Professional Documents
Culture Documents
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 3
Personengevaar
Het is de stroom die door een lichaam vloeit die bepalend is voor lichamelijke
schade. De gevaarzone ligt al bij kleine stromen. De hoeveelheid stroom die door
het lichaam stroomt is afhl van de spanningswaarde die over het lichaam zal
staan (wet van ohm), er zal gelden:
Umens = Rmens ∙ I
Met Rmens ongeveer 1000-3000Ω, dit zal afhl zijn van het pad die de stroom
aflegt in de mens. Het gevaarlijkste pad is met 2 handen vasthouden waardoor
stroom door het hart gaat. Ook afhl van heel wat parameters.
De hoeveelheid stroom die door een lichaam loopt is moeilijk te berekenen want
het is afhl van heel wat parameters, zoals vochtigheid, schoeisel,…. Daarom zal
men gebruik maken van de contactspanning die onafhl is van al deze parameters.
Per contactspanning wordt een maximale tijd gedefinieerd dat de spanning over
het lichaam kan staan zonder schade tot gevolg te hebben, dit is de relatieve
conventionele grensspanning.
Opm. wisselspanning zal gevaarlijker zijn dan gelijkspanning met een identieke
waarde door de aanwezigheid van de frequentiecomponent.
Stel 100V , dan 0,3s bij droog en 0,2s bij nat bij aanraking zonder schade. Bij
nat is de tijd korter omdat er betere geleiding zal zijn in vgl met droog.
(zie samenvatting)
Soorten beveiliging
Er bestaan 3 types van beveiliging:
- Zekering = smelten bij een te grote spanning, door het doorsmelten is het
circuit onderbroken. Moet steeds vervangen worden na doorsmelten.
- Automaat = is het meest gebruikt, systeem gewoon in- en uitschakelen dus
moet niet vervangen worden.
- Differentieelschakelaar = zal foutstromen detecteren en dus geen
overstromen en kortsluitstromen. (zie samenvatting)
Opm. thermische beveiliging werkt niet voor kortsluiting, wel voor overbelasting.
Uitschakelcurven vermogenautomaat
De karakteristiek van modulaire automaat bestaat uit 2 belangrijke gebieden:
- B-karakteristiek:
o Ten vroegste magnetische uitschakeling vanaf 3∙I n
o Zekere magnetische vanaf 5∙In
o Gebruikt bij kleine start- of inschakelstromen zoals boilers,
elektrische verwarming,…
- C-karakteristiek:
o Ten vroegste magnetische uitschakeling vanaf 5∙I n
o Zekere magnetische vanaf 10∙In
o Gebruikt bij middelgrote start- of inschakelstromen zoals
verlichting, wasmachine, ijskast,…
- D-karakteristiek:
o Ten vroegste magnetische uitschakeling vanaf 10∙I n
o Zekere magnetische vanaf 20∙In
o Gebruikt bij grote start- of inschakelstromen zoals
transformatoren, lasposten, motoren,…
(zie samenvatting)
Bij inschakelen van machine treedt een startstroom op, dit is een piek die zeer
groot is en mag niet uitgeschakeld worden, daarom bij dit soort machines
gebruik van type D. De startstroom moet kleiner zijn dan 10∙I n zodat de
automaat zeker niet uitgeschakeld bij het starten van het toestel.
Bedrijfsstroom Ib < In
Bij ontwerpen steeds starten met type B, indien nodig klasse hoger gaan.
Vb. dia 8
Belangrijke automaateigenschappen
Onderbrekingsvermogen = maximale stroom die de automaat mag/kan
onderbreken, wordt opgegeven per lijnspanning. Men onderscheidt:
De Ics heeft de stroom die zegt dat er geen schade optreedt als de automaat
zeer snel in- en uitschakelt.
Nominale stroom In = tot en met deze stroom zal de automaat nooit uitschakelen
(zie samenvatting)
Als er door kortsluiting of overbelasting een te hoge stroom loopt, dan smelt de
smeltdraad van de veiligheid en wordt de stroomkring onderbroken. Hierdoor
voorkomt men dat door warmteontwikkeling schade aan bedrading of ander
plaats kan optreden of er zelfs brand kan ontstaan.
Deze kortsluitingsstroom kan, evt. tijdelijk, extreem hoog zijn. Volgens de wet
van Ohm zal de spanning van de spanningsbron gedeeld worden door de
weerstand van het kortsluitcircuit. Deze weerstand is deze van koper, die klein
is waardoor het resultaat van de stroom extreem hoog is.
Type smeltzekeringen
De smeltzekering heeft 5 typen: FF, F, M, T, TT waarbij elk type gedefinieerd
is volgens de tijd nodig om 10xIn uit te schakelen. Daarnaast zijn er 4 typen van
uitschakelkarakteristieken voor smeltzekeringen:
In logaritmes
I logaritmes
De differentieelschakelaar (tegen foutstromen)
Als totale stroom ongelijk is aan 0, is er sprake van een lekstroom. Deze
foutstroom kan ontstaan als de behuizing van een toestel, door defect, onder
elektrische spanning komt te staan. Bij geaarde toestellen vloeit de lekstroom
via de aarding weg. Hierdoor zal de aardelekschakelaar bij overschrijding van de
aanspreekstroom in werking treden waardoor de betreffende groepen
spanningsloos worden. Bij een ongeaard, onder spanning staand toestel zal bij
aanraking de elektrische stroom door het lichaam wegvloeien naar de aarde. Ook
hier zal de aardlekschakelaar afschakelen voordat de situatie levensbedreigend
wordt.
Als de totale stroom 0A zal de kern niet worden gemagnetiseerd en zal er geen
wisselstroom uit de meetspoel ontstaan. Als er ergens een lekstroom naar de
aarde loopt dan is de totale stroom geen 0A en ontstaat een inductie waardoor
er uit de meetspoel wisselstroom komt wat een relais bekrachtigt en zo de
schakelaar afschakelt.
Na gebruik moet de schakelaar met de hand weer gesloten worden, kan alleen als
de lekstroom op dat moment niet meer aanwezig is. Er is een testknop met in
serie een weerstand die een onbalans in de ringkern van de aardlekschakelaar
veroorzaakt waardoor deze afschakelt door de inductie die zal ontstaat in de
ringkern. Het weerstandje is precies afgestemd op de waarde van de
aardlekschakelaar en is afhl van het type aardlekschakelaar.
