PW1 - SV

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 41

Samenvatting Psychodiagnostisch

Werken 1

written by

merelbernaerts1

The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

At Stuvia, you will find the best notes, summaries, flashcards & other study material. Search for your
school or uni and find the study material you need.

www.stuvia.com

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

Hoofdstuk 1: Wat is een psychologische test?


Leerdoelen:
- De verschillende kenmerken van een psychodiagnostische test in eigen woorden uitleggen (H1)
-De toepassingsmogelijkheden van psychodiagnostische instrumenten toelichten via voorbeelden
(H1 en H3)

 Definitie psychologische test


= een beoordelingsprocedure die ontworpen is om een psychometrisch onderbouwde maat
van een of meer psychologische eigenschappen te verschaffen.

 Definitie psychodiagnostiek
= op een systematische en wetenschappelijke onderbouwde wijze informatie verzamelen
over personen.
o Middelen voor diagnostiek:
 Testen (bv opdrachten, vragenlijsten)
 Gestructureerd/klinisch interview
 Observatie
 Betrekken van achtergrondinformatie, dossierstudie
o Doel psychodiagnostiek:
 Beschrijven (een nauwkeurige beschrijving van de gedragingen van een persoon maken)
 Classificeren (de activiteit van deskundige om een persoon in een bepaald dimensioneel of
categoriaal systeem onder te brengen)
 Voorspellen (Wanneer we iets weten over een bepaald psychologisch kenmerk bij een
bepaalde persoon dan kunnen we iets zeggen over toekomstig gedrag dat daarmee verband
houdt)
 Verklaren van gedrag (Deze doelstelling komt vooral naar voor in het hypothese toetsend
model waarbij individuele diagnostiek verricht wordt om de oorzaken van problemen te
achterhalen)

1.1 Een test is een beoordelingsprocedure.


 Een test is het in kaart brengen van menselijke eigenschappen door middel van:
o Wat mensen kunnen (prestaties) bv. intelligentie onderzoek
o Hoe mensen zijn (gedragswijze) bv. persoonlijkheid in kaart brengen
 En door verschillen te zoeken:
o Inter-individueel = hoe mensen onderling van elkaar verschillen inzake
psychologische eigenschappen
o Intra-individueel = in hoeverre een individu evolueert inzake een psychologische
eigenschap binnen een bepaalde tijd

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

1.2 Een test registreert psychologische eigenschappen.


1.2.1 Wat zijn psychologische eigenschappen?
 Onderscheid tussen:
o Prestaties (intelligentie, capaciteiten, geschiktheid,…)
o Gedragswijze (persoonlijkheid, motivatie, interesse,…)
 Toestanden (veranderen in de tijd, bv emoties)
 Trekken (liggen vast, bv the big five)

 Psychologische eigenschappen zijn niet rechtstreeks waarneembaar


o Daarom zijn het hypothetische constructen

1.2.2 Psychologische eigenschappen moeten geoperationaliseerd worden.


 Hypothetische constructen = gegevens die onrechtstreeks afgeleid worden uit het zichtbare
gedrag
o Dit zijn de psychologische eigenschappen
o Bv: Noor is meer geïnteresseerd, gemotiveerd,..

 Empirische vaststelling = gebaseerd op waarnemingen


o Bv: Noor stelt meer vragen dan Jan

 Eigenschappen zijn wetenschappelijk gefundeerd (evidence-based)


o Dat betekent dat ze volgens strikte regels afgeleid werden uit betrouwbare bronnen

 Definitie operationaliseren = meetbaar maken van eigenschappen


o Belang van een goede validiteit
 = in hoeverre meet het instrument wat we ermee beogen te meten?

