Practicum Nummer 1

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 15

Experimentele Basistechnieken

Chemie Practicum 1
Kjell De Mars, Felix Laga, Linde Marynissen
december 2023

1 Introductie
In deel I van dit practicum worden de concentraties van zelfbereide oplossingen
nagegaan met behulp van absorptiemetingen. Deze metingen worden volgens de
wet van Lambert-Beer gefit. Met dit model wordt gepoogd de concentratie van
een onbekende oplossing te bepalen. In deel II worden de reactieordes van de
reagentia in een chemische reactie onderzocht door de reactieverlopen met twee
verschillende concentraties na te gaan, eveneens m.b.v. absorptiemetingen. De
absorptiemetingen voor beide delen werden gedaan met een digitale spectrome-
ter.

Chemische kinetica is de studie van de snelheden van chemische reacties.


Deze reacties worden dan voorgesteld als wiskundige modellen. Dergelijke mo-
dellen worden gebruikt door ingenieurs en scheikundigen om processen zoals
afbraak van voedsel, de groei van micro-organismen, de afbraak van ozon in
de stratosfeer, en de chemie van biologische systemen beter te begrijpen en
te beschrijven. Hiernaast kunnen deze modellen ook gebruikt worden om be-
paalde processen te optimaliseren zodat er meer productopbrengst is, de pro-
ducten efficiënter worden gescheiden en milieubelastende bijproducten worden
geëlimineerd.

1.1 Veel gebruikte symbolen


Volgende symbolen worden vaak gebruikt in dit verslag:

absorptie A volume V
extinctiecoëfficiënt ε reactiesnelheid v
concentratie c snelheidsconstante k

1
1.2 Theorie
De algemene formule voor het berekenen van een verdunning is:

c1 V1 = c2 V2 (1)
waarbij c1 en c2 de concentraties van de begin- en eindoplossingen zijn en V1 en
V2 hun volumes.

De wet van Beer-Lambert geeft het verband tussen de absorptie en de concen-


tratie:

A = εdc (2)
met A de absorptie, ε de extinctiecoëfficiënt (in M −1 m−1 ), d de dikte van de
cuvette (in m) en c de concentratie (in M ).

Voor de berekening van foutenpropagatie wordt telkens volgende formule ge-


bruikt:
s 
2  2
∂f 2
∂f
z = f (x, y) −→ σz = σx + σy2 , (3)
∂x ∂y
waar x en y gemeten of berekende grootheden zijn.

2 Materiaal & Methoden


In deel I en deel II werd een digitale spectroscoop gebruikt, schematisch voor-
gesteld in figuur 1.

Figuur 1: Schematische voorstelling van de digitale spectroscoop. Bron: [1]

Door de optical fiber komt licht in het toestel. Dit licht wordt gereflecteerd
en gediffracteerd door een diffractierooster. Vervolgens valt deze bundel licht
op een CCD camera, waar positie gerelateerd is aan golflengte, en intensiteit

2
(aantal fotonen) wordt omgezet in hoeveelheid lading. Deze informatie wordt
via USB naar een computer overgedragen en daar met de software OceanView
gevisualiseerd en opgeslagen.

2.1 Deel I: Maken van oplossingen


In deel I werden vier verschillende oplossingen bereid. Deze oplossingen beston-
den telkens uit een stockoplossing, Erythrosin B, en gedesioniseerd water. Na
bereiding werden 4 cuvettes gevuld met een pasteurpipet, elk met één van de
oplossingen.

De oplossingen werden op twee verschillende manieren gemaakt. Oplossin-


gen 1 en 3 werden bereid in een maatbeker. De juiste hoeveelheid stockoplossing
werd met een gegradueerde pipet afgemeten, waarna gedesioniseerd water met
een buret werd toegevoegd in de maatbeker om te verdunnen. Oplossingen 2 en
4 werden bereid in een maatkolf. Met een volumetrische pipet van 10 ml en 20
ml werd de stockoplossing afgemeten. Hierna werd de maatkolf gevuld tot de
maatstreep met gedesioniseerd water. Het laatste beetje water werd toegevoegd
met een druppelaar. Voor gebruik werd het glaswerk uitgespoeld met gedesio-
niseerd water om verontreiniging te voorkomen en nauwkeurigheid te behouden.