Voor het uitvoeren van een evt. test dienen de daarop aangesloten groepen
afgeschakeld te worden omdat een evt. lekstroom van de groep het testen kan
beïnvloeden. De testknop van de aardlekschakelaar of aardlekautomaat wordt
aangegeven met de letter T.
(zie samenvatting)
Uitschakelcurve
vb. dia 15 + nota’s Tijdvertragende schakelaars,
gebruikt in de industrie
Soorten
Er zijn 2 soorten differentiaal schakelaar:
Overzicht
Bij de gegeven nominale stromen horen ook doorsnedes van kabels (tabel dia 16)
omdat er ook een eis is op de minimale doorsnede van de kabels bij automaat. Er
zijn wel enkele regels die men in gedachten moet houden.
- Buitenmantel
- Kabel bestaat uit meerdere aders of geleiders, dit zijn draden die
onderling geïsoleerd zijn.
(zie samenvatting)
Equivalent schema
(zie samenvatting)
[1] = Kabel is een spoel met 1 winding dat bij aansluiten op een AC-spanning een
continu stroomverandering zal hebben. Die stroomverandering zorgt altijd voor
een fluxverandering. Dus spoel met 1 winding die een fluxverandering ondergaat
door zijn eigen verbruikersstroomverandering. Daarop reageert de kabel tegen
door in zichzelf spanning e op te wekken zodat de stroom/flux-verandering
wordt tegenwerkt. Bij de gelijkspanning is de stroom constant, dus flux ook
constant en is er geen fluxverandering. Er wordt dan geen spanning e
geïnduceerd in de kabel.
[2] = door deze isolatie kan er geen stroom vloeien van de ene ader naar de
andere. De waarde van Riso is zeer groot (…MΩ). Bij een zeer hoge spanning kan
die weerstand overwonnen worden en zal er toch een stroom tussen beide aders
stromen, er is doorslag van de isolatie.
Gevolg van de capacitieve werking tussen geleiders
(zie samenvatting)
Dit probleem van ontkoppelen kan bv. optrede bij werken aan bovenleiding bij
treinen die aangesloten is op DC-spanning. Deze spanning is ongeveer 3000V die
om de zoveel km door een onderstation wordt aangebracht op de bovenleiding en
spoor.
Bij werken aan de bovenleiding gaat men de linkse en rechtse bron gaan
afkoppelen met schakelaars. De bovenleiding is dan vrij geschakeld van de
bronnen dus men kan er in principe aan gaan werken. Maar die geleider zijn km’s
lang en // met de sporen. Bij ontkoppelen van de draad van de bronnen is er nog
altijd gevaar op elektrocutie want de draad kan opgeladen zijn. Er is dus nood
aan een schakelwijze.
Opm. dus bij gebouwen ook opletten bij afkoppelen van de kabel want nog steeds
gevaar op elektrocutie of schok. Bij vrij schakelen van de leiding zal de landingen
zeer geleidelijk aan verdwijnen, ze blijven niet permanent aanwezig.
Opm. bij lange kabels op AC zal het van het moment afhangen want er is continu
op- en ontlading.
Vitale 7
De vitale 7 is een schakelwijze die bestaat uit 7 handelingen die in een bepaalde
volgorde moeten gevolgd worden om veilig te kunnen werken zonder gevaren. Dit
bestaat voor zowel in- als uitschakelen.
Uitschakelen:
Opm. Wanneer er wel nog een baar aanwezig is dan zal bij inschakeling van de 2
schakelaars kortsluiting optreden. Want de trein zal niet functioneren als
verbruiker tussen bovenleiding en spoort maar de baar is de verbruiker, er is
kortsluiting op het net.
Deze kabel bestaat uit 4 aders van koper gevlochten met kernisolatie errond,
daarrond zit dan de buitenmantel. Bij sommige types kan dit ook een metalen
buis zijn (metalen afscherming), deze zijn dan geschikt om rechtstreeks in de
grond te leggen, extra mechanische weerstand tegen mechanische schokken.
Eerst moet men altijd nagaan of de kabel geschikt is voor de toepassing, daarna
kan men de belangrijkste gegevens van de kabel bekijken zoals de maximale
geleidertemperatuur.
Max geleidertemperatuur = max temperatuur die bij de bedrijfstroom mag
optreden. Deze wordt gebruikt om de maximale kortsluitstroom en
spanningsvallen in de kabel te bepalen.
Parameters
Dia 28 en 31 bevatten tabellen die parameters bevatten die geleidig zijn voor 1
draad van de kabel, deze zijn:
(zie samenvatting)
Opm. opletten met de eenheden en de gegevens in de tabel zijn enkel geldig voor
1 ader van de kabel !
(zie samenvatting)
Als de kabels meer uit elkaar liggen dan zal dan de reactantie stijgen. Want hoe
meer ruimte, hoe meer magn flux tussen de geleiders kan komen dus een grotere
fluxverandering. De kabels gaan elkaar meer tegenwerken dus meer weerstand
tegen die wisselstroom. Men kan dus de geleiders zo dicht mogelijk bij elkaar
brengen (voorkeur in driehoek) omdat er dan minder ruimte is voor magn veld,
waardoor fluxverandering klein is en dus een kleinere weerstand.
Opm. men zal altijd eerst gebruik maken van datasheets en dan pas gebruik van
de tabel met gemiddelde waarde.
Vb. nota’s
Stap 1: bedrijfsstroom
Voor het bepalen van de bedrijfsstroom zijn er 2 types (zie samenvatting)
Stap 3: correctiefactoren
De draadsecties en bijhorende IZ-waarden zijn in tabellen weergegeven als
kabels zich in ideale omstandigheden bevindt:
(zie samenvatting)
Opm. Bij K2 wordt dus rekening gehouden met aantal kringen, dit aantal bevat
alle andere kringen + de nieuwe kring die erbij komt.
Besluit: de kabel moet fysiek Ib voeren maar door installatie in niet ideale
omstandigheden moet die IZO aankunnen.
Stap 5: werkelijke geleiderdoorsnede
Met de gevonden Izo waarde wordt met de IZ, IZ is de eerstvolgende hoger
waarde van IZO die voorkomt in tabel dia 44.
Met deze IZO kan dan de sectie in tabel dia 44 bepaalt worden afhl van gebruikt
isolatie en geleidersmateriaal.
