Professional Documents
Culture Documents
Sociale Psychologie 16.01.18
Sociale Psychologie 16.01.18
LES 1
LEERDOELEN:
- de belangrijkste sociaal psychologische experimenten en hun conclusies (bijv. Milgram,
Asch,...) in eigen woorden uitleggen (I)
- de belangrijkste sociaal psychologische theorieën in eigen woorden uitleggen (I)
- de gegevens en resultaten uit een beschreven sociaal psychologisch experiment
interpreteren (I)
- een correcte definitie van de belangrijkste begrippen uit de sociale psychologie geven (I)
- motiveren waarom een stelling m.b.t. sociaal psychologisch gedrag correct of foutief is. (I)
- de belangrijkst sociaal psychologische theorieën illustreren aan de hand van voorbeelden uit
het dagelijkse leven (I)
- op basis van sociaal psychologische principes een casus interpreteren (II)
- de invloed van anderen op ons sociaal gedrag kunnen identificeren in een casus (II)
- Worden ondersteund door PowerPointpresentatie
- Er zal gebruik gemaakt worden van filmpjes (links in ppt)
- Inhoud afzonderlijke lessen zie studiewijzer
- Vragen? Voor en na de les en tijdens de pauze of via Forum
GEBIEDSOMSCHRIJVING *
EMPIRISCHE CYCLUS:
4- observaties; maar wat als het toch niet aan dit lag maar aan het andere.
De 2 stappen methode: direct algemene conclusie trekken na een ervaring. Bedrogen in
relatie- alle mannen/ vrouwen zijn niet te vertrouwen. Of iedereen van datzelfde land is niet
te vertrouwen
• Feitelijke of directe aanwezigheid- er zijn mensen letterlijk fysiek actief die een
invloed hebben op uw gedragen of acties.
• Voorgestelde aanwezigheid;
o VB: maken van keuzes rekening houdend met de mening van personen die
niet aanwezig zijn. Mensen zijn er niet letterlijk fysiek maar andere mensen
hebben toch nog een invloed op uw acties en gedragen.
• Impliciete aanwezigheid: gedrag wordt meegestuurd door onzichtbare instanties
Enkele aanvullingen op de definitie van Allport
• Invloed van de WO II
• Praktische problemen die moesten worden opgelost:
o Hoe het moreel van de troepen op peil houden?
o Hoe de burgerbevolking mobiliseren?
o Hoe de burgerbevolking aanzetten om zuinig om te springen met voedsel en
grondstoffen?
• Kurt Lewin: veldtheorie
• Vanaf 1950: explosie aan theorieën
o Nieuw onderzoek om de theorie te toetsen
• Veel van de klassieke theorieën stammen uit de jaren ‘50 en ’60
ETHISCHE AANDACHTSPUNTEN
DE CULTURELE VERSCHEIDENHEID
• Veralgemeenbaarheid van conclusies? – vaak onderzoek met studenten.
• Belang van replicatieonderzoek
• Crossculturele psychologie: hoe worden bepaalde gedragsaspecten beïnvloed door
de cultuur
o Geert Hofstede : Individualistische (vb : mijn mening telt) –collectivistische
culturen (vb: onze mening telt).
• Evolutionaire psychologie
• Sociale neuropsychologie
• Gebruik van computer voor het creëren van een virtuele wereld: VB: onderzoek naar
het kameleoneffect.
SAMENVATTENDE VRAGEN:
Het Auto-kinetisch effect experiment van Muzafer Sherif ging over mensen die in een
donkere kamer een bewegende stip zagen. Ze vormden geleidelijk een gezamenlijke
schatting van de beweging. Dit toonde aan hoe sociale invloed onze percepties kan
beïnvloeden. Dat wil zeggen, wanneer mensen in groepen waren en hun individuele
inschattingen van de beweging van de stip met anderen bespraken, kwamen ze uiteindelijk
tot een gezamenlijke consensus. Deze consensus bleef stabiel, zelfs wanneer individuen
later weer alleen werden geplaatst. Dit experiment toonde aan hoe sociale invloed en
groepsdruk van invloed kunnen zijn op individuele percepties en meningen
LES 2
Toepassingen:
• Enkele toepassingen
o Veldexperiment: zuinig omgaan met energie
§ Verspreiden van flyers waarin verwezen werd naar:
• De zorg voor het milieu
• Het belang voor de samenleving
• De eigen portemonnee
• De meeste inwoners doen al aan energiebesparing
• Normen doe ontstaan binnen een klasgroep
• Voorbeelden:
o Oversteken bij roodlicht
o Het kameleoneffect
CONFORMEREN AAN EEN GROEPSNORM
INWERKENDE FACTOREN
MINDERHEIDSINVLOED
• Voorbeelden in de geschiedenis dat ook minderheden de groepsnorm kunnen doen
veranderen.
