Download as pdf
Download as pdf
You are on page 1of 32

STATISTISCH ZAKBOEKJE 2011

Denkkader 1: Van loonkostenontsporing naar jobintensieve groei Denkkader 2: Van knelpunt- naar participatie-economie Denkkader 3: Van verlofstelsels naar flexibele arbeidstijden Denkkader 4: Van vervroegde uittrede naar langer werken Kerncijfers voor het sociaaleconomisch overleg

Sociaal departement

VBO vzw Ravensteinstraat 4, 1000 Brussel T + 32 2 515 08 11 F + 32 2 515 09 99 info@vbo-feb.be Klaas Soens The Mailshop, Patrick Fierens DRUK: Geers Offset VERANTWOORDELIJKE UITGEVER: Charles Gheur Ravensteinstraat 4, 1000 Brussel WETTELIJK DEPOT: D/0140/2011/5
REDACTIE: VORMGEVING:

De inhoud van deze publicatie vindt u op www.vbo.be


Cette brochure est galement disponible en franais.

Brussel, juni 2011 Beste lezer, De regering heeft een ambitieus, maar noodzakelijk meerjarentraject voor de begroting bij Europa ingediend. Het doel is duidelijk: een begrotingsevenwicht of een sanering van ongeveer 17 miljard euro tegen 2015. De weg is ook duidelijk: via structurele ingrepen in de overheids- en socialezekerheidsdomeinen. Nu moeten er knopen doorgehakt worden in concrete dossiers. Met dit statistisch zakboekje, dat voor het vijfde opeenvolgende jaar de structurele problemen op sociaaleconomisch gebied tracht te duiden, willen wij alvast de aandacht vestigen op vier belangrijke denkkaders: 1 Onze loonkosten blijven verder ontsporen tegenover de buurlanden. Is het dan wel sociaal een debat over de index uit de weg te gaan, o.a. wegens het verdere concurrentie- en jobverlies dat we daarmee opbouwen? 2 Zou de huidige knelpunteconomie via doortastende maatregelen op het vlak van onderwijs, begeleiding en activering van werklozen niet de weg moeten banen voor een participatie-economie, waar iedereen die kan werken, effectief aan het werk is? 3 Moet er op het vlak van de combinatie arbeid en gezin geen rem gezet worden op de vele verlofstelsels, die ons andermaal uniek in Europa maken, ten voordele van andere maatregelen zoals glijdende werkuren en toegankelijke kinderopvang? 4 Ten slotte, kunnen we, om de vergrijzingsuitdaging aan te gaan, anders dan de logica van alle andere EU-lidstaten volgen? Langer leven moet ook bij ons, beter laat dan nooit, aanleiding geven tot langer werken. De themas zijn bekend, de analyses worden in dit zakboekje andermaal geduid, en de mogelijke beleidskeuzes worden ditmaal samengevat in vier denkkaders voor de toekomst. Zonder daarbij concrete maatregelen aan te reiken, wensen wij positieve en duurzame keuzes voor te leggen in plaats van de kop in het zand te steken. Dit om het debat over de te maken beleidskeuzes te voeden en aan te zwengelen. Het statistisch zakboekje is een werkstuk van het Sociaal departement en werd voorbereid door een expertswerkgroep1. Voor verdere vragen en suggesties tot verbetering kunt u terecht bij Klaas Soens (ks@vbo-feb.be), cordinator van dit zakboekje. Het zakboekje is gratis te verkrijgen in gedrukte versie (zie colofon), alsook terug te vinden op onze website www.vbo.be, onder de rubriek Publicaties / Cijfers en feiten. Wij wensen u veel leesplezier.
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Met vriendelijke groeten,

Pieter Timmermans, bestuurder-directeur-generaal van het VBO


1 Naast het Sociaal departement van het VBO zijn dit: Marc Blomme (Fedustria), Manou Doutrepont (FEVIA), Sbastien Procureur (Communicatiedepartement VBO) en Geert Vancronenburg (Economisch departement VBO).

Inhoud

DENKKADER 1: VAN LOONKOSTENONTSPORING NAAR JOBINTENSIEVE GROEI ........................................................ 6 - 7 Loonkosten stijgen sneller dan buurlanden ......................................................................................................... 8 Loonkostenontsporing loopt verder op ............................................................................................................... 9 Loonkostenontsporing vernietigt jobs ............................................................................................................... 10 DENKKADER 2: VAN KNELPUNT- NAAR PARTICIPATIE-ECONOMIE .............................................................................. 12 - 13 Technische studies springplank naar werk ......................................................................................................... 14 Belgische werkloosheidsuitkeringen weinig degressief .................................................................................... 15 Sterke daling langdurige werkloosheid sinds opvolging werklozen ................................................................. 16 DENKKADER 3: VAN VERLOFSTELSELS NAAR FLEXIBELE ARBEIDSTIJDEN ................................................................ 18 - 19 Verlofrechten voor gezinnen al zeer uitgebreid ................................................................................................ 20 Verloven bestendigen klassieke rolpatronen ..................................................................................................... 21 900 miljoen euro subsidies voor deeltijdse jobs ................................................................................................ 22 DENKKADER 4: VAN VERVROEGDE UITTREDE NAAR LANGER WERKEN .................................................................... 24 - 25 Instroom brugpensioen neemt verder toe ......................................................................................................... 26 Tijdskrediet bovenop brugpensioen .................................................................................................................. 27
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Langer leven, langer werken .............................................................................................................................. 28 KERNCIJFERS VOOR HET SOCIAALECONOMISCH OVERLEG Belgi .......................................................................................................................................................... 29 - 30 Eurozone ............................................................................................................................................................ 31

Denkkader 1: Van loonkostenontsporing naar jobintensieve groei Denkkader 2: Van knelpunt- naar participatie-economie Denkkader 3: Van verlofstelsels naar flexibele arbeidstijden Denkkader 4: Van vervroegde uittrede naar langer werken Kerncijfers voor het sociaaleconomisch overleg

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Van LoonkoSTEnonTSporIng

Een stijging

van de olieprijs doet de inflatie in Belgi, net als in andere landen, versnellen. Dit betekent dat het leven duurder wordt, wat de vraag naar compensatie via hogere lonen doet ontstaan. Deze loonaanpassing aan de levensduurte gebeurt in Belgi automatisch en direct, via het systeem van automatische loonindexering. Dit leidt tot onzekerheid bij de werkgevers de loonevolutie in het komende jaar kunnen zij maar bij benadering inschatten , maar ook tot ontsporende loonkosten, wanneer de inflatie hoger uitvalt dan voorzien. In andere landen wordt de loonkostenevolutie immers op voorhand voor een bepaalde periode onderhandeld en is deze evolutie zeker, los van lagere of hogere inflatie dan voorzien. In een volgende onderhandelingsronde wordt er mogelijk verder rekening gehouden met de inflatie van de voorbije periode. In Belgi wordt er daarentegen onderhandeld op

basis van de verwachte inflatie voor de komende periode, die sterk kan afwijken van de uiteindelijke, feitelijke inflatie. Voor diegenen met een sterke positie op de arbeidsmarkt, zij die een job hebben of goede competenties kunnen aanbieden op de arbeidsmarkt, zorgt de automatische indexering voor hogere lonen. Hierdoor wordt de koopkracht ondanks de aantrekkende inflatie gevrijwaard. Een behoud van koopkracht voor diegenen met een sterke positie op de arbeidsmarkt ondersteunt de consumptie. Een loonkostenontsporing daarentegen, bijvoorbeeld wanneer de Belgische loonkosten sterker toenemen dan in de buurlanden, geeft ook aanleiding tot een verslechtering van onze concurrentiepositie en een verlies aan jobs voor de outsiders op de arbeidsmarkt.