1.3 Een test levert een psychometrisch onderbouwd meetresultaat


op.
1.3.1 Psychometrische kwaliteiten.
 De 5 psychometrische kwaliteiten !belangrijk examen!
o Betrouwbaarheid
 Moet op elk moment hetzelfde resultaat opleveren (herhaalbaarheid)

o Standaardisatie
 De weging moet min of meer in dezelfde omstandigheden gebeuren d.m.v.
strikte richtlijnen die lek individu moet volgen

o Objectiviteit
 Duidelijkheid hoe antwoorden op een test in testscores kunnen worden
omgezet, die door iedereen eenvoudig te interpreteren zijn

o Validiteit
 In welke mate meet de test wat hij moet meten (geldigheid)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o Normering
 Eenheden die je gebruikt moeten voor iedereen dezelfde betekenis hebben
(aanwezigheid van een zinvolle vergelijkingsgroep)

! Validiteit wordt begrensd door betrouwbaarheid !

! validiteit is afhankelijk van de betrouwbaarheid want is een noodzakelijke maar geen voldoende
voorwaarde !

1.3.2 De psychometrische kwaliteiten worden beschreven in een


testhandleiding.
 Een goede test beschikt over een testhandleiding. Deze bevat technische informatie nodig
voor het:
o Afnemen
o Scoren
o Interpreteren
o Verwerken

 Deze handleiding bevat 8 elementen:

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 VB: SCL-90
o = symptom - checklist – 90
 Algemene klachtenlijst
 90 mogelijke klachten
 8 subschalen
 Elke schaal vertegenwoordigt 1 specifieke klacht

1.4 Andere kenmerken van een test.


1.4.1 Reikwijdte.
 Het aantal te meten psychologische eigenschappen
 Diversiteit aan mensen voor wie de test geschikt is

1.4.2 Aanvaardbaarheid.
 In hoeverre vindt de client/test kandidaat de test acceptabel?
 Dit hangt vaak af van de indruksvaliditeit (face validity)
o = wat lijkt de test te meten

 Soms belangrijk dat mensen op voorhand niet weten wat de bedoeling van de test is
o Faking good = anders of beter voordoen dan ze in werkelijkheid zijn
o Faking bad/malingeren = minder gunstig voordoen dan werkelijkheid

1.4.3 Onpartijdigheid.
 Heeft te maken met faire diagnostiek
o Een test is partijdig wanneer bepaalde groepen mensen (bv: gender, etniciteit,..)
items systematisch anders gaan beoordelen hoewel het achterliggende niveau
hetzelfde is

 Partijdigheid kan gebeuren door:


o Minder vertrouwen in de testsituatie
o Geen passende (adequate) normen (bv jongetje uit Syrie)
o Item- of vraagpartijdigheid (bv wat betekent ‘kerstmis’?)

1.4.4 Praktische aspecten.


 Afweging tussen de kosten en baten:
o Kosten:
 Kostprijs test
 Training voor de testleider
 Afname scoring: testformulieren met copyright

o Baten:
 In korte tijd veel info

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Info die moeilijk met andere methoden te verkrijgen is

Hoofdstuk 2: Korte geschiedenis van het psychologisch


testen.
Leerdoelen:
- De historische ontwikkelingen en toekomstige evoluties in de psychodiagnostiek en hun relevantie
voor de hedendaagse benadering in eigen woorden uitleggen (H2)

2.1 De vroege voorlopers.


2.1.1 De eerste sporen.
 China
o 3-jaarlijkse vorderingentoets voor dienaren van de keizer

 Oude testament
o Selectie van legerrekruten aan de hand van opdrachten

 Middeleeuwen
o Vrij formeel karakter van examens aan universiteiten van Leuven en Bologna

2.1.2 Fysiognomie en frenologie.


 Fysiognomie of gelaatsanalyse
= de leer die ervan uitgaat dat intellectuele of karaktereigenschappen afgeleid kunnen
worden uit iemands fysieke voorkomen