• Belang van de gedragsstijl
o Belang van een consistente boodschap
o Belang van inzet
o Belang van autonomie
• Toepassing in de politiek:
o Escalatie van de jodenvervolging
o Waarom zo weinig protest?
SAMENVATTENDE VRAGEN
• Wat is informatieve en normatieve sociale beïnvloeding? Geef telkens een eigen
voorbeeld.
• Bespreek het experiment van Sherif met het autokinetische effect (opzet, resultaten,
conclusie)
• Bespreek het experiment van Solomon Asch met de visuele waarnemingsproef
(opzet, resultaten, conclusie)
• Welke factoren hebben een invloed op de mate van conformisme?
o Kenmerken van de groep
o Kenmerken van de situatie
o Kenmerken van de cultuur
• Wat is het onderscheid tussen een injunctieve norm en een descriptieve norm. Geef
telkens een eigen voorbeeld.
• Welke invloed kan een minderheid hebben op het veranderen van een groepsnorm?
Wat zijn hiervoor de voorwaarden?
• Welke technieken zijn er om iemand een verzoek te laten inwilligen?
o Leg uit en geef telkens een eigen voorbeeld
LES 3
Gehoorzaamheid: onderzoek van Stanley Milgram: bekend als het Eichman – experiment
Het Stanley Milgram's experiment onderzocht gehoorzaamheid aan autoriteit.
Deelnemers dachten dat ze elektrische schokken toedienden aan een leerling. Ondanks het
horen van pijn, gehoorzaamde een verrassend hoog aantal deelnemers de instructies. Het
toonde de neiging van mensen om autoriteit te volgen, zelfs tegen hun eigen morele
overtuigingen in.
https://www.youtube.com/watch?v=7TqJFp4y4zo
RESULTATEN:
• Mening gevraagd aan niet –deelnemers:
• Mening gevraagd van psychiaters
• De werkelijke resultaten
o Heel anders: proefpersonen gaven een gemiddelde shock van 368 volt (zei
ook tabel volgende slide)
• Toen de proefpersonen zelf de sterkte van de shock mochten kiezen was de
gemiddelde sterkte 54 volt
• Diegene in het standaard – experiment waren gespannen en wilden ermee
ophouden als de leerling er om vroeg
• Enkele varianten
o Zintuigelijke nabijheid
o Uitoefenen van morele druk
o Vrouwelijke deelnemers
o Fysieke nabijheid van de bevelvoerder
o Autoriteit van de bevelvoerder
o Omgeving – niet laboratorium
o Geroepsdruk
WAAROM GEHOORZAAMT MEN?
• Gehoorzaamheidsfenomeen kadert in het biologisch gegeven dat mensen geneigd
zijn om groepen te vormen en daar een zekere hiërarchie in aan te brengen.
• Nuttig in acute gevaarsituaties
• Hoe zo’n groep functioneert en wie leider
wordt is zeer verschillend en niet biologisch vastgelegd.
• Komt vanuit de cultuur en de opvoeding.
NIEUWE ONDERZOEKSGEGEVENS.
• Nieuw experiment: relatie tussen stress en testprestaties. In plaats van het
toedienen van electroshoks moest de proefpersoon negatieve opmerkingen maken.
• Resultaten liggen in de lijn van de vorige resultaten. Ook bij een getrouwe replica
van het experiment van Millgram.