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

naar joBInTEnSIEVE groEI

Ook in 2011 hebben de aantrekkende wereldeconomie en de politieke onrust in het Midden-Oosten reeds voor een snellere stijging van de olieprijzen gezorgd dan op voorhand was verwacht. Er valt te vrezen dat onze concurrentiepositie hierdoor verder zal verslechteren. Via een studie en op basis hiervan een hervorming van ons huidig systeem van automatische loonindexering, moet het nochtans mogelijk zijn om de impact van een olieprijsschok op de Belgische loonkostenontwikkeling te beheersen en de aanpassingen aan dit systeem onder sociale partners vorm te geven. Hierdoor zou een meer evenwichtige loonkostenontwikkeling ontstaan, waardoor onze concurrentiepositie o.m. tegenover de buurlanden verbetert. Dit heeft een directe positieve impact op

het aantrekken van investeringen en het behouden en winnen van marktaandelen. Een evenwichtige loonkostenontwikkeling is een belangrijke vereiste indien we tegen 2020 inderdaad 73,2% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar aan het werk willen krijgen.2 Deze doelstelling, zon 570.000 bijkomende jobs, is om verschillende redenen van cruciaal belang. Niet alleen is ze broodnodig om de vergrijzingsuitdaging succesvol aan te gaan. Meer mensen aan het werk zal zich eveneens vertalen in een lagere armoedegraad.

REACTIE OP DIT DENKKADER? Geert Vancronenburg, adviseur Economisch departement gva@vbo-feb.be

2 Belgische doelstelling in het kader van de EU 2020-strategie. Bron: minister Milquet (15/04/2011), Een ambitieus Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) met voorrang voor de werkgelegenheid.

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

LoonkoSTEnonTSporIng

LOONKOSTEN STIJGEN SNELLER DAN BUURLANDEN


In zijn laatste rapport stelde de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) dat de Belgische loonkosten in de periode 2009-2010 voor de derde keer op rij sneller waren gestegen dan in onze drie buurlanden.3 Over de periode 1996-2010 is onze loonkostenhandicap nu al opgelopen tot maar liefst 3,9%. Dit komt bovenop de handicap van 8% die al vr 1996 was opgebouwd. Wegens deze vaststelling bereikten de sociale partners, na lang en intensief onderhandelen, in januari 2011 een ontwerpakkoord over een gematigde loonkostenontwikkeling voor de periode 2011-2012: in 2011 zou er geen marge bovenop de index zijn en in 2012 mochten de rele loonsverhogingen maximaal 0,3% bedragen. Omdat de inflatie als gevolg van de stijging van de olieprijs aan
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

het oplopen was (cf. infra), kwam de Groep van Tien eveneens overeen om een studie rond ons systeem van automatische indexering te maken. Meer bepaald zou er onderzocht worden hoe de impact van een olieprijsschok op de loonkostenontwikkeling gematigd zou kunnen worden. Daar het ontwerp van interprofessioneel akkoord (IPA) verworpen werd door de socialistische en liberale vakbonden,
105

heeft de federale regering conform de wet van 1996 op het concurrentievermogen het dossier naar zich toe getrokken. De regering bevestigde in haar bemiddelingsvoorstel dat er in 2011 geen enkele marge bovenop de index bestaat en dat deze in 2012 maximaal 0,3% van de loonkosten bedraagt.

3 Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (09/11/2010), Technisch Verslag november 2010.

104

103,9

103

102

101

Loonkostenhandicap van Belgi t.o.v. onze drie buurlanden (1996 = 100)


(Bron: CRB, Technisch Verslag 2010)

100

99 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010e

LoonkoSTEnonTSporIng

LOONKOSTENONTSPORING LOOPT VERDER OP


Wat eind 2010 gevreesd werd, lijkt in 2011 uit te komen. Als gevolg van de forse stijging van de olieprijs ligt de feitelijke inflatie aanzienlijk hoger dan verwacht ten tijde van de publicatie van het CRB-rapport in november 2010. Terwijl het Federaal Planbureau toen nog uitging van een gezondheidsindex van 1,9% in 2011, heeft het in mei 2011 zijn voorspelling opgetrokken naar 3%. De verwachte indexering in de privsector bedraagt hierdoor niet langer 3,9% voor de periode 2011-2012 (zoals in het CRB-rapport), maar is opgelopen tot maar liefst 5,5%. Rekening houdend met de in het CRB-rapport verwachte loonkostenevolutie in onze drie buurlanden, is de kans dan ook reel dat we vandaag aan de vooravond staan van een vierde loonkostenontsporing op rij. In tegenstelling tot het ontwerp van IPA en de aanbeveling van de Nationale Bank van Belgi blijft het evenwel nog steeds wachten op de broodnodige studie over de automatische loonindexering en haar perverse neveneffecten.

6% 5% 4% 3% 2%

5,5%
0,5%

3,9%
0,2% 1,8%

2,0%

3,0%

Verwachte indexering in de privsector in de periode 2011-2012


(Bron: CRB, FPB, OESO)

1% 0%

1,9%

Technisch verslag november 2010 Gezondheidsindex 2011 Gezondheidsindex 2012

Mei 2011 Overloopeffect

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

LoonkoSTEnonTSporIng

LOONKOSTENONTSPORING VERNIETIGT JOBS


De automatische indexering wordt door velen verdedigd als zeer sociaal en met niets dan voordelen. Voor diegenen die een sterke positie op de arbeidsmarkt hebben (de insiders), zal de automatische indexering er inderdaad voor zorgen dat hun koopkracht intact blijft. Indien dit echter gepaard gaat met een zoveelste loonkostenontsporing, dan zullen er echter ook jobs sneuvelen. Op basis van recente studies van het Federaal Planbureau4 en van de hoogleraren Abraham en Konings (K.U.Leuven)5 kunnen we stellen dat met elke 1% loonkostenontsporing, er zon 15.000 jobs verloren zullen gaan. Diegenen die hier het slachtoffer van zijn, zullen hun koopkracht dus niet gevrijwaard zien! Integendeel, zij zullen geconfronteerd worden met een forse koopkrachtvermindering. Daarnaast heeft ons systeem van automatische indexering nog andere nadelen. Zo leidt het tot een verslechtering van onze concurrentiepositie, wat weegt op onze exportprestatie. Het zorgt ook voor belangrijke tweede ronde-effecten, namelijk de inflatie stijgt, waardoor hogere loonkosten, waardoor hogere bedrijfskosten, waardoor hogere afzetprijzen, waardoor opnieuw een hogere inflatie. Ten slotte zetten loonkostenontsporingen de winstmarges van de ondernemingen onder druk, wat een negatieve impact heeft op de investeringen, ook deze in vorming en innovatie. Dus hoewel het systeem van automatische indexering individueel door de meeste werknemers als positief gepercipieerd zal worden, brengt het anderzijds de concurrentiekracht van de ondernemingen en de jobs van andere werknemers in gevaar.
4 Federaal Planbureau (mei 2010), Economische vooruitzichten 2010-2015. 5 F. Abraham & J. Konings (2010), Loonkosten, productiviteit en werkgelegenheid in een concurrentile internationale omgeving: een analyse met Belgische bedrijfsgegevens.