 Frenologie of schedelleer
= op basis van bepaalde verhevenheden op de schedel meende men welbepaalde
persoonlijkheidseigenschappen te kunnen afleiden.
o Vloeit voort uit kritiek op fysiognomie
o Verschillende psychologische vermogens zijn gelokaliseerd in bepaalde
hersengebieden die kunnen achterhaald worden door schedelonderzoek
(cranioscopie)

2.2 Een aarzelende start.


2.2.1 Francis Galton.
 Allround wetenschapper
o Antropometrie
 = de studie van de verschillen tussen mensen
 Metingen van de mens/antropometrische metingen zoals lengte, gewicht,
zintuigen maar ook snelheid en nauwkeurigheid

o Intelligentie
 Was overtuigd dat verschillen ook erfelijk bepaald zijn
 Was pleitbezorger van het sociaal darwinisme

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Niet alleen erfelijkheid van fysieke kenmerken ook mentale


eigenschappen zoals intelligentie
 Niet op verschillen binnen een soort maar op verschillen tussen
groepen mensen (sociale klasse, etniciteit,..)

 En eugenetica
 = maatregelen bedenken en propageren om de menselijke soort te
verbeteren
 Wil letterlijk zeggen “goede afstammeling”

o Statistiek
 Legde fundamenten voor aantal kernbegrippen zoals de correlatie (= drukt
het lineair verband tussen variabele uit)

2.2.2 James Mckeen Cattell.


 Was een doctoraatstudent in laboratorium van Wundt

 Cattell legde de focus op individuele verschillen

 1890: mental test en measurements


o De sterkte van een handdruk
o Gewichtsdifferentiatie
o Tijd inschatten
o Herhalen van letters en cijfers
o ..
 Zwakke correlatie met examenresultaten

2.3 De eerste intelligentietest.


2.3.1 Een Europese uitvinding.
 Eerste intelligentietest door Alfred Binet en Theodore Simon

 Hadden een geheel anders uitgangspunt dan de eugenetica

 Ministerie van Nationale opvoeding


o Leerplicht werd ingevoerd 1882 in Frankrijk
o Vraag voor een passend instrument
 Kinderen selecteren voor regulier of aangepast onderwijs

 Binet-Simon test
o Reeks opdrachten, geordend volgens leeftijd (klimmende moeilijkheidsgraad)

o Berekenen van een verstandelijk niveau (VN)


o VN verwijst naar het soort vragen dat het kind kan oplossen
 Kind van 8 dat enkel opdrachten van een 6jarige kan, scoort onder zijn
niveau

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Kind van 6 dat ook opdrachten van een 8jarige kan, scoort boven zijn niveau

o Bescheiden gebruik van maken


 Geen exact getal, wel kwalitatieve omschrijving
 Toch VN verwijzen naar VL (verstandelijke leeftijd of IQ)

2.3.2 De Amerikaanse heroriëntering.


 Aanpassing en heroriëntering door aanhangers van de eugenetica
o Henry Goddard
 Bracht een Amerikaanse vertaling van de Binet test

o Lewis Terman
 Deed een grondige aanpassing tot de Stanford-Binet-test (die nu de
universele standaard is)

o Tests werden onder andere ingezet in selectie van immigranten in de VS op Ellis


eiland

o Franse normen dus anderstalige migranten scoorden slecht

2.4 De verdere evolutie.


2.4.1 Van individuele naar collectieve tests.
 WO1: de snelle selectie van rekruten
o De Army Alfa: 8subtests met meerkeuze items
o De Army Bèta: voor niet-Engelstaligen

 Die waren de basis voor testen die vandaag nog gebruikt worden
o Raven Progressive Matrices
o Wechslerschalen (oa WAIS- subtest substitutie)

2.4.2 Nieuwe verwerkingswijzen in het intelligentieonderzoek.


2.4.2.1 Nieuwe ontwikkelingen in de statistiek.
 Karl Pearson
o Was pioneer op het onderzoeken van correlaties
 Die geven de mate weer waarin uiteenlopende eigenschappen met elkaar in
verband staan
o Pearson-correlatiecoëfficiënt

