Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

1: De opkomst van steden:

Begrippen:
handel: het kopen en verkopen van producten
ambachten: beroep waarbij met geschoold werk een product wordt
gemaakt of bewerkt.

Inhoud:
Bevolking groeit door eind aan invallen van bijv. de Vikingen
Ook meer verbetering in landbouwmethoden. Er kwam genoeg
oogst zodat mensen zich konden specialiseren. Er ontstonden
markten op knooppunten van (water)wegen en bij
kloosters/kastelen. Dat werden steden. Voormalige romeinse steden
leefden op. Eerste steden niet ordelijk, nauwe straten.
Opnieuw ontstaan landbouw-stedelijke samenleving. Steden
afhankelijk van boeren in omgeving. Alleen steden aan bevaarbaar
water konden doorgroeien, want Romeins wegennet was verwoest.

Ambachten: slager, bakker smeden enz.


1300-1500: pestepidemie, toch bleven steden groeien door de
enorme aantrekkingskracht.
Steden als Venetie en Milaan werden zo groot dat het staten op
zich werden(stadstaten)

§2: De stedelijke burgerij:


Begrippen:
Gilde: samenwerkingsverband van ambachtslieden(bakkers enz.).
Verzorgden leden van de wieg tot het graf, controleerden kwaliteit
van de producten en beschermden gevestigde producenten tegen
nieuwkomers.

Inhoud:
Guldensporenslag: leger van Vlaamse burgers en boeren verslaat
een Frans ridderleger bij Kortrijk.
Eerste stadsbewoners beleefden unieke vrijheid. Ze kregen
stadsrechten van graaf/hertog (ze kregen een eigen gemeenschap
met eigen bestuur, wetten, rechtspraak en andere privileges) In ruil
daarvoor betaalden ze belasting.
Schout/baljuw: vertegenwoordiger van de heer in een stad. Hield
toezich op voorname burgers in rechtbank en stadsbestuur , de
schepenen.
Heersers profiteerden van opkomst geldeconomie, konden
belasting vragen en werden zo minder afhankelijk van zijn land, en
de arbeidskracht van de horigen.
Adel verloor macht op economische activiteiten, dat schoof door
naar de stedelijke burgerij.

Er stierven veel mensen in de stad, houten huizen zouden allemaal


platbranden bij grote brand. Toch had stad veel aantrekkingskracht
op burgers, de stad gaf meer vrijheid dan bij de boer.
In de loop van de lage middeleeuwen verdween horigheid.
Verplichte arbeid voor heer werd omgezet in geldbetalingen en
hofstelsel maakte plaats voor dorpsgemeenschappen.
Toch hielden heren meer zeggenschap over boeren dan over
steden, boeren hielden allerlei verplichtingen aan lokale heer.
Burgers bouwden stadmuren, zo leek de stad op het kasteel van de
heer, die niets meer over hen te zeggen had, maar dan veel groter.
Alle burgers droegen hieraan bij dmv belasting. De muur bood ook
bescherming tegen vijandelijke heren en steden.
Binnen gilde maakte meester de dienst uit. Rijke eigenaren van
werkplaatsen. Als leerling zijn opleiding had afgemaakt, was hij
gezel. Alleen door maken van meesterstuk of als je de zoon van
een meester was kon je bewijzen dat je goed genoeg was om voor
jezelf te beginnen, anders was je je leven lang gezel.
Pas als je een jaar en een dag in de stad woonde, was je burger.
Kooplieden hadden de hoogste status en maakte de dienst uit in
een stad
Patriciërs: zoiets als Romeinse stadselite, leverden de schepenen
en waren rijk.
Felle rivaliteit tussen patriciërsfamilies.
Einde aan instabiele situatie nadat gilden hun macht opeisten. In
enkele steden lukte het om door te dringen tot de rechtbank en
stadsbestuur.

§3: Staatsvorming en Centralisatie:


Begrippen:
centralisatie: ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit 1
punt wordt bestuurd.
staatsvorming: ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer als
eenheid wordt bestuurd, door 1 overheid, vanuit hoofdstad.
Parlement of Staten-Generaal: Volksvertegenwoordigers(van alle 3
de standen: adel geestelijkheid, burgerij) door koning
bijeengeroepen.
geestelijkheid: ook wel clerus, groep personen met leidende rol in
de godsdienst.