2.2 Deel II: Chemische kinetica


In deel II werden 2 verschillende oplossingen bereid. Deze oplossingen bestonden
telkens uit natriumhydroxide (OH− ) en kristalviolet (KV+ ), een trifenylmethaan-
kleurstof. Natriumhydroxide had telkens een verschillende concentratie, die van
kristalviolet bleef hetzelfde. Van de twee oplossingen werd de reactiesnelheid
van de reactie KV+ (aq) + OH – (aq) −−→ KVOH(aq) onderzocht. Aangezien de
reactie direct begint na het samenbrengen van de twee stoffen moet de spec-
troscoop zo snel mogelijk beginnen meten. Om deze reden werd telkens een
cuvette met enkel OH− , alvorens het toevoegen van KV+ , in de spectroscoop
geplaatst. OH− werd met een bus met dispensette met afgestelde hoeveelheid
in een cuvette gedispenseerd. KV+ werd vervolgens met een micropipet toege-
voegd aan de oplossing. Vooraleer de meting gestart werd, werd de oplossing
homogeen gemaakt door deze snel één keer op te zuigen en terug in de cuvette
te pipetteren.

3
2.3 Methode & fouten
Het gebruikte maatglaswerk voor beide deel I en deel II staan met hun fouten
opgelijst in tabel 1.

Tabel 1: Fouten op maatglaswerk.

Laboratoriumapparatuur fout [ml]


volumetrische pipet (10ml) ±0.020
volumetrische pipet (20 ml) ±0.030
maatkolf ±0.100
gegradueerde pipet ±0.08
mircopipet ± 0.001
buret ±0.05
dispensette (OH− ) ± 0.05

Tabel 2: Oplossingen en fouten op hun concentaties.

Oplossing Concentratie [mol/L]


Erythrosin B (stockoplossing) (6 ± 0.5) ×10−5
Natriumhydroxide ([OH− ]1 ) (60 ± 0.3)×10−3
Natriumhydroxide ([OH− ]2 ) (30 ± 0.3)×10−3
Kristalvoilet (KV+ ) 3, 68 × 10−5

Er worden absorptiemetingen gedaan voor de verschillende oplossingen met


verschillende concentraties. De weergegeven meetwaarden fluctueerden (in kleine
maten). Om die reden werd genoteerd wat de minimale en maximale weerge-
geven waarden waren. Vervolgens werd hiervan het gemiddelde berekend. Deze
waardes werden gebruikt als de datapunten in de theoretische fits. Als fout op
deze absorptiemetingen werd de afstand tussen het gemiddelde en een eindpunt
van het min-max-interval genomen, plus de helft van de resolutie op de variabele.

De oplossingen werden bereid met maatglaswerk en andere laboratorium-


apparatuur. Deze staan samen met hun fouten opgelijst in tabel 1. Voor de
oplossingen in deel I werd een buret of maatkolf voor het gedesioniseerd water
gebruikt, en een gegradueerde of volumetrische pipet voor de stockoplossing. De
fout op de concentraties van de oplossingen wordt berekend via foutenpropaga-
tie (3) met formule (1). Als fout op de volumes V1 en V2 wordt de fout op de
apparatuur om deze volumes af te meten genomen. De fout op de concentratie
van de stockoplossing c1 staat in tabel 2. Dit is de fout op de procedure. Met
behulp van een ijklijn op de fit van het Beer-Lambert model (2) werd de onbe-
kende concentratie van een oplossing bepaald. De fout op de concentratie voor
de onbekende oplossing word berekent via foutenpropagatie (3).