Bijkomende vraag is dus dat we uitgaan van een gemiddelde aanwezigheid van
elektrische toestellen maar wat bij veel elektrische toestellen:
Voor deze correctie bestaat een tabel (dia 46). Deze tabel zegt dat nog altijd
dat Kn = 0,84 toegepast moet worden maar welke doorsnede bepalend is, de
nulgeleider of fase. Bij Th > 33% zal dan gewerkt worden met een andere stroom
op de doorsnede te bepalen:
Bij 15% < Th < 33% zal gewoon gewerkt worden zoals gezien en is
doorsnede nulgeleider gelijk aan deze van de fase
Opm. unipolaire kabel is een kabel met 1 ader maar dubbel geïsoleerd.
Opmerking
Vaak worden 2 parallelle geleiders/fase gebruikt, maar waarom:
Stel Ib zeer hoog, dan is er ook een grote doorsnede nodig en hoe
moeilijkere de kabel manipuleerbaar is.
Voor ondergronds kabels moet men kijken naar selectie letter, daar is er geen
gebruik van K1, K2 en K3. De gebruikte factoren zijn (tabel dia 53-54):
Opm. er bestaat ook een Ks correctiefactor die rekening houdt met het niet
symmetrische belasten, wat ook niet zo is, maar de fout is aanvaardbaar.
Deze spanningsval over de kabel moet tot een minimum beperkt worden zodat de
spanning over de verbruiker zo dicht mogelijk bij de bronspanning leunt. Men
hiernaar streven.
(zie samenvatting)
Het toestel is dus aangesloten op een bron met bronspanning E, hierdoor wordt
een stroom I getrokken. Hierdoor komt een spanning voer de impedantie over de
verbruiker en de impedantie van de draad. Deze spanningsval kan dan vectorieel
gaan uitzetten.
(zie samenvatting)
- UR in fase met de I
- UL dat 90° verschoven t.o.v. I, dus UL loodrecht op UR
De projectie van UR en UL op E geeft dan de spanningsval van die draad weer, het
deel dat over blijft onder de 2 spanningsvallen is dan de beschikbare spanning
voor het toestel. Als men de spanningsval wil berekenen dan gaat men de
projectie doen van UR en UL op de vector E. Doordat UR // I zal de hoek ook nog
op andere plaatsen zitten. (verder uitwerking: zie samenvatting)
Stel een toestel met hogere arbeidsfactor, hierdoor zal φ dalen, dus zal er
minder stroom na ijlen dus zal UR steiler naar beneden liggen.
Besluit: Het is dus de hoek φ van het toestel op basis van opgeven cos φ die
bepaalt onder welke hoek de stroom ligt t.o.v. de aangelegde spanning. De
resistieve spanningsval UR (// I) zal dus ook bepaalt worden door de
arbeidsfactor van het toestel.
(zie samenvatting)
- Bij 1f is er 1 draad die stroom voert van bron naar verbruiker en 1draad
die stroom voert van verbruiker naar bron. Dus 2 draden.
- Bij 3f zijn er geen 2 draden maar 1 draad omdat de stromen even groot
zijn en onderling 120° verschoven zijn waardoor op elke t de som van de
lijnstromen 0A is. Er moet dus telkens maar 1 lijnimpedantie in reken
gebracht worden om de spanningsval te bekijken.
- Eerst uitzetten E1
- IL onder hoek φ uitzetten t.o.v. E1
- UR en UL gaan uitzetten met UR // IL en UR loodrecht met UL
- Met: E1 = E1’ + UR1 + UL1
- De spanning die overblijft na de spanningsval is te vinden door de
spanningsval over de lijndraad UR en UL te projecteren op E1. Daarna E1
verticaal verminderen met UR en UL waardoor simpele driehoeksmeetkunde
resterende spanning geven.
ΔU = I (R cosφ + X sinφ)
Hoe lager de arbeidsfactor is, hoe groter de stroom zal zijn om eenzelfde actief
vermogen te kunnen leveren. Hoe groter de stroom, hoe meer energieverlies in
de leiding en hoe groter de spanningsval over de kabel.
(zie samenvatting)
Doel is dus om een cos φ zo hoog mogelijk te krijgen (liefst 1) maar altijd groter
dan 0,9. Dit is niet altijd mogelijk door het feit dat een verbruiker niet éénmaal
inductief kan zijn. Hiervoor gebruik gaan maken van condensatorbanken voor een
cos φ – verbetering.
Condensatorbanken
Meestal zijn verbruikers inductief waardoor de faseverschuivingshoek φ
verkleind kan worden door condensatoren in parallel over de inductieve
verbruiker te plaatsen als arbeidsfactor te laag wordt.
(zie samenvatting)
- Residentieel:
o If = 1,45 In = conventionele uitschakelstroom
o Inf = 1,13 In = conventionele niet-uitschakelstroom
- Industrieel
o If = 1,3 In = conventionele uitschakelstroom
o Inf = 1,05 In = conventionele niet-uitschakelstroom
De kabel moet door de automaat beveiligd zijn tegen overbelasting, dus algemeen
moet de nominale stroom van de automaat (In) kleiner zijn dan de maximale
toegelaten stroom in de kabel (Iz), dus In < Iz . Wanneer een kabel met 45%
overbelast wordt dan moet de automaat uitschakelen binnen zijn conventionele
uitschakeltijd:
De P-zijde haalt een AC-stroom uit het net, dit wekt een magn veld op dat
wisselend is en loopt doorheen de kern. Er is een continu fluxverandering,
hierdoor zal de S-zijde een spanning opwekken om de fluxverandering tegen te
werken, er is een nieuwe bron aan de klemmen van S.
De primaire zijde wordt gezien als een verbruiker, de secundaire zijde als een
nieuwe bron.
De grootte van de transfo is afhl van het vermogen. Dit vermogen wordt
uitgedrukt in schijnbaar vermogen [VA] want deze is onafhl van de cos φ van
verbruiker aan S-klemmen.
De cos φ aan de S-zijde is wel ongeveer gelijk aan de P-zijde en is afhl van de
verbruiker aan deze S-zijde. Daarom geen gebruik van het actief vermogen.
1f – transformator – onbelast
(zie samenvatting)
Met RHR wordt de richting van de flux bepaalt om het tijdstip t dat de stroom
zo vloeit zodat het potentiaal boven het hoogst is.
Opm. Dit is fictief want de klemmen zijn open, er is dus geen stroom, dus kan er
in praktijk geen werkelijke flux opgewerkt worden in de kern.