3,0% 2,5% 2,0% 27.830 18.385 8.940 0,5% 0,0% 2.000 41.730

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Verband tussen de evolutie van de loonkostenhandicap en de tewerkstelling wanneer men de loonkostenhandicap sinds 1996 afbouwt (in vgl. met wanneer men dit niet zou doen)
(Bron: Federaal Planbureau)

1,5% 1,0%

50.000 45.000 40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0

2012

2013

2014

2015

2020

Totale werkgelegenheid (rechterschaal) Loonkostenhandicap/uur, t.o.v. 3 buurlanden (linkerschaal)

10

Denkkader 1: Van loonkostenontsporing naar jobintensieve groei Denkkader 2: Van knelpunt- naar participatie-economie Denkkader 3: Van verlofstelsels naar flexibele arbeidstijden Denkkader 4: Van vervroegde uittrede naar langer werken Kerncijfers voor het sociaaleconomisch overleg

11

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Van knELpunTEconomIE

Sinds

een aantal jaren kampt de Belgische economie met een toenemend aantal knelpuntvacatures. De voornaamste redenen hiervoor zijn: (1) een gebrek aan uitstroom uit het onderwijs van technisch geschoolden (zowel op secundair, bachelor als master niveau), terwijl deze competenties juist zeer gegeerd zijn in de huidige kenniseconomie; (2) de combinatie van vergrijzing en ontgroening, wat ertoe leidt dat er vandaag heel veel werknemers de arbeidsmarkt verlaten, terwijl het aantal jonge intreders beperkter is. Dit leidt tot krapte op de arbeidsmarkt; (3) daarnaast zijn er ook heel wat knelpuntvacatures voor ongeschoolden, waar de loon- en arbeidsvoorwaarden blijkbaar te weinig verschillen van een vervangingsinkomen, wat leidt tot de zogenaamde werkloosheidsval. Het gevolg is een toenemend aantal knelpuntvacatures. Zelfs in het crisisjaar 2010 blijkt dat 1 op 4 bedrijven in de privsector vacatures heeft moeten stopzetten bij een gebrek aan kandidaten.6

Gezien de activering van werklozen vrij beperkt is in Belgi (weinig degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen + opvolging werklozen slechts na 15 of 21 maanden werkloosheid en beperkt tot de leeftijd van 50 jaar), is er van daaruit onvoldoende druk om bijvoorbeeld de vacatures waarvoor er geen of slechts een korte scholing vereist is, in te vullen. Veel van deze jobs worden in de praktijk ingevuld door buitenlanders (bv. uitvoerende arbeiders, bouw, dienstencheques,). Het gevolg is een opwaartse druk op de lonen n vacatures die niet ingevuld kunnen worden. Dit leidt zowel op micro- als op macroniveau tot een vertraging van de economische groei en minder jobs en welvaart. Na de hoge loonkosten in Belgi zijn de knelpuntvacatures de bezorgdheid nummer 2 van veel bedrijfsleiders geworden.

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

6 Bron: VBO, bevraging bij 563 werkgevers in februari 2011.

12

naar parTIcIpaTIE-EconomIE

Het probleem van de knelpunteconomie dient dus aan de basis en via een meersporenbeleid aangepakt te worden. Eerst en vooral moeten technische beroepen populairder gemaakt worden bij jongeren. Bedrijfsfederaties, maar ook onderwijs en studieadviescentra, hebben hier een belangrijke taak te vervullen. Daarnaast moet de arbeidsmarkt voor heel wat profielen (bv. uitvoerende arbeiders, bouw, onderzoekers, ingenieurs,) nog meer opengesteld worden voor buitenlanders. Arbeidsmigratie is geen bedreiging voor de eigen welvaart of de eigen werklozen. Beroepsactieve migranten zijn geen kosten, maar een opbrengst voor de sociale zekerheid en ingevulde jobs leiden tot groei en de creatie van nieuwe jobs. Gezien heel wat knelpuntvacatures geen diploma of ervaring vereisen, is arbeidsmarktgerichte scholing onvoldoende. Een activerend werkloosheidsbeleid, met degressieve en in de tijd beperkte werkloosheidsuitkeringen zoals in alle ons omringende landen (!), is essentieel om de arbeidsmarkt dynamischer en mobie-

ler te maken. Landen met een hoge werkzaamheidsgraad kennen een hoge mobiliteit op de arbeidsmarkt. Meer technische scholing, arbeidsmigratie en activering van werklozen zullen leiden tot meer ingevulde vacatures. Alleen al de activering van langdurig werklozen heeft op 6 jaar tijd geleid tot 70.000 langdurige werklozen minder in de groep die aan de opvolging van het zoekgedrag van werklozen door de RVA onderworpen is (langdurige werklozen tot 50 jaar). Het gevolg is meer economische groei en een hoge arbeidsparticipatie. Belgi bevindt zich met een werkzaamheidsgraad van 67,6% (20-64 jaar) nog ruim onder de EU 2020-doelstelling van 75% werkenden. REACTIE OP DIT DENKKADER? Bart Buysse, adjunct-directeur Sociaal departement bb@vbo-feb.be

13

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

knELpunTEconomIE

TECHNISCHE STUDIES SPRINGPLANK NAAR WERK


In de grafieken staan de knelpuntvacatures weergegeven die het meest voorkomen in respectievelijk het Vlaams (grafiek links) en het Waals Gewest (grafiek rechts). Zoals eerder gesteld, komen technische functies daarin vaak voor en dit op alle niveaus: zowel technici en monteurs uit technische en beroepsopleidingen als ingenieurs en informatici op hogeschool- en universitair niveau. Daarnaast zijn er ook heel wat vacante betrekkingen voor kortgeschoolden (schoonmaker7, callcenter operator,), commercile functies (vertegenwoordiger) en beroepen in de zorgsector. Uit een VBO-bevraging blijkt dat in het crisisjaar 2010 maar liefst 1 op 4 bedrijven uit de privsector vacatures heeft moeten stopzetten bij een gebrek aan kandidaten. De grootste problemen stellen zich in de bouwsector (1 op 2 bedrijven moest vacatures stopzetten), de groothandel (29%) en de productie (23%). Uit diverse studies blijkt dat een diploma nog steeds loont op de arbeidsmarkt: van de schoolverlaters met een bachelorof masterdiploma heeft 70% tot 90%
Schoonmaker Technicus Vertegenwoordiger

binnen het jaar werk gevonden. Van de geschoolden secundair onderwijs 60% tot 80% en van de ongekwalificeerde uitstroom 60% of minder.8
7 Wellicht speelt hier een duidelijk effect van het dienstenchequestelsel: in 2009 waren er bij de VDAB 13.759 vacatures voor particuliere schoonmakers, 5.299 voor professionele schoonmakers en 402 voor industrile schoonmakers. In het Waals Gewest is deze functie niet opgenomen in de lijst van meest voorkomende knelpuntvacatures. 8 VDAB (2010), Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen, 2008-2009. Le Forem (2010), Linsertion au travail des jeunes demandeurs demploi wallons sortis de lenseignement en 2009.