4
In deel II werden de pseudo-reactieorde ten opzichte van kristalviolet en na-
triumhydroxide bepaald. Gemeten absorpties werden via de wet van Lambert-
Beer (2) omgezet naar concentraties. Als fout op de absorptie werd de resolutie
genomen, 0.001.

De fout op de concentratie werd vervolgens berekend via foutenpropagatie.


Aangezien er geen fouten werden gevonden op de extinctiecoëfficiënt, ϵ, en op
de dikte van de cuvette, d, werden deze genegeerd in de berekeningen voor de
fout. Ook deze oplossingen werden bereid met maatglaswerk. Er werd gebruik
gemaakt van een dispensette en een mircopipet. Deze staan met hun fouten in
tabel 1, maar deze zijn niet van belang aangezien de gemeten absorpties en hun
fouten worden omgezet naar concentraties met de wet van Beer-Lambert (2).
De fouten worden gepropageerd met formule (3).

5
3 Resultaten
3.1 Deel I: Maken van oplossingen
Voor de volumetrische berekeningen voor de vier oplossingen wordt vergelijking
(1) gebruikt:

Bij oplossing 1 wordt gevraagd hoeveel gedesioniseerd water er moet worden


toegevoegd om een oplossing met een concentratie van 3.00 × 10−6 mol/L ver-
trekkende van 3.0 mL stockoplossing (met een concentratie van 6.00 × 10−5
mol/L) te krijgen:
c1 V1
V2 = = 60 mL − 3.0 mL = 57 mL gedesionieerd water
c2
Bij oplossing 2 wordt gevraagd hoeveel stockoplossing er verdund moet worden
om een oplossing van exact 100.00 mL met een concentratie van 6.00 × 10−6
mol/L te krijgen:
c2 V 2
V1 = = 10.0 mL stockoplossing
c1
Bij oplossing 3 wordt gevraagd hoeveel gedesioniseerd water er moet worden
toegevoegd om een oplossing met een concentratie van 9.00 × 10−6 mol/L ver-
trekkende van 6.0 mL stockoplossing te krijgen:
c1 V1
V2 = = 40 mL − 6.0 mL = 34 mL gedesionieerd water
c2
Bij oplossing 4 wordt gevraagd hoeveel stockoplossing er verdund moet worden
om een oplossing van exact 100.00 mL met een concentratie van 12.0 × 10−6
mol/L te krijgen:
c2 V 2
V1 = = 20.0 mL stockoplossing
c1
In tabel 3 staan de absorbanties bij 525 nm voor de verschillende oplossin-
gen. Hiervoor is het gemiddelde genomen van de afgelezen waardes, want deze
schommelden lichtjes. Zie sectie 2.3 voor de berekening van de fouten op de ab-
sorbanties en concentraties (voor de fout op de resolutie werd 0.0005 genomen).

Tabel 3: Absorbantiemetingen voor de oplossingen met verschillende concentraties


met hun fouten.

c A
10−7 M
30 ± 0.84 0.323 ± 0.002
60 ± 0.52 0.505 ± 0.001
90 ± 1.4 0.831 ± 0.003
120 ± 1.0 0.870 ± 0.029

6
Om het verband tussen de absorptie en de concentratie te vinden, werd de
wet van Lambert-Beer (2) gebruikt. Met behulp van de data uit tabel 3 kan het
product εd bepaald worden als richtingscoëfficiënt van de rechte. Om een betere
fit te krijgen, wordt een offset b toegevoegd aan het Lambert-Beer model. Er
wordt dus gefit met het lineair model:

A = εdc + b

Figuur 2: Grafiek met fit van de absorptie A in functie van de concentratie c. De


vergelijking van de lineaire fit is A = (77.6 × 103 M−1 )c + (5.6 × 10−2 ) (a). Voor
sommige datapunten is de fout te klein voor een zichtbare errorbar. De p-waarde is
3.77 × 10−264 .