• Effect van de geleidelijkheid van de procedure à voet tussen de deur techniek
• Replica in een virtuele omgeving; gelijkaardige resultaten; ook stress bij de
deelnemers
ALTERNATIEVE VERKLARINGEN
• Factoren in de proefsituatie:
o Manipulatie tot de gewenste resultaten werden bekomen?
o Versie met vrienden
• Theoretische verklaringen
o Diffusie van verantwoordelijkheid
o Enkel verzoek om door te gaan werkt
o Als wordt gezegd ‘je moet doorgaan’ (bevel); geen effect
o Geen gehoorzaamheid maar wel een scherp gesteld verzoek
o Sociale indentiteitstheorie: met wie hou ik rekening?
Een veld experiment: Weet u het zeker dokter? – zie aparte bijlage
https://www.youtube.com/watch?v=CDGZ9Ky4O8I
SAMENVATTING:
• Beschrijf het experiment van het Höfling-ziekenhuisonderzoek
o Opzet, resultaten en conclusie
• Beschrijf het basisexperiment van Milgram ivm gehoorzaamheid
o opzet, resultaten, conclusie
o Geef een aantal varianten van het experiment die werden uitgevoerd en de
resultaten.
o Wat zijn mogelijke verklaringen voor de resultaten?
DIENST EN WEDERDIENST
BEVOORDELEN VAN INDIVIDUEN MET WIE EEN GROOT DEEL GENEN GEMEEN HEBBEN
• Verwantschapsselectie
o Hoe meer genen hulpverlener en hulpontvanger gemeen hebben, hoe sneller
er hulp geboden wordt.
WEDERZIJDS ALTRUÏSME
• Samenwerking op basis van wederzijds eigenbelang.
Altruisme bestaat niet. Vb: je helpt iemand puur zodat je geen slecht gevoel hebt er na.
SOCIALE UITWISSELINGSTHEORIE
• Binnen relatie verhouding tussen baten en kosten bijhouden – zowel materieel als
immaterieel
• Evenwicht afhankelijk van persoon tot persoon à individuele vergelijkingsniveau
https://youtu.be/GcJxRqTs5nk
Onberekende dienstbaarheid
Bij mensen ook heel wat hulpgedrag waar geen tegenprestatie wordt verwacht.
EMPATHIE
• Aanwezigheid van spiegelneuronen
• Cognitief decisiemodel:
1. Waarnemen van de gebeurtenis
2. Interpreteren als noodsituatie
3. Verantwoordelijkheid opnemen
4. Kiezen van het hulpgedrag
5. Het gedrag effectief stellen
3. Verantwoordelijkheid opnemen
o Diffusie van verantwoordelijkheid
o Experiment met verschillend aantal studenten die deelnamen aan een
discussie
§ Een van de deelnemers krijgt een epilistische aanval
§ Duur en procent van hulp :
•
4. Kiezen van een aangepast gedrag
o Effect van sociale belemmering
o Belang van training in gedragingen
o Zien van modelgedrag
o Effect van priming
5. Effectief stellen van het gedrag
o Afwegen van de kosten en de baten
NUANCERING
• Een aantal bedenkingen bij het uitgangspunt (de moord op Kitty Genovese)
o Waren er wel zoveel getuigen?
o Gebaseerd op zelfbeschrijvingen invloed van socio-culturele aspecten
Toch toont meta analyse aan dat het omstaandersfenomeen wel degelijk bestaat.
SAMENVATTENDE VRAGEN:
• Welke factoren beïnvloeden het prosociaal gedrag
• Wat zijn de 5 stappen voor het bieden van hulp? Leg elke stap kort uit.
• Welke situationele factoren hebben een invloed op het bieden van hulp?
LES 4
INDIVIDUELE VERSCHILLEN
DE GEMOEDSTOESTAND (MOOD)
Zowel een negatieve als een positieve gemoedstoestand leidt tot het meer hulp bieden.
CULTURELE EN SUBCULTURELE VERSCHILLEN
• Formele hulp:
o Weinig verschil als de hulp ten goede komt aan de eigen groep
o Omgekeerde tendens wanneer het niet duidelijk si wie er zal profiteren
• Informele hulp: cultuur maakt niet uit maar wel kring (mojtama3)
o Bijvoorbeeld het helpen van een blinde op straat
o Geen verschil in cultuur en zeker niet als het iemand is uit de eigen kring. Het
verschilt wel bij een buitenstaander.