Verpleegkundige Callcenter operator Thuisverkoper Technicus bouw Technisch installateur Onderhoudstechnicus Vertegenwoordiger (diensten) Vertegenwoordiger (goederen) Kok Technisch monteur

[LInkS] Meest voorkomende

knelpuntvacatures bij de VDAB in het Vlaams Gewest


STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Leerkracht secundair onderwijs Informaticus Ingenieur Verpleegkundige Boekhouder Vrachtwagenbestuurder Kelner

(Bron: VDAB, Analyse Vacatures 2009, Knelpuntberoepen)

[rEchTS] Meest voorkomende

knelpuntvacatures bij de Forem in het Waals Gewest


(Bron: Forem, Dtection des mtiers et fonctions critiques en 2009)

14

4.000 8.000 12.000 16.000 20.000

500 1.000 1.500 2.000 2.500

knELpunTEconomIE

BELGISCHE WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN WEINIG DEGRESSIEF


De degressiviteit van de Belgische werkloosheidsuitkeringen d.i. het verschil tussen het hoogste uitkeringsniveau bij de aanvang van de werkloosheid en het laagste na een zekere werkloosheidsduur is vrij beperkt in Europees perspectief. De Europese Commissie en de OESO hebben voor 2 loonniveaus en 4 gezinstypes deze degressiviteit onderzocht. Hieruit blijkt dat de Belgische werklozen gemiddeld bij aanvang 71% van hun vroegere nettoloon ontvangen en tussen het tweede en vijfde jaar werkloosheid 65%. Dit is een degressiviteit van gemiddeld ongeveer 10% tegenover 40% in de EU-15! Andere landen compenseren deze sterkere degressiviteit die leidt tot meer activering vaak met bijstandsuitkeringen, huisvestingstoeslagen, enz., maar deze zijn gekoppeld aan een bestaansmiddelentoets en dus gericht naar de behartenswaardige gevallen. De hoge lasten op arbeid in Belgi verklaren waarom de vervangingsratio in netto termen (bv. initieel 71% van het laatste nettoloon) hoger uitvalt dan deze in bruto termen (bv. initieel 60% van het laatste brutoloon, met een maximum van 1.350 euro). Werkloosheidsuitkeringen worden immers voor maximaal 10,09% fiscaal belast, terwijl er van een gemiddeld brutoloon ongeveer 40% aan
90% 80% 70% 60% 50%
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

fiscale en parafiscale werknemerslasten afgehouden wordt.9 Meer degressiviteit is dus absoluut geen kwestie van mr middelen, maar van een betere besteding van de middelen!10 In geval van een beperking in de tijd en een sterkere degressiviteit zouden er eventueel meer middelen naar de initile werkloosheidsperiode kunnen gaan.
9 Bron: OESO, Taxing Wages 2009. 10 Belgi besteedt 3,3% van zijn bbp aan het werkloosheidsbeleid in ruime zin, dit is het hoogste percentage van alle OESO-landen (Bron: OESO, Employment Outlook 2010).

Netto werkloosheidsuitkering t.o.v. het vroegere nettoloon

71% 65%

40% 30% 20% 10% 0% BE AT Jaar 1 DK IE PT Jaar 2-5 DE FR FI

Evolutie van de netto vervangingsratio van de werkloosheidsuitkeringen, op 5 jaar tijd, gemiddelde voor 2 loonniveaus en 4 gezinstypes
(Bron: EC en OESO, 2011)

SE EU-15 UK

35%

63%

ES

NL

LU

EL

IT

15

knELpunTEconomIE

STERKE DALING LANGDURIGE WERKLOOSHEID SINDS OPVOLGING WERKLOZEN


De actieve begeleiding en opvolging van werklozen is een evidentie geworden in de Europese sociale modellen. De Europese Commissie beveelt een opvolging van de werklozen binnen het eerste jaar werkloosheid aan en binnen de 6 maanden voor jongeren. In Belgi is in 2004 een opvolgingsmaatregel ingevoerd, waarbij langdurige werklozen na 15 maanden (-25 jaar) of 21 maanden werkloosheid (+25 jaar) door de RVA worden opgeroepen om hun zoekinspanningen naar werk te evalueren. Dit beleid, dat voorlopig enkel geldt voor de werklozen tot 50 jaar, werpt duidelijk vruchten af. Over de economische cylci heen zijn er vandaag structureel 70.000 langdurige werklozen tot 50 jaar minder in de RVA-statistieken dan voor de maatregel in 2004.
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Door de sterke toename bij de 50-plussers, die niet aan deze maatregel onderworpen zijn, is de daling van de globale werkloosheid niet zo opvallend: vandaag zijn er 469.628 beschikbare werkzoekenden op de arbeidsmarkt (8,4% werkloosheidsgraad) tegenover 486.489 in 2004 (eveneens 8,4%). Wat tevens zorgen baart, zijn de nog steeds bestaande stelsels van vrijgestelde werklozen: 9.861

vrijgestelden om sociale en familiale redenen, 89.193 vrijgestelde oudere werklozen en 117.509 vrijgestelde bruggepensioneerden dienen niet beschikbaar te zijn voor een job. Zij vertegenwoordigen een kost aan de sociale zekerheid van 2,6 miljard euro, tegenover 4,3 miljard euro voor de beschikbare werkzoekenden.11
11 Bron: RVA (2011), Jaarverslag 2010.

225.000 200.000 175.000 150.000 125.000 100.000 75.000 50.000

194.396

Evolutie van de langdurige werkloosheid, in de groep -50 jaar en de groep +50 jaar
(Bron: RVA)

25.000 0 2004 2005 2006 2 jaar 2007 2008 2009 2010 Ouder dan 50 jaar, werkloos Jonger dan 50 jaar, werkloos 2 jaar

16

43.584

90.880 124.216

Denkkader 1: Van loonkostenontsporing naar jobintensieve groei Denkkader 2: Van knelpunt- naar participatie-economie Denkkader 3: Van verlofstelsels naar flexibele arbeidstijden Denkkader 4: Van vervroegde uittrede naar langer werken Kerncijfers voor het sociaaleconomisch overleg

17

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Van VErLoFSTELSELS

In de 20ste

eeuw is de toetreding van de vrouwen tot de arbeidsmarkt n van de opvallendste maatschappelijke transities gebleken. Waar er in 1960 slechts 29% van de vrouwen op arbeidsleeftijd aan het werk was, was dat in 1985 al 37% en vandaag 56%. Van een kostwinnersmodel zijn we gevolueerd naar een tweeverdienersmodel, met vaak een moeilijke combinatie tussen arbeid en gezin tot gevolg. De wetgever en ook de sociale partners hebben oplossingen voor deze uitdaging gezocht via de invoering van talrijke verlofrechten, zoals het ouderschapsverlof (1998), het tijdskrediet (2002), de landingsbanen (2005), enz. Dit heeft geleid tot een opeenstapeling van verlofstelsels: wie het goed aanpakt, kan vanaf zijn 40ste ononderbroken in voltijdse of deeltijdse verlofsystemen stappen tot aan zijn pensioen. Vooral de 1/5de onderbrekingen zijn daarbij populair. Deze eenzijdige verlofbenadering in combinatie met het feit dat we in Belgi een relatief lage werkzaamheidsgraad kennen 68% van de 20-64-jarigen is aan het werk,

tegenover 71% gemiddeld in Europa en 75% EU-doelstelling , geeft de nodige problemen. Er ontstaat een hogere werkdruk bij de collegas en in de knelpunteconomie van vandaag kan er niet zomaar een vervanger gevonden worden. Voor hogere profielen is het onbegonnen werk om voor 1 dag per week een vervanger te zoeken. Ook voor kritieke functies (bv. de kraanman op een bouwwerf) is dit verre van evident. Het gevolg zijn organisatorische problemen op de werkvloer, die jaar na jaar toenemen. Volgens een enqute van de Dublin Foundation wordt 61% van de Belgische ondernemingen geconfronteerd met personeelsleden op familiaal verlof over een periode van 3 jaar, tegenover 51% gemiddeld in Europa.12 Daarnaast zijn er de toenemende directe kosten voor de sociale zekerheid (1,3 miljard euro aan verlof in 2010)13 en zijn het vaak vrouwen die deze verlofrechten opnemen. Dit geeft aanleiding tot de bestendiging van de klassieke rolpatronen.