 Factoranalyse
o Verschillende test bij een grote groep mensen afnemen
o Correlaties tussen alle scores op de testonderdelen berekenen
o Hogere positieve correlaties wijzen op een onderliggende gemeenschappelijkheid

 Correlatiematrix

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o Wordt aangegeven wat de correlatie tussen de verschillende tests is

2.4.2.2 Het meten van deelvaardigheden.


 Charles Spearman
o Pioneer van de factoranalyse
o Tweefactorentheorie
 G-factor = algemene intelligentie
 Alle testonderdelen correleren onderling positief

 S-factor = specifieke vaardigheden


 Alle testonderdelen correleren niet perfect: elke test meet dus ook
iets specifieks

 Raymond Cattell
o G bestaat uit 2 aparte componenten
 Gf = vloeiende intelligentie
 De mogelijkheid om nieuwe problemen op te lossen zonder
voorkennis

 Gc = gekristalliseerde intelligentie
 Het geheel aan verworven kennis en vaardigheden die ingezet
kunnen worden bij het oplossen van problemen (bv waarvoor dient een
postzegel?)

 John Horn
o Naast Gf en Gc kunnen er nog meer basisfactoren onderscheiden worden
 Vb: omvang van het KTG
 Vb: omvang van het LTG
 Vb: efficiëntie waarmee visuele en auditieve informatie kan worden verwerkt

 John Carroll
o Zowel G als meerdere specifieke factoren
o Hiërarchische ordening
o Kwam tot het C-H-C model (Cattell, Horn, Caroll)
 Met 3 niveaus (strata)
 Stratum 3: G
 Stratum 2: brede cognitieve vaardigheden
 Stratum 1: nauwe cognitieve vaardigheden
 Hoe dichter bij de G, hoe meer gemeenschappelijk

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Conclusie
o Intelligentie is geen monolithisch geheel
 Waarde van IQ- score (1getal) is dus relatief
 Vergelijk iemand van 65kg, wat weet je dan van hem?

o Beter gebruik maken van intelligentie profiel


 Ook om eventueel te compenseren

2.4.3 Het meten van andere eigenschappen.


2.4.3.1 De ontwikkeling van vorderingentests.
 Kwam vanuit kritiek op intelligentietesten = bieden geen zicht op potentieel van leerlingen
 Daarom meten van aparte vaardigheden

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

2.4.3.2 Persoonlijkheids- en attitudetests.


 Aanvankelijk: observatie en klinisch interview
 Rond WO1: twee bewegingen
o Persoonlijkheidsvragenlijsten en attitudemetingen
o Projectieve tests

 Persoonlijkheidstest en attitudemetingen
o Op basis van systematiek en intelligentietesten
o Meten van attitudes
 Likertschalen
 Beoordelen van beweringen of waardeloosheden
 Antwoordalternatieven
 Bv: ik houd van statistiek
Helemaal eens, eens, neutraal, oneens, helemaal oneens

o Meten van persoonlijkheid


 Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI)
 557 items
 Beantwoorden met akkoord of niet akkoord

 Projectieve tests
o Op basis van dieptepsychologie en psychoanalyse
o Meting van het onbewuste op een indirecte manier (projectie)
o Thematic Apperception Test (TAT)

2.5 De hedendaagse testpraktijk.


2.5.1 Een exponentiële groei.
 Vanaf WO2 een grote groei aan testen

 Pen en papier VS computergestuurd


o Voordelen computergestuurd
 Efficiëntere afname, scoring en verwerking
 Testen van nieuwe vaardigheden
 Itemdatabanken
 Adaptief testen (= test afgestemd op niveau van de persoon)

2.5.2 Kwaliteitsbewaking.
 Educational Testing Service (ETS, in de VS)
 Nederlands instituut voor Psychologen (NIP)
o Nu COTAN
 Vlaanderen
o Vlaams Forum voor Diagnostiek ( VFD)
o CAP-vademecum
o 2014 oprichting Kwaliteitscentrum voor diagnostiek (KdC)

 Internationale Test Commissie (ITC)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

Hoofdstuk 3: Soorten psychologische tests.


