Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Fysiologie 2022-2023
Samenvatting Fysiologie 2022-2023
Samenvatting Fysiologie 2022-2023
Fysiologie = studie van de functie ( = functioneren van anatomische structuren), functie/werking van levende organismen
(lichaamswetenschap) physis (natuur) + logos (studie)
Soorten fysiologie:
Plantenfysiologie
Vergelijkende fysiologie (dieren/mens)
Patho(logische)-fysiologie (effecten van aandoeningen op werking van organen/stelsels)
2: GEDRAGSNEUROWETENSCHAP
Gedragsneurowetenschap = biologische of fysiologische psychologie gedrag is bepaald en ligt ter hoogte van de
hersenen
1
» Beperkt door huidige status van kennis over hersenen,… enige reden waarom we nog niet alles hebben
en begrijpen is omdat we nog niet alles weten
Grieken: hart of hersenen? Dachten dat er veel in het hart gebeurde, dat daar onze ziel zat en onze gevoelens ontstonden
Descartes:
Galvani: reflexen door elektrische prikkels, verwees naar elektrische stroom (in die periode zette men alles onder
elektrische stroom), hoe een elektrische prikkel ontstaat
Muller: zenuwbanen werken via hetzelfde principe doctrine van specifieke zenuwenergie
Flourens: experimentele ablatie als we een stukje van de hersenen weghalen/beschadigen en kijken wat er dan
gebeurd/gevolg is
Fysiologie: start bij moleculen + eindigt bij interacties tussen individuen van dezelfde soort <-> chemie: start bij
atomen <-> ecologie: interacties tussen individuen van verschillende
soort
2
Chemisch (moleculair) Atomen verbinden zich met elkaar tot moleculen met een complexe vorm
niveau
celniveau Verschillende moleculen vertonen interactie, zodat grotere structuren (cellen)
ontstaan
weefselniveau Een weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die samenwerken om een
specifieke functie uit te voeren (bv spierweefsel)
orgaanniveau Een orgaan bestaat uit 2 of maar verschillende weefsels die samenwerken om een
specifieke functie uit te voeren
orgaanstelselniveau Organen werken samen in orgaanstelsels (bv hart + bloed + bloedvaten =
bloedvatenstelsel)
Organismeniveau Alle orgaanstelsel in het lichaam werken samen om het leven en de gezondheid in
stand te houden
Organische verbindingen:
4 organische basiselementen:
3
Zeer belangrijke elementen: natrium, calium, calcium
Belangrijke elementen: ijzer (bv om de rode bloedcellen aan te maken en zuurstof door het bloed transporteren)
3.5 EIWITSTRUCTUUR
Grote polypeptidenketens
Unieke sequentie van 20 soorten aminozuren
Eiwitten kunnen verschillende functies aannemen: enzymes,
transporters, hormonen, antilichamen, structuureiwitten
Specifieke 3-dimensionele structuur van eiwitten: bv maakt enzyme specifiek voor unieke substraten
Als we 100.000 eiwitten kennen en begrijpen (naam, functie, structuur) dan kennen we de mens maar! ≠ voldoende, we
moeten nog weten welke eiwitten in welke cel gemaakt worden
4
4: BOUW VAN DE CEL
afhankelijk van de functie van de cel, kan de cel er anders uitzien bv: vetcel
in elke cel zit DNA om je volledig terug te bouwen (organismen kunnen we clonen)
4.1 CYTOSKELET
4.2 MITOCHONDRIEN
Mitochondrien = uitwendige bacterien die zich als onderdeel van onze cel gaan gedragen
Produceren energie ( = ATP), energielevering! en CO2 uit brandstoffen (glucose, vet,…) en zuurstof
2 soorten membranen - dubbel membraan:
» Binnenste membraan: cristae (plooien met enzymen)
5
» Buitenste membraan: omgeeft gehele organel
~ Tussen binnenste en buitenste membraan chemische reacties: maken ATP citroenzuurcyclus +
oxidatie fosforylatie
Zorgen voor citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylatie = ATP maken
=>> in alle cellen van ons lichaam wordt er energie geproduceert en die betalen we met ATP mitochondrien hebben
daarvoor zuurstof en brandstof
ATP = adenosine-trifosfaat, universele energiebron heel veel processen die energie nodig hebben gaan we betalen met
ATP
Adenosine gaat verbinding vormen met fosfaat (fosfor) stel je hangt er meer fosfaten aan dan zal de verbinding
die je nodig hebt om groepen eraan te hangen energie bevatten
Indien er fosfaat weggehaald wordt, komt er energie vrij – 3 mogelijkheden:
1. 3x fosfaat = ATP
2. 2x fosfaat = ADP
3. 1x fosfaat = AMP
» Om terug van ADP (2 fosfaat) naar ATP (3 fosfaat) te gaan, moet terug energie worden toegevoegd zijn
mitochondrien zeer goed in! gebruiken energie uit voeding en zuurstof om ATP aan te maken
Afbeelding links: dat gebeurd in de mitochondrieen
Energie haal je uit brandstoffen, je haalt die uit planten, die halen ze uit de zon
We halen energie dus eigenlijk uit de zon, via tussenstappen (zie volgende)
Fotosynthese: planten energie opnemen, zon steekt energie in planten en water maar ook CO2 is belangrijk
(maar zit tegenwoordig zowiezo in de lucht)
» Planten gebruiken dus de energie van de zon + water (H2O) (in bladgroenkorrels)
» 6 CO2 + 6 H2O C6H12O6 + 6 O2
Celademhaling en verbranding energie komt vrij
» We eten energierijke voeding (suiker), we voegen zuurstof (O2) toe en komen tot het proces van
verbranding
6
» C6 H12 O6 + 6 O2 6 CO2 + 6 H2O
wij als mens laten chemische reactie in 1 richting lopen en planten laten die in andere richting lopen bij mensen
komt energie vrij, planten nemen energie op
Vizieuze cirkel: planten nemen CO2 en H2O op en zetten dit om in glucose en zuurstof, wij als mens nemen die suikers op (in
onze voeding) en voegen er zuurstof bij door inademing dankzij planten, dit zetten wij dan weer om in CO2 en water
Er zijn bepaalde reactiewegen in ons lichaam die plaatsvinden om van die energiebronnen ATP te maken
1. Vetten
2. Suikers (zetmeel)
3. Eiwitten
Eten afbreken tot kleinere eenheden die circuleren in het bloed in de cel opnemen in mitochondireen
omzetten tot ATP
Endoplasmatisch reticulum:
Golgi-apparaat = regelt eindbestemming van eiwitten, in blaasjes zitten alle eiwitten verpakt eiwitblaasjes gaan van ER
naar golgi-apparaat
Lysosomen en peroxisomen = kleine membraanblaasjes die zorgen voor ‘vertering’ en detoxificatie (opruim machines)
4.4 PLASMAMEMBRAAN/CELMEMBRAAN
Plasmamembraan = muur, bepaalt de cel, rand van de cel, bepaalt wat er binnen en buiten gaat in de cel andere
samenstelling/structuur nodig dan de cel
=>> het is het een of het ander, ofwel hou je van water ofwel van vet
Illustratie handen wassen: zeep gaat zich nestelen in uw plasmamembraan in dit geval van corona een membraan van
een virus het membraan wordt dan in stukken gebroken
Transport doorheen plasmamembraan mag geen binker zijn, zonder in- en uitgang bv: suiker van drinken zit aan de
buitenkant van de cel en wil naar de binnenkant van de cel gaan waar de mitochondrien zitten om ATP te maken
Deurtjes/kanaaltjes die altijd openstaan en sommige die soms open kunnen gaan
Zowel van de buitenkant naar de binnenkant van de cel als van de binnenkant naar de buitenkant van de cel
8
Doorheen permeabele membraan
Oplossing bestaat uit:
» Oplosmiddel (bv: water)
» Opgeloste stof (bv: suiker)
Is automatisch en enkel goed voor kleine afstanden
Moleculen bewegen altijd een klein beetje (standaard), maar er zijn ook moleculen die stilstaan (bij het absolute
nulpunt = 0°K, - 273°C)
Hoe warmer, hoe meer moleculen bewegen bv: bad met hoge en lage concentratiemoleculen, je hebt meer
kans van hoge naar lage want hier zitten meer moleculen
Energie van diffusie beweging komt dus van temperatuur
Gefaciliteerde diffusie = het feit dat bepaalde moleculen van een hoge tot
lage concentratie door een membraan gaan
Ionkanalen = poorten ontwikkelen die specifiek ion doorlaten bv: enkel natrium
9
Sommige transporters kunnen openen en sluiten: poortkanalen (selectief bepaalde doorlaten/niet)
Erg specifiek voor bepaald ion: kanaal voor natrium en kanaal voor kalium
Ionen moeten soms gewoon naar binnen door diffusie, wanneer de concentratie niet gelijk is (hoge lage concentratie)
MAAR van binnen naar buiten is actief transport (lage hoge concentratie) moeten betalen met ATP
Actief transport = transport moet soms van een lage naar hoge concentratie door ATP
Natriumionen gaan binden aan de transporter, er komt energie vrij waardoor ATP veranderd in ADP (2 fosfaat)
de natrium gaat buiten de cel
Kalium van buiten de cel gaat binden aan de transporter en haalt energie uit het laatste fosfaat van ADP, de
natrium-kalium pomp duwt deze kalium naar binnen de cel
» In 1 beweging 5 ionen tegen beweging 1 ATP betalen
» 20% ATP wordt gebruikt voor werking natriumkalium pomp
» Je kan niet leven zonder dit systeem (geen ATP? Dan geen pomp)
=>> tegenover diffusie waar we het evenwicht behouden, behouden we bij actief transport het onevenwicht sturen
moleculen naar de plaats waar er reeds al veel van die moleculen aanwezig zijn (natrium naar buiten pompen, al veel
natrium en kalium naar binnen pompen, al veel kalium)
Overzicht:
10
Receptoren plaasten, die specifieke moleculen herkennen en vesikel maken waarin specifieke moleculen door
kunnen
In bulk
Receptor-gemedieerde endocytose
Pinocytose (drinken: vloeistof), fagocytose (eten: verteren) cel
eet/drinkt via die endocytose
GEDIFFERENTIEERDE CELLEN
11
Meeste cellen in kg: spier- en vetcellen
STAMCELLEN
Weefsels = een complex van cellen met overeenkomsten in structuur, functie en extracellulaire stof
De structuur en werking van een orgaan hangt af van de weefsel waaruit het is opgebouwd
12
DE 4 SOORTEN WEEFSELS
We zagen eerder dat weefsel bestaan uit cellen, tussen deze cellen bevindt zich ook extracellulaire vloeistof, deze stof
maakt dus ook deel uit van een weefsel
Soorten spierweefsel:
1 2 3
Extracellulaire ruimte: tussen cellen in weefsel zit een ruimte (witte zone, hier zijn geen cellen)
DE VERSCHILLENDE STELSELS
13
Vorming bloed (hol beenmerg)
14
Stelsels Functie Medisch
specialisme
Hormoonstelsel Reguleert langdurige veranderingen in andere Endocrinologie
(coordinatiefunctie) orgaanstelsel
Produceren hormonen bv: bijnier, schildklier
Organen die hormonen maken, maar ook nog andere
taken hebben bv: nieren, teelballen
Via hormonen kunnen organen algemeen met elkaar
communiceren (nodig!)
Bloedvatenstelsel/cardiovasculair Transporteert cellen en opgeloste stoffen de wegen in Cardiologie
(coordinatiefunctie) een stad bv: zuurstof, bloedcellen, hormonen Vasculaire
geneeskunde
15
Stelsels Functies Medisch specialisme
Spijsverteringsstelsel Verwerking voedsel Gastro-enterologie
Opname voedingsstoffen
Verwijdering afvalproducten
Lever, galblaas, pancreas
Urinaire stelsel Verwijdert overtollig water, zouten en afvalstoffen Urologie (urinair)
Nefrologie (nieren)
1. Inwendige geneeskunde
2. Chirurgie
=>> sommige organen dienen meer dan 1 stelsel en andere organen dienen slechts 1 stelsel = complex (wanneer er iets mis
gaat)
Er zijn ook nog andere specialisme oncoloog (kankerspecialist kan in alle stelsel optreden, is gespecialiseerd in het
probleem), hematoloog (bloedvatenstelsel, stollingsziektes), radioloog (werkt met beeldvorming), klinische bioloog,
anatome patholoog, transgender expert (endocrinoloog)
16
6: HOMEOSTASE
Om de werking van het lichaam te begrijpen, moeten we het doel van het lichaam begrijpen
Constant houden van milieu interieur comfortabel leven, geen afval op de weg + genoeg toevoer van voedsel
(die ervoor zorgt dat elk van die cellen content is)
Proberen meercellige organismen in een soort vorm van homeostase te brengen
Vele parameters cellen (30 biljoen) bevinden zich in een ruimte/bad waar een aantal parameters constant
gehouden worden (suiker, temperatuur,…)
» 1 parameter niet constant is een probleem!
» Ziekte betekent vaak ‘falen van homeostase’ (je kan een bepaalde parameter in je lichaam niet meer
constant houden)
Dynamisch evenwicht (bv: lichaamstemperatuur 37° is OK maar 38° niet)
Schematische weergave van het menselijk lichaam Doel: C6H12O6 + O2 CO2 + H2O + energie
NEGATIEVE FEEDBACK/TERUGKOPPELING
Bv thermostaat:
» Sensor = bakje die de temperatuur aangeeft (thermometer in zit) <-> in lichaam: 1 cel die bv magnesium
kan meten
17
» Target/set-point = als je een bepaalde temperatuur wenst (constante moet hebben), kan je dit aangeven
(bv: 20°C)
» Effector: negatieve feedback als de temperatuur te laag is (18°C), dan verhogen of als de temperatuur
te hoog is (23°C) dan verlagen <-> in lichaam bv zweetklieren, meer bloed naar huid sturen
Beschermt ‘set-point’
Maakt wijziging ongedaan
=>> negatieve terugkoppeling is de kern hoe dingen in de fysiologie werken het fenomeen kan ook plaatsvinden in het
lichaam we moeten dingen meten en dingen constant kunnen houden
18
Als de temperatuur te hoog is gaan we dat melden er zitten thermometers in je lichaam, we gaan ermee aan de slag want
te hoog hersenen gaan dan redeneren en een commando geven, hier zijn de bloedvaten en zweetklieren de effector
(effectoren aansturen) om zo terug voor homeostase te zorgen
=>> veel organen die we hebben en functies die ze hebben zijn bedoeld om het constant houden van het intern milieu
=>> wanneer je je niet goed voelt, gaan ze je parameters meten! Dat is het eerste wat de dokter doet bv hartslag,
bloeddruk, zuurstofgehalte nagaan of de persoon in homeostase is of niet
POSITIEVE FEEDBACK/TERUGKOPPELING
Positieve feedback is meestal een klein deel/onderdeel van een negatieve feedback loop zodat deze sneller kan verlopen
bv: bloedstolling, weeën
Bloestolling:
19
VERSTOORDE HOMEOSTASE: SUIKERZIEKTE/DIABETES
Na een maaltijd komt er suiker (glucose) in het bloed (glucose in bloed stijgt)
Deze verstoring van de suikerspiegel (glycemie) wordt tegengewerkt door insuline
Insuline = hormoon dat in het bloed komt en zegt dat er genoeg is glucose is
Bij type 1 diabetes is de productie van insuline defect door een fout in de ß-cellen insuline neemt suiker op,
zodat de glucose afneemt
Insuline werkt niet meer: constante hyperglycemie (<-> hypoglycemie)
Je gaat naar de dokter en je meet je paramters (bloed afnemen) gaat naar een labo en hier
worden de parameters gemeten en daarna krijg je je resultaat en de referentiewaarde
(range waarbinnen deze parameters mogen vallen)
Het lichaam kan alleen maar goed werken als er communicatie en interactie is tussen de cellen!! Kan op 3 manieren
gebeuren
COMMUNICATIE IS LOKAAL
Binnen 1 weefsel
Direct contact tussen cellen: hangen aan elkaar vast via gap junctions (paars)
» Bv: hart alle hartcellen hangen aan elkaar, als 1 cel geprikkeld wordt, worden alle cellen geprikkeld
20
Paracriene regeling/communicatie: communicatie via lokale boodschappers cellen liggen dicht bij elkaar
» Autocrien: eigen cellen
» Paracrien: andere cellen
LANGE-AFSTANDSCOMMUNICATIE (MEESTAL)
Neuronaal:
Prikkel via kabel (axon) van de cel die iets wil zeggen
naar doelcel die iets wil ontvangen
Door kabel elektrisch signaal sturen naar de andere cel
Voordeel: verloopt zeer snel en specifiek (andere cellen weten hier niet van)
Nadeel: 1 op 1, voor elke cel die je wil beinvloeden ga je een kabel moeten trekken
Hormonaal:
Molecule via bloedbaan naar alle cellen brengen (enkel effect in doelcel)
Bloedbaan gebruiken als boodschapsvorm
Nadeel: alle cellen komen ermee in contact
» Bepaalde boodschap (bepaalde
stofmolecule) in je bloed brengen en dit
gaat naar alle cellen van je lichaam
heel veel cellen bereiken
» Sommige cellen reageren, andere niet
(hebben boodschap niet begrepen)
weten
dat het bij de juiste terecht komt via
receptor
ANATOMISCHE VLAKKEN/SNEDEN
Transversaal of horizontaal
Coronaal of frontaal
Sigittaal
» Midsagittaal: door middenlijn
21
ANATOMISCHE RICHTINGEN
Lateraal Ver van middenlijn, naar buiten toe Oren, buitenkant benen
Mediaal Dicht bij middenlijn Neus, oren, binnenkant benen
Proximaal Naar romp toe (dichtbij) Bovenarm
Distaal Van romp weg (veraf) Onderarm
Ventraal Naar voren gericht Neus, naar buik toe
Dorsaal Naar achter gericht Naar rug toe
Caudaal Naar tenen/staart toe (naar beneden) Heupen zijn caudaal van de buik
Craniaal Naar hoofd toe (naar boven) Heupen zijn craniaal van de benen
Geschiedenis kunnen we beschriven aan de hand van biologische wetten: gans ons gedrag wordt bepaald door deze
biologische wetten, alles wat we doen is om te overleven
1. Reactievermogen (prikkelbaarheid)
2. Groei (zowel van het organisme zelf als het aantal organismen)
3. Voortplanting (genetisch materiaal doorgeven
4. Beweging (voortbeweging of intern transport bij planten)
5. Stofwisseling (metabolisme) chemische reacties
=>> het eigene aan een levend wezen is dat het kan sterven, het kan niet ontkomen worden
De drijfveer van een levend wezen is overleven!! Dood gaan is wel ondenkbaar en eigen aan leven
22
“A chicken is an egg’s way to make another egg”
Het ei is constant
Het is het DNA dat blijft bestaan (van moeder, overgrootmoeder,...) terwijl de kippen zijn slechts tijdelijke
verschijningsvormen
Bepaalde stukjes zelfs niet gemengd met X en Y van moeder en vader
Identieke kopij van mama/papa, grootouder,…
Via maternele DNA lijn weten vanwaar je afkomt
Overleven van de soort en doorgeven van het DNA
Functionalisme = om een biologisch fenomeen te begrijpen, moeten we de functie ervan voor het organisme begrijpen
M.a.w. evolutie nodig om ons lichaam te begrijpen, want de functies in ons lichaam zijn vaak te herleiden tot
functies om te overleven of voort te planten
Let op: niet alles heeft nut, er zijn een beperkt aantal eigenschappen waarvan men denkt dat het geen nut heeft
(bv: kuiltje boven de bovenlip)
Evolutionair relict = iets had vroeger een functie, maar nu niet meer (bv: kippenvel, staartbeentje)
Bv kippenvel:
Als het koud is gaan dieren met een dikke vacht een luchtlaag maken
Onze haartjes zijn zodanig kort dat het geen nut meer heeft
Bv: wat is het evolutionaire nut van de 2 bollen in de vleugels van deze vlinder?