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

12 European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions (2007), Parental leave in European companies. 13 Indirect zijn de kosten voor de sociale zekerheid veel groter, omdat periodes van tijdskrediet in ruime mate gelijkgesteld worden met gewerkte periodes, voor de toegang tot en berekening van pensioen en brugpensioen.

18

naar FLEXIBELE arBEIdSTIjdEn

Het zou ook anders kunnen. Door de verlofrechten korter te maken (bv. een loopbaankrediet met een maximum) en flexibele arbeidstijden meer ingang te doen vinden op de werkvloer, zou er een moderne arbeidsorganisatie kunnen ontstaan met meer gelijke loopbaankansen voor mannen en vrouwen. Een goede omkadering door de overheid, via de uitbouw van beschikbare en betaalbare kinder- en naschoolse opvang, is daarbij van essentieel belang. De werkgever zou kunnen rekenen op werknemers die meer uren presteren, maar die tegelijk tevreden zijn over het evenwicht tussen arbeid en gezin. De werknemer zou flexibel kunnen inspelen op onverwachte problemen (bv. ziekte van een kind) en meer geevalueerd worden op basis van prestaties dan op basis van een 9-to-5 aanwezigheid op de werkvloer. Een bijkomend gevolg is een betere verdeling van de gezinslast. Kortere verloven met een hogere uitkering zullen meer vaders stimuleren om ervan gebruik te maken. Een meer genderneutrale

opname van de diverse verlofstelsels is zeker een aandachtspunt, maar overstijgt evenwel de relatie werknemer-werkgever. Een meer evenwichtige verdeling van gezins- en huishoudelijke taken moet kaderen binnen een ruimer maatschappelijk debat. Kortere verloven zullen leiden tot een hogere arbeidsparticipatie dan vandaag het geval is en een moderne welvaartsstaat. Iedereen die kan werken, draagt zijn steentje bij aan de gemeenschap, zodat een hoog niveau van sociale bescherming kan geboden worden aan wie vrijwillig of onvrijwillig een tijdje of voor langere tijd aan de kant moet blijven.

REACTIE OP DIT DENKKADER? Monica De Jonghe, adviseur Sociaal departement mjo@vbo-feb.be

19

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

VErLoFSTELSELS

VERLOFRECHTEN VOOR GEZINNEN AL ZEER UITGEBREID


Het VBO heeft de verschillende familiale verlofstelsels zoals moeder- en ouderschapsverlof, betaalde loopbaanonderbreking om familiale redenen, bestudeerd voor 6 EU-lidstaten, namelijk Belgi en de buurlanden en de vaak geciteerde voorbeeldlanden op dit vlak Denemarken en Zweden. Uit deze studie blijkt dat Belgi de meest uitgebreide familiale verlofrechten in de tijd kent van heel Europa. Een Belgisch koppel met 2 kinderen heeft maximaal recht op 30 weken moederschapsverlof, 20 dagen vaderschapsverlof, 12 maanden ouderschapsverlof (voltijds of pro rata deeltijds), 2 jaar voltijds tijdskrediet (excl. sectorale uitbreidingen) en 10 jaar 1/5 tijdskrediet (2 jaar in voltijdse equivalenten, excl. het recht op 1/2 of 1/5 tijdskrediet vanaf 50 jaar). Dit is samen bijna 6 jaar dat de beide partners samen niet beschikbaar zijn voor hun werkgevers. Zweden doet bijna even goed, maar daar is het recht op betaalde loopbaanonderbreking veel beperkter dan in Belgi. Er blijkt een trade off te bestaan tussen de duur en de uitkering van de verlofstelsels. Zo maakte Duitsland bijvoorbeeld de overgang van een lang moederschapsverlof met een forfaitaire basisuitkering (tot 2 jaar) naar een korter ouderschapsverlof, maar met een hogere, loongerelateerde uitkering. Belgi en Frankrijk behoren tot de klassieke landen, met lange verloven met een relatief lage uitkering. Nederland, Duitsland en Denemarken kennen kortere verloven, wat de loopbaankansen van vrouwen zou bevorderen (cf. infra).

70 60
Aantal maanden

5j 8m 5j 3m 4j 8m

50 40

3j 3m 30 20 1j 6m 10 0 Belgi Zweden Frankrijk Denemarken Duitsland Nederland EU (min. duur) 2j 10m 2j 8m

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Geheel van mogelijke familiale verlofstelsels in Europa, voor een koppel met 2 kinderen, excl. stelsels voor 50+
(Bron: VBO-analyse)

Vergoede loopbaanonderbreking om familiale redenen, excl. 50+ (in VTE) Ouderschapsverlof Moeder-/vaderschapsverlof

20

VErLoFSTELSELS

VERLOVEN BESTENDIGEN KLASSIEKE ROLPATRONEN


Heel wat verlofstelsels werden ingevoerd en uitgebreid met het oog op een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen. In de voorbije 10 jaar is de werkzaamheidsgraad van vrouwen met 5,6 procentpunten toegenomen tot 61,6%, tegenover met 6,9 procentpunten tot 61,7% in de eurozone. We doen het hier dus niet beter dan gemiddeld in Europa. De vele verlofstelsels in Belgi bestendigen de klassieke rolpatronen (2/3 opname door vrouwen en 1/3 door mannen) en zorgen op die manier dus niet voor genderneutrale arbeids- en loopbaankansen. In een studie van de ULB over verlofstelsels in Europa wordt onder meer geconcludeerd dat het essentieel is dat het zwangerschaps- en ouderschapsverlof geen te lange duur hebben, om de nadelen die vrouwen hierdoor op de arbeidsmarkt ondergaan zo klein mogelijk te maken.14 De onderzoekers stellen ook nog dat de overheden hun inspanningen niet alleen moeten toespitsen op de beroeps-, maar ook op de gezinssfeer. De gelijkheid tussen mannen en vrouwen kan enkel terrein winnen als men werkt aan een billijke verdeling van de huishoudelijke en ouderlijke taken terwijl vrouwen en mannen tegelijk hetzelfde statuut in de tewerkstelling wordt gewaarborgd.
14 Bron: D. Meulders, G. Amerijckx en L. Maron (2009), Beleid ter bevordering van de werkzaamheid van ouders en sociale insluiting, PEPSI-rapport, ULB, Dulbea.

Moeder-/vaderschapsverlof (2009)

40% 60%

Mannen Vrouwen

Werkverwijdering tijdens zwangerschap en borstvoedingsverlof (2009)

100% 27% 73% 28% 72% 23% 77% 35% 65%


0 20.000 40.000 60.000 80.000 100.000 120.000 140.000

Ouderschapsverlof

Verdeling van de diverse verlofstelsels naar geslacht, in 2010


(Bron: RVA, FOD Sociale Zekerheid)

Voltijdse loopbaanonderbreking/ tijdskrediet

Deeltijdse loopbaanonderbreking/ tijdskrediet

21

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Zorg-/palliatief verlof

VErLoFSTELSELS

900 MILJOEN EURO SUBSIDIES VOOR DEELTIJDSE JOBS


In de grafiek wordt andermaal gellustreerd dat er vandaag reeds heel wat middelen uitgaan naar een betere verzoening tussen arbeids- en gezinsleven via de voltijdse en deeltijdse onderbrekingen van de loopbaan: 1,3 miljard euro, waarvan 660 mio euro aan voltijdse en 650 mio euro aan deeltijdse uitkeringen.15 Indien we bij alle deeltijdse familiale verlofstelsels het budget aan inkomensgarantie-uitkeringen voor deeltijdse werknemers16 tellen, dan komen we op 885 mio euro aan RVA-toeslagen om het deeltijds werken aan te moedigen.17 Dit gaat over bijna 300.000 deeltijdse jobs of ongeveer 1/4 van alle deeltijdse jobs in Belgi. Wellicht zijn we met deze massale subsidiring van deeltijds werk andermaal uniek in Europa en de wereld!18 Vooral de 1/5 onderbrekingen zijn populair: voor het tijdskrediet gaat dit over 65% van alle onderbrekers. Juist daar speelt een duidelijke verlofval: 4/5 werken is nagenoeg even lonend als voltijds werken.19
15 Zonder rekening te houden met de kosten ten gevolge van gelijkstellingen voor pensioen en brugpensioen. 16 Dit zijn werknemers die, bij gebrek aan een voltijdse job in de onderneming, deeltijds aan het werk zijn, met een aanvullende uitkering van de RVA. 17 Daarbij komen nog ca. 36 mio euro aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en deeltijdarbeid door de Vlaamse overheid (bron: www.werk.be). 18 Zo is Belgi ook wereldkampioen inzake lasten op arbeid en inzake de onbeperkte duur van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd. 19 Zie hiervoor het VBO Statistisch zakboekje 2010, p. 26.