Leerdoelen:
- De toepassingsmogelijkheden van psychodiagnostische instrumenten toelichten aan de hand van
voorbeelden (H1/H3)
- Bij een gegeven test(item) motiveren over welke soort test het gaat (H3)
-De manier om de impact van de verschillende variabelen (testcontext, proefleider, cliënt) in het
psychodiagnostisch proces maximaal gunstig te beïnvloeden in eigen woorden uitleggen (H3/H9).

 Wijze van indeling


o Individueel VS groep
o Materiaal
o Items
o Soort gedrag dat ermee gemeten wordt

 Prestatieniveautests
o Gaan na wat mensen kunnen
o Testpersoon moet zo goed mogelijk presteren
o VB: Intelligentie, cognitieve capaciteiten, kennis en inzicht
o Juist of fout antwoorden

 Tests voor gedragswijze


o Gaan na hoe mensen zijn
o Testpersoon moet zo eerlijk mogelijk antwoorden
o VB: persoonlijkheid, pathologie, voorkeuren, attitudes
o Wel of niet van toepassing antwoorden

3.1 Prestatieniveautests.
3.1.1 Enkelvoudige algemeen-niveautests.
Bestaat uit heterogene reeksen testopgaven of uit een samenstelling van reeksen homogenen
opgaven (subtesten)

 Individuele ontwikkelingstests
=>Dit soort testen richt zich op de vraag hoe de mentale groei zich verhoudt tot de leeftijd.
BV. WISC en de RAKIT
 Individuele intelligentietests voor volwassenen
=>Dergelijke test zijn bedoeld voor het vaststellen van het intelligentieniveau op een leeftijd
waarop dat als min of meer volgroeid kan worden beschouwd.
BV. WAIS
 Collectieve intelligentietests (voor groepsafname)
=> intelligentietests die op hetzelfde moment bij een hele groep mensen kunnen worden
afgenomen.
BV. Raven Progressive Matrices

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

3.1.2 Veelvoudige algemeen-niveautests.


 Subtests worden testbatterijen (=geheel van alle subtesten)
o Testbatterijen voor intelligentiefactoren
=> het doel hiervan is dat elke subtest een zuivere deelvaardigheid van de algemene
intelligentie meet
BV. Cognitieve vaardigheden volgens het CHC model
o Testbatterijen voor geschiktheden
=> Een geschiktheid verwijst niet naar de cognitieve vaardigheden, maar eerder naar
een specifieke maatschappelijke of school gebonden taak.
BV. General Aptitude Test Battery (GATB) en Differentiële Aanleg voor HRM

3.1.3 Speciale/specifieke niveautests.


 Tests voor speciale/specifieke intelligentiefactoren
=> dit soort test meet 1 specifieke cognitieve vaardigheid van de algemene intelligentie
BV. ruimtelijk inzicht
 Tests voor speciale/specifieke geschiktheden
=>Dit zijn test die leer- of werkgeschiktheid in kaart brengen
BV. test voor technische aanleg
 Tests voor speciale/specifieke niet- intelligentiefactoren
=> Hier gaat het om capaciteiten of vaardigheden die belangrijk kunnen zijn om in de
maatschappij normaal te functioneren
BV. motoriektest

3.1.4 Vorderingentests.
Met vordering tests tracht men te weten in hoeverre de onderzochte het doel van een training of
opleiding heeft bereikt.