Ook het begrijpen van aspecten van (menselijk) gedrag vereist inzicht in hun evolutionair nut bv: zangvogels
Bv: bessen, steken veel energie in om dit te maken, is om zaadjes te verplaatsen om zo voort te planten
1. Er is interindividuele variatie (diversiteit) binnen soorten, dat is in belangrijke mate erfelijk (50% erfelijk materiaal
overerven) bv: lange en korte mensen
2. Bepaalde individuen hebben meer overlevend nageslacht omdat overerfbare eigenschappen beter aangepast zijn
aan de omgeving ( = natuurlijke selectie)
3. Eigenschappen die positief zijn voor overleven en voortplanten worden steeds frequenter in een populatie
23
9.4 SURVIVAL OF THE FITTEST
Natuurlijke selectie = niet enkel de competitie om te overleven, maar vooral om genen door te geven
SEKSUELE SELECTIE
Interseksuele selectie = het voedsel ligt verspreid, waardoor vrouwtjes geen mannetjes nodig hebben om het territorium te
verdedigen
Female choice: het mannetje moet opvallen en zich aantrekkelijk maken zodat het vrouwtje voor hem kiest (bv:
pauw – mooie veren)
Vrouwtjes kiezen voor de mooiste/grootste eigenschappen, ook al is deze ongunstig voor het leven van het
mannetje (bv: groot gewei kan soms niet draagbaar zijn voor het mannetje)
Er bestaat ook male choice, maar het is veel vaker female choice aangezien eicellen niet, zoals zaadcellen, oneindig
zijn
Intraseksuele selectie = het voedsel ligt in geclusterd op verschillende plaatsen, de mannetjes moeten deze plek verdedigen
3 domeinen:
1. Eukaryoten (mens)
2. Bacteriën
3. Archaea ( = oer bacteriën)
24
Soort = organisme die samen kunnen voortplanten en nageslacht kunnen krijgen dat vruchtbaar is
Voorste/bovenste lidmaat:
Variëteiten en complexiteit van organismen ontstaan door adaptaties mutaties en cumulatieve selectie:
Plaats in voedselpyramide
Exploiteren van nieuwe ecologische niches
» Open niches (eiland, lucht, grot,…) want plaats waar er oppurtuniteiten zijn, veel kans op voedsel en
weinig kans opgegeten te worden (plaats waar je wil zijn) = sterke drijveer geweest om soorten uit elkaar
te krijgen
» Nieuwe voedselbronnen, bescherming tegen predatoren
» Vereist adaptatie aan nieuwe omgeving bv: in een grot gaan wonen want dieren boven in de
voedselpiramide zijn niet aangepast aan het donker, later is bij vleermuizen de echolocatie ontwikkelt =
omgeving localiseren door signalen (probleem voor insecten, dachten dat ze veilig zaten in de grotten)
Invloed van:
» Klimaat, meteorieten,…
» Continentendrift
Van zee naar het land gaan (land is dan een nieuwe niche)
» Enige wat je als vis moest doen is poten hebben (gelukt, belangrijk in de revolutie)
Planten waren er al, hadden geen afweer (bv: stekels) dieren aten deze op
2 DE CRUCIALE STAP
25
Na massa-extinctie (meteoriet) 65 miljoen jaar geleden zoogdieren vertonen snelle diversifivatie: evolutionaire
niche
» Dino’s en alles wat groter was dan een klein beestje zijn uitgestorven
» Uit kleine soorten die overleefden zijn alle zoogdieren ontstaan
» Niche ontstaan voor zoogdieren en wij zijn het landoppervlak gaan domineren
3 DE CRUCIALE STAP
26
Homo sapiens ontstaan in Afrika: Mensapen: oerangutan, gorilla, chimpansee
(kennen van kader: wanneer 1ste ontstaan, hoe lang mensen hier al zijn en wanneer wij er waren)
Grote doorbraak, men denkt dat er aftakkingen zijn geweest van die homo sapiens:
Neanderthaler
Denisova
27
» Ander deel van menselijke bevolking heeft het DNA van de neanderthalers
Laatste 7 miljoen jaar: brein alsmaar groter geworden, we zijn als maar slimmer geworden!!
Hersenen zijn 3-4 maal groter geworden in de evolutie van de homo sapiens
1,4L = ongeveer onze herseninhoud van de mens nu
28
H2: ZENUWSTELSEL
1: OPDELING, ZENUWCELLEN EN STEUNCELLEN
Neuron = zenuwcel
Neuronale communicatie = elektrische prikkel dat door je zenuwcellen doorgegeven wordt, m.a.w. wat zijn prikkels in
neuronen, hoe doorgegeven en leer van de neurotransmitters
Neurotransmitters = chemische stoffen die de prikkel van de ene cel naar de andere cel doorgeeft
Met ons brein ons eigen brein verklaren maar dat is moeilijk het menselijk brein is waarschijnlijk het moeilijkste en meest
complex van het heelal, waarom? Moeilijk te onderzoeken/bestuderen
MAAR ook eenvoudig: het is maar 1 signaal dat gestuurd wordt bij uniforme sterkte en snelheid , maar frequentie kan wel
variëren
We kunnen wel bepaalde zaken leren bij dieren, maar wat ons uniek maakt, is het mens zijn
We kunnen niet zomaar in levende mensen snijden
Watson en Crack: DNA structuur ontdekt en dachten daarna hersenstructuur te onderzoeken niet zo simpel als
gedacht, het brein is het complexste ding in het heelal (volgens het brein)
Doel zenuwstel: geleiding en onmiddellijke reactie op prikkels, meestal door het coördineren van de activiteiten van andere
orgaanstelsels
29
Spinale zenuwen: (meestal deze)als je zo een elektrisch signaal voelt als je je ellenboog stoot
2 celtypes in zenuwstelsel:
We kunnen de hersenen zien als een centrale verwerkingseenheid, deze moet input binnen krijgen en output genereren:
Afferente systeem = informatie die het brein binnen komt, input bv: info van zintuigen over de buitenwereld, info over
de situatie van een orgaan (bv bloedruk stijgt)
De witte lijnen en hoe dus alles wordt gestuurd is dankzij die neuronen.
BREIN
30
1.3 NEURONEN (ZENUWCELLEN) ZIJN DE FUNCTIONELE EENHEDEN VAN HET ZS
NEURONEN
Dendrieten: opvangen van prikkel in de omgeving (afferent: alle info naar je toe)
Cellichaam (integratie van signalen) + celkern
» Bevat DNA
» Cellichamen (waar nucleus in zit) kleuren grijs/dens zitten in grijze stof
Axonheuvel en axon: productie en geleiding van impuls, prikkel/elektrisch signaal wegsturen via axon (efferent:
alle info/kabels van je weg)
» Axonheuvel: plaats waar axons start is de plaats die cruciaal is om signalen te vormen daar ontstaat
een elektrische signaal
Zenuwuiteinden: verdikkingen, verbindingen maken, vrijzetten van chemische stoffen (neurotransmitters in
synaps)
Vanaf dat de prikkel vertrokken is (geen weg meer terug), gaat door axon (en gaat zo weg) axon is een lange kabel en aan
het uiteinde wordt de prikkel doorgegeven aan een andere cel
Multipolair:
Bv: motoneuronen
Cellichaam + meer dendrieten + 1 axon
Alle motorische zenuwcellen die skeletspieren aansturen
(pseudo)unipolair:
Bipolair:
31
1.5 FUNCTIONELE CLASSIFICATIE VAN NEURONEN
1. Sensibele/sensorische = input
PZC, info van zenuwcellen
2. Schakelcellen (/interneuronen/associatieneuronen) = integratie
Verbinden van neuronen
3. Motorisch = output
CZS, impulsen van CZS naar weesels, organen en orgaanstelsels
Steuncellen = noodzakelijke cellen die ondersteuning bieden aan de neuronen, doen zelf niet aan het vormen van prikkels,
sturen van signalen... ganglia
PERIFEER ZENUWSTELSEL
Schwanncellen:
=>> alle axonen, niet- of wel gemyeliniseerd, bevatten beide schwanncellen maar bij
de ongemyeliniseerde axonen vormen de schwanncellen gewoon geen
myelineschede
Satellietcellen:
32
Myelineschede
CENTRAAL ZENUWSTELSEL
Oligodendrocyten:
Microglia (fagocytose)
Kleine stofzuigrobots
Maken allerlei zaken onschadelijk/ruimen op in de hersenen
Bv: bacteriën, virussen,..
Verre neef witte bloedcellen
Astrocyten:
BLOED-HERSEN-BARRIÈRE
34
2: ACTIEPOTENTIALEN EN PRIKKELGELEIDING
De taak van neuronen is prikkels vormen en voort geleiden zijn een elektrische entiteit bv: gsm is één en nullen, ofwel
een actiepotentiaal ofwel geen actiepotentiaal
Ion = elektrisch geladen deeltje met meer elektronen dan protonen en is hydrofiel (water lievend)
» Chloor (Cl-):
~ Groter/meer aanwezig buiten dan binnen de cel
» Calcium (Ca+2):
~ Groter/meer aanwezig buiten dan binnen de cel
Hoge en lage concentratie: als kanalen open, via diffusie van hoge naar lage concentratie gaan = beweging van
elektrisch geladen deeltjes
Elektrische stoom: stoom van elektrisch geladen deeltjes die bewegen van de ene plaats naar de andere (wat we
meten om te zien of iemand nog leeft, namelijk de elektrische activiteit van een weefsel)
In een axon van een neuronen passeren prikkels, celmembraan van een axon heeft een dubbele laag fosfolipiden
ionen zijn hydrofiel en kunnen dus niet door vanwege de enorme vetlaag alleen membraan binnen/buiten
via specifieke poorten
Poorten in membraan laten dus ionen door, maar als poorten constant open zijn, verdwijnt het evenwicht
daarom specifieke poorten die automatisch open en dicht gaan = poortkanalen = ionkanalen
35
Heel belangrijke figuur!! Ook getallen kennen (mM = milimol)
Ionenkanalen in celmembraan:
Poortkanalen (“gated” ion channels) ionen moeten doorgelaten worden door poorten in het membraan
Openen onder invloed van diverse stimuli
In-of uitstroom van positief of negatief geladen deeltjes (ionen) kan de membraanpotentiaal wijzigen
1. Ligandgemedieerd:
De sleutel is een molecule (bv: neuro- transmitter) binden en de bindingsplaats is het sleutelgat
Er is maar 1 sleutel/molecule waarmee je de poort kan openen
2. Fosforylatiegemedieerd:
Fosfaatgroep op poortkanaal zetten waardoor het open gaat
3. Spanningsgevoelig:
Lijkt op een elektrische poort
Kanaal openzetten door elektrische spanning er op te zetten
Elektrische spanning veranderen waardoor spanningsverschil tussen de cel
Stimulus voor nodig = depolarisatie (spanning omdraaien)
4. Mechanisch:
Deur open beuken en forceren
Trekken langs beiden kanten membraan uit elkaar, waardoor poort open gaat
36
2.3 NEURONEN ZIJN ALS BATTERIJEN
Natrium:
» Volgens diffusie: gelijk verdelen, van hoge naar lage concentratie heeft hoge concentratie buiten de cel
dus wil naar BINNEN
» Volgens elektrische component: tegengestelde polen trekken elkaar aan, natrium positief geladen dus
volgens elektrostatische kracht, zal natrium ook naar de negatieve BINNENKANT van de cel willen
» 2 redenen voor natrium om naar binnen te komen als het poortkanaal openstaat
Kalium = complexer:
» Volgens diffusie: van hoge naar lage concentratie heeft hoge concentratie binnen de cel dus wil naar
BUITEN
» Volgens elektrische component: kalium is positief geladen dus zal naar de negatieve BINNENKANT van de
cel willen
=>> diffusie kracht domineert op tegenstrijdige elektrische kracht kalium gaat van binnen naar buiten de cel als de
poorten openstaan
Chloor = complexer:
» Diffusie wint van elektrische kracht
» Chloor gaat van buiten naar binnen de cel als de poorten openstaan
37
2.4 ELEKTRISCHE ACTIVITEIT IN AXONEN
2.5 ACTIEPOTENTIAAL
Kort stappenplan:
38
Kalium: enkel voordeur, buitenkant celmembraan wel en binnenkant celmembraan niet
= van -70 naar 0 naar + naar minder dan -70 naar terug rust (-70)
Refractaire periodes = als je een actiepotentiaal hebt gehad, moet je even herstellen tot dat je opnieuw een actiepotentiaal
kan hebben, dus verhinderen van nieuwe actiepotentiaal als een bepaalde stimulus
gegeven wordt, ben je even niet beschikbaar te reageren op een stimulus
=>> nadat er een actiepotentiaal plaats vindt, duurt het een tijdje dat er geen nieuwe plaatsvindt
Tijdens het binnenstromen van de positieve deeltjes, blijven deze niet op 1 plek waar het AP zich zal bevinden. De positief
geladen deeltjes van het vorige AP stromen naar links en rechts waardoor er rechts een nieuw AP kan starten.
Merk op dat het AP maar langs 1 richting werkt, aan de linkerzijde zitten we namelijk met een absolute refractaire periode.
39
Binaire code: 1 = actiepotentaal + 0 = geen actiepotentiaal fwel 1 ofwel 0, plaatsvinden of niet plaatsvinden,
nooit een half actiepotentiaal
Bij overschrijding drempel: maximaal potentiaalverschil (amplitude en duur steeds dezelfde)
Als de drempel niet wordt bereikt gebeurd er niets
Intensiteit van stimulus afhankelijk van frequentie actiepotentiaal (AP)
» Alle actiepotentialen hebben dezelfde vorm, het is niet zo dat ze bv hoger gaan, ze worden enkel
frequenter
» Gradaties in prikkels weergeven door frequenter te maken
~ Bv: luide knal zijn heel veel actiepotentialen per eenheid (geen één
lange prikkel door refractaire periode)
NATRIUMKALIUMPOMP
Local current = natrium gaat naar naburige regio’s die gaan depolarisen en waar een actiepotentiaal gaat ontstaan
Externe depolarisatie stimulus = komt van regio naast je waar van alles aan het gebeuren is, hierdoor schiet je zelf ook in
gang (omdat buur in gang schiet) = steeds depolarisatie doorgeven
Als actie potentiaal juist gepasseerd is kan er even gaan actie potentiaal plaats vinden want zitten in refractaire
periode
Ongemyeliniseerde axonen Gemyeliniseerde axonen
40
Er kan overal op het axon AP plaats vinden Er kan alleen AP op de knopen van Ranvier plaatsvinden, ionen
kunnen niet door de myelineschede saltatoire conductie:
“Golf” van knoop tot knoop springen
Bv: wave stadium, gevoel dat alles beweegt
maar telkens beweegt er maar 1 ion Hoge concentratie van kanalen ter hoogte van de
Geen afname in amplitude, over heel het knopen
axon even sterk!! Sprongsgewijze conductie
Trage geleiding: 1 m/s Snelle geleiding: 100 m/s
Myelineschedes mogen niet te lang zijn, anders kan de
local current de knoop niet bereiken
De instroom van Na+ en uitstroom van K+ tijdens
actiepotentiaal is erg lokaal op axon
De ionen worden nadien terug gepompt door de
natrium-kalium pomp (ATPase)
Verklaart energieverbruik van hersenen
Natriumkaliumpomp: natrium die naar binnen is gedrongen terug naar buiten brengen, kalium die naar buiten is
gedrongen terug naar binnen brengen
Elektrisch gezien is alles in orde maar ionisch gezien niet, dus je moet de pomp laten werken zo kan je weer een
potentiaal laten werken
Er is een soort onevenwicht: 3 naar buiten en 2 naar binnen
Je moet ATP gebruiken om het te herstellen (pomp gebruiken) dit verklaart het energieverbruik (verklaart
waarom we moe zijn na de les)
Waar vindt al dit plaats? Op een bepaalde plaats in het axon
Golf zet zich voort van cellichaam naar axonheuvel naar uiteinden van de cel
Positief geladen deeltjes die binnenkomen die blijven daar niet maar die worden aangetrokken tot negatieve
deeltjes in de cel
Actiepotentiaal gaat alsmaar verder gaan in het axon het verloopt in een golf, je gaat de prikkel over je axon
helemaal naar het uiteinden van je axon brengen zorgt ervoor dat elektrisch signaal afstand kan leggen
Hoe komt het nu dat dat in 1 richting verloopt? Door de refractie periode (vorige zone is nog in deze periode, zijn
juist aan de beurt geweest en in een inactieve fase) daardoor krijg je de richting van de prikkel over het axon
Het is dus een tijdelijke omkering van uw polarisatie
Op bepaalde plaats gaat de cel positief worden en weer negatief worden een golf zonder afname van amplitude
(de prikkel verloopt eigenlijk zoals een mexican wave)
41
Neurochemie = welke bestaat er allemaal
Synaps = connecties tussen 2 neuronen, plaats waar overdacht van een prikkel van de ene cel naar de andere plaatsvindt
Gap junction = verbindt 2 elektrische actieve cellen, m.a.w. functionele kanaaltjes die er voor zorgen dat cytoplasma ene
cel continu wordt met andere cel (soort deurtjes), als ene actiepotentiaal ondervindt zal hij dat ook doorgegeven =
bidirectioneel
Mogelijk bij rechtstreeks contact via kanaaltjes die cytoplasma van ene cel naar andere cel laten
Weinig over te zeggen
Chemische synaps = zit mechanisme achter meer regelbaar + eindige variatie in proces
Oud vraagstuk: hoe kan een prikkel op het einde van een neuron
doorgegeven worden aan een volgend neuron?