SOCIALE DILEMMA’S
Een keuze moeten maken tussen alternatieven. Hierbij bestaat een conflict tussen eigen voordelen en de
collectieve belangen.
• Hulpbrondilemma:
o Individu probeert zoveel mogelijk profijt te halen uit de gemeenschappelijke hulpbronnen
die na een zekere tijd opgebruikt worden.
• Gemeengoed dilemma:
o Te weinig mensen worden bereid gevonden om zelf bij te dragen aan een gemeenschappelijk
goed waar iedereen gebruik van kan maken.
• GEF- hypothese:
o Drie onderling conflicterende motieven spelen een rol bij de beslissing om voorrang te geven
aan het collectieve of aan het eigen belang.
§ Hebzucht
§ Efficiëntie
§ Billijkheid
INWERKENDE FACTOREN
SAMENVATTENDE VRAGEN:
1) Welke individuele verschillen zijn er op ons hulpgedrag?
2) Wat is het verschil tussen een hulpbron dilemma en een gemeengoeddilemma? Toon aan met een eigen
voorbeeld.
3) Bespreek de GEF-hypothese
a) Welke factoren spelen een rol in de gemaakt keuze?
i) Kenmerken van de situatie
ii) Persoonlijkheidseigenschappen
iii) Eigenschappen van de groep
4) Hoe kan coöperatief gedrag worden gepromoot?
LES 5
SOCIALE FACILITATIE
EXPERIMENT VAN TRIPLLETT (1898)
• Kinderen werden gevraagd om zoveel mogelijk omwentelingen te maken met een hengelspoel
• Globaal genomen beter presteren in de sociale situatie – competitief element
• Ook verbetering van prestaties in situaties met een passief toekijkend publiek
• Ook terug te vinden bij dieren (bijvoorbeeld werkmieren) = Sociale facilitatie
SOCIALE BELEMMERING
Soms leidt de aanwezigheid van anderen ook tot minder goede prestaties- sociale belemmering
De Sociale Activeringshypothese van Zajonc stelt dat wanneer we in de aanwezigheid van anderen zijn, we
vaak meer alert worden en neigen we naar gedrag dat we automatisch en zonder nadenken uitvoeren. Deze
hypothese is van invloed geweest op het begrip van sociale interacties en prestaties in sociale situaties.
2. Verhoogde actiebereidheid zorgt ervoor dat reacties sneller worden uitgevoerd die dominant zijn
(reflex of gedrag dat goed gekend is)
3. Bij goed ingeoefende taken is de gewenste reactie meestal dominant. à sociale facilitatie
4. Bij complexe of niet ingeoefende taken is de reactie meestal niet dominant à sociale belemmering
Onze houding is zeker beter in een zaal met mensen dan alleen.
PERSOONLIJKHEIDSVERSCHILLEN
• Mensen die positief staan tegenover sociale contacten scoren in het algemeen beter als anderen
aanwezig zijn.
• Het omgekeerde geldt voor wie eerder negatief staat tegenover sociale contacten.
• Onderscheid of een situatie wordt ervaren als een bedreiging of een uitdaging
SAMENGEVAT
SOCIAAL PARASITEREN
• Individuele trekkracht verminderd progressief naarmate er meer individuen bij betrokken zijn.
o =Social loafing of social parasiteren
GENDER- EN CULTUURVERSCHILLEN
• Moeilijkere taken: anoniem voorstellen doen makkelijker dan niet anoniem à sociale durf
https://www.youtube.com/watch?v=yT-BpKlHMps
DE-INDIVIDUATIE
Experiment: acht personen die elkaar niet kennen in een duistere kamer.
Resultaten:
MOGELIJKE VERKLARINGEN
• Anonimiteit à de-individuatie
• Wat is de oorzaak van deze de-individuatie?
o Klassieke de-individuatie theorie: anonimiteit laat bepaalde remmingen wegvallen.
o Voorbeeld: al dan niet anonieme boodschappen op het internet
• Verklaring vanuit de sociale identitietstheorie
o Verklaring van zowel positieve als negatieve effecten van de-indiviuduatie
• Idee verder uitgewerkt in SIDE-model:
o Social Identity model of de-individuation
o Ons zelfbeeld is een mozaïek van persoonlijke en sociale stukjes identiteit
o Een bepaalde categorie kan door omstandigheden verscherpt onder de aandacht komen.
o Anonimiteit kan dit nog versterken.