Moederschapsverlof

425 mio

Vaderschapsverlof Werkverwijdering tijdens zwangerschap/ borstvoedingspauzes Tijdskrediet

36 mio

66 mio

47 mio 370 mio 26 mio 175 mio 60 mio 105 mio

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Loopbaanonderbreking

Uitgaven sociale zekerheid voor loopbaanonderbreking en ondersteuning van deeltijdse jobs


(Bron: RVA, FOD Sociale Zekerheid)

Thematische verloven Inkomensgarantie-uitkering voor deeltijdse werknemers

235 mio

Voltijdse uitkering

Deeltijdse uitkering

22

Denkkader 1: Van loonkostenontsporing naar jobintensieve groei Denkkader 2: Van knelpunt- naar participatie-economie Denkkader 3: Van verlofstelsels naar flexibele arbeidstijden Denkkader 4: Van vervroegde uittrede naar langer werken Kerncijfers voor het sociaaleconomisch overleg

23

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Van VErVroEgdE uITTrEdE

steeds langer. Wie vandaag zijn pensioen aanvangt, zal gemiddeld 83 jaar worden, tegenover 80 jaar in 1990 en 77 jaar in 1970.20 We studeren ook langer. Steeds meer jongeren vatten hogere studies aan en treden later toe tot de arbeidsmarkt.

We leven

De leeftijd voor vervroegd pensioen bedraagt echter al 60 jaar bij de mannen sinds de jaren 1940 en sinds de jaren 1950 ook bij de vrouwen. Daarbij komen de brugpensioenen, vaak op nog jongere leeftijd, die nog steeds verder blijven aangroeien. Sinds 2010 zijn er meer mensen die de arbeidsmarkt verlaten (de babyboomgeneratie) dan dat er jongeren zijn die de arbeidsmarkt betreden (minder geboortes). Onze te korte loopbanen doorbreken het piramidale evenwicht tussen de actieven aan de basis, zij die bijdragen aan de sociale zekerheid en de schatkist, en de inactieven aan de top, zij die kosten aan de sociale zekerheid.

Twee begrotingsposten die, mede door de vergrijzing van de bevolking en onze korte loopbanen, sterk toenemen, zijn de gezondheidszorg (+37% nominaal tussen 2005 en 2009) en de pensioenen (+24% nominaal tussen 2005 en 2009).21 Daarentegen groeit de bevolking op arbeidsleeftijd, zij die belastingen en sociale bijdragen kunnen betalen, minder dan voorheen en zou ze vanaf 2020 beginnen afnemen. Bij een ongewijzigd beleid gaan we dus vandaag reeds en niet morgen naar een hogere schuld en/of hogere belastingen. Er is een maatschappelijke consensus over een derde weg, namelijk langer werken, alleen blijven effectieve maatregelen uit.

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

20 Bron: OECD, Pensions at a Glance 2011. Het gaat hier om de levensverwachting op pensioengerechtigde leeftijd, die hoger ligt dan de levensverwachting bij de geboorte. 21 Bron: FOD Sociale Zekerheid (2011), VadeMecum van de financile en statistische gegevens over de sociale bescherming in Belgi 2011.

24

naar LangEr WErkEn

Langer leven zou dus ook kunnen en moeten gepaard gaan met langer werken. Dit is een tendens waaraan geen enkele Europese lidstaat ontsnapt. In Belgi is momenteel nog 37% van de 55-plussers aan het werk, tegenover 46% gemiddeld in Europa, 58% in Duitsland en Denemarken en 71% in Zweden. Landen met veel werkenden slagen erin hun model van sociale bescherming te vrijwaren, zonder de werkende generatie met extra belastingen op te zadelen. De belastingdruk op een alleenstaande werknemer is niet toevallig nergens ter wereld hoger dan in Belgi: 55% belastingen22 tegenover 45% netto. In Duitsland bedraagt dit belastingpercentage 49%, in Denemarken 42% en in Zweden 47%.23 Een lagere belastingdruk leidt nochtans direct tot lagere loonkosten en meer groei en jobs. Het gevolg zou een hoge arbeidsparticipatie zijn, met een efficinte besteding van socialezekerheidsmiddelen voor zij die het

echt nodig hebben. In plaats van vandaag soms relatief weinig te geven aan velen, zouden we meer moeten geven aan weinigen. Met een hogere werkzaamheidsgraad dan vandaag het geval is, wordt de taart groter en kunnen de pensioenen veiliggesteld of zelfs verhoogd worden. Pas dan zal Belgi een voorbeeldige leerling zijn in de Europese klas.
22 Sociale werknemers- en werkgeversbijdragen + personenbelasting, tegenover de totale loonkosten. Dus exclusief andere sociale lasten als bijdragen aan fondsen voor bestaanszekerheid, 23 Bron: OECD (2010), Taxing wages 2009.

REACTIE OP DIT DENKKADER? BRUGPENSIOEN: Annick Hellebuyck, adviseur Sociaal departement ah@vbo-feb.be
PENSIOEN: Bernadette Adnet, eerste adviseur Sociaal departement ba@vbo-feb.be

25

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

VErVroEgdE uITTrEdE

INSTROOM BRUGPENSIOEN NEEMT VERDER TOE


Over het brugpensioen verschijnen de laatste tijd nogal wat hoeracijfers die zouden moeten aantonen dat het Generatiepact van 2005 overtuigende resultaten boekt:
- zo is het aantal vijftigers in brugpensioen tussen 2005 en 2010 gedaald van 49.447 tot 36.409. Wat hierbij evenwel niet gezegd wordt, is dat er daarnaast in het nieuwe statuut van beschikbare bruggepensioneerden ondertussen 2.812 gerechtigden zitten, die vaak vijftigers zijn, maar nauwelijks geactiveerd worden; - aangezien er 81.477 zestigers in brugpensioen zijn (incl. beschikbare bruggepensioneerden), zullen die de komende 5 jaar uit het stelsel stromen en zouden we naar een afname van het brugpensioen gaan. De volledigheid van de cijfers (telkens geheel van vrijgestelde en beschikbare voltijdse bruggepensioneerden) geeft evenwel een ander beeld: - het aantal bruggepensioneerden ligt in 2010 met 120.321 gerechtigden 10% hoger dan in 2005; - het budget voor brugpensioen ten laste van de sociale zekerheid ligt in 2010 met 1,6 miljard euro 27% hoger dan in 2005 (nominale toename); - de instroom op jaarbasis ligt in 2010 met 17.310 nieuwe gerechtigden 23% hoger dan in 2005; - de netto aangroei (instroom uitstroom) ligt in 2010 met 611 hoger dan in 2005 (netto afname); - in de komende 5 jaar zullen er 81.477 brug18.000 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000

gepensioneerden uitstromen, maar bij gelijkblijvend beleid zullen er ook ongeveer 81.106 nieuwe gerechtigden instromen.24

Uit bovenstaande cijfers kunnen we dus niet anders dan besluiten dat de talrijke maatregelen in het Generatiepact slechts voor een beperkte mentaliteitsverandering hebben gezorgd (bv. hogere gemiddelde brugpensioenleeftijd), maar dat deze dringend verscherpt en effectiever gemaakt moeten worden.
24 Dit was de instroom in de periode 2006-2010.