Later: prikkeloverdracht kan soms ook elektrisch zijn met behulp van gap junctions
42
Presynaptische cel = de synaps waar het signaal vandaag komt axon en uiteindelijk een verdikking (zet elektrisch signaal
om in chemisch signaal)
Postsynaptische cel = cel waar de neurotransmitters op binden (chemisch signaal wordt omgezet in een elektrisch signaal)
(door vb.: Na+)
Neuron vesikels: heel veel van waardoor uiteinde neuron verdikt is ( = terminaal buton genoemd), om alle blaasjes
met neurotransmitters in te stockeren
Komen vrij in celmembraan en fusioneren, doen aan exocytose materiaal dumpen in synaptische spleet
Neurotransmitters binden op receptoren
Receptor zal in doelcel er voor zorgen dat actiepotentiaal start
Kort verloop:
43
Uitgebreid verloop:
Hoe kunnen neurotransmitters informatie integreren? Bv: als van ene neuron recht naar andere, zou soort verlengkabel zijn
Divergentie = axon splitsten (= axonale sprouting), van 1 naar meerdere signalen, het neuron vermenigvuldigd zijn signalen
Bv: receptoren op de huid over een groot opp en moet naar de hersenen moet
Via afferent systeem (input)
Informatie integreren en comprimeren (door te reduceren verlies je wel info/ detail)
Antagonisme = 2 die elkaar tegen werken, exciterende en inhiberende cel = geen actiepotentiaal
45
Temporele summatie = neuron activeert kort na elkaar om toch te bereiken bv: beweeg … beweeg … beweeg
beweegbeweeg!!
Spatiele summatie = 2 verschillende neuronen geven hetzelfde signaal op hetzelfde moment om te bewegen
Beslissing ter hoogte van axonheuvel plaats waar axon start, als hier de depolarisatie sterk genoeg is, komt er een
actiepotentiaal = alles of niets beslissing wordt hier genomen
Exciterend (A en B) = depolarisatie
46
~ Metabotrope receptoren gaan de signalen niet rechtstreeks kunnen omzetten in
neurotransmitters
=>> de neurotransmitter bindt op de receptor, deze receptor is geen kanaal, het kanaal ligt een eindje verderop
4: NEUROCHEMIE EN PSYCHOFARMACOLOGIE
Verschillende eigenschappen:
» Snel en traag (ionotropen vs metabotrope)
» Inhiberende en exciterend
Receptoren specifiek voor neurotransmitter (vermijden van cross-talk: 1 sleutel past maar op 1 slot)
Veel soorten receptoren per neurotransmitter
Afhankelijk van anatomische locatie
Bepaalde processen en ziekten zijn gekoppeld aan neurotransmitters
Gemoed gelinkt aan neurotransmitters
Neurotoxines (natuur), neurofarmacologie, voeding
» Bv: giftige kikker (in natuur gebruikt als oorlogsvoering: werkt in op neurotransmitters in het brein)
» Bv: cannabisplant we hebben eigen systeem en anderzijds molecule die er sterk op lijken
» Meest verspreid/voorkomend in aantal
~ Glutamaat (exciterend) en GABA (inhiberend)
Met peptiden (= stukjes eiwitten) en hebben een gen nodig (vb endorfine) kan je veel verschillende soorten
neurotransmitters maken, maar nadeel is dat je het aminozuur moet kennen en de celkern moet raadplegen
Elke regio in de hersenen bevat 1 of meerdere soorten neuronen die hun eigen neurotransmitter hebben:
Botulinum toxine, curare en atropine: signaal dat normaal moet plaats vinden, kan niet plaats vinden
Gevormd uit aminozuur L-tryptofaan (voeding) = 1 van de 20 aminozuren, dus als je op dieet bent en je krijgt
tryptofaan niet binnen, word je depressief
Afbraak door MAO (monoamineoxidase)
Betrokken bij stemming, eetgedrag, …
Laag serotoninegehalte bij depressie
» Postnatale depressie (baby blues)
» Seasonal affective disorder (winterblues)
Veel soorten receptoren
49
Twee manieren stijging serotonine:
1. Agonisten: serotonine helpen, beter zijn werk kunnen doen bv: verhinderen geëlimineerd worden of
heropgenomen worden (ook al noemen ze inhiberend en remmers)
2. Stof innemen die lijkt op serotonine en de werking imiteert
SSRI (serotinin-specific reuptake inhibitors): zorgen er voor de heropname serotonine niet gebeurd bv: Prozac,
…
MAO-remmers: serotonine gaat door MAO afgebroken worden na heropname, als enzymen moa-oxidase
blokkeren, kan afbraak niet plaats vinden, waardoor er meer serotonine aanwezig gaat zijn
LSD: serotonine mimeticum
Maar is niet ganse verhaal van pathologie bv depressie je kan niet de volledige depressie hiermee bestrijden
= reward system
Nigrostriataal Mesolimbisch
Anatomisch Van substantia nigra VTA (ventral tegmental area)
(hersenstam/middenhersenen) Amygdala (limbisch systeem)
Naar Basale nuclei (striatum) Nucleus accumbens
Via medicatie in evenwicht brengen, maar te kort/te veel zit op heel andere plaatsen
Bv: L-dopa (= precursor: voorloper van dopamine die wel door de bloed-hersen-barrière door kan) geven voor
bestrijding van Parkinson (meer dopamine toedienen), maar gevaar dat je bv in amygdala dan te veel dopamine
hebt en dus bijwerkingen van schizofrenie krijgt (want teveel dopamine)
Noodzaak weten welke pathways welke gebruiken en waar problematiek zit
50
=>> neurotransmitters kan je bëinvloeden, maar wees voorzichtig ermee want ze kunnen een groot effect hebben
Vooral bekend als broertje van adrenaline hetzelde als adrenaline maar dan als neurotransmitter in je bloed
PZS: terminale neurotransmitter van orthosympaticas bv: stijging hartfrequentie
CZS: waaktoestand (arousal) stemming, gedrag
51
4.3 AXONAAL TRANSPORT VAN NEUROPEPTIDEN
PSYCHOFARMACOLOGIE/ MEDICIJNLEER
Onderscheid in therapeutische (ziekte behandelen) en genotsmiddelen, maar lopen een beetje in elkaar over
Deel van de werkzame stoffen die door de bloed-hersen barrière kunnen
Werken bijna altijd via de modulatie van chemische synapsen (synapsen beïnvloeden): vermeerdere of
verminderen van neurotransmitters of zelf volledig immiteren.
Wat kunnen we allemaal aan die synaps veranderen? Er zijn 4 verschillende processen effect op:
52
1. Productie van neurotransmitters
a. Precursoren
b. Enzymes
2. Synaptische vesikels
3. Post-synaptische receptoren
4. Heropname en afbraak van neurotransmitters
Agonisten kunnen tegenwerken, maar door inhiberende karakter toch ondersteunen, je moet het volledige plaatje bekijken,
dan zie je dat de neurotransmitter langer werkt/beter werkt en dus toch een agonist is, ondanks dat hij oorspronkelijk
tegenwerkte
Synthese van neurotransmitter stimuleren door aanbieden precursor bv: L-dopa (Levodopa) bij Parkinson
patiënten (L-dopa: gemaakt uit aminozuur)
» Dopamine kan niet door de bloed-hersen-barrière, maar L-dopa (CO2 meer dan dopamine) passeert wel
bloed-hersen-barrière
» Voorloper dopamine innemen en hersenen zelf van L-dopa, dopamine maken
Synthese remmen door inhibitie van enzymes in synthese pathway
Neurotransmitter kan niet opgeslagen worden in vesikels (blokkering transporters) of vesikels kunnen beweging
niet maken naar plasmamembraan
Effect op exocytose van vesikels
» Agonist bv gif van zwarte weduwe agonist van Ach
~ Spinnen kunne inwerken op ons synpassysteem
» Antagonist bv botulinum toxine Ach
~ Botox is stof die ervoor zorgt dat exytose van vesikels niet kan plaatsvinden antagonist van
neurotransmitters
53
3 – EFFECT OP POST-SYNAPTISCHE RECEPTOREN
Drugs (genotsmiddelen): enige verschil met medicijnen is wat we er mee willen bereiken, geen verschil in chemische
processen
54
cannabis (plant) heeft veel stoffen, maar enkele bioactief (thc belangrijkste)
Middelenverslaving:
Risico’s:
Te veel nemen = onderdrukking ademhaling ( = sterven door te weinig ademen) oranje lijn
» Pijnstilling effect gaat niet vergrootten maar schadelijk effect vergroot wel
» Geen receptoren meer in de nucleus accumbens
Heel dunne lijn (vroeger sommige artsen gebruiken als pseudo euthanasie)
Pijn zodanig hevig dat je geen andere kant op kan = bijwerking het laten overnemen
Waar gebeurt alles? Bv: concentratie serotonine te laag, waar zit dat?
55
HERSENEN EN RUGGEMERG
Cerebellum = achteraan
Doormidden snijden: enkel structuren raken die beide delen brein met elkaar verbinden balk en hersenstam
1. Grote hersenen/cerebrum
» Alles wat er rond zit
» LH + RH
2. Tussenhersenen/diencephalon
» Middelste deel hersenen
» Bestaat uit 1) thalamus 2) hypothalamus 3) epithalamus
3. Hersenstam/brain stem
» Bestaat uit 1) midbrain 2) pons 3) medulla oblongata
4. Kleine hersenen/cerebellum
Hersenen zitten in onze schedel, onder deze schedel zijn er hersenvliezen (stromen bloedvaten in), daaronder bevinden zich
de hersenen
56
» Stevig, pezig
» Grote bloedvaten
» Epidurale verdoving (spuit in ruggenmerg)
Arachnoidea ( = spinnenwebvlies)
» Zit onder dura mater
» Subarachnoïdale ruimte bevat cerebrospinale vloeistof (CSV) (in ventrikels)
» Hersenvocht krijgt een circulatie en wordt van spinnenwebvlies gedumpt naar dura mater
Pia mater ( = zachte, binnenste vlies)
» Sterk doorbloed: uitwisseling met hersenweefsel
» Heel dun vlies
» Zit op het hersenweefsel zelf, gaat mee in alle kronkels en trekt vacuüm
Waarom hebben we zo een vocht nodig, we hebben toch al bloed? Bloed dient
vooral voor toevoer te krijgen van zuurstof naar de hersenen
Cerebrospinale vloeistof:
CSV of liquor
» Productie in choroid plexus (= netwerk van permeabele
haarvaten binnen elk ventrikel dat CVS produceert. De capilairen
zijn bedekt met grote ependymcellen die liquor afgeven met een snelheid van (500 ml/d)
» Circuleert door de verschillende ventrikels en vult het centrale kanaal v/h ruggenmerg
» Opvangen in grote hersenader
Functies geeft de hersenen een soort bad
» Schokbreker: hersenen kunnen niet te veel klotsen/schokken bv hersenschudding, wanneer het niet
voldoet het beschermd de hersenen en ruggenmerg tegen fysieke trauma
» Homeostase: vergelijkbaar met vruchtwater baby, de hersenen zitten in aan aangename en beschermende
omgeving MAAR moet constant milieu zijn snelheid waarmee de vloeistof wordt verwijderd ,geljjk aan
waarmee deze wordt gevormd.
Heeft een productieplaats: choroid plexus
57
Ventrikels: holtes gevuld met CSV
Er kan veel misgaan:
» Bv: hersenvliesontsteking
~ Ontsteking aan de meninges bv: geïnfecteerd door virussen en bacteriën
~ Zeer slechte prognose
Gyrus die ervoor ligt = prefrontale gyrus, winding erachter = postcentrale gyrus
Lijkt random als hoop worsten op elkaar, maar is vrij gestandaardiseerd
» Bv: bij iedereen ziet cortex er bijna hetzelfde uit (niet zo dat Einstein extra kronkel had)
Hierdoor kan je een specifieke kronkel onderzoeken
58
DE KWABBEN ZIJN VERNOEMD NAAR DE ONDERDELEN VAN DE SCHEDEL
Associatiegebieden:
MRI: beelvorming van de ligging en grootte, maar niet de plaats van hersenactiviteit
SPIEGELNEURONEN
Spiegelneuronen = neuronen die geactiveerd worden als we iemand anders een beweging
zien maken
Nuclei/kernen
» Nucleus caudatus ( = meer mediaal: dichtbij het midden)
» Nucleus lentiformis ( = meer lateraal: zijkant)
~ Putamen
~ Globus pallidus ( = bleke bol)
Alles samen = corpus striatum (daarmee onderdeel vd regelkring voor het versterkenb, afremmene n bijsturen van
de motorische activiteut die uitgaat vd cortex cerebri (= hersenschors)
Controle van willekeurige bewegingen
Voert bewegingen uit die hersenschors als bevel geeft
» Start bij primaire motorische cortex, ondersteunende regio’s zullen bijdrage tot de coördinatie van de
beweging bv: naar iets rijken met je hand en beetje bijsturen om het echt te pakken
Degeneratie ( = achteruitgang) van nucleus caudatus leidt tot chorea ( = onwillekeurige bewegingen van de
ledematen, hyperkinesie vb.: bij ziekte van Huntington, uitvoeren van beweging lukt niet) bv ziekte van
Huntington (autosomaal dominant
Verbinding tussen hemisferen: corpus callosum (hersenbalk: 200 miljoen axonen die verbinden)
» Computermetafoor, 2 harde schijven die kunnen communiceren, laat toe dat we niet alles dubbel moeten
hebben
» Sommige dingen dubbel omdat we ze in ons lichaam ook dubbel hebben bv: armen
Decussatie: motorische en sensorische banen lopen meestal gekruist, m.a.w. L wordt aangestuurd door R
hemisfeer en R wordt aangestuurd door L hemisfeer
» bv: R hand geeft op FMRI activatie op L hemisfeer
» bv: door beroerte L kant gezicht hangt scheef en L hand niet meer kunnen bewegen, dan zit de bloeding
aan de R kant
Linker hemisfeer = dominant?
Geen dominantie maar complementariteit
» L: spreken, schrijven, rekenen, redeneren
~ Bijna bij iedereen aan L kant taal (lateralisatie van taal)
~ 10% van linkshandige hebben het omgekeerd (taal in R hemisfeer)
~ Vaak te maken met als kind bepaalde problematiek waardoor je het niet aan L kon bouwen en
dus aan R kant hebt gebouwd
» R: “representatie-hersenhelft” : analyseert sensorische informatie en legt een relatie tss het lichaam en en
de sensorische omgeving en ook ! voor het analyseren van de emotionele context vb.: visuospatieel,
patroonherkenning (bv componeren)
Balk (corpus callosum) in 2 snijden, vroeger gedaan als “behandeling” van epilepsie
Iets aan L kant merken/voelen/zien, maar in R hemisfeer niks merken/voelen/zien
61
Afasiepatiënten gaven inzicht in neurale sturing van spraak/spraakcentra:
Broca:
» Linker inferieure frontale gyrus
» Motorisch spraakcentrum
~ Aan sturen van spieren bv lippen, tong, … => het voorbrengen van spraak
~ Het gebied van Broca reguleert patronen van ademhaling en de stem die nodig zijn voor een
normale spraak
~ Programma’s: coördinatie tussen klank en spieren
» Laesie/afasie: spreken niet of slecht en traag, wel zinvol (je kan klanken niet meer maken, maar je weet
wel wat je wil zeggen, je krijgt het enkel niet gezegd) of gebruiken de verkeerde woorden
» Werking: Motorische impulsen die afkomstig zijn v/h spraakcentrum worden aangepast door
terugkoppeling vanuit auditieve associatiegebied
Wernicke:
» Linker superieure temporale gyrus
» Sensorisch spraakcentrum
» Houdt verband met taalbegrip
» Werking: Dit analytische centrum ontvangt info vanuit de sensorische associatiegebieden en speelt een !
rol bij onze persoonlijkheid, omdat het sensorische info integreert en de toegang coördineert tot visuele
en auditieve herinneringen.
