Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 7

Les 14: Even voorstellen: Paolo Sanseverino-Op hotel gaan

 Even voorstellen: Paolo Sanseverino


Paolo Sanseverino is geen Belg. Hij komt uit Italië. Hij is dus een Italiaan. Zijn ouders wonen in
Noord-Italië, in Milaan, maar ze zijn daar niet geboren. De familie Sanseverino is van het zuiden,
van Sicilië. Milaan is een grote stad met veel industrie. Milaan telt bijna 1 500 000 inwoners.
Paolo woont niet in Milaan. Hij komt nu in Leuven wonen. Leuven is geen grote stad. Leuven telt
geen 1,5 miljoen inwoners. Leuven is klein, oud en niet druk. Maar de universiteit is groot. Aan die
universiteit zal Paolo 2 jaar studeren.
Dit is de eerste dag van Paolo in Leuven. Hij komt ’s avonds laat met de trein aan. Het is koud
buiten en het regent. Hij is moe en hij zoekt een hotel. Hij wil slapen. De rest is niet belangrijk.

! De negatie in het Nederlands kan op twee manieren uitgedrukt worden: NIET of GEEN.
! We gebruiken NIET en GEEN in SPECIFIEKE CONTEXTEN en we kunnen ze niet door elkaar
gebruiken (no se pueden intercambiar!)

 Oefening
1) Ben jij een docent? Nee, _________________________________________________________
2) Ga je Portugees studeren ? Nee, __________________________________________________
3) Wonen jullie in de Naamsestraat? Nee, _____________________________________________
4) Komen zij uit Spanje? Nee, _______________________________________________________
5) Is Nederlands moeilijk? Nee, _____________________________________________________
6) Hebben wij een groot appartement? Nee, __________________________________________
7) Drink jij koffie buiten? Nee, ______________________________________________________
8) Komen jullie op maandag bij ons eten? Nee, ________________________________________

 Negatie bij negatieve zinnen

 Oefening: Maak de zinnen van de vorige oefening terug positief.

Vb. Ik ben geen docent -> Ik ben wel een docent.

 Op hotel gaan
OP STRAAT
Paolo denkt: “In welk hotel zal ik logeren? In dit hotel hier of dat hotel daar? Mmm, ik neem dat
hotel. Dit hier is oud en lelijk. Dat daar is modern en mooi.”

LATER, IN HET HOTEL


Paolo denkt: “En welke kamer zal ik nemen? Deze kamer hier of die kamer daar? Mmm, ik neem
deze kamer hier. Die daar is te duur en een beetje vuil.”

Nu heeft Paolo een hotel voor de nacht. De buurt van dit hotel is rustig. Het verkeer in deze buurt
is niet druk. Paolo heeft een kamer op de derde verdieping. Zijn kamer is mooi en goedkoop.
De gangen van dit hotel zijn lang, smal en donker, maar de kamer van Paolo is groot. De kamer is
ook licht want het raam is niet klein. De kast, de stoel en het bureau zijn nieuw en zijn bed is
breed, comfortabel en niet te kort. De badkamer heeft een bad, een douche, een wastafel en een
toilet en ze is proper.
Paolo is heel moe. Hij gaat slapen. Goedenacht, Paolo en welterusten! Slaapwel!

Aanwijzend voornaamwoord / demonstratief pronomen

 El demostrativo sigue la misma lógica que el artículo definido. Hay una determinada
forma para “de” y otra para “het”
 Verbind de antoniemen met een pijl
lang O O breed
druk O O vuil
groot O O rustig
licht O O duur
oud O O klein
proper O O kort
mooi O O donker
smal O O lelijk
goedkoop O O nieuw, modern

 Oefening
voorbeeld: Deze luchthaven is oud, maar die (luchthaven) daar is modern.

1) Dit plein is rustig, maar __________________________________________________________


2) Deze vakantie is kort, maar ______________________________________________________
3) Dit huis is smal, maar ____________________________________________________________
4) Dit meisje is mooi, maar __________________________________________________________
5) Deze auto is goedkoop, maar _____________________________________________________
6) Dit toilet is proper, maar _________________________________________________________
7) Deze vrouw is klein, maar ________________________________________________________
8) Dit appartement is donker, maar __________________________________________________
9) Dit woordenboek is nieuw, maar ___________________________________________________
10) Deze taal is gemakkelijk, maar _____________________________________________________
 Dialoog !
Student(e) A Student(e) B
 je groet student(e) B en je vraagt hoe het gaat  je groet ook
 je vertelt hoe jouw kamer (niet) is  je zegt hoe het gaat en je vraagt hoe het gaat met
 je antwoordt op de vraag van student(e) A
student(e) B  je vertelt ook hoe jouw kamer (niet) is
 je zegt waarom  je vraagt welke kamer A wil: 1, 2 of 3
 je vraagt welke kamer B wil: 1, 2 of 3  je antwoordt op de vraag van A
 je neemt afscheid  je zegt waarom
 je neemt afscheid

1. 2.

3.

 Huiswerk: schrijf een kort tekstje over jouw kamer.


WOORDENLIJST
de familie de families
de industrie
de kamer de kamers
de buurt de buurten
de verdieping de verdiepingen
de gang de gangen
de kast de kasten
de stoel de stoelen
de douche de douches
de badkamer de badkamers
de wastafel de wastafels

het hotel de hotels


het verkeer
het raam de ramen
het bureau de bureaus
het bad de baden
het toilet de toiletten
het Portugees

groot grote
klein kleine
breed brede
smal smalle
druk drukke
rustig rustige
vuil vuile
proper propere
licht lichte
donker donkere
mooi mooie
lelijk lelijke
goedkoop goedkope
oud oude
modern moderne
comfortabel comfortabele
belangrijk belangrijke

bijna
buiten
later
want

Noord-Italië
Sicilië
Milaan

denken ik denk
logeren ik logeer
nemen ik neem
aankomen ik kom aan
op hotel gaan ik ga op hotel
’s avonds laat
Goedenacht /
Welterusten
Slaapwel

You might also like