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

Jaarlijkse in- en uitstroom voltijds brugpensioenstelsel (incl. brugpensioen na tewerkstellingscel)


(Bron: RVA)

Aantal personen

6.000 Instroom Uitstroom

2005 14.055 14.632

2006 14.571 10.790

2007 15.089 13.607

2008 16.695 15.406

2009 17.441 13.150

2010 (e) 17.310 16.699

26

VErVroEgdE uITTrEdE

TIJDSKREDIET BOVENOP BRUGPENSIOEN


De invoering van het tijdskrediet in 2002 en de zogenaamde landingsbanen (1/2 of 1/5 arbeidsduurvermindering voor 50-plussers met een RVA-uitkering) in 2005 hadden als doelstelling een meer ontspannen, maar langere loopbaan. Uit de grafiek blijkt het tegendeel: - tussen 56 en 60 jaar daalt het aantal mensen in een landingsbaan met bijna 75%. Er wordt nauwelijks na 60 jaar doorgewerkt; - na 60 jaar zijn er nog maar 9.270 personen in een landingsbaan, tegenover 81.477 bruggepensioneerden ouder dan 60 jaar; - het brugpensioen verdrievoudigt tussen 56 en 60 jaar. Na de vaststelling dat het brugpensioen is blijven bestaan, moeten we nu vaststellen dat het tijdskrediet er bovenop is gekomen met een budget van 461 mio euro (RVA-verloven en -arbeidsduurverminderingen voor 50-plussers) of 59% van het totale budget van de RVA-verloven. Het feit dat de loopbanen nauwelijks langer geworden zijn, maakt dat er geen sprake is van meer inkomsten voor de sociale zekerheid, maar dat er in tegendeel een verdere verhoging van de uitgaven heeft plaatsgevonden. De enige manier om dit tegen te gaan, is werknemers individueel te responsabiliseren voor hun loopbaankeuzes: meer onderbreken zou dan moeten leiden tot ofwel minder opgebouwde pensioenrechten, ofwel langer aan de slag blijven.

18.000

14.000 12.000 10.000 8.000

4.655

12.545

16.000

15.171

4.000

50-plussers in tijdskrediet en loopbaanonderbreking vs. brugpensioen


(Bron: RVA)

2.000 0 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 jaar
Tijdskrediet/loopbaanonderbreking 50+ (2009) Brugpensioen (2010)

3.425

6.000

27

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

VErVroEgdE uITTrEdE

LANGER LEVEN, LANGER WERKEN


In de voorbije 50 jaar is de levensverBelgi kent hiermee, samen met Frankrijk, wachting op pensioengerechtigde leefLuxemburg en Oostenrijk, de langste tijd in Belgi met 6,6 jaar toegenomen. pensioenen van Europa. Wie pleit voor In de komende 40 jaar wordt er een verhogere pensioenen zonder tegelijk te dere toename met 3,8 jaar verwacht. In pleiten voor langere loopbanen, brengt de voorbije 50 jaar is de minimale leeftijd de financiering van de pensioenen in voor vervroegd pensioen bij de mannen gevaar. evenwel ongewijzigd op 60 jaar en de De effectieve mannelijke uittredeleefwettelijke pensioenleeftijd op 65 jaar tijd in Belgi bedraagt 59,1 jaar (+0,6 gebleven. jaar tegenover 2000) tegenover 62 jaar Dit maakt dat er in Belgi, anno 2010, in Europa. Een verhoging van de effeceen periode van 22,4 jaar (brug)pensioen gefinancierd dient te worden, tegenover gemiddeld 18,5 jaar in Europa. 85
80 75

tieve uittredeleeftijd met 3 jaar in Belgi zou de kosten van de vergrijzing kunnen beperken van 3,7% tot 2,3% van het bbp tegen 2030.25
25 Bron: Hoge Raad van Financin, Studiecommissie voor de vergrijzing (2010), Jaarlijks verslag, juni 2010.

67

66

66

70 65
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

64

64

63

62

62

62

62

62

62

62

62

62

61

60

60

59

59

55

Effectieve uittredeleeftijd mannen en levensverwachting op 65 jaar, in 2010


(Bron: OESO, Pensions at a Glance 2011)

50 45 PT EE SE DK UK IE NL CZ SI EU-21 EL FI DE ES PL IT HU SK BE FR AT LU Effectieve uittredeleeftijd, mannen Levensverwachting op 65 jaar, mannen

28

57

60

59

kErncIjFErS Voor hET SocIaaLEconomISch oVErLEg


BELGI LONEN (Bronnen: Eurostat, crB.)
INDICATOR 2000 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Bbp-groei productiviteit nominale loonkostengroei per eenheid product nominale loonkostengroei uurlonen Belgi nominale loonkostengroei uurlonen - buurlanden WERK (Bronnen: Eurostat, rSZ. n.b.: niet beschikbaar)
INDICATOR

3,7% 1,6% 0,4% 1,7% 3,4%


2000

1,7% 0,3% 1,5% 1,6% 1,5%


2005

2,7% 1,5% 1,8% 3,4% 2,3%


2006

2,9% 1,3% 2,1% 3,7% 2,2%


2007

1,0% -0,7% 4,4% 3,2% 2,6%


2008

-2,8% -2,4% 4,3% 2,8% 2,1%


2009

2,1% 2,2% -0,5% 1,1% 1,3%


2010

Werkzaamheidsgraad 20-64 jaar (Eu 2020 = 75%) Bij de vrouwen Bij de mannen Werkzaamheidsgraad 55-64 jaar deeltijds werk Bij de vrouwen Bij de mannen contracten bepaalde duur (incl. interim) Loontrekkende tewerkstelling privsector (30 juni) Industrie Bouw diensten Social profit Loontrekkende tewerkstelling publieke sector (30 juni) Zelfstandigen (Eurostat) Werkgevers privsector met personeel (30 juni)
INDICATOR

65,8% 66,5% 66,5% 67,7% 68,0% 67,1% 67,6% 56,0% 58,6% 58,8% 60,3% 61,3% 61,0% 61,6% 75,5% 74,3% 74,0% 75,0% 74,7% 73,2% 73,5% 26,3% 31,8% 32,0% 34,4% 34,5% 35,3% 37,3% 18,9% 22,0% 22,2% 22,1% 22,6% 23,4% 24,0% 37,4% 40,5% 41,1% 40,6% 40,9% 41,5% 42,3% 5,5% 7,6% 7,4% 7,5% 7,9% 8,6% 9,0% 9,1% 8,9% 8,7% 8,6% 8,3% 8,2% 8,1% 2.301.922 2.468.485 2.507.803 2.570.621 2.639.287 2.607.908 2.637.261 668.139 620.450 614.290 608.682 599.572 573.995 556.019 182.889 190.110 198.330 204.876 211.461 210.572 211.757 1.097.303 1.214.933 1.240.062 1.287.992 1.323.684 1.294.112 1.356.858 353.591 442.992 455.121 469.071 504.570 529.229 512.627 725.780 731.185 730.747 721.588 727.941 734.192 736.559 702.639 694.054 698.058 705.019 718.221 720.090 n.b. 215.136 216.200 219.218 221.048 220.454 220.857
2000 2005 2006 2007 2008 2009 2010
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