» Laesie/afasie: moeilijk te interpreteren wat hij leest of hoort. spreken vlot maar zinloos (missen woord- en
taalbegrip), woordsla
Fasciculus Arcuatus:
» Tussen Broca en Wernicke
» Laesie/afasie: spreken vlot maar zinloos (missen woord- en taalbegrip), woordsla
Gyrus Angularis:
» Grens temporale, pariëtale en occipitale kwab
» Lezen en schrijven moeilijk (visuele input)
Vroeger: weten dat je een patiënt had die iets niet kon, wachten tot
dood van de patiënt om dan de hersenen open te snijden en zien waar
het zit
Nu: via FMRI direct zien welke gebieden oplichten
62
EMOTIE EN HET LIMBISCH SYSTEEM
Basale nuclei en banen rond hersenstam vormen limbisch systeem Fasciculus arcuatus
Lager niveau, meer universeel, alle dieren hebben ook een limbisch systeem (vroeger in evolutie)
Nuclei en banen rond hersenstam
» Amygdala:
~ Knobeltje boven hippocampus
~ Emoties koppelen aan herinneringen
» Hippocampus:
~ Lange uitloper onder amygdala, lijkt op een zeepaartje
~ Van belang bij leren en informatie opslaan in langetermijngeheugen
~ Betrokken bij geheugenvorming
» Reukbanen (rhinencefalon):
~ Uitzondering zintuigen
~ Meeste via hersenstam naar thalamus (werkt als zeef, sommige info mag door andere niet)
~ Oud zintuig dat rechtstreeks hersenen binnen komt via gaatjes in de schedel, short cut en ook
nog eens verbinding met olfactorische tractus
Tractus olfactorius: zitten emoties
Olfactorische cortex
Limbisch systeem regelt emotie (plaats waar ze ontstaan)
» Basisemoties die we met alle dieren delen worden hier gevormd bv woede, angst, seksuele opwinding,
…
» Verdere (lichamelijke) uitdrukking emoties via hypothalamus en autonoom zenuwstelsel (amygdala)
~ Bv: rood worden, hart begint sneller te kloppen
Omzetting lange-termijn geheugen
Ouder dan cortex, relatief weinig controle vanuit cortex naar limbisch systeem
» Emoties willen we graag onderdrukken, maar meestal ondergaan bv: wenen tijdens een film, stress
vlekken krijgen, beginnen beven
» Bv: boek het parfum reukbanen kunnen limbisch systeem zodanig stimuleren dat de cortex niets meer
kan doen
= olfactorische cortex, verschillende kernen, gyri, en banen langs de grens tss de grote hersenen en het diencephalon.
GEHEUGEN EN LEREN: DE
PLASTICITEIT VAN DE HERSENEN
Om dingen te leren moeten we kunnen herinneren, daar hebben we ons geheugen voor nodig
Amnesie (geheugenverlies) kan optreden
Declaratief geheugen: bevat kennis over feiten en gebeurtenissen
Info eerst opslaan in korte termijn geheugen
Daarna omzetten in lange termijn geheugen
» Gebeurt in mediale temporale kwab
» Hippocampus en amygdala (vooral bij emotionele herinneringen)(bv angst) spelen hierbij een rol
» Activatie van genen, bouwen van nieuwe synapsen
Lange-termijnopslag: consolidatie ( = opslaan van informatie) in cortex
» Links: visueel geheugen
» Rechts: visuo-spatiele informatie
» Prefrontale kwabben: mathematische berekeningen
Hoe kan het dat je bepaalde dingen nog weet en andere niet?
Metafoor computer: harde schijf waar men lange tijd kan zijn (LTG) + harde schijf waar men korte tijd kan zijn
(KT/werkgeheugen)
We kunnen zien dat mensen iets aan het opslagen zijn in FMRI
20 woorden onthouden, achteraf uit scanner komen en vragen welke woorden ze nog weten, ging niet over
hoeveel woorden onthouden, wel wat er wel weggeschreven wordt en wat niet
» Als er een activatie was van hippocampus en mediale temporale kwab, dan was er meer kans dat ze de
woorden gingen onthouden
» Als er aan een woord een bepaalde emotie hangt, is er meer kans dat het weggeschreven wordt
limbisch systeem bij betrokken
~ Bv: woord ‘grootmoeder’ die net gestorven is
Idem een betekenisvolle gebeurtenis waar een gevoel aan verbonden zit (positief of negatief)
» Bv: wat is er 4 weken geleden gebeurd? Wat is je vroegste herinnering? Bv: trauma zodanige in
geheugen gegrift dat je het er niet uit krijgt
64
LEREN EN SYNAPTISCHE PLASTICITEIT
LANGETERMIJNPOTENTIËRING (LTP)
65
Metafoor: paden in een bos veel gebruikte zijn makkelijk en geraak je snel door, andere hebben veel
bladeren/takken op het pad
Bv klassieke conditionering: CS moet verbinding zoeken met de respons synaps versterken door hem veel te
gebruiken en receptoren versterken
Vroegere visie: neuronen gaan dood en worden niet vervangen bv: bij elk pintje dat je dringt sterven er 10 000
neuronen en je kan er geen nieuwe aanmaken
Recent: bewijs voor vorming van nieuwe neuronen (neurogenese)
» Via fluorescerende stof die zichtbaar wordt wanneer DNA zich splits (roze vlekjes)
» Vooral in plooi van hippocampus (gyrus dendatus), maar ook bulbus olfactorius
» Ontstaan uit stamcellen die je kan delen/vermenigvuldigen
~ Sommige blijven als reserve en sommige differentiëren verder tot neuronen
» Rol geheugen? We weten dat het kan, maar niet hoeveel en hoe belangrijk het is
» Bv: vogel die veel liedjes kent heeft meer neuronen
Proefdieren in een verrijkende omgeving maken meer neuronen aan
» Belangrijk element is beweging, lopen op zich stimuleert neurogenese (ga wandelen)
» Lichaamsbeweging stimuleert als nummer 1 het brein en van inactiviteit kom je sneller in situaties als
dimensie terecht
66
Illustratie rattenkooien:
=>> je ziet dat de ratten in kooi 2 en vooral kooi 3 nieuwe neuronen gaan aanmaken
Middelste cirkel van het brein, bevat regelcentra voor autonoom zenuwstelsel
Thalamus: soort ei (2), tussenstation voor sensorische informatie, info selecteren en verwerken bv deel
blokkeren, aandacht richten, … = thalamische gating (info filteren)
» Regelt sensorische info die naar de cortex gaat, behalve voor de reukzin (kan niet geblokkeerd worden)
» Laat ons toe sensorische info te filteren
Epithalamus: maakt hormonen
» Choroid plexus: productie CSV
» Epifyse (pijnappelklier): secretie melatonine (slaaphormoon)
Hypothalamus: controlecentrum autonoom ZS, homeostatisch zeer belangrijk bv: of het hart sneller moet
kloppen, of er maagzuur geproduceerd moet worden,…
» Soort commando centrum, waar veel beslissingen genomen worden bv: regelt eetgedrag, vochtbalans,
thermoregulatie, biologische klok
» Opgebouwd uit vele kernen die allemaal samen de hypothalamus vormen
~ Kernen nemen coördinerende taken op zich
» Emotioneel gedrag (cfr. limbisch systeem)
» Reacties van het ortho- en parasympaticus zenuwstelsel
» Hormonale veranderingen via hypofyse (teelbal van de hersenen) in de achterkwab en voorkwab
5.4 HERSENSTAM
Bevat 3 onderdelen:
Romeinse cijfers: craniale zenuwen = zenuwen die niet via je ruggenmerg in je lichaam terecht komen, maar
rechtstreeks vanuit je hersenen naar je lichaam gaan = perifeer zenuwstelsel
Nummer 10 = nervus vagus: belangrijkste craniale zenuw van de 12 zorgt er voor dat bv je hartritme daalt
Colliculus = heuveltje
Superior = bovenste
Inferior = onderste
Coördineert bewegingen
Zit helemaal onderaan, achteraan
Groot, oud hersendeel:
» Is bij veel diersoorten even sterk ontwikkelt
» Zitten veel functies die dieren ook hebben
In contact met andere motorische regio’s
Ontvangt proprioceptieve info (info vanuit heel het mechanisme
» Belangrijke structuur voor evenwicht, motorische controle, …
» Afwijking: cerebellumaire stoornis (coördinatie moeilijk bv gekke koeien ziekte)
Noodzakelijk voor motorisch leren en controle
Bestaat uit veel gyri
68
DE WERVELKOLOM EN DE SPINALE ZENUWEN
Wervelkolom:
» Bijzondere structuur: verbind heel onderlichaam met bovenlichaam
» Stevigheid
» Hierin ligt de belangrijkste kabel van zenuwen (verbinding hersenen en de rest van het lichaam)
» Moet flexibel zijn
»
Ruggenmerg:
» Wervel heeft vanboven een gat en hier gaat her ruggenmerg door
» Heel kwetsbaar wervels breken zorgt voor verlamming
» Heeft vertakkingen ter hoogte van elke wervel ( = spinale zenuwen)
Rug bestaat uit 31 wervels:
a) 7 cervicale wervels (halswervels)
b) 12 thoracale wervels (borstwervels)
c) 5 lumbale wervels (lendewervels)
d) 5 sacrale wervels zijn vergroeid tot heilig been
» Aan borstwervels hangen de 12 ribben
Na ruggenwervel: twee paar spinale zenuwen (links en rechts) efferent (afvoerend) en afferent (aanvoerend)
Probleem ruggenmerg: probleem met aansturing van en gevoel in ons lichaam
» Lage dwarslesie: alles aangestuurd door spinale zenuwen lager dan dat niveau zijn we kwijt bv benen niet
meer kunnen bewegen
» Kwadriplegie: nek breken en zowel armen als benen niet meer kunnen gebruiken
7: BEWEGINGSCONTROLE EN SKELETSPIEREN
70
Veel structuren bij aansturen van bewegingen betrokken:
MOTORISCHE BANEN
DE SKELETSPIEREN
71
ORGANISATIE SKELETSPIERCEL (-VEZEL)
1ste keer in biologie dat men een gedraging tot op eiwit niveau is gaan verklaren
D.m.v. elektronenmicroscopie foto’s
72
Zag dat Z-lijn dichter/verder van elkaar lagen, naargelang die spier ontspannen of gecontrageerd was filamenten
konden bv afwisselend kabel naar zich toetrekken = sliding filament theorie
Contractie leidt tot verkorting sarcomeren:
» Dikke en dunne filamenten schuiven in elkaar
» Z-schijven komen dichter bij elkaar ( = pezen naar elkaar toebrengen)
Eiwitten worden niet korter, maar schuiven in elkaar, waardoor de hele cel korter wordt
Hoe gebeurd dit?
» Er moet allereerst een signaal zijn dat de spieren aanstuurt te contracteren = calcium
» Myosinekoppen maken contact met actine en vormen dwarsbruggen (kruisbruggen)
» Myosinekoppen trekken er aan in een soort roeibeweging
» Trekken niet synchroon, maar door elkaar zodat er een constante trekkracht is
» Trekken op deze manier actinedraden dichter naar elkaar toe, tot dat ze botsen, dan is de contractie
optimaal
Power stroke (trekken actine naar centrum sarcomeer)
Kruisbruggen:
Neuromusculaire junctie = overgang van een zenuwcel/neuron naar een spiercel verbinding tussen motorneuron en
skeletspier
Neuron/zenuwcel: AP, calcium komt binnen, vesikels met neurotransmitters gaan aan exocytose doen waardoor de
neurotransmitters ( = acetycholine) in de synaptische spleet komen
Spiercel eigenlijk hetzelfde als een zenuwstel er kan ook een AP ontstaan
Lichte depolarisatie stimulus die leidt tot een AP die net hetzelfde is als bij de zenuwcel: instroom van natrium en
uitstroom van kalium
Elektrisch signaal dat door zenuwcellen loopt, is exact hetzelfde elektrisch signaal dat over spiercellen loopt
Hoe kan een elektrisch signaal op een spiercel er voor zorgen dat we een contractie ( = het in elkaar schuiven van
de filamenten) krijgen?
» AP gaat zich over de lengte van een spiercel begeven, waardoor het nog niet in het midden van de cel zit,
hiervoor hebben we T tubules instulpingen in het sarcollema zodat het actiepotentiaal tot diep in de
spiercel terecht komt
73
DE NEUROMUSCULAIRE JUNCTIE
AP in neuron en brengt dit tot het einde van het axon, neuron stopt ergens
Neuromusculaire junctie uiteinde, soort vlekje waar het neuron contact maakt met de spiercel
Als een AP aankomt in de spiercel ter hoogte van de neuromusculaire junctie, gaat hij de AP doorgeven aan de
spiercel en de spiercel gaat de AP verder geleiden
EXCITATIE-CONTRACTIEKOPPELING
Hoe kan je van een AP via de t-tubules (geleiding van prikkel (depolarisatie) tot in de t-tubuli) naar de vorming van
kruisbruggen gaan?
Calcium is de sleutel hiervoor
» Calcium zit opgeslagen in zakken = sarcoplasmatisch reticulum (SPR) grote zakken vol calcium
Als AP via t-tubules tot diep in de spier gaat, dan is er Ca++ vrijgave in sarcoplasmatisch reticulum
» In cel geen calcium aanwezig, behalve in Ca++ reservoirs (SPR)
» Als calcium vrijgeven wordt door SPR, dan is er een enorme calcium stijging in de cel, m.a.w. diffusie via
release channels
» Calcium gaat binden aan troponine (eiwit van het dunne filament), troponine gaat hierdoor van structuur
veranderen, tropomyosine gaat weg kruisbrug gaat gevormd kunnen worden
» Na kruisbrug, kan een contractie ontstaan
» Kruisbrug vormen kost 1 ATP
Start contractie:
ACh vrijgaven in neuromusculaire junctie neuron zegt aan spiercel trek samen
Als ACh natrium kanalen activeert ontstaat er een actiepotentaal ( = natrium instroom en kalium uitstroom op
membraan van spiercel)
AP geraakt diep in de spiercel via t-tubules
Actine en myosine zullen kruisbruggen vormen zodat er contractie kan zijn
Kruisbruggen gevormd door vrijgaven van calcium actine en myosine binden contractie
Signaal: van a) elektrisch naar b) chemisch naar c) elektrisch naar d) chemisch naar e) mechanisch
Ontstaan 1ste motors: equivalent hiervan
Stoppen contractie:
75
» Grove: veel bv rug
» Fijne: weinig bv handen
EENVOUDIGE RELFEXEN
Alle signalen voor motorische controle starten in het centraal zenuwstelsel, MAAR niet altijd in de hersenen er
zijn bewegingen die aangestuurd worden ter hoogte van ruggenmerg
= enkel lagere motorische neuron gebruiken en niet het bovenliggende (hersenen)
» Zullen een heel snelle reactie hebben = reflex gebeurt via een reflexboog
Hoe kan het ruggenmerg weten dat het een spier moet laten samentrekken?
» Moet input krijgen
» Ruggenmerg krijgt input lokaal
~ Bv: van de huid, van de spieren, … zintuigelijke informatie
Normaal: signaal naar boven sturen, naar thalamus, synapsen, motorische cortex = heel gedoe en heel veel tijd
Als snelheid belangrijk is, beslissen we lokaal onmiddellijk om contractie van een spier te laten starten op basis van
lokaal binnengekregen zintuigelijke informatie
Automatische reflexen: via ruggenmerg komt er een afferent neuron binnen (gaat via de dorsale wortel grijze
stof: plaats waar synapsen zijn) en zonder te overleggen met de hersenen stuurt het naar de spier dat er contractie
moet gebeuren
» Bv: hamer bij de dokter (spier wordt een beetje langer en dan trek je ze weer samen)
76
COMPLEXERE REFLEXEN
8: AUTONOOM ZENUWSTELSEL
Autonoom zenuwstelsel output van de hersenen die wij niet bewust controleren deels aangestuurd door de
hersenen, maar niet bewust controleren
Orthosympaticus of sympaticus:
» Fight-or-flight
~ Prioriteit ligt ander
~ Zo snel mogelijk vluchten of een confrontatie aangaan
~ Vereist heel andere organen om actief te zijn hartritme moet sneller kloppen, meer bloed
naar skeletspieren, …
~ Andere organen moeten wachten bv net gegeten maar bij gevaar moet die vertering even
wachten
» Cardiorespiratoire activatie
Parasympaticus:
» Rest-and-digest
~ Bv: net gegeten hebben
~ Rusten en ontspannen bv skeletspieren
~ Betekent niet dat alle organen aan het rusten zijn
Maag, darmen, lever,.. zijn volop aan het werken om het eten te verteren: ze
zijn op dit moment hyperactief
» Activatie spijsvertering
Sympathicus: Thoraco-lumbaal (T1-L2) zenuwen van het perifere zenuwstelsel dat vertrekt vanaf T1 tot L2
» Grensstreng (sympathisische ketting): ketting van knopen, waarbij de zenuwen die het ruggenmerg
verlaten een synaps maken naar een tweede neuron ( = preganglionair neuron en postganglionair
neuron) die het tot bij de doelcel brengt
» Collaterale (prevertebrale) ganglia
» Bijnieren: sympatho-adrenal systeem
Parasympaticus: Cranio-sacraal craniosacraal gedeelte
» Terminale ganglia (synaps t.h.v. doelorgaan)
» Craniale zenuwen: III, VII, IX, X (vagus: heel veel vertakkingen) recht van de hersenen vertrekken en
gaan naar ons lichaam bv traanklieren
» Sacraal (S2-S4): rectum, blaas, genitalia minder belangrijk (3 zenuwen uit het heilig been)
» Meestal liggen ganglia (synaps van preganglionair en postganglionair neuron) in het doelorgaan zelf = heel
laat
» Typisch parasympaticus: heel lang preganglionaire neuronen, dan synaps en dan kort deeltje
postganglionaire neuronen
» Één preganglionair neuron maakt geen synaps en loopt helemaal door tot aan het doelorgaan (bijnier:
geel) boven nier hoedje dat hormoon adrenaline maakt
78
Orthosympathicus (thoraco-lumbaal) parasympathicus (cranio-sacraal)
Het grootste werk wordt maar vericht door 1 zenuw = 10de hersenzenuw = de nervus vagus
Nervus vagus vertrekt van hersenstam, gaat via hals naar borstholte en zo door naar buikholte werkt op heel
veel organen (hart, mild, longen, lever)
79
ALLE ORGANEN DIE AUTONOOM GESTUURD ZIJN, GAAN OP EEN ANDERE MANIER REAGEREN
OP DE ORTHOSYMPATICUS OF DE PARASYMPATICUS: ZE ZIJN ELKAARS TEGENOVERGESTELDE
Parasympaticus: vertering laten stijgen, maag gaat actiever bewegen, hart gaat minder snel kloppen, minder frequent
ademen, speeksel aanmaken, … = rest-and-digest
Orthosympaticus: vertraagt vertering, vertraagt beweging van uw maag, versnelt hartritme, versnelt ademritme,
vermindert saliveren (speekselaanmaak) = fight-or-flight
Soms werken ze ook samen bv: erectie van de penis = parasympatisch effect + ejaculatie = orthosympatisch effect
Hoe komt het dat die organen weten wat ze moeten doen?