De fit van de data is te zien in figuur 2. De optimale waarde voor de fitparameter


εd met fout is (77.6 ± 0.3) × 103 M−1 . De optimale waarde voor de offset b met
fout is (5.6 ± 0.2) × 10−2 . De fouten op deze fitparameters werden afgeschat
door de χ2 -waarde rond het minimum te plotten en te kijken voor welke waarden
van deze parameter de χ2 -waarde de hypercontour snijdt. De gereduceerde χ2 -
waarde is 406 en de p-waarde van deze fit is 3.77 × 10−264 .

7
Figuur 3: Grafiek met fit van de absorptie A in functie van de concentratie c, met een
weggelaten waarde van de oplossing met concentratie 9.00 × 10−6 M. De vergelijking
van de lineaire fit is (6.1 × 104 M−1 )c + (1.40 × 10−1 ) (b). Voor sommige datapunten
is de fout te klein voor een zichtbare errorbar. De p-waarde is 0.99991.

Indien de waarde voor de oplossing met een concentratie van 9.00 × 10−6 M
wordt uitgesloten, wordt de fit van de data in figuur 3 bekomen. De optimale
waarde voor de fitparameter εd met fout is (6.1 ± 0.2) × 104 M−1 . De optimale
waarde voor de offset b met fout is (1.40 ± 0.17) × 10−1 . De gereduceerde χ2 -
waarde is 8.9 × 10−5 en de p-waarde van deze fit is 0.99991.

8
Figuur 4: Grafiek met fit van de absorptie A in functie van de concentratie c, met een
weggelaten waarde van de oplossing met concentratie 12.0 × 10−6 M. De vergelijking
van de lineaire fit is A = (8.5×104 M −1 )c+(0.4×10−1 ) (c). Voor sommige datapunten
is de fout te klein voor een zichtbare errorbar. De p-waarde is 0.03.

Indien de waarde voor de oplossing met een concentratie van 12.0 × 10−6 M
wordt uitgesloten, wordt de fit van de data in figuur 4 bekomen. De optimale
waarde voor de fitparameter εd met fout is (8.5 ± 0.3) × 104 M −1 . De optimale
waarde voor de offset b met fout is (0.4±0.2)×10−1 . De gereduceerde χ2 -waarde
is 2.88 en de p-waarde van deze fit is 0.03.

Voor de onbekende concentratie werd er een absorptie gemeten van 0.67 ± 0.01.
De eerder gevonden waarden voor εl en b kunnen gebruikt worden om de con-
centratie van de onbekende oplossing te bepalen:
A−b
A = εdc + b ⇒ c =
εd
De concentratie van de onbekende oplossing voor (a)(figuur 2) is

c = (7.91 ± 0.13) × 10−6 M.

De concentratie van de onbekende oplossing voor (b)(figuur 3) is

c = (8.71 ± 0.46) × 10−6 M.

De concentratie van de onbekende oplossing voor (c)(figuur 4) is

c = (7.38 ± 0.40) × 10−6 M.

De fouten hierop zijn berekend met foutenpropagatie (3).

9
3.2 Deel II: Chemische kinetica
In dit deel van het practicum werden de pseudo-reactieordes ten opzichte van
kristalviolet en natriumhydroxide, in de reactie KV+ (aq)+OH – (aq) −−→ KVOH
(aq), bepaald. Er werden twee mengsels bereid, met verschillende concentraties
NaOH. Omdat met een grote overmaat aan OH – concentratie gewerkt werd,
wordt de reactiesnelheid gegeven door de m-de orde differentiaalvergelijking

d[KV+ ]
v = k[OH− ]n [KV+ ]m ≈ k ′ [KV+ ]m = − , (4)
dt
waar m de orde van de reactie ten opzichte van kristalviolet is, en n ten opzichte
van natriumhydroxide. De evenredigheidsfactor k is de snelheidsconstante van
de reactie, en k ′ = k[OH− ]n de pseudo-snelheidsconstante. Deze zijn onafhan-
kelijk van de concentraties van de reagentia.