Met de RHR kan de stroomzin bepaalt worden van IS (= 0 want onbelast) die
nodig is om Фtegen op te kunnen wekken. De stroom zou lopen om de spoel te
verlaten langs boven, Dit heeft de richting van de opgewekte nieuwe spanning E s :
De P-zijde aan verbruiker neemt I0 uit het net, er wordt dus elek energie
onttrokken uit net. Deze elek energie wordt omgezet in een magn energie. In de
S-zijde wordt ze terug omgezet in een elek energie. Omdat aan de P-zijde een
AC-stroom is, zal dit ook aan de S-zijde een AC-stroom zijn.
1f – transformator – belast
(zie samenvatting)
Aan de primaire zijde wordt een I0 van het net onttrokken op het tijdstip t dat
de stroom I stijgt. Omdat I stijgt zal een flux ontstaan Ф 0 waarbij met de RHR
de zin kan bepaald worden. Er geldt:
De secundaire zijde ondervindt deze flux Ф0 dit verandert en van boven naar
onder stroomt aan S-zijde. De S-zijde wil deze verandering gaan tegenwerken
door het opwekken van Фtegen die van onder naar boven stroomt aan S-zijde. Met
de RHR-regel kan de stroomzin van Is en het hoogste potentiaal bepaalt worden.
Maar door Фtegen zal er een fluxverandering dФ/dt aan de primaire zijde ontstaan.
De P-zijde wil dit niet en zal dit gaan tegenwerken om z’n oorspronkelijke flux te
behouden. Deze flux die opgewekt wordt om de flux daling tegen te werken is de
flux Ф1 , deze heeft dezelfde zin als Ф0 om zo de flux Фtegen te kunnen
tegenwerken. Hierdoor zal de stroom aan de P-zijde stijgen bij grotere
belasting.
Besluit: de netto flux in de kern zal altijd op elke ogenblik gelijk zijn aan de
nullastflux, de grootte van de flux verandert. Komt omdat er geldt:
Windingsverhouding
Door aanpassen van de windingen aan P en S kan de spanning gaan wijzigen, dit
kan op 2 manieren gebeuren:
Een transfo werkt in 2 richtingen, is ahfl van aansluiting P, want kan langs de ene
kant omhoog transformeren, langs de andere kant omlaag transformeren. Want
de P-zijde hoeft niet altijd links, is afhl van aansluiting van net.
Bij transfo wordt ST gegeven, dit is de belasting die maximaal aan transfo gelegd
mag worden omdat de draden daarop gedimensioneerd zijn. Vollast moet niet
altijd aangelegd worden, men kan ook lager gaan belasten dan S T waardoor Is en
Ip lager zijn dan maximum, dus geen probleem.
Er mag nooit hoger dan IS, max en IP, max aangelegd worden anders probleem van
schade aan de kabels. Praktisch gaat men gaan streven naar 80% van de
maximale vermogen die aangelegd mag worden.
Er kan pas stromen terug keren als er een gesloten lus is waardoor het terug kan
naar zijn eigen bron.
(zie samenvatting)
Bij verbinden van S met 0ohm zal er een ICC,S vloeien door de windingsverhouding
zal er ook een ICC,P vloeien. Deze ICC zijn zeer hoog met doorsmelten van de
wikkelingen als gevolg want ICC >> Imax bepaalt door de Schijnbaar vermogen
transfo.
Doel is een proef kunnen doen met de transfo om Z tk te kunnen bepalen. Maar
rechtstreeks verbinden van S-zijde kan niet want dan zal transfo kapot zijn door
de hoge stromen ICC . Daarom is er de kortsluitproef .
Kortsluitproef
De S-zijde is hier kortgesloten maar doordat er geen 400V aan P ligt maar een
spanning die vanaf 0V geleidelijk aan toeneemt. Deze zal toenemen tot dat er in
de S zijde de Imax, S bereikt wordt en aan de P-zijde dus de stroom I max, P. Omdat
de stroom niet hoger kan zal de transfo niet kapot gaan. Kortsluitstromen kan
dan bepaald worden uit Uk met regel van 3. Maar snelformule is ook mogelijk.
(zie samenvatting)
3fasige transformator
Bij de 3f transfo is er ook:
De P-wikkeling zal een 3fasige stroom uit het net opnemen. Deze 3fasige stroom
zal omgezet worden in een 3fasige flux die door de kern loopt. In de S-zijde zal
een fluxverandering opgewekt worden die tegengewerkt zal worden door de S-
zijde door het induceren van een spanning, dit in elke wikkeling. De wikkelings-
verhouding blijft hier ook geldig.
Bij symmetrische last zal ook een nulgeleiderstroom I N = 0A zijn, dus kan het
middelbeen weg.
In elk been (1,2,3) zal den een flux (Ф1, Ф 2, Ф 3) opgewekt worden waarbij ze
samen komen in het bovenste/onderste middelpunt, daar is ook de vectoriele som
van de fluxen 0.
Transfo werkt als een symmetrische inductieve verbruiker waarbij stromen pas
kunnen vloeien als de wikkelingen met elkaar verbonden zijn in ster of driehoek.
De secundaire wikkeling zal pas stroom laten vloeien als de wikkelingen met
elkaar verbonden zijn in ster of driehoek. De nulgeleider zal mee getrokken
worden bij de secundaire.
Doordat een stroom IL vloeit dan kan met de RHR de zin van Ф bepaalt worden,
de zin van Фtegen is dan tegengesteld, met de RHR kan dan zin van I S gevonden
worden. Hierdoor is ook het hoogste potentiaal gevonden en de zin van E S.
Nullastspanning en tapstanden
Bij belasten van de transfo zal de spanning over de verbruiker lager zijn dan E S
dit komt door een spanningsval over Ztk . Bij een niet belaste transfo spreekt
men van de nullast, de spanning over de klemmen (AB) van de S-zijde is dan:
Hoe meer de transfo belast wordt hoe meer de klemspanning daalt door de
spanningsval over de kortsluitimpedantie Ztk .
Tapstanden
Deze 5% is maximale stijging door niet nominaal belasten. Deze spanning is ook
alleen geldig bij onbelaste transfo, ook wel Thevenin spanning genoemd.
Maar ook te maken met tapstanden dus 2 mogelijkheden:
Bij meer en meer belasten zal de klemspanning meer en meer dalen. Bij
een goed belaste transfo en bij spanning die te ver onder de nominale
spanning zakt zal door wijziging van de tapstanden de opgewekte
secundaire spanning (die onder nominale spanning is gezakt door belasten)
terug verhogen door die wijziging.