Voor synapsen in ganglia altijd via acetylcholine: overdracht van preganglionaire neuron naar een
(post)ganglionaire neuron gebeurt dus via acetylcholine
Ter hoogte van de doelcel andere neurotransmitters
Ortho en parasympaticus geven tegengestelde signalen ze moeten tegengestelde neurotransmitters hebben
» Ortho: noradrenaline (NE)
» Para: acetylcholine (ACh)
Je hebt gladde spiercel die vraagt wat hij moet doen: kijken of in fight-or- flight zitten
» Zo ja, orthosympaticus dus doe maar wat noradrenaline zegt
» Zo nee, parasympaticus doe maar wat acetylcholine zegt
Spiercel weet of orthosympaticus of parasympaticus iets vraagt om te doen adhv de neurotransmitter die hij ziet
Synaps werkt een beetje anders dan normaal (synaps en passant)
» Axon en normaal op het einde van het axon vesikels met neurotransmitters vrijgeven, deze zitten hier
onderweg ook (blaasjes met neurotransmitters), men noemt ze hier varicosity
» Synaps en passant: AP gaat door axon en elke keer dat het zo een blaasje passeert, wordt er een
neurotransmitter vrijgegeven/uitgestrooit
~ Zo kan 1 neuron heel veel doelcellen beïnvloeden met ofwel noradrenaline ofwel acetylcholine
(neurotransmitter zit dus nu niet enkel op einde van neuron)
80
HARTFREQUENTIE ALS VOORBEELD VAN AUTONOME REGELING
Hart heeft eigen ritme: als je geen zenuwen meer hebt naar het hart, dan blijft het toch kloppen hart klopt altijd
90x/min (ook als je het bv uit het lichaam haalt)
Waarom zenuwen nodig? om hartslag aan te passen
Stijging door orthosympaticus: door adrenaline en noradrenaline
Daling door parasympaticus: via nervus vagus (craniale zenuw X): acetylcholine
» Nervus vagus kan leiden tot flauwvallen hartritme zodanig laag
Hart heeft eigen frequentie van 90 bpm: heart rate variability (HRV)
» Activatie parasympaticus in rust (60 bpm), vagale syncope (flauwvallen, bv door niet tegen bloed te
kunnen) para verhoogd de HRV (tijd tussen slagen, want weinig slagen)
» Activatie orthosympaticus tijdens inspanning (tot 200 bpm), stress, arousal ortho verlaagd de HRV,
want veel slagen volgend snel op elkaar)
Emoties komen tot uiting via de ortho en parasympaticus kunnen we niet sturen
(autonoom zenuwstelsel)
Mensen hebben een soort panische angst terwijl het bij andere helemaal niet doet
Proberen te weten te komen welke onderdelen van de hersenen betrokken zijn bij de vorming van emoties
Tal van studies die emoties kunnen uitlokken door eenvoudig in te werken op de chemie
» Bv: ratten testosteron geven dan beginnen ze vaker te vechten
81
EMOTIONELE UITDRUKKING VIA HET AUTONOOM ZENUWSTELSEL
82
H3: ZINTUIGEN
1: ALGEMENE EIGENSCHAPPEN
Prikkel = een plotse verandering van uitwendige toestand (mechanisch, chemisch, ...)
Het is plots, want een geleidelijke zou nt goed zijn vb.: kikker in een pot water met ofwel een geleidelijke opwarming of
direct warm water
83
DE MATE VAN DEPOLARISATIE VAN GENERATORPOTENTIAAL WORDT VERTAALD NAAR
FREQUENTIE ACTIEPOTENTIALEN IN SENSORISCH NEURON !!!
We hebben 3 stimuli (bv geluidtoon): een zachte, een milde en harde toon
» De stimuli worden omgezet in een elektrisch signaal en leidt tot depolarisatie
» Wanneer de drempel bereikt is en sterk genoeg is dan ontstaat AP
» Generator potentials – toon 1: de depolarisatie is niet groot genoeg om de treshholddrempel te
overschrijden er start geen AP
~ Bv: koptelefoon en zeggen of je geluid hoort, er was wel geluid en depolarisatie, maar die was
niet sterk genoeg waardoor er geen AP naar de hersenen ging en je dus niets kon horen
» Generator potentials – toon 2: de depolarisatie is net sterk genoeg om AP in gang te schieten, aangezien
de stimulus niet zodanig sterk was, worden een aantal AP gestuurd
» Generator potentials – toon 3: de depolarisatie is zeer sterk, er worden zeer frequent AP naar de hersenen
gestuurd
=>> dus bij krachtige zintuigelijke stimulus: sterke depolarisatie krijgen in receptormembraan, waardoor je zeer frequente
AP zal krijgen
Fotoreceptoren:
» Voor heel specifiek elektromagnetische E
» Oog/visus
» Biologische klok
Mechanoreceptoren:
» Voor alles van beweging
» Haarcellen in het evenwichtsorgaan en gehoor
» Tastzin (huid)
» Baroreceptoren voor autonome functies (druk: in darmen, bloed, … zitten heel freq in ons lijf vb.: hogere
druk in het laatste deeltje van dikke darm grote toilet)
» Proprioreceptoren (vb.: spierspoeltjes) (lichaamshouding: stand gewrichten, druk op pezen ...)
Mechanoreceptoren, meestal haarcellen, detecteren mechanische stimuli zoals aanraking en druk. Wanneer zintuigharen
worden verplaatst, worden tiplinks samengebracht of van elkaar gescheiden, wat leidt tot spanning in de haarcellen en het
openen van ionenkanalen. Dit veroorzaakt depolarisatie en genereert een actiepotentiaal, dat sensorische informatie
doorgeeft aan het zenuwstelsel.
Chemoreceptoren: ( = cellen die de aanwezigheid van een bepaalde molecule kunnen registreren)
» Reukzin (reukepitheel) en smaakzin (tong)
» Autonome regeling van ademhaling
84
BARORECEPTOREN ( = DRUKRECEPTOREN) EN REGELING VAN AUTONOME FUNCTIES
Specificiteit:
Adequate prikkel ( = prikkel die gemaakt is door zintuigelijke informatie) heeft laagste drempel
» Zintuigelijke cel is gemaakt voor een bepaalde soort informatie
» Bv: er zijn kegeltjes in de ogen die specifiek activeren bij het zien van de kleur rood, er is maar een heel
klein beetje rood (drempel) nodig om de kegel te activeren
‘Valse’ prikkel heeft hogere drempel
» De prikkel heeft effect op de activatie, maar de sensor is niet specifiek voor deze prikkel gemaakt
» Bv: door een harde klop op je hoofd kan de kegel ook geactiveerd worden
85
Adaptatie/gewenning:
Tonisch (bv: pijn) = gedurende de hele prikkel worden er AP naar de hersenen gestuurd
» Aangehouden verandering bv: been breken
Fasisch (bv: geur) = alleen depolarisatie en AP’s bij start en einde van de stimulus
» Plotse verandering bv: teen stoten
Combinatie tonisch-fasisch (bv: tastzin, pijn) enkel niet bij reukzin die enkel fasische sensoren heft
Centrale inhibitie prikkeloverdracht
Afbeelding: een stimulus activeert de receptor, er ontstaat een generator potentiaal wat leidt tot een AP (verschillend voor
tonische en fasische sensoren)
86
» 1ste orde: vertrekt vanuit zintuig en komt CZS binnen, eerste synaps in hersenstam naar neuron van 2de
orde
» 2de orde: synaps van 2de orde krijgen ter hoogte van de thalamus (tussenstation)
» 3de orde: neuron van 3de orde brengt informatie van thalamus naar de cortex (waar je de waarneming kan
doen)
Voor alle zintuigen werkt het op deze manier behalve voor de geur rechtstreekse toegang tot thalamus
Thalamische gating = een poort/flessenhals tussen de onbewuste subcorticale sensoriek en bewuste corticale perceptie die
bepaald welke info wel en welke info niet tot aan de cortex wordt doorgegeven
- en - = +
2: PIJN
Extreme temperaturen
Mechanische beschadiging
Opgeloste chemicaliën bv: afgegeven door
beschadigde cellen
» Wanneer de huid beschadigd raakt,
komen uit het huidepitheel
chemische moleculen vrij, deze
activeren de pijnreceptoren
» Er bestaan ook zeer specifieke neurotransmitters (bv: substance P) die registreren dat er beschadigingen
zijn die er niet horen te zijn
» Deze sturen een pijnsignaal naar de pijnzenuw
Wanneer we mechanische druk uitoefenen, wordt een A-beta-vezel geactiveerd samen met de C-vezel
Het inhiberend interneuron wordt geactiveerd door de A-beta-vezel de synaps van het 1ste naar 2de orde neuron
verloopt minder vlot/stevig waardoor een minder hevige prikkel naar het brein gaat
GEREFEREERDE PIJN
Gerefereerde pijn = pijn in ingewanden loopt via zelfde ruggenmergszenuwen als pijn in lichaamsoppervlak bv: pijn in
linkerarm duidt mogelijk op hartkwaal
3: TASTZIN
HUIDSENSOREN
88
Tast- en drukreceptoren:
» Vrije zenuwuiteinden bv: noci- en thermo-
» Rond haarwortel
» Aanhoudende druk (tonisch) merkelcellen, ruffini-uiteinden
~ Hebben geen bescherming, ze zitten dicht bij de huidoppervlakte
» Trillingen (fasisch) meissner- en pacinilichaampjes
~ Goed verpakt in beschermingslagen zodat alleen de start en einde van de stimulus geregistreerd
word en niet aanhoudend
Wanneer kunnen we 2 passerpunten op onze huid van elkaar onderscheiden is afhankelijk van het discriminerend
vermogen:
» Hoe meer convergentie, hoe slechter het discriminerend vermogen
~ Bv: de rug we kunnen 2 passerpunten onderscheiden vanaf 42 mm ( = 4,2 cm)
~ Zeer laag discriminerend vermogen, maar op een rug is dat ook niet nodig
~ Bv: de wijsvinger we kunnen 2 passerpunten onderscheiden vanaf 2 mm
Hoog discriminerend vermogen
Hierdoor staat Braille-schrift bolletjes 2,5 mm van elkaar zodat we de puntjes
nog van elkaar kunnen onderscheiden, we kunnen geen Braille lezen met de
duim (3mm) of grote teen (10mm)
89
4: REUKZIN OUDSTE ZINTUIG
We registreren reuk in de holte van de neus, waar zich het reukepitheel bevindt:
Onderaan in het olfactorisch epitheel wordt een slijmlaag (mucous layer) gevormd
Geuren lossen op in dit slijmvlies en kunnen worden geregistreerd door een receptor
Olfactorische cellen hebben dendrieten in de slijmlaag, op deze dendrieten zijn olfactorische cilia/receptoren die
moleculen van de geur kunnen registreren
» Elk van deze cellen heeft een verschillend soort receptoren voor het registreren van 1 molecule
De geregistreerde prikkel gaat via een short cut naar de bulbus olfactorius, en vanuit daarnaar de tractus olfactorus
tot de geurcortex en het limbisch systeem
Geuren zijn moleculen die kunnen vliegen bv ui snijden MAAR we kunnen niet alles ruiken, kunnen wel
vliegen maar je gaat het niet altijd ruiken bv gaslek maar door producten die eraan worden toegevoegd ruik je
het gevaar wel
We hebben 1000 receptoren/genen om geuren te identificeren toch kunnen we zo’n 1 biljoen geuren herkennen hoe kan
dat?
Veel geuren hebben een duidelijke overlap en verschillen maar in enkele moleculen
90
Bv: look zijn 30 moleculen en die specifieke combinatie herkennen wij als look, als er eentje anders is, dan
registreren we dat als iets anders bv pijpajuin
5: SMAAKZIN
Soorten smaakreceptoren:
=>> de hoofdzaken kan je overal op de tong waarnemen, ookal zijn er gespecialiseerde zones
Functies in voedselcontrole:
Wanneer een signaal van smaak naar de hersenen gestuurd moet worden, loopt het wel via de gewoonlijke weg: craniale
zenuwen hersenstam thalamus cortex
We hebben koolhydraten als energiebron nodig en eiwitten als bouwstof voor ons lichaam
We gaan doordat we dingen registreren in onze mond zeggen tegen maagstelsel maak je klaar (bv maag maakt al
maagsappen aan) soort 1ste rapporteur van het feit ‘het is etenstijd’
SMAAKKNOP
91
Rechts figuur heeft de smaakknop smaakhaartjes (microvilli) om zo moleculen op te vangen en een signaal door te
sturen naar de hersenen
Zoet Bitter
We werken met receptoren ipv kanalen bv: receptor voor een Zelfde werking als bij zoet
specifieke molecule glucose
6: ZICHT
HET OOG IS GEVOELIG VOOR EEN DEELTJE VAN HET ELEKTROMAGNETISCH SPECTRUM
Licht = elektromagnetische energie dat reist aan een snelheid van 300 000 km/s
Het zichtbare licht voor de mens ligt van 400 – 700 nm op het elektromagnetisch spectrum
Wit licht (combinatie van kleuren) uit elkaar trekken
= ontstaan van regenboog
Zwart = alles absorberen en wit = alles reflecteren
Camera Oog
Diafragma Pupilgrootte (iris)
Diafragma (F-stop) vergroten en verkleinen, op een heldere dag maar Pupilgrootte kunnen we aanpassen afhankelijk
een kleine opening zodat er geen overbelichting is en op een donkere van de lichtinval
dag een grotere opening zodat er geen onderbelichting is
We regelen de pupilgrootte via autonoom zenuwstelsel we zijn er ons niet van bewust
Orthosympaticus Parasympaticus
Laat meer licht binnen vallen, bij verminderde lichtintensiteit Laat minder licht binnen vallen, bij meer
Pupil zal groter worden lichtintensiteit
Radiale spieren: straalvormig zoals spaken van een wiel, Pupil zal kleiner worden
trekken samen, trekken pupil open Veroorzaakt constrictie (vernauwing)
Kringspier/sphincter: circulair gelegen,
samentrekken
Atropine:
94
Ciliaire spier ontspant
» Maakt de opening groter waardoor de lensbandjes onder spanning staan
» De lens wordt dun
» Gebeurd bij het kijken van verre voorwerpen
Ciliaire trekt samen
» De lensbandjes hangen slap
» De lens wordt dik
» Gebeurd bij het kijken van dichte voorwerpen
» Dichtbij kijken vermoeiender: ciliaire spier onder constante spanning
Licht breken = veranderen van richting, het licht kiest een andere weg en maakt een soort hoek
Breaking = wanneer lichtstralen overgaan van het ene medium naar het andere, breken de lichtstralen
Bv: wanneer je een stok in zwembad steekt, lijkt deze gebroken te zijn
Hetzelfde gebeurt in de ogen (breking door de lens)
Lezen: vermoeiend want cilliare spieren constant samentrekken om dikke lens te hebben
Myopie (bijziendheid):
95
Men heeft moeite met het waarnemen van verre voorwerpen (te lang oog)
Het brandpunt ligt voor het netvlies lens te lang en breekt teveel
Oplossen met een holle/divergerende lens: stralen minder doen breken en afstand verlengen
Hyperopie (verziendheid):
Emmetropie:
De stralen komen binnen in de lens, breken en komen samen in 1 punt op het netvlies
Goed zicht
Bij oudere mensen hebben vaak problemen met dichtbij zien, de elasticiteit gaat weg convergerende lens
96
STAAFJES EN KEGELTJES
Hogere drempel
~ dagzintuigen
3 soorten kegeltjes: rood, groen, blauw laat ons toe
kleuren te zien = tri-chromatisch zicht
Kleuren en fel licht
convergentie gaat ten koste van gezichtsscherpte (want divergeren betekent comprimeren):
97
WE ZIEN ENKEL SCHERP OP DE FOVEA
We hebben een breed beeld, maar op slechts 1 plaats hebben we scherp zicht de rest noemt men perifeer zicht we
hebben alleen scherp zicht op de fovea ( = gele vlek)
1. Fovea ligt in het verlengde van de optische as (loodrecht: optimale positie, middelpunt oog)
2. In de fovea liggen enkel fotoreceptoren (met name kegeltjes) kegeltjes convergeren niet en dus behouden we
de resolutie
3. Ingenieursfout is hier niet aanwezig: minder storing door de ganglion en bipolaire cellen enkel dunne laag van
kegeltjes
Ingenieursfout hier niet aanwezig: minder storing door de ganglion en bipolaire cellen enkel een dunne laag van
kegeltjes
11-cis-Retinene (structuur van zes-ring en een staart waarin een knik zit ter hoogte van nummer 11, zoals bij
onverzadigde vetzuren)
All-trans-Retinene (structuur zoals bij verzadigde vetzuren) met rechte staart
Van 11-cis naar all-trans gaan kan door zonlicht een foton doet de vorm van retinal wijzigen
Fotodissociatie = staart strekt zich en retinal komt los van eiwit opsine, de 2 moleculen dissociëren volledig, ze splitsen uit
elkaar
Dark current een staafje is constant actief, wordt constant gedepolariseerd wanneer er geen licht op valt ( = omkering in
de redenering)
Toch raar dat wanneer er licht binnenvalt, de natriuminstroom stopt? Toch redelijk logisch:
In het donker:
» Natrium kanalen altijd open door cGMP
» Staafje is altijd actief
» Constante depolarisatie
» Vrijgeving van een inhiberend neurotransmitter
» De bipolaire cel stimuleert de ganglioncel niet
In het licht:
» GMP zorgt dat natrium instroom stop ( = stopzetting dark current)
99
» Staafje geeft geen inhiberend neurotransmitter vrij
» Geen rem meer: bipolaire cellen gaan hun gang om ganglion cellen te stimuleren dark current zorgt
voor constante inhibitie van bipolaire cellen
Optisch chiasma:
» Kruising van de optische zenuwen
» Deel van de kabels/axonen blijven aan dezelfde kant en deel van de kabels steken over
» Linker gezichtsveld gaat naar de rechterhemisfeer, rechter gezichtsveld gaat naar de linker hemisfeer
Nucleus geniculatum laterale:
» 75% van de axonen die uit het netvlies vertrekken gaan naar hier om informatie geven
» Geniculostriataal systeem geeft informatie over “wat” we waarnemen en gaat naar de visuele cortex
Colliculus superior:
» 25% van de axonen die uit het netvlies vertrekken gaan naar hier om informatie te geven
» Tectaal systeem geeft informatie over “waar” we waarnemen
7: EVENWICHTSORGAAN
Vestibulum = evenwichtsorgaan
Cochlea = gehoororgaan
Zowel van de cochlea als van het vestibulair apparaat vertrekken er hersenzenuwen naar de hersenen
100
Het evenwichts- en gehoor orgaan gebruiken dezelfde hersenzenuw
Bv: probleem met het oor is vaak ook probleem met het evenwicht
In je hoofd zit een vloeistof en als je beweegt gaat dat mee en heeft een soort traagheid
EVENWICHTSORGANEN
In de structuur zien we de haarcellen die een synaps maken met een afferent neuron, de haartjes van de haarcellen hebben
een verschillende lengte
101
De haartjes zitten vast in een soort gelatineachtig materiaal, bovenop deze gelatinelaag liggen stenen (~calcietkristallen)
versterken de beweging van de haartjes
