Professional Documents
Culture Documents
27 Oefeningen - Behoud Van Impuls en Impulsmoment
27 Oefeningen - Behoud Van Impuls en Impulsmoment
1 Een bus met een gewicht van 5 ton rijdt met een snelheid van 20 m/s.
Tegelijkertijd rijdt een auto met een gewicht van 2 ton met een
snelheid van 15 m/s in dezelfde richting. De voertuigen botsen en
rijden als 1 geheel voort. De voertuigen kunnen vrij rollen tijdens de
botsing. Bepaal de snelheid, net na de botsing.
2 Een hockey puck beweegt naar links met een snelheid 𝑣1 = 10 𝑚/𝑠
wanneer hij geraakt wordt door een stick en een nieuwe snelheid 𝑣2 =
20 𝑚/𝑠 krijgt, zoals getoond op de figuur. De puck heeft een massa van
200 g. Bepaal de grootte van de impuls, uitgeoefend door de hockey
stick.
4 Uit het kanon met een gewicht van 600 kg wordt een kogel van 4 kg
afgevuurd die een snelheid van 450 m/s heeft ten opzichte van de
grond als hij de loop verlaat. Het afvuren duurt 0,03 s. Bepaal de
snelheid van de terugslag van het kanon net na het schot en de
gemiddelde stootkracht die op de kogel wordt uitgeoefend. Het
onderstel van het kanon is vast op de grond bevestigd en de terugslag
van het kanon wordt opgenomen door twee veren.
6 Een appel valt uit de boom vanuit stilstand. Een scherpschutter schiet
de vallende appel in de lucht en raakt de appel na 1,5 seconde. De
kogel blijft steken in de appel na impact. De appel heeft een massa van
200 gram en de kogel beweegt met een snelheid van 300 m/s en heeft
een massa van 10 gram. De kogel raakt de appel onder een hoek van
30°.
Bepaal de grootte en zin van de snelheid waarmee de appel beweegt
meteen na de impact.
Eindoplossing : v=14,2 m/s onder een hoek van 29° met de negatieve x-as
7 De man M weegt 750 N (≈ 75 𝑘𝑔) en springt op de boot B die een
gewicht heeft van 1 kN (≈ 100 𝑘𝑔). Hij heeft een horizontale
snelheidscomponent ten opzichte van de boot- van 1,5 m/s, net voor
hij in de boot terechtkomt. De boot vaart met een snelheid van 𝑣𝐵 =
1 𝑚/𝑠 van de steiger af op het moment dat hij springt. Bepaal de
resulterende snelheid van de man en de boot
8 Het kanon heeft een massa van 250 kg. Bepaal de snelheid van de 20
kg zware kogel bij het verlaten van de loop als deze kogel een snelheid
heeft van 400 m/s ten opzichte van het kanon. Verwaarloos de
rolweerstand.
𝑘𝑔∗𝑚²
Eindoplossing : 𝐿 = 328,125 , 𝑎𝑡 = 6,94 𝑚/𝑠²
𝑠
13 Bal B heeft een massa van 0,4 kg en is aan een touw bevestigd dat
door het gat A loopt dat in het centrum van een gladde tafel is
gemaakt. Wanneer de bal zich op r1=0,5 m van het gat bevindt,
doorloopt hij een cirkel met een snelheid van v1 = 1,2 m/s. Op het
touw wordt een kracht F uitgeoefend, die het touw met een
constante snelheid van vc = 2 m/s door het gat naar beneden trekt.
Bepaal de snelheid van de bal op het ogenblik dat deze zich op r2 =
0,2 m van het gat bevindt
Eindoplossing : 𝑣2 = 5 𝑚/𝑠
15 Een bal van 2 kg is bevestigd aan de lichte niet vervormbare stang,
die in het horizontale vlak om O draait. Het stelsel wordt
blootgesteld aan een moment M=0,9t² N.M, waarbij t de tijd is,
uitgedrukt in seconden. Bepaal de snelheid van de bal op t=5s nadat
de bal in beweging gekomen is.
20 De bal B heeft een massa van 5 kg en roteert in een cirkel met een
snelheid van 2 m/s. Het touw AB heeft een lengte van 1,5 m en gaat
door de opening A, die zich 1 m boven het vlak waarin de beweging
uitgevoerd wordt, bevindt. Als het touw 0,75 m door de opening
naar binnen wordt getrokken, is de afstand tussen de opening en
het vlak waarin de bal blijft roteren nog maar 0,25 m. Bereken de
normaalversnelling voor de bol op baan C. Bereken ook de
hoeksnelheid en het massatraagheidsmoment voor baan B.
𝑚 𝑟𝑎𝑑 𝑟𝑎𝑑
Eindoplossing : 𝑎𝑛 = 14,02 𝑠2 , 𝜔𝐵 = 1,79 , 𝐼𝐵 = 6,27
𝑠 𝑠
21 De katrol heeft een gewicht van 8 kN (≈ 800 𝑘𝑔 ) en kan beschouwd
𝑚.𝑟²
worden als een dunne schijf (𝐼 = ). Het touw dat over de schijf ligt
2
wordt onderworpen aan twee krachten: 𝑇𝐴 = 4 𝑘𝑁 en 𝑇𝐵 = 5 𝑘𝑁. De
katrol staat stil op t=0. Bepaal de hoeksnelheid van de katrol na 4
seconden.
22 Een blok met een gewicht van 8 kg beweegt met een snelheid van
𝑣a 5 m/s in een cirkel met een straal van 𝑟a 2 m. Het blok is ook
verbonden met een touw dat naar binnen wordt getrokken met een
snelheid van 𝑣r 4 m/s. Bepaal de snelheid van het blok bij 𝑟b = 1 m.