Samenvatting
Onbelaste transfo geeft nullastspanning aan klemmen die hoger is dan nominale
spanning. Hoe meer de transfo belast wordt, hoe meer de klemspanning daalt
door inw spanningsval over de Ztk . De nominale netspanning wordt bereikt
wanneer de transfo nominaal belast is, dan is de nullastspanning gedaald tot de
nominale waarde. De nullastspanning is 5% hoger dan de nominale spanning:
1,05 x Unominaal
3fasige kortsluiting
Nu gaan we 3fasig gaan kortsluiten, dit door alle draden bij S te gaan verbinden.
Hierdoor ontstaan er 2 sterpunten:
We gaan altijd uit van een symmetrische belasting die extreem laag is omdat er
enkel een zeer lage impedantie is van de kabels. Door de symmetrische belasting
zal gelden:
Hierdoor zal ook de 3fasige kortsluiting in iedere lijn I CC,1 , ICC,2 en ICC,3 gelijk zijn
en onderling 120° verschoven zijn t.o.v. elkaar. Door de gelijke potentiaal in de 2
sterpunten zal het de fasespanning zijn die zicht gaat verdelen over de
impedantie Ztk. Hierdoor kan het schema vervangen worden door 1 wikkeling:
ICC = ( IN
U K (%))∙ 100
Nu moet we ZTK nog kunnen bepalen, dit kan door een berekening met wet van
ohm maar er bestaan hiervoor ook tabellen (dia 111).
In de praktijk zal men dus gaan meten bij onbelast transfo en daaruit gaan
berekenen. Deze ZTK bestaat uit een resistief en reactief deel, hieruit is Z TK de
vectoriële som. De tabel (dia 11) heeft hierbij de opsplitsing van beide R transfo en
Xtransfo van ZTK. Hierbij is XTR > RTR waardoor transfo reactief gedraagt bij
kortsluiting.
Kleine transfo zullen zich wel resistief gedragen, zware distributie transfo’s
zullen zich vooral reactief gedragen.
1fasige kortsluiting
- Dyn = Primair is driehoek (D), secundair is ster (y) met nulgeleider (N)
- Yyn = primair in ster (y), secundair in ster (y) met nulgeleider (N)
- Dzn = primair in driehoek (D), secundair in zigzag (z) met nulgeleider (N)
Gebruik van 20°C want geleider is PTC die dus bij hogere temperatuur meer
weerstand biedt. Dus voor grootste stroom, kleinste weerstand nodig, de laagste
temperatuur met hoogste tapstand.
De minimale kortsluitstroom ICC, min wordt bepaald bij volgende randvwd’n:
Hier hetzelfde voor de minimale stroom is de hoogste weerstand nodig, dus bij
de hoogste temperatuur want geleider PTC en bij laagste tapstand.
I
0 , 95 ∙ 1 ,05 ∙
( 400
√3 )
0 , 95 ∙ 1, 05 ∙
( 400
√3 )
CC 1 f = =
Z TK + Z w 1+ Z w 1 √( R tr + R w 1+ R w 1 )2+ ( X tr + X w1 + X w 1) 2
I
1 , 05 ∙1 , 05 ∙
( 400
√3 )
0 , 95 ∙ 1 ,05 ∙
( 400
√3 )
CC 3 f = =
Z TK + Z w 1 √(R tr + R w1 )2 + ( X tr + X w 1 )2
Samenvattend
(zie bijlage)
Vb. dia 122-145
S = √3 UL I L
Voor een groot vermogen over het net is ofwel een grote spanning nodig of een
grote stroom. We zullen kiezen om het groot vermogen te transporteren met een
hoge spanning zodat de stroom relatief klein blijven. Komt omdat de stroom de
doorsnede van de geleider bepaalt, dus hoe hoger die stroom hoe dikker de
kabels moeten zijn.
Op deze lijn worden dan aftakking gemaakt en omlaag getransformeerd tot een
spanning van 220 kV. Daarna zal er nog eens getransformeerd worden van 220kV
tot een net van 36kV. Daarna zal in een distributiepost de spanning nogmaals
omlaag getransformeerd worden naar net van 400V. Op dit net worden de huizen
aangesloten, dit moet zo symmetrisch mogelijk gebeuren door:
- Huis 1 op L1 en N
- Huis 2 op L2 en N
- Huis 3 op L3 en N
- Huis 4 op L1 en N, enz.
Voor ziekenhuis, industrie,… kan men evt. een eigen transfo aanwezig zijn die
omlaag transformeert van het net 36kV tot een net van 400V die enkel in dat
gebouw toepasbaar is. Voor zware industrie kan er ook rechtstreeks op het
3x220 kV net aangesloten worden. Wel nooit op de internationale lijn van 380kV.
- Elia is verantwoordelijk voor als met een spanning hoger dan 36kV, dit
wordt uitgevoerd met luchtlijnen.
- Fluvius is verantwoordelijk voor als met een spanning van 36kV of lager,
dit wordt uitgevoerd met ondergrondse leidingen. Hierop zijn er wel uitz
waar de ondergrond moeilijk is waar dan kleine palen worden toegepast.
Men spreekt van hoogspanning (HS) als de spanning hoger is dan 1000V, men
spreekt van laagspanning( LS) als de spanning lager is dan 1000V.
Omdat we gaan afzakken naar de eindvebruikers, zal het vermogen ook afnemen,
dus zal de spanning ook lager worden door transformatie.
Windmolens hebben ook een transfo die spanning omhoog transformeren naar de
internationale lijn of meestal een secundaire lijn. Een secundaire lijn is een
hoogspanningslijn waar al eens omlaag getransformeerd is.
scheider
Transformatorstation
vermogenschakelaar
Transfo
Secundair net
Ook zijn er scheiders aanwezig, deze mogen enkel gebruikt worden bij een net
dat niet in dienst is. Deze scheiders zij niet instaat om last- of kortsluitstromen
te onderbreken maar dienen voor een visuele onderbreking.
Distributienet in lusvorm
In een schakelpost zal de overgang gebeuren van lucht naar ondergrondse leiding
en creëert men een MS-net. In deze post gaat men verdelen, en dit in een
lusvorm (dia 150).
Dit betekent dat elke eindverbruiker op die lus een transfo hebben met hun P-
zijde aangesloten op die lus van het MS-net door de schakelpost. Vanuit die
transfo van die eindverbruiker zal dan op de S-zijde een net gecreëerd worden
die bruikbaar is voor toepassingen.
Zo’n eindverbruiker kan bv. een ziekenhuis, spoorweg,… zijn die allemaal hun
eigen transfo hebben. Maar dat kan ook een distributiepost zijn die dan vanuit
zijn secundaire gaat verdelen naar wijken en straten.