Stap 1: wanneer een persoon zijn hoofd rechtop houdt, werkt de zwaartekracht loodrecht op de steentjes
haartjes bewegen niet = registratie van de statistische toestand
Stap 2: wanneer we ons hoofd naar achter tillen (versnelling), worden de kristallen door de zwaartekracht naar
beneden getrokken
» De stenen blijven wat achter door het geleiachtig membraan, de beweging van dit membraan zorgt dat de
haartjes in 1 richting omklappen = registratie van dynamische toestand
DE SEMICIRCULAIRE BANEN
We kunnen dus lineaire versnelling en vertraging registreren, veel meer bewegingen zijn circulair, hiervoor hebben we de
semicirculaire banen:
Halfcirkelvormige kanalen:
Zijn gevuld met endolymfe dat door traagheid de cupula (‘zeil’) stimuleert ter hoogte van de ampulla ( = verdikking)
De banen bevatten een vloeistof, aan de basis van de vloeistof zit een registratieorgaantje, de ampulla
Wanneer we ons lichaam bewegen, beweegt het endolymfe (in tegengestelde richting van onze rotatie), de cupula
(zeil) klapt mee in de richting van het endolymfe
De haarcellen registreren beweging en geven dit door via sensorische zenuwen aan de hersenen
De richting van het endolymfe lijkt tegenovergesteld als de rotatierichting van ons lichaam; het endolymfe loopt eigenlijk
gewoon achter
102
Combi van semicirculaire + receptoren in de nek geven info over hoe het lichaam draait
Bv: beweging in de semicirculaire banen maar receptoren in de nek niet actief, dan zullen we waarschijnlijk ipv bv
ja te knikken, ons hele lichaam naar voor buigen
8: HET GEHOOR
Geluid = luchttrilling, heeft een medium nodig om de trillingen door te geven (dus niet in de ruimte) = stemvork: lucht
wordt samengedrukt en weer uit elkaar getrokken wat een soort van golven veroorzaakt geluid is reeds bestaande lucht
die beweegt
Lucht heeft bepaalde zones die genereert een hoge en lage druk, compressie en decompressie
Gehoororgaan:
Buitenoor: opvangen
Middenoor: geleiden, versterken
Binnenoor: omzetten in elektrisch signaal (AP in sensorische neuronen)
=>> gehoor anders dan licht, bij licht blijft de amplitude gelijk
1. Buitenoor: opvangen
» Oorschelp: kraakbeen
» Gehoorgang (external auditory meatus)
» Trommelvlies (tympanic membrane)
2. Middenoor: geleiden/versterken
» Gehoorsbeentjes: hamer (malleus), aambeeld (incus), stijgbeugel (stapus)
» Buis van Eustachius
3. Binnenoor (cochlea): omzetten in elektrisch signaal (AP)
» Begin = ovaal venster
» Einde = rond venster
» Scala vestibuli: perilymf
» Scala media (Reissnerkanaal): endolymf
103
Route van geluid (zie foto):
HET MIDDENOOR
Wanneer onze oren dichtzitten door de wijziging van luchtdruk willen we onze oren ‘klaren’ dit kan dmv te slikken
De sluiting van de Eustachius en de keelholte komt even open te staan
Lucht van de buitenwereld maakt contact met lucht in het oor en zij zijn niet hetzelfde
104
2. Reissnerkanaal: zit tussenin, ook scala media/cochleaire buis genoemd bevat endolymfe
3. Scala tympani: onderste gedeelte, maakt contact met ronde venster ( hier uitsterven van de drukgolf)
Het orgaan van Corti bevindt zich tussen Reissnerkanaal en scala tympani
Wanneer we de cochlea (slakkenhuis) uitrollen krijgen we verschillende haarcellen: in het begin van de cochlea gevoeliger
voor hoge tonen en haarcellen op het einde van de cochlea gevoeliger voor lage tonen
4 haarcellen nemen uit verschillende plaatsen in de cochlea (A, B, C, D) kijken naar wat de minimum drempel is waarmee
je de haarcel kan stimuleren:
Toonhoogte (x-as)
Toonsterkte (y-as)
Cochlea haarcellen geven prikkels door 8ste hersenzenuw (vestibulocochlearis) hersenstam thalamus cortex
105
» Bv: lage frequentie = lateraal = blauw
= tonotope representatie
Voordeel: we kunnen een geluidbron lokaliseren (waar) doordat bv: het geluid van een bron links eerder in je
linkeroor aankomt dan in je rechteroor
» Door verschil in snelheid gaan we weten welk neuron gestimuleerd gaat worden en vanwaar het geluid
komt
Nadeel: doordat de signalen niet tegelijk aankomen, ontstaat er een soort echo in de hersenen
» Oplossing: coincidence detectors = structuren in de hersenen die de info van het linker- en rechteroor
laten assimileren
De coincidence detectors worden pas geactiveerd als de informatie van het linker- en rechteroor tegelijk aankomt:
Bv: als het signaal eerst in het linkeroor komt zal bv CD 5 in het linkse oor geactiveerd worden aangezien er in het
rechteroor het signaal pas later binnen zal komen, zal in het rechteroor coincidence detector 1 geactiveerd
worden, zodat de signalen tegelijk aankomen
Welke coincidence detector geactiveerd wordt is afhankelijk van
het tijdsverschil
Perceptie- of zenuwdoofheid:
Bij meer dan 1u boven 100 dB of 1 minuut boven 120 dB is het schadelijk combinatie van geluidsterkte en duur
Haarcellen gaan dood, worden vervangen door littekenweefsel
Nut van oordopjes
Hormonen = een chemische moleculen die geproduceerd wordt door 1 orgaan/celtype dat we een kliercel noemen
Het zijn boodschappers in het bloed. Die boodschap h als doel 1) naar overal geraken 2) specifiek zijn in voor wie het
bedoelt is.
Endocriene hormonen: hormonen die in de bloedbaan komen dit is de enige manier om van het ene orgaan
naar het andere orgaan te reizen, iedereen kan dit bericht ontvangen want je stuurt het via het bloed, maar je
moet wel een receptor hebben voor dit hormoon
» Degene die de boodschap verstaan/de code snappen gaan reageren, in dit geval heeft de spiercel een
receptor voor dat hormoon en de zenuwcel niet: spiercel zal hormonaal effect hebben en die zenuwcel
niet
Paracriene hormonen: 1 soort cel in een orgaan, gaat naar een ander soort cel in datzelfde orgaan een signaal
sturen, al de rest in het lichaam is hier niet van op de hoogte, is lokaal
107
Doel: Homeostase handhaven via communicatie tss cellen en tss organen
1: SOORTEN HORMONEN
Net zoals bij de neurotransmitters hebben we bij hormonen verschillende soorten van chemische structuren:
1. Peptidehormonen:
» Molecuul met klein aantal aminozuren
» Grootste groep hormonen
» Hormonen die een hydrofiele aminozuurketen zijn
» Bv: ADH, insuline, Glucagon
2. Vetderivaten: steroïden
» Lipofiele moleculen: vetoplosbaar bloed is een waterig milieu = nadeel
» Voordeel: ze hebben het gemakkelijk eens dr de celmembraan, binnen in doelcel
» Afgeleid van cholesterol
» Bv: testosteron, oestrogeen
3. Aminozuurderivaten:
» Kleine moleculen
» Afgeleid van 1 aminozuur
» Bv: adrenaline, thyroxine
Lipofiele hormonen: kan gewoon door de celwand want is lipofiel (vet oplosbaar)
Hypothalamus is het centrale commandocentrum in het lichaam doet dat een deel via zenuwen en deel via hormonen
(met zijn rechterhand/teelballen de hypofyse 2 delen: voorkwab en achterkwab)
Lokale, humorale regeling: de klieren op de plaats kunnen zelf de zaak voldoende inschatten wanneer wel en
wanneer niet afgifte van hormonen moet komen
Centrale coördinatie vanuit de hersenen (hypothalamus): 3 mechanismen
1. Afgifte van regulerende hormonen ter regulatie van de hypofysevoorkwab-activiteit
2. Productie van ADH en oxytocine in de hypofyseachterkwab
3. Regeling van sympathische output naar de bijnier: adrenaline
109
Hypofyse < hypofysevoorkwab en hypofyseachterkwab
HYPOFYSE-VOORKWAB
Trofines = signalen/boodschappers die worden doorgegeven door de hypofyse voorkwab, zetten doelorganen aan tot groei
of productie
HYPOFYSE-ACHTERKWAB
SCHILDKLIER
Anatomie:
Werking schildklierhormonen:
Schildklierhormoon = lipofiel =
passeert makkelijk door de membraan
en bindt aan mitochondriën
Calorigeen effect: zuurstof verbruik,
basaal metabolisme(basaal: energie
die we verbruiken in rust)
(stofwisseling), warmteproductie
Sturen celkern aan om te groeien (vooral bij kinderen)
Zijn betrokken bij: ontwikkeling beender-, spier- en zenuwstelsel
Tussen follikels zitten C-cellen: produceren calcitonine reguleert de calcium- en fosfaathuishouding in het lichaam, met
name door het verlagen van het calciumgehalte in het bloed.
(stress zorgt ervoor dat je op lichaamsgewicht blijft, is wel zeer ongezonde manier)
111
BIJSCHILDKLIER (PARATHYROID)
4: DE BIJNIER
DE BIJNIERCORTEX EN -MEDULLA
BIJNIERSCHORS (CORTEX)
1. Mineralocorticoïden:
» Aldosteron (natrium bijhouden)
» Na+ retentie: regeling zoutconcentratie
» Manier om bloedvolume te regelen
2. Glucocorticoïden:
» Cortisol: stresshormoon
~ Gaat ontstelingsreacties tegen: onsteking = immune reactie waarbij er extra bloed wordt
gestuurd naar die plek en zorgt voor roodheid, zwelling, pijn, warmte MAAR is ook
beschermingsfunctie: als we de ummunreacti tegen gaan dan gaan we de genezing onderdrukken
» Verhoogt glycemie: verhoogde hoeveelheid suiker in het bloed
» Anti-inflammatoir: onderdrukt immuunreactie en ontsteking
» Vrijgave o.i.v. stress
3. Kleine hoeveelheden androgenen (geslachtshormonen)
112
Secretie van de corticosteroïden onder invloed van:
ACTH (hypofyse)
HPA-as (Hypothalamo-hypofysaire-adrenale as)
BIJNIERMERG (MEDULLA)
Het zijn een soort gemodificeerde postganglionaire cellen die adrenaline maken
Het bijniermerg is dus een onderdeeltje van het sympathisch zenuwstelsel (ortho), vandaar noemt men het ook het
sympatho-adrenaal systeem
Het versterkt en verlengt de fight-or-flight reactie
» Endocriene secretie van adrenaline (80%) en noradrenaline (20%)
» Secretie onder invloed van preganglionaire neuronen orthosympaticus (‘fight-or-flight’)
» Hormonaal gedeelte van sympatho-adrenaal systeem: werkt trager maar langer
5: PANCREAS/ALVLEESKLIER
Pancreas = spijsverteringsorgaan dat een sap maakt dat naar de dunne darm gaat (exocrien)
Ook in de pancreas streven we naar het principe van homeostase, we willen een normale bloedsuikerspiegel (glycemie) van
90 mg/dl (of tussen de 70 – 110 mg/dl) = set-point
Stijgende bloedsuikerspiegel:
Betacellen schieten in gang, produceren insuline en breken suiker af of slagen het op in reservoirs
Alle cellen moeten meer suiker opnemen om ATP te maken (mitochondriën kunnen drie brandstoffen gebruiken:
suiker, vetten of eiwitten) er is een overschot dus gebruik nu maar allemaal suiker
Anabool proces: eiwit en vet reserves opslaan
Dalende bloedsuikerspiegel:
Alfacellen schieten in gang, secreren glucagon, gaan suiker uit de opslagkasten trekken
Vet en eiwit stockage wordt afgebroken, want er is weinig suiker, dus mensen moeten op vet en eiwit leven
113
Glucagon: doet bloedsuikerspiegel stijgen (als suiker te laag is)
Bv:
Energieverbruik:
Wanneer ratten geforceerd gevoed worden, zal het spontaan eetgedrag stilvallen (2 weken) totdat het normaal
lichaamsgewicht terug is bereikt
Lukt alleen bij dikke mensen die niet in staat zijn leptine aan te maken
Voor de meeste zwaarlijvige mensen lukte het niet
Zij hadden al veel leptine en nog meer toedienen heeft geen effect
Vetmassa geeft signalen aan de hersenen dat die vetmassa eigenlijk te groot is
Vetmassa sturen signalen: hormoon bv leptine
Leptine: manier voor vetcellen om aan de hersenen te zeggen dat ze met teveel vet zijn en we even moeten
stoppen met eten vetcellen hebben onderdrukkend gevoel op hypothalamus (hongercenter) vetcellen
onderdrukken dus neuropeptide Y
» Als dit niet goed werkt bij jou dan ervaar je overgewicht leptine niet maken en konden de signalen van
de vetcellen niet naar de hersenen sturen oplossing: medicijn met leptine in zodat de signalen wel
kunnen gestuurd worden maar niet zo effectief want bij sommigen werkt die leptine heel goed, maar
men zag dat de meeste mensen die te zwaar zijn ook heel hoge leptine hebben in hun bloed, sturen hele
tijd leptine naar hersenen maar de hersenen reageren er gewoon niet op dus het medicijn heeft geen
effect
» Hoe komt dit? We gaan niet alleen naar onze hypothalamus luisteren als we moeten eten of niet, we gaan
ook luisteren naar onze smaakreceptoren die ons telkens bij het eten een aangenaam gevoel geven
» Maar heel de reclame doet hier beroep op, met reclame te laten zien van verleidende snoeperijen
zodanig gemaakt dat we er niet vanaf kunnen blijven, zodanig dat je niet stopt en eet tot je ziek wordt
zodat we niet meer luisteren naar communicatiesysteem van de hypothalamus
=>> hongersysteem is veel beter ontwikkeld dan verzadigingsysteem (voldaan) door evolutionaire redenen, wanneer ze
vroeger in hongersnoden zaten
115
=>> kleine schommeling tussen anabolische en catabolische hormonene vindt constant plaats
7: HORMONEN EN STRESS
Je brengt je lichaam in een catabole staat zodat er veel energie beschikbaar is:
Ziekte, letsel
Angst, depressie
Omgeving: warmte, koude
Stofwisseling: bv verhongering
Alarmfase (acuut):
orthosympaticus/adrenaline
» Onmiddellijke reactie op crisis
op korte termijn
Weerstandsfase (chronisch):
Glucocorticoïden (cortisol: zet je in
paraatheid), schildklierhormoon,
groeihormoon, glucagon
» Langdurige aanpassing
stofwisseling
Uitputtingsfase (falen in homeostase)
» Falen van vitale stelsels (want
reservers zijn op)
=>> deze alarmfase zorgen dat adrenaline omiddelijk energie beschikbaar stelt
116
H5: HET VOORTPLANTINGSSTELSEL
Man Vrouw
Gameten (voortplantingscellen) Zaadcellen (Spermatozoa) Eicel (oöcyt)
Gameten = geslachtscellen hebben maar 23 chromosomen (elk chromosoom maar 1 versie) en als die gameten samen
smelten met bevruchting dan worden dit 46 chromosomen
Gonaden = primaire geslachtsorganen die de gameten maken man: teelballen, vrouw: ovaria
1: MANNELIJKE GESLACHTORGANEN
Bij de man zitten de gonaden allemaal buiten het lichaam (vrouw: binnen het lichaam)
Verloop:
In de testis worden de zaadcellen aangemaakt, verdere rijping en tijdelijke opslag gebeurd in de bijbal ( =
epididymis)
De testis en bijbal zitten dan ook samen in de balzak ( = scrotum)
De zaadcellen worden vervoerd via een ongemakkelijke omweg via de zaadleider ( = ductus deferens), deze
zaadleider komt samen met de uthera (unrinebuis)
De balzak hangt buiten het lichaam maar waarom? Daar is het kouder en dan maken ze betere zaadcellen
Scrotum:
» Cremaster spier = een gladde spier die reageert en in actie schiet bij koude of warmte (koud: spier trekt
samen)
» Trekt de teelbal dicht tegen het lichaam bij een te koude temperatuur
» Een te hoge temperatuur kan succesvolle spermatozoaproductie verhinderen
Zaadbal (testis):
» Een grote verzameling van testiskanaaltjes (tubuli seminiferi: zaadmakende buisjes)
~ Spermatogenese
~ Elke testikanaaltje zit in een andere fase van de spermatogenese zodat er zeker op elk moment
een zaadcel klaar is
~ Spermatogonia primaire spermatocyt (46: mitose) secundaire spermatocyt (23: meiose)
spermatiden spermatozoa
» Interstitiële cellen (cellen van Leydig) tussen de testiskanaaltjes die testosteron secreren
118
Bijbal (epididymis):
» Opslag en rijping van spermatozoa
» 7 meter zaadkanaaltjes gekronkeld, 2 weken transittijd
DE PENIS EN ERECTIE
119
Viagra:
SPERMATOGENESE EN EJACULAAT
Spermatogenese:
» = aanmaak zaadcellen
» Vanuit de hersenen sturen we via stimulus FSH een signaal naar de tubuli seminiferi om spermatogenese
aan te vangen
» Paracriene regeling onder invloed van testosteron uit de cellen van Leydig
Ejaculaat:
» 60 – 200 miljoen zaadcellen per ml
» 2 – 5 ml vocht
Subfertiliteit (verminderde bevruchtbaarheid) (10%):
» Aantal zaadcellen: minder dan 20 miljoen/ml
» Mutiliteit zaadcellen: minder dan 50% beweegt voorwaarts
» Vorm zaadcellen: minder dan 30% normaal gevormd
1. Kop:
» Bevat de boodschap, 23n, DNA
» Hoedje: acrosoom = drilboor waarmee je de wand van de eicel kan doorboren (met enzymes die de wand
afbreken)
2. Middenstuk:
» Bevat energie voor de staart om te kunnen zwemmen (mitochondriën)
3. Staart:
» Soort zweepstaart waarmee gezwommen wordt
Chimpansee: grote teelballen, 1 miljard spermatozoa/ml, snelle zwemsnelheid, promiscue ( = vrouwtjes paren met
iedereen en er is grote competitie tussen het beste en snelste zaad)
Mens: gemiddelde teelballen, 100 miljoen spermatozoa/ml, gemiddelde zwemsnelheid, gemengd monogaam ( =
we houden ons niet bij 1 partner maar maken er ook geen grote seksboel van)
Gorilla: kleine teelballen, 5 miljoen spermatozoa/ml, trage zwemsnelheid, harem ( = vrouwtjes paren met 1
alfamannetje, er is geen competitie)
Testosteron (man) en estradiol (vrouw) zitten in dezelfde pathway, testosteron is zelfs een voorloper van estradiol
(eerst testosteron maken daarna pas estrdiol)
Dihydrotestosteron (DHT) = sterke variant van testosteron, in de cellen zelf zitten een afgeleide van testosteron
(DHT) terwijl in bloed zit testosteron
120
Vetoplosbaar
» Man in transissie: enzym dat testosteron omzet in oestrogeen blokkeren testosteron gaat zich
opstapelen
Testosteron:
» Gesecreerd door de cellen van Leydig onder invloed van LH
» 15 maal hoger bij mannen
» Geslachtsdifferentiatie
» Zorgt voor secundaire geslachtskenmerken, spiergroei, libido...