• Experiment met verpleegstersuniform of KKK-kledij
SAMENVATTING
• Wat is: sociale belemmering, sociale facilitatie, sociaal parasiteren en sociale durf? Geef telkens een
eigen voorbeeld.
• Geef een eenheidsverklaring voor sociale facilitatie en sociale belemmering
• Geef deze schematisch weer in één model
• Welke factoren hebben een invloed op sociale facilitatie en sociale belemmering?
• Leg de sociale-activeringshypothese van Zajonc uit?
• Wat is het effect van anonimiteit op:
o Antisociaal gedrag?
o Sociaal gedrag?
• Welke elementen spelen hierin een rol?
LES 6
SAMENWERKEN IN GROEPSVERBAND
Factoren die hier invloed op hebben:
• Eigenschappen van de taak;
• Eigenschappen van de groep.
o Soort onderlinge afhankelijkheid;
§ Culturele en persoonlijkheidsverschillen.
o Groepscohesie
EIGENSCHAPPEN VAN DE TAAK Doelstellingstheorie (Locke & Latham,1990)
• Culture en persoonlijkheidsverschillen
o Sociale waardeoriëntaties
§ Coöperatief
§ Individualistisch
§ Competitief
§ Altruïstisch
o Groepscohesie
o Communicatie patronen
SOCIALE WAARNEMING
HET MATERIAAL WAAROP WE ONS BASEREN
Onderscheid tussen:
• Percept: het beeld dat we ons vormen van wat uiterlijk waarneembaar is.
• Concept: het idee dat ontstaat over iemands innerlijke persoonlijkheid= een gedachtenconstructie.
HET FYSIEKE UITERLIJK
- Algemene eigenschappen: geslacht, leeftijd, huidskleur, …
- Specifieke kenmerken: lichaamsgestalte, haarkleur, aan- of afwezigheid van gezichtsbeharing, …
- Kunstmatige ingrepen of toevoegsels: make-up, kledij, …
• Belang van het uiterlijk bij het beoordelen van mensen
o Meisjes die een kwelgeest beoordelen
o Beoordelen van spiekgedrag
o Doorgaan met reanimatiepogingen
• Fysieke eigenschappen van het gezicht
o 1/10 de van een seconde nodig om indruk te vormen over betrouwbaarheid, dominantie,…
o 65 kenmerken spelen een rol
HET GEDRAG
• Veel aanwijzingen over iemands persoonlijkheid halen we uit iemands gedrag: wat doet en zegt hij ?
• Toch kunnen we ons daar soms behoorlijk aan mispakken. Ons gedrag wordt immers sterk mee
bepaald door de situatie waarin we ons bevinden en de rol die we moeten spelen.
• Vaak laten we ons misleiden door die elementen die het sterkst opvallen (deze zijn niet altijd het
meest representatief).
NON-VERBAAL GEDRAG
• 7-38-55 procent regel
• Welke elementen van lichaamstaal:
o Gelaatsexpressies
§ Bijv. Oogcontact
§ Emotionele uitingen komen ook bij dieren voor
§ Toch zijn er kleine verschillen tussen culturen
o Gebaren: Vooral handen en hoofd
o Algemene lichaamshouding
o Stemgebruik: Timbre, Snelheid,…
• Meestal onbewust, soms bewust invloed proberen op uit te oefenen
HET ATTRIBUTIEPROCES
• De eigenschappen die we iemand toeschrijven op basis van wat we bij die person waarnemen
• Oorzaken van gedrag:
o Kunnen intern of extern zijn
INTERNE OF EXTERNE OORZAKEN VAN HET GEDRAG
• Vaak volstaat een rudimentair beeld van de persoon
• In andere gevallen is het belangrijk om een meer waarheidsgetrouw beeld te krijgen
DE FUNDAMENTELE ATTRIBUTIEFOUT
• Als je kijkt naar andere mensen, dan heb je de neiging om het gedrag wat iemand vertoont, te
generaliseren naar hun karakter.
• Wij zijn spontaan geneigd om a priori de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te zien van zijn
gedrag.