Inhoud:
In tijd van monniken en Ridders reisden koningen voortdurend van
het ene naar het andere hof om hun macht daar te bevestigen en de
voorraden op te maken. Door de opkomst van de geldeconomie kon
vorst zijn macht laten gelden door belasting te heffen.
Voor centralisatie was militaire macht en geld nodig, koning hief
belasting en kon de trouw van leenmannen kopen en legers
betalen. Met behulp van ambtenarenapparaat kon koning nationale
wetgeving in te voeren. Traden ook op als hoogste rechter.
3 voorbeelden: Duitsland, Engeland, Frankrijk:
Duitsland: hertogstitel was erfelijk en daardoor kon macht van grote
hertogen niet ingeperkt worden. Otto I liet bisschoppen als graven
en hertogen optreden, want zij mochten geen kinderen krijgen.
Bracht otto I in conflict met de paus. Door voorliefde voor Italië
waren duitse koningen vaak weg naar Italie, verloren grip op het
noorden. Tot een Duitse staat kwam het in Middeleeuwen niet.
Engeland: Willem de veroveraar stak het Kanaal over en versloeg
koning Harold in Slag bij Hastings. Engelse Koningen voorkwamen
dat de lenen van vader op zoon overgingen. Stelden sheriffs in
loondienst aan om rechtspraak en belastingheffing te regelen, kon
alleen door ontstaan geldeconomie
Frankrijk: koningschap had eerst minder te betekenen, maar waar
duitse koning macht verloor, werd de franse juist de machtigste
heerser van Europa. Franse koningen breidden stapje voor stapje
hun rijk uit door huwelijken, erfenissen en veroveringen. Tussen
1200-1230 was franse koning filips-Augustus sterk genoeg om
omringende hertogen en graven in een oorlog te verslaan. Koning
zette vertrouwelingen op hoog betaalde functies in zijn nieuwe
gebieden, hield controle in handen door ze te betalen. Pas na de
honderdjarige oorlog (de Fransen wonnen)stak de koning ver boven
de rivalen uit.
Opstandige leenmannen dolven het onderspit door uitvinding van
het kanon, wat kastelen weerloos maakten. Oorlogen kostten de
koning geld, naast de steden moesten ook de edelen dat
opbrengen. Om daarover afspraken te maken ontstond het
parlement.

§4: Kerk en staat:


Begrippen:
tweezwaardenleer: er zijn 2 machten: geestelijke macht(in handen
van de kerk) en de wereldlijke macht(in handen van overheid)
wereldlijke: ook wel seculier, alles wat buiten het geestelijke valt.
leken: iemand die niet tot geestelijkheid behoort(algemeen: iemand
die geen vakman/deskundige is.)
ban: kerkelijke straf waarbij iemand uit de kerk wordt
gezet(excommunicatie) deze persoon kon niet in de hemel komen.
investituurstrijd: strijd over de vraag wie besliste over de benoeming
van hoge geestelijke.
ketterij: afwijking van de als rechtiznnig erkende geloofsleer.
Inquisitie: kerkelijke rechtbank die ketters onderzocht en
bestrafte,ter bescherming christelijk geloof.

Inhoud:
In westerse christenheid werd aangenomen dat God 2 gescheiden
machten had ingesteld, de geestelijke en wereldlijke macht. Zolang
die beide machten beperkt waren, waren er geen grote problemen.
Maar in 11de eeuw brak conflict uit over wie het hoogste gezag had.
Paus: hij was opvolger van petrus, die Jezus als zijn vervanger had
aangesteld, daarom had hij het laatste woord. Koningen en keizers
mochten het zwaard alleen gebruiken met instemming van paus.
Keizer: opvolger van de Romeinse keizers. Had bovendien als
beschermer Christenheid taak zich met kerk te bemoeien.