Voor beide mengsels werd het verloop van de absorptie op 590 nm in functie
van de tijd, A(t), gemeten met een digitale spectroscoop. Hieruit werd het ver-
loop van de concentraties c1 (t) (voor [OH – ] = 0.060 M) en c2 (t) (voor [OH – ] =
0.030 M) berekend via de wet van Beer-Lambert, vergelijking (2), met ϵ = 87000
M−1 cm−1 en d = 1 cm. De data wordt voorgesteld in figuur 5. Er werd een
uitschieter c2 (t = 0) = 1.017 × 10−5 M weggenomen, en de meting bij 20s werd
vervolgens als eerste meting beschouwd.

Figuur 5: Concentraties c1 (rood) en c2 (blauw) in functie van tijd t. De magenta


en zwarte stippen duiden de halveringstijden aan.

Een eerste schatting van m werd gemaakt door deze metingen middels de least-
squares (LS) methode te fitten aan een nulde-, eerste-, en tweede-orde model.
Er was een duidelijke overeenkomst met het eerste-orde model,

ln [KV+ ](t) = ln [KV+ ](0) − k ′ t,


 
(5)

10
zoals te zien in figuur 6. De bevonden optimale pseudo-snelheidsconstanten
staan onder deze figuur.

Figuur 6: Eerste orde fits. Links voor c1 , waar k′ = (5.54±0.03)×10−3 s−1 , en rechts
voor c2 , waar k′ = (2.56 ± 0.02) × 10−3 s−1 . De uitschieter is in het grijs aangeduid
(rechts). De errorbars zijn hier weggelaten omdat deze kleiner zijn dan de datapunten.

Voor de eerste concentratie c1 is de gereduceerde chi-kwadraat 2.938, en de p-


waarde 4.305 × 10−5 . Voor de tweede concentratie c2 zijn deze 10.36 en 0.0
respectievelijk. Om deze fits te verbeteren werd vervolgens gezocht naar m-
waarden in de buurt van 1 die de p-waarden en gereduceerde χ2 -waarden van
de fits verbeterden. Met een fout van 0.001 op de gemeten absorpties A waren
de p-waarden voor de fit met c2 erg klein, en liepen de modellen ver uiteen.
De optimale waarden waren dan een m1 van ongeveer 0.96 (met p-waarde van
0.601) en m2 van 0.86 (met p-waarde van 0.006). Door de fout op A te herscha-
len naar 0.002 waren deze problemen veel minder groot. Tabel 4 bevat enkele
gevonden waarden en hun p-waarden.

Tabel 4: Pseudo-reactieordes en bijhorende optimale pseudo-snelheidsconstantes, ge-


reduceerde χ2 -waarden, en p-waarden. Links voor c1 en rechts voor c2 .

m2 k2′ × 103 red. p p


m1 k1′ × 103 red. p p
0.92 1.00 0.902 0.566
0.93 2.37 1.643 0.046
0.93 1.12 1.041 0.408
0.94 2.67 0.989 0.467
0.94 1.26 1.201 0.258
0.95 3.02 0.515 0.948
0.95 1.42 1.382 0.140

Deze waarden gaven samen met de beginwaarden van de concentraties en de ge-


vonden pseudo-snelheidsconstanten goede schattingen voor een aangepast model
(4) met deze drie parameters als onbekenden. Nieuwe fits werden gemaakt en
zijn voorgesteld in figuren 7 en 8. Voor c1 zijn de gevonden optimale parameters

11
• c1 (0) = (92.8 ± 0.4) × 10−7 M (waar de eerste gemeten waarde 9.32 × 10−6
was),
• m1 = (939.7 ± 0.7) × 10−3 , en
• k1′ = (26.5 ± 0.2) × 10−4 s−1 .