• Enkel als een externe verklaring zich opdringt zullen we externe oorzaken toekennen
• Culturele verschillen
• Ik denk dat hij gemeen is maar eigenlijk had die gewoon een slechte dag.
EXPERIMENT MET QUIZMASTER EN KANDIDATEN (BIJKOMENDE TEKST)
• Studenten werden uitgenodigd om deel te nemen aan een quiz
• Op toevallige basis werden ze aangeduid als quizmaster of als kandidaat.
• Quizmaster kreeg de opdracht om een reeks moeilijke vragen te bedenken waarvan hij zou
vermoeden dat de kandidaat er niet op zou kunnen antwoorden à dit gaf hem een bevoorrechte
positie.
• Nadien werd aan alle aanwezigen (publiek, kandidaat en quizmaster) gevraagd om de kennis van de
kandidaat en de quizmaster te beoordelen.
HET TWEESTAPPENMODEL
• Het actor-observatoreffect
o Voor eigen gedrag eerder extern attribueren à we hebben voor onszelf een duidelijk zicht
op de externe redenen van ons gedrag
o Ander soort informatie: vanuit een ander perspectief
à actor-observator effect
• Impact van de gevolgen van het gedrag
o Voorbeeld: brandweer bellen
o Experiment met beoordeling van een chauffeur die zich op een helling parkeert en zijn
handrem vergeet op te zetten.
MOTIVATIONELE VERTEKENINGEN
• Invloed van persoonlijke gevoelens en vooroordelen
• Zelfbedieningstendens – zichzelf wegcijferende tendens (afhankelijk van de cultuur)
• Invloed van waarden en opvattingen
INVLOED VAN CULTUUR
POSITIE-EFFECTEN
Voorrangseffect: invloed van de eerste indruk (meestal heeft deze ook wel een groter impact.)
HALO- EN HORNS-EFFECT
Halo-effect: het bezit van 1 positieve eigenschap suggereert vaak dat andere eigenschappen van de persoon
ook positief zijn.
Horns-effect is het omgekeerde- 1 negatieve eigenschap dat leidt tot een beeld over te geven van negatieve
eigenschappen te hebben.
Ermee omgaan: bewust zoeken van tegenstellige informatie. Introspectie: waarom doet dat iets met mij?
HET NEGATIVITEITS-EFFECT
=de negatieve indrukken die je van iemand opvangt hebben meer invloed op het totaalbeeld dan de positieve.
Via cognitieve schema’s kunnen we op basis van enkele gegevens snel tot een algemeen beeld komen.
Cognitieve schema’s= innerlijke structuren over de wijze waarop bepaalde dingen of gebeurtenissen
samenhangen. 1 waarneming volstaat om ons gedrag af te stemmen op dingen die we verwachten. Ze zijn
gebaseerd op ervaring
Stereotypen : veralgemeningen met betrekking tot een bepaalde groep mensen waarbij bepaalde
eigenschappen als typisch gezien worden voor de groep in haar geheel, zodat ze zonder onderscheid aan
vrijwel alle leden van een groep worden toegeschreven.
Al van bij het begin vormen we ons een vrij globaal beeld van een persoon, omvat meer dan de informatie die
we ontvangen.
PRIMING
Voorbeeld van een experiment: Proefpersonen kregen de woorden “avontuurlijk” en “roekeloos”. Daarna
werd een omschrijving van een persoon gegeven. Afhankelijk van de aangeboden woorden werd die nadien als
moedig of onbesuisd omschreven.
Informatie die niet in het plaatje passen worden vaak over het hoofd gezien.
Hardnekkigheidseffect: verre gaande gevolgen bijvoorbeeld bij de verspreiding van onjuiste geruchten
In wetenschappelijk onderzoek zou men niet moeten zoeken naar bevestiging maar eerder naar bewijzen om
hypothese omver te werpen
Mensen zijn hier ook aan onderhevig op het moment dat ze een oordeel over iemands persoonlijkheid hebben
gevormd.
De verwachtingen die we koesteren ten aanzien van iemand, een voorspellende waarde hebben, onbewust
gaan we ons gedragen zodat onze voorspelling uitkomt.
(ON)NAUWKEURIGHEID VAN DE SOCIALE WAARNEMING
Motivatie en ruimte.