 LVS toetsen (= leerlingvolgsysteem-toetsen)

3.2 Tests voor gedragswijze.


 Meten van gedrag is complexer dan meten van prestatieniveau. Redenen:
o Gedrag is moeilijker te veralgemenen van testsituatie naar dagelijkse realiteit
o Ontbreken van objectieve externe criteria (externe beoordelingen zijn minder
objectief en minder betrouwbaar)
o Minder stabiel over verschillende situaties, minder gelijkmatig van invloed op gedrag

3.2.1 Observatietests.
 Informatie komt van een onafhankelijke beoordelaar waardoor gegevens indirect zijn, in
tegenstelling tot tests waarbij interpretatie gebaseerd is op ondubbelzinnige gegevens
(antwoorden)
 Aanvang gegevens zijn al resultaat van proces van informatieselectie en verwerking door
observator
 Individueel:
o Spelobservatie
o ADOS-2 (autism diagnoticobservation schedule)
 Groepsobservatie:
o BV: beoordelen van een groep mensen die samen een taak uitvoeren

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

3.2.2 Somato-fysiologische methoden.


 Door metingen van lichamelijke kenmerken of processen een indicatie geven van
psychologische kenmerken van een persoon
 Voorwaarde: er moet een samenhang zijn tussen fysieke/fysiologische aspecten en
gedragskenmerken
 Aantal voorbeelden:
o Genetisch onderzoek
 Syndroom van down, trisomie chromosoom 21
 Foetaal alcoholsyndroom, druk gedrag en lagere intelligentie

o Hersenscans
 PET- scan, op basis van inbrengen van radioactief siroop

o Huidgeleiding, hartslag,… Als uitingen van stress, angst (BV: leugendetector)

3.2.3 Zelfbeoordelingen.
 Biografische vragenlijsten
 Interessevragenlijsten
 Waarden en attitudemetingen
 Persoonlijkheidsvragenlijsten

! Niet alle vragenlijsten zijn zelfbeoordelingen, ook interviewer of derden !

3.2.4 Projectieve technieken.


 Perceptietests
 Het idee is dat elke betekenisgeving of duiding iets ontsluiert van zijn onbewuste
persoonlijkheid en eventuele stoornissen
o Rorschach-test

 Interpretatietests
 Aan de hand van zijn antwoorden zouden bepaalde afweermechanismen aan het licht
komen
o Thematic Apperception tests (TAT)

 Expressietests
o Mijn leven als een dier

 Constructietests
 Deze test wordt vaak gebruikt in de begeleiding van kinderen en jongeren met emotionele
problemen
o sceno tests

 Associatietests
 Op die manier zouden onbewuste drijfveren en verlangens aan de oppervlakte komen
sceno tests
o Zinaanvultest

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Keuzetests
 iets zouden zeggen over diens geestestoestand
o Szonditest

Hoofstuk 4: Schaleren: meetbaar maken van


psychologische variabelen.
Leerdoelen:
- Bij een gegeven item met antwoordschaal het soort antwoordschaal, het meetniveau en de
toepassingsmogelijkheden aangeven (H4);

4.1 Psychologische eigenschappen worden indirect gemeten.


Hypothetische constructen
= dat betekent dat ze zelf niet rechtstreeks zichtbaar zijn maar afgeleid worden uit gedrag dat wel
waarneembaar is

Schaleren zet eigenschappen (die we willen meten, meestal psychologische eigenschappen) op een
meetschaal.

4.2 Variabelen en meetschalen.


 Eigenschappen die we meten:
o Variabelen (=veranderlijk) <-> constanten (=onveranderlijk)

 Variëren:
o Interindividueel
o Intra-individueel

4.2.1 Variabelen kunnen numeriek of niet-numeriek zijn.


 Niet numerieke of kwalitatieve variabelen (oogkleur of betekenis woord)
o Kunnen niet in cijfers worden uitgedrukt
o Dichotoom = 2 varianten (BV: juist of fout)
o Polytoom = meerdere varianten (BV: de kleuren van de regenboog)

 Numerieke of kwantitatieve variabelen


o Dichotoom = 2 varianten (BV: 0 voor fout antwoord, 1 voor juist antwoord)
o Polytoom = meerdere varianten (BV: hoeveel kinderen heeft hij)
o Discreet = exact aantal (BV: geen 3.5 maar wel 4)
o Continue = vloeiende overgangen (BV: gewicht)

! Alleen numerieke variabelen kunnen geordend worden op een weegschaal !

