Satzkonstruktion

Der Nominativ und der Akkusativ

 Einführung
• Mijn broer is een leerkracht Duits.

• Mijn broer ziet een leerkracht Duits.

• De man kust de vrouw.

• De vrouw kust de man.

• Ik film mijn broer.

• Mijn broer filmt me/mij.

Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 1:
Satz verteilen in Satzteile.

• Mijn broer is een leerkracht Duits.

Mijn broer / is / een leerkracht Duits.

• De man kust de vrouw.

De man / kust / de vrouw.

• Ik film mijn broer.

Ik / film / mijn broer.
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 2:
Satzteile benennen: Funktion im Satz?

• Mijn broer / is / een leerkracht Duits.

Subjekt (S) Personalform (PF) Prädikat (P)

• Mijn broer / ziet / een leerkracht Duits.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
• De man / kust / de vrouw.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)

• De vrouw / kust / de man.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)

• Ik / film / mijn broer.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)

• Mijn broer / filmt / me.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 3:
Die Funktion steht in welchem Kasus?

• Mijn broer / is / een leerkracht Duits.

Subjekt (S) Personalform (PF) Prädikat (P)
NOMINATIV NOMINATIV

• Mijn broer / ziet / een leerkracht Duits.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
• De man / kust / de vrouw.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV

• De vrouw / kust / de man.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
• Ik / film / mijn broer.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV

• Mijn broer / filmt / me.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 4:
Übersetzen met der korrekten Tabelle:

• Die bestimmten Artikel

• Die unbestimmten Artikel

Männlich Weiblich Sächlich Plural

NOMINAT ein eine ein /
IV
AKKUSAT einen eine ein /
IV
 • Die Personalpronomen

1e P Sg 2e P Sg 3e P Sg 1e P Pl 2e P Pl 3e P Pl
NOM ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie
AKK mich dich ihn/sie/es uns euch sie/Sie
• Die Possessivpronomen
mein... / dein… / sein… / ihr…
unser… / eurer… / ihr… / Ihr… + Tabelle unbestimmter Artikel
• Mijn broer / is / een leerkracht Duits.
Subjekt (S) Personalform (PF) Prädikat (P)
NOMINATIV NOMINATIV
Mein Bruder / ist / ein Deutschlehrer.

• Mijn broer / ziet / een leerkracht Duits.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Mein Bruder / sieht / einen Deutschlehrer.
• De man / kust / de vrouw.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Der Mann / küsst / die Frau.

• De vrouw / kust / de man.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Die Frau / küsst / den Mann.
• Ik / film / mijn broer.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Ich / filme / meinen Bruder.

• Mijn broer / filmt / me.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Mein Bruder / filmt / mich.
Nominativ
• Subjekt (S)

• Meine Mutter kommt aus Spanien.

• Spielt deine Schwester ein Instrument?

• Prädikat: bei den Verben ‘sein’ und ‘werden’ (P)

• Meine Mutter ist eine Musiklehrerin.

• Er wird später ein strenger Polizist.

Akkusativ
• Direktes Objekt (DO)

• Ich esse einen Apfel.

• Spielt deine Schwester ein Instrument?

• Zeitangaben:

• nächsten Monat / nächste Woche / nächstes Jahr

• vorigen Monat / vorige Woche / voriges Jahr

Akkusativ
• Nach Präpositionen: durch / für / gegen / ohne / bis / um

• Mein Vater wandert durch den Regen.

• Kannst du das für mich wiederholen?

• Nach ‘es gibt’ / ‘bitten’ / ‘fragen’

• Gibt es ein Problem?

• Kannst du das den Lehrer fragen?

Übung: integrierte Klassenarbeit
• Mijn buurman is een bakker. Hij bakt een taart voor mijn vader.
Mijn vader wordt namelijk de directeur van GO!4cITy en
daarom vieren we een feest. We zingen ook een lied en geven
een nieuwe auto.

der Nachbar nämlich singen

der Bäcker der Direktor das Lied
backen deshalb geben
der Kuchen feiern das Auto
der Vater das Fest neues
Übung: integrierte Klassenarbeit
• Mijn moeder wandelt door de regen en jammert. Daarom koopt
mijn vader voor haar een paraplu. Mijn vader is voor mijn
moeder een held. Mijn broer vindt de regen tof en maakt
daarom een wandeling zonder zijn paraplu.

die Mutter kaufen finden

wandern der Vater toll
der Regen der Regenschirm machen
jammern der Held die Wanderung
deshalb der Bruder
 Satzkonstruktion

Der Dativ und der Genitiv

 Einführung
• De man geeft een kus aan de vrouw.

• Die vrouw geeft een kus aan de man.

• Mijn broer eet een appel uit de tuin.

• Mijn broer eet een appel uit de tuin van mijn vader.

• De broer van mijn vrouw is mijn vriend.

• De broer van mijn vrouw geeft een boek aan mijn vriend.
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 1:
Satz verteilen in Satzteile.

• De man geeft een kus aan de vrouw.

De man / geeft / een kus / aan de vrouw.

• Mijn broer eet een appel uit de tuin.

Mijn broer / eet / een appel / uit de tuin.

• De broer van mijn vrouw geeft een boek aan mijn vriend.
De broer / van mijn vrouw / geeft / een boek / aan mijn vriend.
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 2:
Satzteile benennen: Funktion im Satz?