De 3type netonderbrekers
= scheidingsfunctie
= kan laststromen onderbreken
- Onderbreking van net visueel maken (enkel openen als net spanningsloos is)
- Risico op elektrische bogen bij openen wanneer net in dienst is
- Kan geen lasstromen en kortsluitstromen onderbreken
Scheidingsschakelaar
Dit kan geen vermogen schakelen, is enkel voor zichtbare onderbreking. Hierbij
zullen de contacten contact maken met de voeten. De beveilig gebeurt door een
isolator, dit is een geribbelde vorm die de afstand verhoogt om bij
vochtinsijpeling een waterfilm te vermijden die contact zou maken tussen
geleider en chassis.
Dit kan ook uit keramische potten die als isolator dienen om contact met chassis
te gaan vermijden.
Lastscheider
Bevat een draaischakelaar en wordt geplaatst bij aankomst op LSB, zo kunnen
alle kringen die naar eindverbruiker gaan via dat LSB zonder spanning gezet
worden.
Vermogenschakelaar
Kan kortsluitstromen gaan onderbreken. Bevat ook een beveilingsrelais dat bij
overschrijving van ingestelde waarden een uitschakelbevel geeft. Is in open
lucht, olie, gasgevuld of vacuüm.
Hoe groter de stromen, hoe robuuster de schakelaar, maar ook hoe groter de
vlambogen bij openen van contacten. Er zijn dan grote doofkamers nodig voor
blus van boog. Maar ook sterke veren nodig om contacten te kunnen openen, dit
moet voldoende snelheid en kracht.
Het doel van die lus is om zo snel mogelijk terug continuïteit te hebben van de
spanning als er een fout (bv. kortsluiting) is op de MS-lus.
De middenspanningscabine
De middenspanningscabine (= schakelpost) heeft 4 hoofdfuncties:
Aan de primaire zijden hebben we een dunne geleider want de spanning is daar
zeer groot waardoor een kleine stroom voor eenzelfde vermogen, dus kleinere
sectie nodig. Aan de secundaire zijde hebben we wel een dikkere geleider.
2 lastscheiders
Toekom MS-lus
Het gebruik van een vermogenautomaat is een modern systeem, het oude
systeem was de combinatie van een lastscheider en smeltzekering. De meet-
module zal de spanning en stroom meten die daaruit de energie zal bepalen om zo
het verbruik te weten.
Schakelpost
Lastscheider 2
Vermogen automaat
Vermogen automaat
Diff schakelaar
Algemene hoofdautomaat
Vermogenautomaat voor grote kortsluitstroom heeft 2 modules: de kaliber en de
losser.
Opm. hoe lager de spanning van het net, hoe hoger de stroom dat hij kan
uitschakelen want het vermogen blijft constant.
Kaliber
losser
Diff module
Bij fout in labo zal een diff stroom optreden en zal in principe diff module van
ALSB de automaat uitschakelen. Is zeer omslachtig om spanning in te schakelen,
want nood aan technisch personeel. Als nu eerst de diff automaat van afdeling
uitschakeld, dus voor dat deze gaat aanspreken in ALSB, dan kan men heel
gemakkelijk in het LSB van de afdeling de diff schakelaar terug inschakelen
zonder technisch personeel.
De multimeter
De elektrische metingen via multimeter waarbij:
Bij dit toestel steeds aanduiden wat men wil meten met een schaal, steeds de
eerstvolgende schaal groter dan de verwachte. Er zijn ook 3fiches: common,
stroom en spannin/weerstand. Ook steeds gebruik van 2 snoeren die de gepast
fiche moet:
- mA = kan maar een beperkte stroom aan, altijd eerst van 10A meten
- 10A = heeft een snelwerkende zekering die doorsmelt bij een stroom
groter dan 10A zodat meettoestel beschermt wordt.
Stroomtang
Stroomtang = klem over 1 draad aanbrengen waarmee dan keuze tussen DC of AC
gemaakt kan worden. er zijn ook 2 snoeren aanwezig om de gewone meting ook te
kunnen uitvoeren (van spanning en weerstand).
Werking is dat eens stroomvoerende geleider een magn veld opwerkt die in de
tang wordt gebracht, dit magn veld wordt opgemeten door de tan en herrekent
tot een stroomwaarde. Voordeel is dat kring niet onderbroken moet worden.
nadeel is dat men moet opletten dat er geen 2 draden tegelijk worden gemeten
zoals bv. een lamp. Deze 2 zullen een tegengesteld gelijk magn veld opwekken
waardoor de tang 0A heeft terwijl er wel stroom vloeit. Dus nooit een kabel
meten maar steeds een geleider.
De multimeter – wisselspanningsmeting
De meetwaarde is een effectieve waarde waarbij het teken altijd “+” is. Het
teken heeft toch geen zin omdat het teken om de 0,01 s (want 50Hz) bij AC. De
voltmeter wordt parallel geschakeld met de belasting waarvan men het
potentiaalverschil tussen 2 punten bepaald.
De meter mag de schakeling wel niet beïnvloeden, dus moet I meter zo klein
mogelijk zijn, dus de inwendige weerstand zo groot mogelijk, R meter = 10MΩ.
(zie samenvatting)
De multimeter – wisselstroommeting
De meetwaarde is een effectieve waarde waarbij het teken altijd “+” is. Het
teken heeft toch geen zin omdat het teken om de 0,01s (want 50Hz) bij AC. De
ampèremeter wordt in serie geschakeld met de belasting want de stroom moet
er door kunnen lopen.
(zie samenvatting)
De multimeter – gelijkspanningsmeting
De meetwaarde is een gemiddelde waarde. Als potentiaal van de V-klem hoger is
dan potentiaal van de COM-klem dan is er “+” waarde. Als potentiaal van de V-
klem lager is dan potentiaal van de COM-klem dan is er “-“waarde. Omdat het
potentiaalverschil tussen 2punten gemeten moet worden dan wordt de V-meter
parallel geplaatst.
(zie samenvatting)
De multimeter – gelijkstroommeting
De meetwaarde is een gemiddelde waarde. Als de stroom de A-klem binnenvloeit
dan is er “+” waarde. Als stroom de COM-klem binnenvloeit dan is er een “-“
waarde. De Ampèremeter wordt in serie geplaatst zodat de stroom erdoor loopt.
De A-meter moet alle stroom doorlaten, daarom moet de inw weerstand zo goed
als 0ohm zijn.