» Constante concentratie door negatieve feedbacklus van inhibine en testosteron
» Concentratie neemt af met de leeftijd geleidelijker dan bij de vrouw (menopauze)
Dihydrotestosteron:
DHEA (bijniercortex):
121
2: VROUWELIJKE GESLACHTSORGANEN (EN HORMONEN)
VROUWELIJKE GESLACHTSORGANEN
Inwendig:
Uitwendig:
=>> spermacellen moeten door de trilhaartjes in de eileider in een andere richting zwemmen worden door
immuuncellen gehinderd, want worden als gevaarlijk beschouwd
122
=>> geboortekanaal wordt groter doordat ligamenten (pezen) laxer worden, gewrichten worden allemaal weker om kind
erdoor te laten
EIERSTOKKEN EN EICELRIJPING
=>> er zijn meer eicellen aanwezig voor de geboorte bij vruchtbare periode al meer dan gehalveerd (maar helemaal niet
veel nodig, er is veel overschot)
=>> menopauze: eicellen zijn op, ovaria sterft als het ware een soort van af reageren niet meer op de prikkels die ze
krijgen van de hersenen
=>> de natuur is zodanis gemaakt dat u zin hebt om u voort te planten en in geslachtsgemeenschap op het moment dat u
het meest vruchtbaar bent (evolutionair) (vrouw stopt dit een beetje weg)
123
VROUWELIJKE GESLACHTSHORMONEN
Oestrogenen:
» Bestaat uit een groep van 3: Estradiol (E2) = belangrijkste + meest functioneel, Oestron (E1) en Oestrion
(E3) E1 + E3 regelen samen menstruele cyclus
» Oestrogeen wordt gesecreerd door een rijpende follikel
» Daarbij zorgt oestrogeen ook voor de rijping follikels
» Positieve feedback: oestrogeen stimuleert de productie van LH na dag 10 van de ovariële cyclus
» Vrouwelijke geslachtskenmerken: effecten CZS, stimulatie bot- en spiergroei....
Progesteron:
» Wordt gesecreerd door het gele lichaam (corpus luteum)
» Stimuleert groei van endometrium
~ Voorbereiding voor ontvangst bevruchte eicel
~ In stand houden endometrium
» Negatieve feedback: inhibeert de thalamus (GnRH) en productie LH
Prolactine en oxytocine
1. Begin cyclus
2. FSH (hoog) zorgt voor de rijping van de follikels
3. Rijpende follikels secreren oestrogeen
4. Bij dag 10 stimuleert FSH ook de productie van LH
5. Piek in LH = eisprong
6. Eisprong leidt tot de vorming van het corpus luteum (gele lichaam)
7. Corpus luteum secreert progesteron in stand houden endometrium (klaarmaken voor bevruchte eicel)
8. Einde cyclus: vrouwelijke geslachtshormonen nemen af + afbrokkeling endometrium =menstruatie
Je de pil neemt?
124
1. Anticonceptiepil bevat oestrogeen en progesteron ( = geslachtshormonen)
2. In een normale cyclus zijn de geslachtshormonen in de folliculaire fase laag en hoog tijdens de luteale fase
3. Nu dienen we oestrogeen en progesteron toe zodat deze de hele cyclus hoog blijven
4. De hypothalamus met GnRH wordt geblokkeerd waardoor er ook geen productie komt van LH en FSH, de
gonadotrofines blijven de hele cyclus laag geen rijping eicel
5. Bij de stopweek dalen de vrouwelijke geslachtshormonen, daling progesteron leidt tot afbrokkeling endometrium =
menstruatie
=>> belangrijk: het is belangrijk om de pil elke dag op hetzelfde moment te nemen, de inhibitie van de thalamus mag
namelijk nooit onderbroken worden, anders ziet deze een kans om FSH en LH te produceren
1. Oestrogeen en progesteron blijven zolang je de pil blijft nemen hoog thalamus wordt bij elke pil geïnhibeerd en
dus blijven de gonadotrofines laag
2. Het endometrium blijft groeien tot een gegeven moment, het blijft dan wachten wanneer progesteron daalt en
eindelijk kan afbrokkelen
3. Wanneer je na lange tijd een stopweek inlast kan de menstruatie heviger zijn
Succelvol: op einde van cyclus een embryo (onderweg) dat stuurt via zwangerschapshormoon een signaal naar gele lichaam
dat die niet mag afsterven progesteron blijft hoog dus endometrium wordt gestimuleerd en niet afgebrokkeld regels
niet krijgen
Onsuccesvol: op einde van de cyclus geen bevruchte eicel, geel lichaam sterft af progesteron daalt en heeft als doel om
endometrium in stand te houden, niet bevrucht dus brokkelt af regels krijgen
1. Opwinding – parasympaticus:
» Psychologische stimuli en aanraking erogene zones
» Erectie penis/clitoris en secretie vaginaal vocht
» Verhoogde gevoeligheid zintuigelijke prikkeling
2. Plateau – versterking opwindingsfase
3. Orgasme – orthosympaticus + oxytocine
» Ritmische contracties perineumspieren (genot)
» Stijging bloeddruk, hartslag en ademhaling
~ Man: emissie/ejaculatie en contractie zaadleider, prostaat, zaadblaasjes
~ Vrouw: contractie uterus en vaginawand
4. Herstel
125
BEVRUCHTING
Na ejaculatie van ongeveer 300 miljoen zaadcellen bereiken ongeveer 100 daarvan de eileider
Wanneer de zaadcel de eicel binnen wil dringen moet deze eerst door ...
» Corona radiata
» Zona pellucida
Zaadellen wurmen zich door de corona radiata en bevatten acrosoom op de kop om de zona af te kunnen breken
Fusie van de zaadcel(kop) met het plasmamembraan van de eicel
Afsluiten van de zona pellucida voor andere zaadcellen = zonareactie
Hormoon stimulatie
In Vitro Fertilisatie (IVF): eicel laten bevruchten in een plasje zaadcellen in een petrischaal
» Proefbuisbaby
» Slaagkans 30%
Intracytoplasmic Sperm Injection (ICSI): zaadcel in de eicel injecteren
10-15% van koppels onvruchtbaar ( = meer dan 1 jaar vruchteloos proberen anders niet)
Twee-eiige tweeling: zowel links als rechts op de eierstok vind tegelijk een bevruchting plaats
ZWANGERSCHAPSHORMOON: HCG
Eerste 3 maanden zijn hormonaal het lastigste: zowel gonadotrofines als geslachtshormonen zijn hoog
Placenta:
» Bestaat uit een samenstelling van cellen van het kind, en cellen van de
moeder
~ Villi van chorion (kind) bevatten zuurstofarm bloed
~ Bloedvaten van endometrium (moeder)
» Geen direct contact (wel diffusie: stoffen van de moeder gaan naar het
kind)
Amnion:
» Vruchtwaterzak
» Omgeeft het embryo
» Bevat vruchtwater
» Aangenaam milieu, maar voor de rest gebeuren alle
belangrijke processen via de navelstreng
Navelstreng: 2 slagaders, 1 ader
» Verbinding met de placenta
» Kind stuurt zuurstofarm bloed (blauw) naar de placenta,
zuurstofrijk bloed (rood) keert terug naar het kind
» Roken zorgt voor de afsnoering van de bloedtoevoer
5: GEBOORTE
Na 38-40 weken:
Spiraaltje (95%):
Er is een volledig normale innesteling mogelijk, er ligt geen barrière aan de baarmoederhals, alleen is innesteling in
de baarmoeder onmogelijk vrij late ingreep dus
Condoom (90%)
CHIRURGISCHE STERILISATIE
Man:
» Vasectomie = het onderbreken van de zaadleider (ductus deferens)
» Soms reversibel
» Sexuele functies blijven intact
Vrouw:
» Chirurgische ligatie van de eileider
6: ZOGEN
128
BORSTEN
7: VARIATIES IN GESLACHTSONTWIKKELING
Op het Y-chromosoom zit TDF, dit zorgt ervoor dat teelballen kunnen worden ontwikkelt
We beginnen met een bipotentiaal stadium met 2 soorten buizen: Müllerbuis en Wolfbuis
Nu speelt de eventuele toevoeging van testosteron een rol van wat er gaat gebeuren:
129
EMBRYONALE ONTWIKKELING VAN EXTERNE GESLACHTORGANEN
Ambigue geslachtsorganen
» SRY gen zorgt voor testes
» Genetisch androgeen receptor
defect zorgt vrouwelijk lichaam en secundaire geslachtsorganen
» Dus: XY chromosomen maar een defect op de testosteron receptor zorgt dat eierstokken ontwikkelen en
het een meisje wordt
Incidentie: 1/50 000
Toch vrij mannelijke lichaamsproporties
Een verhoogde blootstelling aan testosteron/androgenen als foetus kan invloed hebben op...
Oorzaak:
Gevolg:
Vrouwen hebben 2 jaar eerder hun groeispurt dan mannen en eindigen ook 2 jaar eerder
Bij een vrouw hangt de leeftijd van de groeispurt af van het lichaamsvet en activiteitsniveau: veel proteïnen nodig
om de kunnen groeien
130
We hebben in ons leven 2 soorten groeispurten:
SKELETLEEFTIJD EN MATURITEIT
29 beenderen op 1 foto
Sluiten van groeischijven
Ontwikkeling gespreid over ganse groeiperiode
MENOPAUZE
Op 45 – 55 jaar
Atrofie van ovaria: niet langer reageren op gonadotrofines
» Oestrogeen en progesteron dalen
» Gonadotrophines stijgen
Symptomen: amenorroe, opvliegers/vapeurs, osteoporose, atrofie vaginaslijmvlies
Bij mannen geen penopauze, wel climacterium (niet meer kunnen voortplanten)
131
H6: CARDIO-RESPIRATOIRSYSTEEM
1: BLOED
FUNCTIES BLOEDSOMLOOP
Cardiovasculaire circulatie:
» Pomp = hart (5 L/min in rust)
» Buizen = bloedvaten
» Venen = aders = buizen die bloed terug brengen naar het hart zuurstof-armbloed
» Arteriën = slagaders = buizen die bloed wegpompen van het hart zuurstofrijkbloed
» Transportmiddel = bloed (5L)
Lymfesysteem = circulatie die we deze lessen niet aan bod laten komen
1. Het linkerhart (zie foto rechts) pompt via de aorta zuurstofrijk bloed doorheen het ganse lichaam (behalve de
longen) via de grote circulatie
2. Ter hoogte van de weefsels vindt een uitwisseling van zuurstof plaats, we krijgen zuurstofarm bloed
3. Het bloed keert terug naar het hart en verzamelt zich aan de rechterzijde van het hart, via de kleine circulatie
wordt het bloed naar de longen gebracht, hier wordt weer zuurstof toegevoegd en krijgen we weer zuurstofrijk
bloed
4. Dit bloed keert terug naar de linkerzijde van het hart en is klaar om weer via de aorta doorheen heel het lichaam te
gaan
132
Hematocriet: verhouding van volume rode bloedcellen op totaal bloedvolume (meestal 40- 45%)
Centrifugatie: bloed wordt afgedraaid en we krijgen:
» Helft gevormde elementen: veel rode bloedcellen – 99% (erythrocyten), slechts een klein laagje witte
bloedcellen – 1% (leukocyten)
» Plasma
SAMENSTELLING PLASMA
Wanneer we bloed laten stollen, trekt fibrinogeen uit het plasma en krijgen we serum
HEMOGLOBINE
Hemoglobine = een eiwit, combinatie van 4 eiwitten en dat vormt 1 echt hemoglobine
Niet elke heme-groep hoeft gebonden te zijn met zuurstof men noemt dit saturatie: is het systeem verzadigd of niet?
100% saturatie van hemoglobine betekent dat de 4 ijzeratomen elk gebonden zijn aan zuurstof
HEMOGLOBINE EN O2 TRANSPORT
133
De hoeveelheid zuurstof O2 er wordt getransporteerd in het bloed is afhankelijk
van de hemoglobine- concentratie:
Figuur:
Je hebt een buizen systeem: inademen via de neus en de mond dit gaat via de luchtpijp (trachea) en vertakt in
grotere buizen ( = bronchus) en dan kleinere buizen ( = bronchioles)
Uiteindelijk krijg je longzakjes (alveolus) waar effectief uitwisseling mogelijk is het bloed komt aan van het
rechter hart ( = zuurstofarm) en gaat zich bijna als een soort dekentje over de longblaasjes spreiden via diffusie
wordt zuurstof van de ingeademde lucht overgebracht naar de bloedbaan, nu hebben we weer zuurstofrijk bloed
( = kleine circulatie) dat terug naar het linkerhart gaat
Respiratie 2 richtingen:
1. Uitwisseling van gassen van je longblaasjes naar je bloed zodanis dat het zuurstofrijk wordt
2. Zuurstof van hemoglobina naar weefsels
1.3 BLOEDSTOLLING
Onderverdeling volgens:
» Aanwezigheid van granules
» Reactie op kleuring
Hebben wél een celkern en mitochondriën, dus ze bevatten DNA
Defensie tegen infecties: kunnen antistoffen maken
» Witte bloedcellen eten als het ware parasieten op
Chemo-taxis = witte bloedcellenin labyrint kennen hun weg door het reuken/voelen van chemische stof
LEUKOCYTEN IN WEEFSELS
BLOEDPLAATJES (TROMBOCYTEN)
geproduceerd in beenmerg
Geen cel, dus geen celkern
Amoeboïde beweging
Levensduur: 5 tot 10 dagen
Functie: bloedstolling + controle lekken + diameter bloedvat verkleinen
» Te veel bloedplaatjes: bloed gaat veel te snel stollen, je krijgt klonters
» Te weinig bloedplaatjes: als je een bloeding hebt, stopt dit niet (doorbloeden)
135
ROL VAN TROMBOCYTEN IN BLOEDSTOLLING
Bij een detectie van een laesie worden trombocyten geactiveerd, deze secreren plaatjesfactoren:
Deze plaatjesfactoren trekken andere trombocyten aan die op hun beurt ook andere trombocyten aantrekken
zodat uiteindelijk het bloedvat vol komt te zitten met plaatjes = sneeuwbaleffect
Vasoconstrictie = het vernauwen van de bloedvaten om potentieel verlies te reduceren enkel mogelijk in venen, in de
slagaders is er een té grote druk
Voorkamer (atrium)
Kamer (ventrikel)
» Tussen het atrium en ventrikel liggen hartkleppen
» Er ligt ook een klep tussen de rechter ventrikel en
de grote (long)slagader ( = pulmonalisklep)
» Er ligt ook een klep tussen de linker ventrikel en de
aorta ( = aortaklep)
Linkerhart:
Rechterhart:
Bloed komt aan in rechter voorkamer, gaat naar kamer, en dan gaat dat bloed in je rechter ventrikel ook via
slagaders naar de kleine bloedsomloop (linker en rechter long)
=>> de voorkamers trekken eerst samen en dan de kamers bloed gaat tegelijk naar grote en kleine bloedsomloop
gestuurd worden
136
HET ÉÉNWEGPRINCIPE VAN DE HARTKLEP
Systole = contractie van het hart er komt langs 1 kant medium uit, bloed verplaatst zich van
het ventrikel naar de aorta en wordt zo met hevige kracht door het hele lichaam gepompt
Diastole = ontspannen van het hart er komt terug medium binnen aan de andere kant
(deze fase duurt 2x langer dan systole)
Bij contractie gaat aan 1 kant klep open zodanig dat bloed eruit kan en andere klep is dicht en als je dit telkens
herhaalt krijg je bloed dat in 1 richting vertrekt en in andere richting eruit komt
Er is enormde druk bij die kleppen dus als de kleppen niet goed sluiten dan werkt je hard niet meer zo goed
want dan wordt het bloed terug gestuurd naar de plaats waarvan het kwam
2.2 BLOEDVATEN
=>> hart pompt bloed door de slagader, daarna vertakkingen (eerst arterium dan arteriolen en dan capilaire)
Het is een recirculatie systeem, het begint bij het hart, je brengt bloed in de arteriën die grote slagaders zijn zoals de aorta
en die vertakken naar steeds kleinere bloedvaten die we arteriolen noemen en nog kleineren noemen we
capillairen/haarvaten
Het bloed wordt eerst verzameld in kleine onderdelen van het aderlijk systeem, namelijk de venules en hierna in iets
grotere delen de aders/venen uiteindelijk kom je terug bij het hart
De circulatie is nog niet gedaan, want dan heb je nog de 2de circulatie in de kleine bloedomloop waarbij opnieuw slagaders,
arteriolen, capillairen, venules en venen zijn dan terug in het hart
137
Venen hebben grotere lumen (interne diameter: holte) en volume (meer bloed)
Venen liggen oppervlakkig, arteriën liggen diep in weefsel (voor bescherming)
» Door de hoge druk kunnen arteriën niet stollen
In bloedvaten met een kleine diameter: zal het bloed snel stromen
In bloedvaten met een grote diameter zal het bloed traag stromen
Je hebt heel veel bloed dat eerst door een nauwe opening moet: 1 aorta de snelheid is heel hoog hierna vertakt het en
wordt de area breder en breder en valt ook de snelheid weg de trage stroom is nuttig, want dat is de plaats waar we
uitwisseling doen als het bloed bij de weefsels is moet het ook tijd krijgen om zijn ding te doen, namelijk de goede
stoffen afgeven en de slechte stoffen opnemen
HAARVATEN (CAPILLAIREN)
Uitwisseling bloedinterstitium:
» Dunne wand, kleine diameter
~ Maar de totale diameter is wel groot dus ...