Dat gebeurde ook. Koningen en leken hadden veel te zeggen in de


kerk: keizer gaf doorslag bij keuze bisschoppen. Gaf hen de staf en
ring, symbolen van hun geestelijke macht. Zonder die tekenen
konden bisschoppen taak niet uitvoeren. Keizer gaf bisschoppen
wereldlijke macht(stelde hen aan als hertogen/graven).
1075: Keizer had een bisschop gekozen, hoewel paus daar een
ander voor had. Paus deed de keizer in de ban. Keizer moest Alpen
over naar Canossa om te vragen of de ban mocht worden
opgeheven. Hij wachtte 3 dagen voor de burcht. Daarna werd keizer
binnengelaten, en uit de ban gedaan.
Compromis: priesters van bisdom mochten eigen bisschop kiezen.
Kiezer mocht bisschop wel aanstellen als hertog of graaf.
Ook na deze investituurstijd laaide de strijd om de hoogste macht
nog wel eens op. De paus bouwde een machtige organisatie op,
maar de koningen werden ook steeds machtiger. De machtsstrijd
duurde tot in de 15e eeuw. Toen werd de macht van de koningen zo
groot dat de paus niet langer kon hopen hen te onderwerpen.
De paus bleef de leider van de christelijke wereld. Zo was de
tweezwaardenleer uitgelopen op de scheiding van kerk en staat.
In het byzantijnse rijk bleef de keizer wel de belangrijkste man in de
kerk, en ook in de Islamistische wereld waren de geestelijke en
wereldlijke macht in 1 hand.
In de jaren 1000-1500 was iedereen steeds intensiever bezig met
zijn of haar geloof. Het christelijk geloof was tot alle hoeken van de
samenleving doorgedrongen. Allerlei heiligen, zoals Jezus’ moeder
Maria werden vereerd, Jezus’ leiden stond centraal. Mensen
geloofden dat heiligen genazen, onheil voorkwamen en voorspoed
gaven. Ook konden ze bij God een goed woordje doen.
Er was een voortdurend streven naar geloofzuiverheid in de kerk.
Een uiting daarvan: de bedelordes: bewegingen van monniken die
in armoede leven van wat de mensen hun gaven(bijv de
franciscaners, volgelingen van Franciscus van Assisi), zij trokken
predikend rond(in volkstaal)
Leken gingen ook bij elkaar wonen om in armoede en vroomheid te
leven. (begijnen, vrome vrouwen die samen een leefregel volgden
en leefden van spinnen en borduren.)
Streven naar geloofszuiverheid leidden soms tot hevige conflicten.
Lekenbewegingen keerden zich tegen misstanden in de kerk of
onderdelen van kerkelijke leer. Ze werden als ketters vervolgd.

Katharen in zuid-Frankrijk kregen temaken met inquisitie.

§5: Christelijk Europa en de buitenwereld:


Begrippen:
kruistochten:gewapende tochten van Christelijke ridders om het
heilige land te veroveren, en later te behouden.

Inhoud:
Paus Urbanus riep christelijke ridders op naar Palestina te gaan,
dat had meerdere redenen:
o Mensen begonnen over de grenzen van de christenheid heen te
kijken, ze wilden het geloof verspreiden.
o De byzantijnse keizer vroeg de paus om hulp om de Turkmenen,
nomaden, te bestrijden.
Door te zeggen dat de christelijke pelgrims in Jeruzalem werden
lastiggevallen, riep hij mensen op tot een heilige oorlog.
Deelnemers moesten een kruis dragen als herkenningsteken,
iedereen die in de strijd zou sterven, zou ik de hemel komen.
In 1096 trokken 100 000 kruisvaarders olv vooral Noord-Franse en
normandische ridders over land naar Palestina. De 1ste kruistocht
verliep militair gezien succesvol, maar het liet niet de vredige kant
van het christendom zien.
In 1099 werd Jeruzalem ingenomen, en werden zowel Joodse als
Islamitische inwoners gedood.

Sommige kruisvaarders waren ook met een ander doel dan het
veroveren van de heilige stad gekomen: ze wilden in het oosten hun
eigen stadstaatjes beginnen, omdat er in Europa geen plek meer
was. Sommigen verlieten de kruisvaarders vroegtijdig en stichtten in
Antiochië en Edessa kruisvaardersstaatjes.
Later waren nieuwe kruistochten nodig om de kruisvaardersstaatjes
te helpen.
In 1187 was er een omkeer. Door de veldheer Saladin werd
Jeruzalem heroverd van de kruisvaarders en werden de kruisridders
steeds verder teruggedreven.
In 1291 viel de laatse christelijke stad in Palestina, Akko.
Later werden ook in andere plaatsen kruistochten gehouden, die
niet naar Jeruzalem gingen.
De reconquista, de christelijke herovering van het Iberische
schiereiland, eindigde in 1492.
Ook de gewelddadige uitbreiding ten oosten van Duitse rijk werd
kruistocht genoemd. Olv lagere duitse adel werden uitgestrekte
gebieden veroverd van slaven en Balten. Veroverde gebieden
werden akkerland en er onstonden nieuwe steden. Oorspronkelijke
bevolking werd horige.

You might also like