweging verloopt rechtsom en beschrijft de hele cirkel. In het midden van de cirkel
wordt een adventskrans met de brandende kaarsen geplaatst. Voor deze dans kunnen we
gebruik maken van de 'zonnedans' uit de wereld van de 'sacrale dans'. Deze gaat als volgt.
Men vormt een kring met het gezicht naar het midden gekeerd. Men begint met de
linkervoet en zet één stap voorwaarts naar het midden van de kring toe. De rechtervoet
wordt daarna naast de linkervoet bijgezet en onmiddellijk in een vloeiende beweging naar
rechts opzij gezet, de linkervoet wordt ernaast bijgetrokken. De rechtervoet wordt nu naar
achter gebracht en met de linkervoet zetten we nog een stap verder naar achter. Daarna
bewegen we ons lichaam naar voor en naar achter zodat we zachtjes verend ons steunen
op de rechtervoet, die voorstaat, terwijl we naar voor bewegen, daarna achteruit steunend
op de linkervoet, die achter staat. Dan stappen we weer naar voor in de richting van het
midden van de cirkel. Steunend eerst op de rechtervoet, die nog voor staat en daarna op
de linker die nu naar voor gebracht wordt. Dan wordt de rechtervoet weer bijgetrokken en
rechts opzij gezet in een vloeiende beweging en zijn we weer aan het begin en zo kunnen
we deze beweging constant herhalen. Beknopt weergegeven gaat het als volgt: Links voor,
Godsdienst: Leerinhouden en didactiek 2 – Leen Rubbrecht
128
rechts bijsluit-opzij, links bijsluit, rechts achter, links achter, balanceer op rechts en
balanceer naar achter op links, op rechts, en dan weer opnieuw, links voor, rechts bijsluit
opzij...Mooie muzikale ondersteuning voor deze dans is het stukje 'Schapen mogen veilig
grazen' uit de Jachtcantate van J.S.Bach.
Wanneer die bewegingen vlot en vloeiend gekend zijn door heel de groep ontstaat er
ruimte voor de meditatieve en bezinnende werking van de dans. Deze dans kan na enige
tijd zonder veel moeite door kinderen zelfs met de ogen dicht gedanst worden. De dans
roept voor christenen mogelijk de betrokkenheid op tussen enerzijds het grote zonlicht en
het daarin gesymboliseerde goddelijke licht en anderzijds het eigen innerlijke licht van de
mens waarvan ook de christelijke mystici spraken'. Al dansend trachten we voeling te
krijgen met 'het licht van boven' dat zichtbaar-onzichtbaar, als een zon achter de wolken,
aanwezig is en dat (mogelijk) ons eigen innerlijke licht kan versterken. H.Oosterhuis zingt
het ons voor:
'Licht dat ons aanstoot in de morgen, voortijdig licht waarin wij staan. Koud één voor één
en ongeborgen, licht overdek mij vuur mij aan. Dat ik niet uitval dat wij allen, zo zwaar en
droevig als wij zijn. Niet uit elkaars genade vallen en doelloos en onvindbaar zijn...
Aanhoudend licht dat overwint, vaderlijk licht, steevaste schouder, draag mij, ik ben jouw
kijkend kind. Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al de waarheid daagt... Alles zal
zwichten en verwaaien wat op het licht niet is geijkt... Licht, laatste woord van Hem die
leeft.'
In deze dans dragen de kinderen een lichtje bij zich. Een theelichtje in een potje van glas
of plastic. Men kan in klei ook zelf potjes maken. Men kan ook dansen met lichten die de
kinderen zelf hebben meegebracht. De lichtjes worden aangestoken aan een centrale kaars
in het midden van de kring. Die kaars symboliseert het zonnelicht, het goddelijke licht. De
kleine lichtjes symboliseren het eigen innerlijke licht. Men draagt de lichtjes op de open
linkerhand dicht tegen het eigen lichaam ter hoogte van de navel. De kinderen staan in
een kring met het aangezicht naar het midden. Om de dans te beginnen draaien ze zich een
kleine kwartdraai naar rechts en leggen de rechterhand op de schouder van hun
In deze dans wil men stilstaan bij het eigen innerlijke licht dat we bij ons dragen. Dat we
vooruit dragen en waar we durven voor uit komen. Daarvoor zijn me mekaar een steun in
de rug, een vertrouwensvolle hand op de schouder. Het licht dat we in ons dragen durven
we aan elkaar laten zien. We kunnen mekaar in de ogen kijken. Dat eigen licht moet soms
beschermd worden. Tegen wind en ontij. Dat doen we door het bedreigende de rug toe te
keren. Niet om op de vlucht te gaan, maar wel om met de rug de bedreiging weg te duwen
terwijl we ons eigen licht veilig stellen. We laten niet alleen het eigen licht zien, we bieden
het ook aan anderen aan. Al gaande in de cirkel van het licht stappen we de weg van het
leven. Worden we aanhangers van de weg, zoals de eerste christenen werden genoemd.
Met Kerstmis hebben we het licht ontvangen uit de handen van een kind. Dat licht verlicht
ons en belicht de weg die we gaan.