(zie samenvatting)
De multimeter – weerstandsmeting
Hier zal de meter fungeren als een stroombron die aangesloten wordt op een
weerstand. De interne elektronica stuurt 1mA door de te meten weerstand
waarbij toestel dan de ontstane spanning meet. Via de wet van ohm kan de
weerstand berekent worden:
R = Umeting / 1mA
De multimeter – doorlaattest
De doorlaattest dient om contacten uit te meten, bv. om na te gaan of een
schakelaar open of toe is. Gesloten zal er een stroom vloeien en zal een zoom
afgaan op toestel. De doorlaattest is in principe een ohmmeting.
Deze zijn:
(zie bijlge)
Het TT-net
Hier heeft S-zijde een aardingspen (1ste T), de woning heeft ook een aardingspen
of lus (2de T).
Aardingspen of aardingslus
Dit wordt 60cm onder de grond gebracht en 1,5m lang, de pen is dus int totaal
een lengte van 2,1m, daarop wordt de groen/gele draad aangebracht.
Bij gebruik van een lus wordt dit onder de fundering geplaatst en is een koperen
blanke geleider met sectie 35mm², deze komt in de woning toe op een
aardingsbreker. Tussen de koperen geleider en fundering ligt wel nog een laagje
zand zodat fundering nooit in rechtstreeks contact ligt met aardingslus.
Aardingsweerstand
De aarde wordt voorgesteld als een opeenstapeling van fictieve geleiders met
halve bolopp als doorsneden. Volgens de wet van Pouillet zal de
geleiderweerstand dalen als de draaddoorsnede vergroot:
Als de stroom zich verspreidt in de aarde, dan doorloopt deze telkens een
nieuwe fictieve geleider met een groter bolopp, waardoor de stroom ook telkens
een kleinere bijkomende weerstand ondervindt:
Op bepaald moment bereikt dat de stroom een fictieve geleider waarvan het
bolopp zodanig groot is geworden dat de stroom geen bijkomende weerstand
meer ondervindt. Het einde van de spreidingszone is dan bereikt en vanaf dan
heeft de stroom de aarde als ideale geleider bereikt. Vanaf daar heerst ook het
zuivere aardpotentiaal.
De som van alle weerstanden van de fictieve geleiders vanaf de aardingspen tot
op de afstand waarop de aarde als ideale geleider is bereikt noemen we de
aardingsweerstand of aardspreidingsweerstand.
R = ∑ R i = R1 + R2 + R3 + Rn
Eisen van AREi is dat Rtransfo < 5Ω en dat deze Rwoning < 30Ω.
(zie bijlage)
(zie bijlage)
(zie bijlage)
Vanuit daar gaat men over naar de verdeelkast. Daarom zijn kringautmaten
aanwezig per kring. Bij uitschakelen van de kringautomaat zal die kring zonder
stroom komen te staan. Deze verdeelkast is dus wel aanpasbaar, maar bij elke
aanpassing is een keuring nodig.
Opm. stroom niet naar de aarde omdat aarde 0V is want aarde is niet 0V, stroom
loopt naar de aarde omdat het wil terug keren naar de bron waarmee hij
verbonden zodat een gesloten lus ontstaat.
De diff schakelaar type B is net zoals een type A maar werkt op een zuivere DC-
stroom.
Wel belangrijk dat een zuivere DC groter dan 6mA loopt dan kan het een type A
blind maken. M.a.w. het kan zijn dat de diff niet afschakelt ook als is de AC-
component van de foutstroom groter dan de afschakelwaarde.
Werking van diff type A is vergelijkbaar met transfo. Alle actieve geleider zijn
rond een magn kern gewikkeld. Zolang de som van de stromen 0 is dan gebeurt er
niets. Als er toch een fout is, dan vloeit er een netto-stroom , deze werkt een
magn veld op in de kern. Als dit gaat om een AC-stroom, dan verandert dit
opgewekte magn veld en die verandering wekt een spanning op in de S-spoel die
uitschakeling voedt.
Meest veilig is dus om een type B te gaan gebruiken. Welke men toepast is afhl
van toepassing, bij DC-component lager dan 6mA dan type A, anders een type B.
TT-net equipotentiaalverbinding
De eis hiervan is: alle massa’s die men gelijktijdig kan aanraken moeten op
dezelfde aardingspen aangesloten worden. Uitzondering is bv. woning met hangar
daar mogen 2 verschillende aardingspennen toegepast worden omdat gelijktijdig
aanraking in beide gebouwen onmogelijk is. Dankzij de equipotentiaalverbinding
tussen alle massa’s zal er geen elektrocutiegevaaar zijn.
Er is dus wel een gevaar bij aanraakbare massa’s die niet met dezelfde
aardelektrode verbonden zijn. Dit is levensgevaarlijk (zie figuur):
Contactspanning = spanning over het lichaam als men met de voeten op de aarde
staat, buiten de spreidingszone van de aardingspen aan verbuikerskant. In het
ergste geval is dit de foutstroom.
Bij de inslag van bliksem in de grond zal er rond dat punt van inslag een
stapspanning ontstaat omdat de ontstane spanning zich in de grond gaat
verdelen. Omdat de potentiaal van een koe verschillend is met de aarde, zal er
een stroom vloeien door die stapspanning, er is elektrocutie, koe dood.
Personenbeveiliging tegen indirecte of onrechtstreekse aanraking bij een TT-net
Stappenplan is:
- Foutlus aanduiden
- Voedingspanning van de foutlus bepalen
- Aardingsweerstanden bepalen
- Foutstroom berekenen
- Foutspanning berekenen, is de maximale contactspanning veronderstelt in
worst case situatie, dus voeten buiten spreidingszone
- Maximale contactduur bepalen via grafieken van de relatieve conventionele
grensspanningen
- Beveiliging controleren om te zien of deze binnen toegestane tijd zeker
uitschakeld
Samenvatting TT-net
(zie bijlage)
Het TN-net
Wordt toegepast bij gebouwen die een groot vermogen verbruiken, zoals hotels,
ziekenhuizen, industrie, scholen,…. De MS-cabine zit dan meestal in het gebouw
zelf, bij meerdere gebouwen op hetzelfde terrein kan elk gebouw dan zijn eigen
transfo hebben aangesloten op een MS-lus.
- TN-C net = gebruik van een PEN (combi PE en N geleider) die nooit
onderbroken mag worden. Toegepast bij symmetrische belastingen zoals
straatverlichting, 3f-motor met een minimale draadsectie van 10mm².
- TN-S net = hier is de N en PE geleider afzonderlijk waarbij de
beschermingsgeleider (PE) nooit onderbroken mag worden.