SAMENVATTING
1. Wat is de informatie-integratie theorie?
2. Welke factoren spelen een rol als we ons een globaal beeld vormen van iemand?
a. Kenmerken van de informatie
b. Kenmerken van de beoordeelaar
3. Geef een eigen voorbeeld van een cognitief schema. Wat zijn de kenmerken van een cognitief
schema?
4. Wat is een zichzelfwaarmakende voorspelling? Geef een omschrijving en een eigen voorbeeld.
5. Geef een omschrijving en een eigen voorbeeld van:
a. Recentheidseffect
b. Voorrangseffect
c. Centrale en perifere eigenschappen
d. Het Halo-effect
e. Het hoornseffect
f. Het negativiteitseffect
6. Wanneer volstaat een oppervlakkig beeld van de andere persoon niet?
7. Wat zijn de voorwaarden opdat we kunnen overschakelen naar een dieper verwerkingsniveau?
a. Toon dit aan met een experiment
b. Wat is de invloed van de soort opleiding op de oordeelsvorming?
LES 8
GROEPSPERCEPTIE
• Spontaan hebben we de neiging om mensen in te delen in groepen.
• We maken cognitieve schema’s:
• Helpt ons om klaar te zien en onze wereld te ordenen
• Kan een probleem zijn als we die categorieën te strikt gaan hanteren.
SOCIALE CATEGORISERING
• Fundamentele eigenschap van mensen om dingen onder te brengen in een aantal overzichtelijke
categorieën.
• Wij-groep favoritisme: het bevoordelen van de eigen groep ten koste van andere groepen.
• “Ik” wordt “wij”
• In sommige omstandigheden vervaagt de grens tussen het individu en de groep
(bijvoorbeeld voetbalsupporters)
• Vooral identificeren met de groep om het eigen zelfwaardegevoel te verhogen.
• Als de groep verliest spreken over “zij”. Als de groep gewonnen heeft spreken over “wij”.
• Houding tegenover de wij-groep.
• Neiging om mensen uit de wij-groep te begunstigen in woord en daad.
• Tendens wordt sterker naarmate de verbondenheid groter wordt.
• Gedrag attribueren zoals we ons eigen gedrag attribueren
• Positief gedrag intern attribueren
• Negatief gedrag extern attribueren
• Houding tegenover de zij-groep
• Zij-groep homogeniteit: de indruk dat de leden van de zij-groep veel meer op elkaar lijken
dan de leden van de eigen groep
• Zij-groepsbenadeling: we maken een negatieve evaluatie van groepen waartoe we zelf niet
behoren.
SAMENVATTENDE VRAGEN:
• Noteer de belangrijkste termen en een korte definitie
• Wat is sociale categorisering en zelfcategorisering?
• Wat zijn de gevolgen van de indeling in de “wij-groep” en de “zij-groep”?
• Leg uit en geef een eigen voorbeeld:
• Wij-groep favoritisme
• Zij-groep benadeling
• Zij-groep homogeniteit
LES 9
GROEPSPERCEPTIE
SAMENVATTENDE VRAGEN
• Noteer de belangrijkste termen en een korte definitie
• Wat is sociale categorisering en zelfcategorisering?
• Wat zijn de gevolgen van de indeling in de “wij-groep” en de “zij-groep”?
• Leg uit en geef een eigen voorbeeld:
• Wij-groep favoritisme
• Zij-groep benadeling
• Zij-groep homogeniteit
• Wat is een stereotype? Geef een eigen voorbeeld
• Hoe komen stereotypen tot stand?
• Waarom zij stereotypen moeilijk te veranderen?
SAMENVATTENDE VRAGEN
• Wat is discriminatie?
• Welke soorten discriminatie bestaan er?
• Welke omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat stereotypen worden geactiveerd?
• Hoe ontstaat discriminatie?
• Welke factoren kunnen hierop een invloed hebben?
• Hoe kan je discriminatie tegen gaan?
• Hoe kan je rechtstreeks inwerken op de vooroordelen?
• Wat is decategorisering?
LES 10
AANGEBOREN GEVOELIGHEID
• Er zijn prikkels die we al van bij het eerste contact als leuk of hinderlijk ervaren.
Zintuigen: marges met betrekking tot het soort prikkels die we aangenaam vinden.