De gereduceerde chi2 -waarde voor deze fit is 0.681, en de p-waarde is 0.806.


Voor c2 zijn de optimale parameters

• c2 (0) = (93.9 ± 0.4) × 10−7 M (waar de eerste gemeten waarde 8.93 × 10−6
was),

• m2 = (938.6 ± 0.8) × 10−3 , en


• k2′ = (12.4 ± 0.1) × 10−4 s−1 .

De gereduceerde chi2 -waarde voor deze fit is 0.906, en de p-waarde is 0.552.

Figuur 7: Fit voor c1 met c1 (0) = (9.28 ± 0.04) × 10−8 M, m1 = 0.9397 ± 0.0007,
en k1′ = (2.65 ± 0.02) × 10−3 Mn s−1 . De errorbars zijn hier weggelaten, omdat deze
kleiner zijn dan de datapunten.

12
Figuur 8: Fit voor 2 met c2 (0) = (9.39 ± 0.04) × 10−8 M, m2 = 0.9386 ± 0.0008,
en k2′ = (1.24 ± 0.01) × 10−3 Mn s−1 . De errorbars zijn hier weggelaten, omdat deze
kleiner zijn dan de datapunten.

De gevonden halveringstijden voor de twee reacties zijn t1 = 127.4 voor c1 en


t2 = 268.0 voor c2 , berekend met deze fitwaarden. Deze zijn aangeduid in figuur
6. Ten slotte werd de pseudo-reactieorde ten opzichte van NaOH berekend. Uit
k ′ = k[OH− ]n volgt dat
k1′
log k2′
n= [OH− ]1
= 1.091 ± 0.016,
log [OH− ]2

waar rekening werd gehouden met de verdunning van [OH – ]. De totale orde
van de reactie kan dan geschat worden als

1
m+n= (m1 + m2 ) + n = (0.939 ± 0.001) + (1.091 ± 0.016) = 2.030 ± 0.017,
2
m + n = (20.30 ± 0.17) × 10−1 ,
waar de fout op m berekend werd met formule (3) voor foutenpropagatie.

13
4 Discussie & Conclusies
4.1 Deel I
In dit deel van het practicum was het de bedoeling om nauwkeurig oplossingen
met een bepaalde concentratie te bereiden en hierna via absorptiemetingen de
concentratie te controleren. In figuur 2 is duidelijk te zien dat de datapunten
niet mooi op een lijn liggen. Dit resulteert in een p-waarde die ongeveer gelijk
is aan nul. In de foutenberekening werd geen rekening gehouden met de fouten
op de extinctiecoëfficiënt ϵ en de dikte van de cuvette d, wat resulteert in een
grotere fout. Deze onnauwkeurigheid is één van de redenen voor de heel kleine
p-waarde. Een belangrijkere reden is een uitschieter. In figuur 3 is te zien dat
het weglaten van de absorptiemeting van de oplossing met een concentratie van
9.00 × 10−6 M een betere fit geeft. De p-waarde is 0.99991. Ook in figuur 4,
waar de absorptiemeting van de oplossing met een concentratie van 12.0 × 10−6
M is weggelaten, is een betere fit te zien. De p-waarde is 0.03.

Dat de uitschieters in beide gevallen zo ver van de ijkingscurve liggen, geeft


aanwijzing dat er een fout tijdens het bereiden van een van de twee oplossingen
gebeurd is. Het is moeilijk in te schatten welke oplossing fout is, omdat er maar
4 datapunten zijn.