- TN-C-S net = eerst starten met een PEN geleider, daarna later in het
gebouw gaan splitsen naar een PE en N afzonderlijk. Daarna mogen ze
nooit meer samen komen, 1x gesplitst is voor altijd dan zo. Dit is dus een
combi van een TN-C en TN-s in eenzelfde installatie waarbij het TN-C het
meest stroomopwaarts staat van het TN-S.
TN-S
Wordt het meest toegepast, hierbij staat “S” = séparé, dus PE en N als 2
afzonderlijke geleiders. De kleur van de PE-geleider is verplicht geel-groen, de
nulgeleider is verplicht blauw.
Nulpunt van transof en PE zijn rechtstreeks geaard, de vebruikersmassa’s zijn
dan verbonden met de PE geleider, dus op hun beurt verbonden met de aarde.
Hier is een hoge intensiteit van foutstromen bij isolatiefouten en is een
uitschakeling verplicht bij een eerste isolatiefout, geëlimineerd door
beveiligingsinrichtingen tegen overstromen.
TN-C
Komt weinig voor, enkel toegepast bij symmetrische belastingen. Hier staat C
voor Combiné waarbij N en PE in 1geleider wordt toegepast, de PEN-geleider. Bij
deze PEN-geleider heeft de PE-functie op de N-functie, dus verplichte kleur van
PEN is geel-groen. Minimale draadsectie is 10mm².
TN-C-S
Hierbij is het TN-C en TN-S net gecombineerd, eerst is er de TN-C net, daarna
komt het TN-S net. De PEN-geleider wordt maar 1x opgesplitst in PE en N
afzonderlijk, hierna mag er nooit meer samen komen tot PEN (vb. dia 256).
Samengevat:
Het gebruik van een diff-automaat tegen foutstroom naar vreemde voorwerpen
bij TN-C kan en zal niet geweigerd worden, maar rekening houden dat er geen
bescherming is tegen indirect contact want foutstroom en N-geleiderstroom
vloeien door dezelfde geleider, de PEN. Maar wel toegepast bij vreemd-
geleidend voorwerp dat geen lid is van het TN-C net.
De diff kan wel bescherming bieden tegen indirect contact wanneer de massa’s
stroomopwaarts van de diff worden aangesloten.
Bij PVC is dit een maximale temperatuur van 70°C, bij EPR/PR is dit 90°C.
AREI voorziet een eenvoudige snel-formule voor berekenen van een foutstroom
in een eindkring. Hierbij geldt:
De snelformule is:
Berekenen van contactspanning bij een TN-S-net
Potentiaal punt A is het sterpunt van de secundaire transfo, het potentiaal B is
de massa aan de verbuikerszijde.
Men weet dat er een zeer hoge foutstroom vloeit door de kleine
geleiderweerstand in de foutlus. Als er een zeer hoge stroom vloeit door een
kleine weerstand, dan kan er toch een vrij hoge spanning ontstaan over die
weerstand. Tussen A en B vloeit de hoge foutstroom door de kleine weerstand
van de PE-draad, het sterpunt van de transfo komt op ander potentiaal dan die
van de massa van de verbruiker. Er is dus een spanning over de PE-draad die ook
parallel komt te staan over een persoon bij onrechtstreeks contact:
Opm. Contactspanning zal niet veranderen als de grootte van de foutstroom wel
verandert, komt omdat het een spanningsdeler is op basis van de draadsecties.
Maar in worst case: UPE = UC = mocht persoon met blote voeten in waterplas staan en
voeten het sterpuntpotentiaal hebben van de bron en spanningsval over
aardingsweerstanden verwaarloosd mag worden.
Berekenening op persoonbeveiliging bij een TN-S net
Stappenplan:
- Foutlus aanduiden
- Voedingsspanning van de foutlus bepalen
- Draadweerstanden bepalen
- Foutstroom berekenen (20% spanningsvermindering + snelformule gebruik)
- Foutspanning berekenen (= maximale contactspanning als persoon zich in
worst case situatie bevindt waardoor UC =UPE)
- Maximale contactduur bepalen via de grafieken van de relatieve
convenctionele grensspanningen
- Beveiliging controleren om te zien of deze binnen toegestane tijd zeker
gaat uitschakelen.
Het IT-net
Toegepast bij operatiezalen, noodstroomvoorziening, belangrijke verlichting,…
m.a.w. toegepast als er continuïteit van het net nodig is. Bij deze netten is er ook
altijd bevoegd personeel nodig.
Het vitale deel van het net bevat geen diff schakelaar zodat werking van het net
behouden blijft. Er zijn ook niet vitale kringen aanwezig, dit zijn kringen die
uitschakeling mogen hebben voor uitschakeling bij aardfout, deze diff zal dan
uitschakelen op lekstromen en niet op basis van een foutstroom in die lus (zie
later).
Er is dan ook een isolatie wachter aanwezig, deze is intern open en zorgt ervoor
dat het sterpunt geïsoleerd is van de aarde. M.a.w. de verbinding van aarde en
sterpunt is open en daartussen zit een toestel die alarm slaat bij een
foutstroom.
De isolatiewachter geeft een alarm bij optreden van de 1 ste aardfout, er is dan
nog geen uitschakeling van het net waardoor er spanning blijft, want geen echt
gevaar. Wel moet de fout zo snel mogelijk opgelost worden zodat er geen 2 de
fout optreedt en net dan wel zou uitschakelen.
Het net is dan ook enkel mogelijk wanneer er continu technisch personeel
aanwezig is, bij elke kortsluiting moet er wel onmiddellijk uitgeschakeld worden.
De intensiteit van de foutstroom bij 1ste isolatiefout levert geen gevaar op, 2de
isolatiefout zorgt voor een foutstroom met hoge intensiteit. Omdat de 1 ste
isolatiefout niet gevaarlijk is en niet storend zal uitschakeling van de 1 ste niet
nodig zijn, daardoor is er continuïteit van het net, maar wel alarm zodat
probleem snel opgelost wordt en 2de fout vermeden wordt want dan wel
uitschakeling van net.
(zie bijlage)
Voor- en nadelen van de nettypes
3f-onderbreking
De N-geleider mag enkel uitgeschakeld worden als lijndraden dat ook zijn, via:
1f-onderbreking
Samengevat
3polige automaat
B: 4polige automaat
B: 2polige automaat
3polige automaat
B: 4polige automaat
A: N niet beveiligt met smeltzekering
B: 2polige automaat