Onderzoek bij wat mannen en vrouwen aantrekkelijk vinden bij elkaar
Evolutionaire psychologie
BEREDENEERDE AFWEGINGEN
Wie kiezen we daadwerkelijk als partner?
• Voorkeur = ervaringen
• ‘wie’ als partner à afwegen van gunstige en ongunstige eigenschappen
• Voorkeur
• = afwegen ervaringen heden en verleden + mogelijkheden toekomst
• Afwegen positieve en negatieve aspecten
• Afweging enkel bij belangrijke zaken
• aankoop huis, studiekeuze, job keuze,…
SOCIALE INVLOEDEN
• Sociaal leren
• Sociale leertheorie van Bandura: Theorie met betrekking tot het verwerven en het uitvoeren
van gedragsschema’s door het gedrag van anderen te observeren.
• Inprenten
• Uitvoeren
• Overnemen van attitudes.
• Voorbeeldproeven om kinderen van bepaalde angsten af te helpen
• Negatieve effecten van sociale leerprocessen (bevestigen van gender stereotypen door
televisieprogramma’s)
• Houding van het roken bij jongeren: correlatie tussen het zien van roken in films en de eigen
houding tegenover roken. à zie grafiek volgende slide
• Sociale vergelijking
• Sociale vergelijkingstheorie van Festinger
• Waarom: twee aspecten: vaardigheden en opinies
• Twee mogelijkheden: vergelijken met een objectief criterium of vergelijken met
anderen
• Wie kiezen we als vergelijkingsobject?
• Liefst vergelijken met iemand die inzake de te beoordelen eigenschap ongeveer dezelfde
positie inneemt als onszelf
• Ook voor opinies doen we datà we zijn uit om onze eigen mening bevestigd te zien
• Met wie we ons vergelijken is mee afhankelijk van de doelstelling die we er mee nastreven:
• Similariteitstendens: voorkeur voor gelijken à nauwkeurige inschatting van onze positie
• Opwaartse vergelijkingstendens: voorkeur voor vergelijking met iemand die net iets beter is
à bedoeling om onze grenzen te verleggen
• Neerwaartse vergelijkingstendens à om er goed uit te komen en ons beter te voelen
Afhankelijk van de situatie kunnen deze allemaal positief zijn of negatief!
CONDITIONERING
• Experiment waarbij een verband werd
gelegd tussen neutrale nationaliteiten en
positieve of negatieve eigenschappen.
SAMENVATTENDE VRAGEN
• Noteer de belangrijkste termen en een korte definitie
• Wat is een attitude?
• Van waar komen onze attitudes?
• Waarom doen we aan sociale vergelijking? Met wie?
• Leg uit in eigen woorden en geef een eigen voorbeeld:
• Similariteitstendens
• Opwaartse vergelijkingstendens
• Neerwaartse vergelijkingstendens
• Wat is het aanbiedingseffect? Geef eigen voorbeelden.
• Hoe kan je een attitude beïnvloeden?
• Met welke elementen hou je rekening?
LES 11
• Zelfperceptie
• Mensen gaan in bepaalde omstandigheden hun attitudes en opvattingen afleiden uit het
gedrag dat ze stellen
• Experiment: studenten moesten meisjes beoordelen, horen van hartslag
• Kan een voorspeller zijn voor toekomstig gedrag
• Kan een vicieuze cirkel in gang zetten…
SAMENVATTENDE VRAGEN
• Wat is de centrale en de perifere overredingsroute? Wat is het belang van dit onderscheid? Toon aan
met een voorbeeld.
• Waarom strookt ons gedrag niet altijd met onze attitudes?
• Bespreek kort de theorie van het geplande gedrag van Ajzen
• Bespreek kort het ASE-model
• Wat is cognitieve dissonantie? Wat is cognitieve dissonantie reductie? Geef een aantal (eigen)
voorbeelden.
• Wat is de zelfperceptietheorie? Geef een eigen voorbeeld;
• Op welke wijze wordt cognitieve dissonantiereductie toegepast na:
• Het maken van een keuze
• Het instemmen met een verzoek
• Het krijgen van straf
• Het leveren van een inspanning
• Wat is de zelfperceptietheorie? Geef een eigen voorbeeld;