• De man / geeft / een kus / aan de vrouw.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
Indirektes Objekt (IO)

• Mijn broer / eet / een appel / uit de tuin.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
Präposition ‘aus’
• De broer / van mijn vrouw / is / mijn vriend.
Subjekt (S) Präposition ‘von’/Besitz Personalform (PF)
Prädikat (P)

• De broer / van mijn vrouw / geeft / een boek / aan mijn

vriend.
Subjekt (S) Präposition ‘von’/Besitz Personalform (PF)
Direktes Objekt (DO) Indirektes Objekt (IO)
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 3:
Die Funktion steht in welchem Kasus?

• De man / geeft / een kus / aan de vrouw.

Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Indirektes Objekt (IO)
DATIV
• Mijn broer / eet / een appel / uit de tuin.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Präposition ‘aus’
DATIV

• De broer / van mijn vrouw / is / mijn vriend.

Subjekt (S) Präposition ‘von’/Besitz Personalform (PF)
NOMINATIV GENITIV
Prädikat (P)
NOMINATIV
• De broer / van mijn vrouw / geeft / een boek / aan mijn
vriend.
Subjekt (S) Präposition ‘von’/Besitz Personalform (PF)
NOMINATIV GENITIV
Direktes Objekt (DO) Indirektes Objekt (IO)
AKKUSATIV DATIV
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte
• Schritt 4:
Übersetzen met der korrekten Tabelle:

• Die bestimmten Artikel

Männlich Weiblich Sächlich Plural

NOMINAT der die das die
IV
AKKUSAT den die das die
IV
DATIV dem der dem den +n
GENITIV des +s der des +s der
Satzkonstruktion auf Deutsch: 4 Schritte

• Die unbestimmten Artikel

Männlich Weiblich Sächlich Plural

NOMINAT ein eine ein /
IV
AKKUSAT einen eine ein /
IV
DATIV einem einer einem /
GENITIV eines +s einer eines +s /
 • Die Personalpronomen

1e P 2e P 3e P Sg 1e P 2e P 3e P Pl
Sg Sg Pl Pl
NO ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie
M
AKK mich dich ihn/sie/es uns euch sie/Sie
• Die Possessivpronomen
DAT mir dir ihm/ihr/ihm uns euch ihnen/Ihnen
mein... / dein… / sein… / ihr…
unser… / eurer… / ihr… / Ihr… + Tabelle unbestimmter Artikel
• De man / geeft / een kus / aan de vrouw.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Indirektes Objekt (IO)
DATIV
Der Mann / gibt / einen Kuss / der Frau.

Der Mann / gibt / der Frau / einen Kuss.

IO vor DO!
• Mijn broer / eet / een appel / uit de tuin.
Subjekt (S) Personalform (PF) Direktes Objekt (DO)
NOMINATIV AKKUSATIV
Präposition ‘aus’
DATIV
Mein Bruder / isst / einen Apfel / aus dem Garten.
• De broer / van mijn vrouw / is / mijn vriend.
Subjekt (S) Präposition ‘von’/Besitz Personalform (PF)
NOMINATIV GENITIV
Prädikat (P)
NOMINATIV
Der Bruder / meiner Frau / ist / mein Freund.
• De broer / van mijn vrouw / geeft / een boek / aan mijn
vriend.
Subjekt (S) Präposition ‘von’/Besitz Personalform (PF)
NOMINATIV GENITIV
Direktes Objekt (DO) Indirektes Objekt (IO)
AKKUSATIV DATIV
Der Bruder / meiner Frau / gibt / ein Buch / meinem
Freund.

Der Bruder / meiner Frau / gibt / meinem Freund / ein

Buch.
Dativ
• Indirektes Objekt (IO)

• Mein Vater sagt mir, dass ich gut studieren soll.

• Der Lehrer gibt den Schülern einen Test.

• Nach Präpositionen: aus / bei / mit / nach / von / seit / zu /

gegenüber

• Meine Tante wohnt gegenüber der Kirche.

• Seit vorigem Monat spielt er bei dieser Mannschaft.

Genitiv
• Präposition ‘von’/Besitz

• Der Bruder meines Vaters ist mein Onkel.

• Die Farbe der Mauer ist gelb.

• Nach Präpositionen: während / wegen / statt / trotz

• Trotz seiner Probleme bleibt er immer positiv.

• Während der Sommerferien machen wir eine Reise.

Übung: integrierte Klassenarbeit
• Mijn grootouders wonen tegenover mijn school. Tijdens de
middagpauze bezoek ik hen altijd. Mijn grootvader wil altijd
soep met aardappelen uit de tuin eten. Na het eten maak ik
nog snel een huistaak of studeer ik. Voor ik vertrek, geef ik
mijn grootmoeder een kus.

die Groβeltern besuchen das Essen der Kuss

wohnen der Groβvater die Hausaufgabe
die Schule die Suppe bevor
die Mittagspause der Kartoffel (-) abfahren
Übung: integrierte Klassenarbeit
• Het klaslokaal tegenover de ingang is mijn
lievelingsklaslokaal. Ik kijk graag door de ramen, want dan zie
ik de tuin met de bomen. Maar mijn leerkracht mag niet weten
dat ik dagdroom, anders geeft hij me een straftaak.

das Klassenzimmer sehen wissen

der Eintritt der Garten tagtraumen
gucken der Baum (¨e) geben
gern der Lehrer die Strafarbeit
das Fenster (-) dürfen
Übung: integrierte Klassenarbeit
• Tijdens de winterperiode maak ik graag met mijn vrouw een
wandeling door het park. De natuur geeft ons een gevoel van vrijheid.
We komen vaak onze vrienden met hun hond tegen. Ze wonen
tegenover het park en zijn de buren van mijn ouders.

die Winterperiode der Park die Freiheit wohnen

machen die Natur begegnen der Nachbar (en)
die Frau geben der Freund (e) die Eltern
die Wanderung das Gefühl der Hund