De p-waarde 0.99991 is opvallend hoog. De lage gereduceerde χ2 -waarde


8.9 × 10−5 wijst op overfitting, waardoor de ijkingscurve mogelijk te goed is
aangepast aan deze specifieke dataset en daardoor niet goed generaliseert naar
nieuwe gegevens. Door overfitting kan het eventueel geen betrouwbaar toekom-
stige waarnemingen voorspellen. [4]

4.2 Deel II
De verwachting is dat er een sterk verband is tussen reactiesnelheid en con-
centraties van reagentia. Hogere concentraties reagentia betekent meer kans op
botsingen tussen de deeltjes, en dus meer reacties. Dit experiment staaft dit
verband, voorgesteld in formule (4). De data fit goed aan het model. Eerst werd
een ruwe schatting van de orde gemaakt door de data te fitten aan een eerste-,
tweede-, en derde-orde model, met de pseudo-snelheidsconstante als parameter.
Hier kwam duidelijk een sterk verband met het eerste-orde model naar voren,
zoals te zien in figuur 6. Op basis van dit verband werd een datapunt als uit-
schieter beschouwd en verder in de dataverwerking weggelaten.

De p-waarden voor deze fits zijn ondanks de visuele overeenkomst zeer klein.
Daarom werd een fijnere schatting gemaakt van de pseudo-reactieorde m t.o.v.
kristalviolet, door deze over een aantal waarden rond 1 te variëren. Vanaf hier
werden de fouten op de absorptie ook herschaald naar 0.002. Dit verbeterde de
gereduceerde χ2 - en p-waarden van de modellen en bracht ze meer in overeen-
stemming, zoals van pas kwam om het model te verbeteren. In tabel 4 is te zien

14
dat 0.94 reeds een goede schatting lijkt voor m, maar er is nog een discrepantie
tussen de fits volgens beide concentraties merkbaar. Deze zou het gevolg kun-
nen zijn van kleine inhomogeniteiten in de oplossing.

Met deze kennis werd een nieuw model gevoed dat zowel de beginwaarde, als
pseudo-reactieorde, als pseudo-snelheidsconstante fitte. De berekende en geme-
ten beginwaarden komen zeer goed overeen, en de 1-sigma betrouwbaarheidsin-
tervallen van de optimale schattingen voor de pseudo-reactieorde m overlappen!
Dit zijn sterke indicaties dat de juiste waarde gevonden is. De gereduceerde χ2 -
en p-waarden voor de eerste fit duidt op een beetje overfitting, wat mogelijk
het gevolg is van een kleine fout op de schatting (of herschaling) van de fout
op A-metingen. De andere p-waarden geven echter een sterke indicatie van een
goede fit.

Ten slotte werden de halveringstijden voor beide reacties met deze fitpa-
rameters berekend, en ook de totale orde van de reactie. Voor de berekening
van de reactieorde t.o.v. natriumhydroxide n werd rekening gehouden met de
verdunning van de OH− -oplossing, wanneer deze gemengd werd met de KV+ -
oplossing. In de berekening van de totale orde van de reactie werd het gemid-
delde m = m1 + m2 gebruikt. De geschatte orde van de reactie is 2.030 ± 0.017.

Dat de reactieorden zo dicht tegen de stoichiometrsiche coëfficiënten, name-


lijk één, van de reactie liggen is te wijten aan het feit dat dit een elementaire
reactie is, omdat een enkel KV+ -ion en een enkel OH – -ion samen kunnen binden
tot een KVOH molecuul zonder tussenstappen. Kristalviolet is de enige stof in
het mengsel die licht absorbeert, en dus zijn de absorptiemetingen rechtstreeks
van deze elementaire reactie.

Referenties
[1] Digitale spectrometer [Opgavedocument].
[2] Practicum 1 Chemie - maken van oplossingen en kinetica [Opgavedocu-
ment].

[3] chemische kinetiek [Internet]. Wikipedia; 21 juni 2023 [Geraadpleegd op


24 december 2023]. Beschikbaar via: https://nl.wikipedia.org/wiki/
Chemische_kinetiek.
[4] Overfitting [Internet]. Wikipedia; 15 december 2023 [Geraadpleegd op
25 december 2023]. Beschikbaar via: https://en.wikipedia.org/wiki/
Overfitting.

15

You might also like