» Trage stroming
Begin: bloed gaat via de aorta (slagader) met een grote druk
doorheen het lichaam
» Tijdens dat dit gebeurd en dat de diameter toeneemt, gaat ook
de druk afnemen je verliest een groot deel van de druk van
uw arteriën naar uw capillaire van de 120 mm Hg in het
begin heb je aan het einde van de capillaire nog maar 20 mm
Hg over we zitten dan met een groot probleem want het bloed moet dan nog helemaal terug naar uw
hart, maar er is bijna geen druk meer (zwaartekracht)
» Hoe gaan we dit oplossen?
Venueze kleppen = éénrichtingskleppen die vertellen dat het bloed alleen naar boven, richting het hart moet
Slagvolume kan x 2
Hartfrequentie kan x 2,5
En dus kan hartdebiet X 5
CORONAIRE CIRCULATIE
Het hart vindt zichzelf belangrijk: de linkerventrikel pompt bloed int de aorta, maar neemt zelf eerst een deel, want
het hart heeft zelf ook bloed nodig voorkeursbehandeling (ook bij de hersenen: zie later)
Kransslagaders ( = coronaire bloedvaten) staan ervoor bekend dat ze kunnen vernauwen/opstoppen
» Deze opstopping werd vroeger opgelost door een overbrugging (bypass)
» en bloedvat wordt gemonteerd tussen de aorta en voorbij de plaats van de vernauwing (zie foto rechts)
hart infarct: deel van hartspier die dood gaan, die afsterft dat wordt littekenweefsel en komt niet meer terug
» openhartoperatie: stukje bloedvat wegnemen en naaien tussen aorta en kransslagader
DE HARTCYCLUS
1. Vroege diastole (ontspanning): atrium en ventrikels zijn gerelaxeerd, ze gaan zich gradueel opvullen met bloed dat
terugkeert van het lichaam
2. Late diastole: nog steeds relaxatie ventrikels en passieve vulling
3. Atriale systole (opspanning): samentrekking van de atria, bloed dat zich in de atria verzameld heeft wordt in de
ventrikels geperst
4. Ventriculaire systole: beide ventrikels trekken samen, linker ventrikel pompt bloed in aorta, rechter ventrikel
pompt bloed in longslagaders
Hartspiercellen:
Myocard = de bundeling van alle hartspiercellen die aan elkaar hangen 2 soorten
139
Hoe komt de samentrekking tot gang? Hoe worden de hartspiercellen geprikkeld?
ELECTROCARDIOGRAM
Hoe wordt het bloed doorheen het lichaam verdeeld? Doorbloedingssnelheid is positief afhankelijk van:
Het drukverschil
» Vanuit linkerventrikel naar aorta grote druk 100 mmHg sterke doorbloeding
» Druk vermindert op een gegeven moment tot 0 mmHg lage doorbloeding
R : de straal van het bloedvat tot de 4de macht
4
DOORBLOEDING IN DE HERSENEN
750 ml/min:
» 15% van hartdebiet in rust
» Relatief constant
140
» Autoregulatie
Metabole controle:
» Verschillen in doorbloeding tussen (niet) actieve hersenregio’s: actieve neuronen en astrocyten zorgen
voor vasodilatatie zodat in de actieve hersengebieden meer doorbloeding is
Myogene controle:
» Bij bloeddrukval (verlaging) is er minder bloed ter beschikking en moeten alle organen bezuinigen
» Hersenen gaan niet bezuinigen “als er minder beschikbaar is, moet ik meer hebben”
» Vasodilatatie van cerebrale arteriolen: meer doorbloeding bij bloeddrukval
5: ARTERIËLE BLOEDDRUK
Is afhankelijk van:
Het hartdebiet
De totale perifere weerstand
141
H7: CHRONOBIOLOGIE – SLAAP EN DE BIOLOGISCHE KLOK
1: ASTRONOMISCH GESTUURDE CYCLISCHE BIOLOGISCHE PROCESSEN
Dag/Nacht ritme = de tijd die de aarde nodig heeft om rond zijn as te draaien (24u) bv: openen van bloemen overdag,
sluiten van bloemen ’s nachts
Maand ritme = de tijd die de maan nodig heeft om rond de aarde te draaien (27,32 dagen)
Bv: vloedvissen, maan zorgt voor eb en vloed vissen zwemmen heel ver door en leggen hun eitjes aan het strand
zee komt die maand niet meer zo ver tot de maand erna, dan komen de eitjes uit
Synodische maand is de tijd tussen 2 volle manen (29,53 dagen)
Jaar ritme = de tijd die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien (365,25 dagen) bv: jaarringen boom
Winter en zomer hangt af van hoe de aarde staat. Soms staat die ietsje opgeheven en soms niet.
CIRCADIAAN RITME
Circadiaan = circa een dia (=dag) een cyclus van ongeveer 24 uur
Experiment:
Leven in tijdloze bunker: moeten hun eigen ritme volgen, zonder sociale invloed, geen externe parameter
Driehoekje omhoog: hoogste temperatuur
Driehoekje omlaag: laagste temperatuur
Lichaamstemperatuur: overdag hoog, na middernacht op zen laagste
Lichaamstemperatuur laag wanneer ook de temperatuur op de planeet koud is (koudste uur = uur na zons-opgang)
Ook bij mensen die constant in licht leven met een constante luchttemperatuur, zijn er ook schommelingen in de
lichaamstemperatuur interne klok
142
Dus als je het niet zou bijstellen (in bunker) interne klok ongeveer 24h en kan je soms naast zitten, zeker na een langere tijd.
Het is ook circa 24h.
Zeitgeber = factor die zorgt dat je interne klok juist staat, die aangeeft wat het ritme is van de astronomische eenheden =
‘time giver’
2 mogelijkheden:
Gravitationele maancyclus = de tijd tussen wanneer de maan het dichtste tegen de aarde staat en de volgende keer dat hij
weer het dichtste tegen de aarde staat duurt 27,32 dagen
De aarde ondervindt aantrekkingskracht van de maan, daarom heb je eb en vloed men denkt dat dit niet zo
belangrijk is voor de cycli van de mens
Synodische maandcyclus = de tijd tussen 2 volle manen is 29,53 dagen (duurt langer aangezien de maan een iets langere
weg moet afleggen omdat de Aarde zich ook verplaatst heeft)
MAANCYCLUS EN SLAAPPATROON
Bevindingen:
Bij volle maan (veel licht) slapen we weinig, bij nieuwe maan (weinig licht) slapen we veel
We slapen bij volle maan minder, aangezien we later gaan slapen maar wel op hetzelfde moment opstaan
Zelfde bevindingen voor mensen in de stad of wie geen idee heeft van de standen van de maan
143
F: full moon N: new moon
MAAN DSTONDEN?
Onze maandstonden duren ongeveer een maand misschien is het zo dat de maandstonden een maand duren
omdat de maan 28 dagen nodig heeft om rond de aarde te draaien
» Vrouwen jonger dan 35 jaar: meestal 28-30 dagen tussen 2 maandstonden
» Vrouwen ouder dan 35 jaar: meestal 26 dagen tussen 2 maandstonden
Is het zo dat er altijd een nieuwe cyclus start op het moment van een specifieke stand van de maan?
» Geel: volle maan
» Blauw: nieuwe maan
De start van een nieuwe cyclus is bijna altijd op een moment van volle of nieuwe maan, bijna nooit daartussen
Zie vrouw 3: bijna al haar menstruaties starten op volle maan
Wanneer we menstrueren op volle maan, betekend dat dat onze ovulatie 13 dagen na de menstruatie samenvalt
met de nieuwe maan!
We hebben juist gezien dat we bij nieuwe maan op tijd ons bed in kruipen + we zijn vruchtbaar, dus meer kans op
voortplanten synchroniseren met maancyclus.
JAARRITMES/SEIZOENSVARIATIE
Dieren: winterslaap, lente voortplantingsseizoen jaarritmes duidelijker dan bij mensen, maar ook mensen
trekken zich er ook beetje van aan
Mens:
» Langer slapen in winter
» Stemming: winter blues (winterdepressie)
» Lichaamsgewicht wisselt af
Deze fluctueren maar niet sterk
» Geboortes
VARIANTEN OP JAARRITMES
17-jaars-cicade: soort larve aan de Amerikaanse oostkust die onder de grond leeft
144
Komen om de 17 jaar met miljarden uit de grond richten zich niet op externe astronomische cycli
Ze worden graag opgegeten door roofdieren en zijn zelf ook heel onhandig
Doordat ze met zoveel zijn, zullen er wel een paar zijn die zich kunnen voortplanten en weer in de grond kruipen
Waarom om de 17 jaar? Het zou zeer onhandig zijn elk jaar uit de grond te komen aangezien de roofdieren elke
keer naar het gebied zullen keren, 17 is een priemgetal dat de predatoren niet makkelijk kunnen bijhouden
Er zijn ook 13-jaarscicades
omgeving veranderd en wij passen onze ritmes aan, maar ook intern aangestuurd die gelijklopen (lijkt dat we ons aanpassen
, maar we doen het gwn zelf intern)
Vb.: krokussen gaan open bij krokus vanwege interne klok en niet de zon
KLOK IN VRIJLOOP
Interne klok loopt bijna juist (loopt +- een dag achter op reëele tijd
Mogelijkheid om de interne klok bij te stellen, synchroniseren
Constante aanpassing aan licht op 24 uur te behouden
Maar de aarde bolt uit, vroeger was een dag 2u, nu 24u, later misschien 26u , mogelijkheid tot aanpassing!
145
ELKE DAG STELLEN WE DE INTERNE KLOK BIJ
Synchroniseren met buitenwereld maakt dat we in een andere tijdszone kunnen leven
Bij jetlag
Maximum 1 à 2 uur per dag
Zeitgebers (Duitse term)
» Licht (retinale fotoreceptoren)
» Voedsel (lever)
» Phase-advance of phase-delay
= waarbij uw 24h fase naar voor of nr achter opschuift
Licht help tons om de timing beter te maken
Alle cellen van ons lichaam hebben van die interne klok genen, proberen synchroniseren van je lichaam aan de tijd
van de buitenwereld
Hypothalamus = deel van de hersenen die heel veel kernen bevat 1 daarvan is de suprachiasmatische nucleus: het is
maar een klein knobbeltje aan neuronen, zenuwcellen die als functie hebben om de tijd bij te houden, gelegen boven het
chiasma, plaats van de kruising
Suprachiasmatische nucleus
Klokgenen
Pacemaker/circadian oscillator
Ogen dienen niet alleen voor visuele informatie, ook voor licht en donker
Er zijn cellen die specifiek gemaakt zijn (in retina) om te reageren op licht (bevatten melanopsine) SCN wordt
onderdrukt
Er is een neurale verbinding van je netvlies (retina) naar de klok van je hersenen (SCN), elke keer als daar licht of
donker op valt gaat het signaal van de SCN anders zijn op die manier kunnen we onze interne klok bijstellen
» Bv: bij invallen van licht, kunnen we de neuronen in de SCN weer synchroniseren
SCN gaat een ander deeltje van de hersenen zeggen dat het tijd is om te gaan slapen
147
3: WAAK-SLAAPCYCLUS AANGESTUURD DOOR CIRCADIAANS RITME EN SLAAPDRUK
S-proces: hoe langer we wakker zijn, hoe meer de adenosine zich gaat opbouwen en we vermoeidheid beginnen op
te bouwen (cumulatief proces) slaapdruk: is de neiging om in slaap te vallen
C-proces: overdag wakker, ’s nachts niet wakker om de 24u wordt je moe
Wanneer er een afstand is tussen C-proces en S-proces heb je veel meer neiging om in slaap te vallen
Adenosine (opgebouwd in je hersenen) bindt doorheen de dag op adenosine receptoren, hoe meer binding hoe
meer vermoeid we worden en de slaapdruk verhoogt
Adenosine stijgt gradueel -> te hoog heb je druk “ik wil echt mijn ogen dichtdoen”
Slaap daalt adenosine
Adenosine opbouw tijdens waken creëert slaapdruk
Adenosine + melatonine bepalen je C-proces
148
CAFEÏNE BLOKKEERT ADENOSINE RECEPTOREN EN REMT ZO SLAAPDRUK
= zéér ongezond
We hebben 2 soorten slaap nodig: slow wave slaap en de REM slaap, deze 2 wisselen elkaar af
REM slaap:
EEG desychroniteit
» REM slaap soms paradoxaal genoemd: hoge frequentie golven,
de persoon lijkt wakker als je kijkt naar EEG maar is net moeilijk
wakker te krijgen
Snelle oogbewegingen
Dromen
Erectie of vaginale secretie
Gebrek activiteit skeletspieren
» Hersenen mogen spieren niet aansturen, want hersenen maken vanalles mee in de dromen spieren zijn
dus volledig lam
Dromige slaap
Slow-wave slaap:
EEG synchroniteit
Gebrek aan genitale activiteit
Trage of geen oogbewegingen
Matige activiteit skeletspieren
Diepe, droomloze slaap
Polysomnografie =
slaaponderzoek
149
Elektrische activiteit van de hersenen meten op verschillende plaatsen:
Slaap is eigenlijk niet gunstig: we brengen onszelf in een hulpeloze staat (vogel voor de kat), we kunnen opgegeten
worden
Elke logica zegt dat evolutionair gezien mensen die minder slapen meer kans hebben om te overleven minder
tijd van hulpeloosheid en dus minder opgegeten worden door de prooi maar toch klopt dat niet
» Het feit dat slaap nog steeds op 2 benen staat betekend dat het een zeer belangrijke functie heeft
Compromis van 7u: 7u slaap is nog net genoeg om de hersenen goed te laten functioneren, en niet teveel geslapen
om opgegeten te worden
Ze laten de linker- en rechterhemisfeer op zijn beurt slapen, ze wisselen af om niet opgegeten te worden door
orka’s = alternerend delen van de hersenen in slaap brengen
Hetzelfde geldt voor vogels: ze zitten allemaal op een rijtje, het rechter buitenste vogeltje zal bijvoorbeeld zijn
rechterhemisfeer laten slapen
Ook bij mensen een rollenpatroon voor slaap zodat er een waakfunctie is
150
CHRONOTYPES EN JETLAG
Chronotypes: we hebben niet allemaal hetzelfde bioritme (bv: tieners later slapen) (men denkt dat deze
variabiliteit bewust is)
Men dacht altijd dat er een vroege vogel en een nachtraaf was zodat de hele groep nooit hulpeloos was
Social jetlag: hoeveel het opgelegde ritme afwijkt van het bioritme (bv: aantonen door te kijken naar hoe laat
iemand doordeweeks opstaat en hoe laat iemand in het weekend op staat).
Evolutionair gezien denkt men nog een stap verder:
» Men denkt dat bij tieners het achteruitgeschoven bioritme ook een functie heeft
» Op een bepaald moment moet je loskomen van je ouders, eigen vleugels uitslaan
» Samen met vrienden soort subcultuur vormen, is leuker wanneer alle andere ouderen slapen en wij ons
eigen ding kunnen doen soort aparte gezelschap van mensen die leven op een moment dat elke andere
normale mens is gaan slapen
» MAAR niet zoveel evidentie voor, is een hypothese
=>> we blijven voor heel veel aspecten de evolutionaire geschiedenis en synchronisatie van de natuur volgen zonder dat we
ons ervan bewust zijn en =>> ons gedrag staat biologisch ingeprent
151