Les 1 Hoe heet jij?

A Luisteren en lezen:

Theorieboek: p. 19 + → p. 21

B Vragen en beantwoorden:

Vul in:
Naam: Eva Sterk Naam: _________________________________
Adres: Steenstraat nummer: 10 Adres: _________________________________
Plaats: Rotterdam Plaats: _________________________________
Telefoon: 010- 213 4578 Telefoon: _________________________________

Voer samen een gesprek. A leest de zin links en de vraag rechts, B geeft antwoord.
A leest de zin ... en ook de vraag ... en B antwoordt.
___________________________________________________________________________

1 Dag. Ik ben Eva. Mijn naam is 1 Hoe heet de lerares? .................................................

Eva Sterk. Ik ben de lerares.
2 Hoe heet jij? Wat is jouw naam? 2 Is Maria lerares? .................................................
Ik heet Maria.
3 Mijn naam is Maria. 3 Wat is jouw naam? .................................................
Dag Maria.
4 Dag mevrouw. 4 Ben jij een mevrouw? .................................................
5 Uit welk land kom jij? 5 Komt jouw lerares/
Ik kom uit Spanje. leraar uit Spanje? .................................................
En u meneer? Hoe heet u?
Wat is uw naam?
6 Mijn naam is Lie. 6 Heet jij Lie? .................................................
7 Waar komt u vandaan? 7 Waar kom jij vandaan? ................................................
Uit welk land komt u?
Uit China.
8 Waar woont u? 8 Woont jouw lerares/
Ik woon nu in Nederland. leraar in Nederland? .................................................
9 In welke stad en in welke straat? 9 In welke stad woon jij?
In Den Haag, in de Markstraat, En in welke straat? .................................................
op nummer 5 (vijf).

1
1. Hoe heet jij?

10 En wat is het nummer van 10 Heb jij telefoon? .................................

uw telefoon?
Ik heb nog geen telefoon.
11 De lerares heet Eva. 11 Heet jouw lerares Eva? .................................
12 Ze komt uit Nederland. 12 Kom jij uit Nederland? .................................
13 Mijnheer Lie komt niet uit 13 Uit welk land komt hij? .................................
Nederland.
14 Hij woont nu in Den Haag 14 In welk land is Den Haag? .................................

C Vul in of aan:

1. Kies uit kom en komt (grammatica nummer 7):

Dag Maria. Uit welk land kom jij? Ik _________ uit Spanje.

Dag meneer Lie. Uit welk land _________ u? Ik _________ uit China.

Uit welk land _________ meneer Lie? Hij _________ uit China.

Uit welk land _________ Maria? Zij _________ uit Spanje.

2. Kies uit woon en woont (grammatica nummer 7):

Mijnheer Lie, waar woont u? Ik _________ in Den Haag.

Mijnheer Lie _________ in Den Haag. Hij _________ in de Marktstraat.

En jij Maria, _________ jij ook in Den Haag? Nee, ik _________ in Delft.

Maria _________ niet in Den Haag. Zij _________ in Delft.

3. Kies uit ben, bent en is (grammatica nummer 9):

Dag mevrouw, bent u de lerares? Ja, ik _________ de lerares.

En wie _________ jij? Ik _________ Maria.

Hoe heet de lerares? Zij heet mevrouw Sterk. Ze _________ de lerares.

2
1. Hoe heet jij?

4. Kies uit mijn, jouw en uw (grammatica nummer 18):

Meneer Lie, hoe heet uw lerares? Zij heet Eva Sterk.

_________ lerares heet Eva Sterk. Anne, hoe heet _________ lerares?

Ik heb een leraar. _________ leraar heet Jan Stam.

5. Kies uit hij en zij (of ze):

Maria komt uit Spanje. Zij komt uit Spanje.

Mevrouw Sterk komt uit Nederland. _________ komt uit Nederland.
Meneer Lie komt uit China. _________ komt uit China.
Jan woont in Nederland. _________ woont in Nederland.

D Geef antwoord:

Anton Barry

Dag. Hoe heet jij?> Ik heet _________.

En hoe heet jij?>
Mijn naam is _________
Uit welk land kom je?> Ik kom uit _________
Uit welk land kom jij?>
Ik kom uit _________.>

Karim Sylvia

Mevrouw, wat is uw adres?> Mijn adres is _________, nummer _________.

In welke pl_________ woont u?> In _________
Hebt _________ telefoon?> Ja, het nummer is _________