WERKLOOSHEID (Bronnen: Eurostat, rSZ. n.b.: niet beschikbaar) Werkloosheidsgraad Langdurige werkloosheidsgraad ( 2j) Werkzoekenden na voltijdse job na studies 6,9% 3,7% 385.222 250.927 107.591 8,5% 4,4% 500.770 337.450 132.269 8,3% 4,2% 490.175 33.586 126.010 7,5% 3,8% 458.378 312.635 116.452 7,0% 3,3% 432.498 295.443 108.403 7,9% 3,5% 464.031 324.178 109.942 8,3% 4,1% 469.628 328.458 109.967

29

kErncIjFErS Voor hET SocIaaLEconomISch oVErLEg


na deeltijdse job Beschikbare bruggepensioneerden Vrijgestelde werklozen oudere werklozen Sociale/familiale redenen Bruggepensioneerden ongekwalificeerde schoolverlaters (Eu 2020: 10%) jongeren met hogere scholing (Eu 2020: 40%)
INDICATOR

26.704 264.624 140.763 9.383 114.478 13,8% 35,2%


2000

31.051 241.655 125.683 6.954 109.018 12,9% 39,1%


2005

30.579 236.488 116.169 9.250 111.069 12,6% 41,4%


2006

29.252 39 232.285 107.939 10.767 113.579 12,1% 41,5%


2007

27.456 1.196 226.092 100.844 11.097 114.151 12,0% 42,9%


2008

27.935 1.976 221.093 94.801 10.740 115.552 11,1% 42,0%


2009

28.391 2.812 216.563 89.193 9.861 117.509 n.b. n.b.


2010

ARBEIDSORGANISATIE (Bronnen: rVa, oESo, Securex. n.b.: niet beschikbaar) rVa-verloven Voltijds tijdskrediet deeltijds tijdskrediet Voltijdse loopb.ond. deeltijdse loopb.ond. Voltijdse thematische verloven deeltijdse thematische verloven jaarlijkse arbeidsduur loontrekkenden absentesme (0-1 maand)
INDICATOR

97.295 21.786 65.968 5.926 3.615 1.422 2000

194.848 12.884 76.131 9.014 65.296 7.083 24.440 1.450 1,99%


2005

210.960 12.268 89.896 8.859 63.466 7.700 28.771 1.454 1,99%


2006

223.319 11.452 100.216 8.447 63.334 8.171 31.699 1.454 2,13%


2007

235.680 10.332 108.526 8.028 64.358 8.681 35.755 1.469 2,19%


2008

252.429 9.006 118.740 7.029 65.220 9.319 43.116 1.453 2,26%


2009

265.575 8.397 123.922 6.326 65.882 9.962 51.086 n.b. n.b.


2010

SOCIALE ZEKERHEID (Bronnen: Eurostat, oESo, Fod Sociale zekerheid, rVa. n.b.: niet beschikbaar) armoederisico Working poor Inactiviteitsgraad (20-64j) Effect. uittredeleeftijd m Effect. uittredeleeftijd V Budget pensioenen Budget gezondheidszorg Budget brugpensioenen Budget rVa-verloven Budget werklozen (excl. brugpensioen) Inkomsten uit sociale bijdragen Inkomsten uit algemene middelen 58,5 57,1 13,9% 3,9% 30,9% 58,7 57,5 24.561 16.173 1.254 552 6.395 33.486 12.369 14,5% 4,1% 30,5% 59,0 57,8 25.668 17.735 1.297 606 6.364 34.400 13.146 14,6% 4,3% 29,7% 59,6 58,7 26.761 18.873 1.374 645 6.088 36.322 13.987 13,9% 4,8% 28,2% 59,8 58,6 28.858 20.703 1.435 703 6.179 38.392 15.042 14,0% 4,6% 30,1% 2 59,1 59,1 30.463 22.128 1.507 747 7.269 39.156 15.111 n.b. n.b. 7,0% n.b. n.b. n.b. n.b. 1.591 782 7.259 n.b. n.b.

30

STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

kErncIjFErS Voor hET SocIaaLEconomISch oVErLEg


EUROZONE LONEN (Bron: Eurostat)
INDICATOR 2000 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Bbp-groei productiviteit nominale loonkostengroei per eenheid product WERK (Bron: Eurostat)
INDICATOR

3,9% 2,3% 3,5%


2000

2,0% 1,0% 1,6%


2005

3,2% 1,5% 1,1%


2006

2,9% 1,1% 2,1%


2007

0,7% -0,2% 0,9%


2008

-4,2% -2,4% 1,2%


2009

1,0% 2,0% 0,2%


2010

Werkzaamheidsgraad 20-64 jaar (Eu 2020 = 75%) Bij de vrouwen Bij de mannen Werkzaamheidsgraad 55-64 jaar deeltijds werk Bij de vrouwen Bij de mannen contracten bepaalde duur (incl. interim) WERKLOOSHEID (Bron: Eurostat)
INDICATOR

65,5% 54,8% 76,4% 34,0% 15,7% 30,0% 5,4% 15,0%


2000

68,0% 59,4% 76,7% 40,4% 18,6% 33,7% 6,9% 16,0%


2005

69,0% 60,5% 77,5% 41,7% 19,1% 34,3% 7,3% 16,7%


2006

70,0% 61,7% 78,3% 43,2% 19,3% 34,5% 7,4% 16,6%


2007

70,4% 62,5% 78,2% 44,3% 19,4% 34,4% 7,5% 16,3%


2008

69,0% 62,1% 75,9% 45,1% 20,0% 34,8% 8,0% 15,4%


2009

68,4% 61,7% 75,2% 45,8% 20,4% 35,1% 8,4% 15,6%


2010

Werkloosheidsgraad Langdurige werkloosheidsgraad ( 2j) ongekwalificeerde schoolverlaters (Eu 2020: 10%) jongeren met hogere scholing (Eu 2020: 40%) ARBEIDSORGANISATIE (Bron: oESo)
INDICATOR

8,5% 4,1% 19,6% 23,3%


2000

9,0% 4,1% 17,6% 29,0%


2005

8,4% 3,9% 17,4% 29,7%


2006

7,5% 3,3% 16,8% 30,8%


2007

7,5% 3,0% 16,5% 31,5%


2008

9,5% 3,4% 15,9% 32,3%


2009

10,0% 4,3% n.b. n.b.


2010

jaarlijkse arbeidsduur loontrekkenden (EZ-11) SOCIALE ZEKERHEID (Bronnen: Eurostat, oESo)


INDICATOR

1.559
2000

1.534
2005

1.533
2006

1.525
2007

1.533
2008

1.509
2009

n.b.
2010
STATISTISCH ZAKBOEKJE VBO

armoederisico Working poor Inactiviteitsgraad (20-64j) Effect. uittredeleeftijd m Effect. uittredeleeftijd V

61,3 60,1

14,5% 7,3% 23,5% 61,3 60,6

14,8% 7,3% 22,3% 61,5 60,9

15,5% 8,0% 22,4% 61,7 60,7

14,9% 8,0% 22,1% 61,8 60,9

14,9% 8,1% 21,5% 61,8 60,4

n.b. n.b. 21,6% n.b. n.b.

31

Verbond van Belgische ondernemingen vzw ravensteinstraat 4 1000 Brussel T + 32 2 515 08 11 F + 32 2 515 09 99 www.vbo.be

You might also like