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

4.2.2 Numerieke variabelen hebben een meetniveau.


 Het meetniveau bepaalt welke bewerkingen je met je gegevens kan maken
 Er zijn 4 meetniveaus te onderscheiden:
o Nominaal
 Optellingen (frequenties), percentages berekenen, modus bepalen
 Geen numerieke gebeurtenis
 BV. geslacht

o Ordinaal
 Voorgaande + groter dan/kleiner dan relaties bepalen, mediaan berekenen
 BV. legerrangen

o Interval
 Voorgaande + gelijke intervallen (= gemiddelde kunnen berekenen en
vergelijken)
 BV. temperatuur

o Ratio
 Absoluut nulpunt (= geen wiskundige beperkingen)
 BV. gewicht, lengte

4.3 Van testuitslagen naar schaalscores.


4.3.1 Soorten antwoordschalen.
4.3.1.1 Open antwoordvragen.
Zoals de term aangeeft, gaat het hier om vragen waarop respondenten vrij mogen antwoorden

4.3.1.2 Gesloten antwoordvragen.


 Meerkeuzevragen
o Meest gekend van examen
o Goed of fout antwoord kunnen zijn (prestatieniveautests)

 Checklist
o Een checklist is een lijst met woorden of uitspraken
o Respondenten kruisen alle woorden of uitspraken aan die bij hen passen

 Beoordelingsschalen
o Aantal uitspraken met cijferwaarde omtrent kenmerk
o Oplopende reeks waarin je 1 mag aanduiden

 Likert-schaal
o Matrixvorm
o Stellingen met een aantal terugkerende antwoordalternatieven

 Semantische differentiaal
o Jezelf positioneren tussen 2 tegengestelde begrippen
o Bv: saai – interessant

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Grafische responsschaal
o Antwoorden aan de hand van prenten
o Beoordelingsschaal grafisch voorgesteld

 Gedwongen keuzevragen
o Aangeven welke keuze het beste bij jou past
o Scoring ipsatief (=de antwoorden van de respondent worden niet met die van
anderen, maar gewoon onderling met elkaar vergeleken)

4.3.2 Van ruwe scores naar afgeleide uitslagen.


4.3.2.1 Berekenen van ruwe scores.
 Scores op items die bij elkaar horen (op dezelfde schaal worden gezet) optellen
 Deze totaalscore is een ruwe score

4.3.2.2 Omzetten naar een afgeleide uitslag.


 Om ruwe scores betekenis te geven moeten ze worden omgezet door een vergelijkingsschaal
per tests
 Soorten vergelijkingsschalen:
o Norm gerelateerd vergelijken
 Veelvoorkomend
 Representatieve steekproef uit de populatie
 Relatief
o Criterium gerelateerd vergelijken
 Op voorhand bepaalde doelstelling
 BV: examencijfer, eindtermen in onderwijs
o Persoon gerelateerd vergelijken
 Ipsatief = vergelijken met zichzelf
 BV: meer geïnteresseerd in cultuur dan in techniek

Hoofdstuk 5: Normering: aanmaken van een


vergelijkingsnorm.
Leerdoelen:
-Het gebruik van testnormen, de soorten normen en de kwaliteitsvereisten van normen in eigen
woorden toelichten (H5)
- Verschillende soorten scores en waarden gebruikt in psychodiagnostiek hanteren (ruwe
scores, afgeleide testscores, standaardscores, normscores, betrouwbaarheidsinterval,
betrouwbaarheids- en validiteitscoëfficient, …) (H5).

 Normeringsonderzoek (= het opstellen van zulke schaal voor een test)


o Stappen in normeringsonderzoek:
 Doelgroep van de test opstellen
 Steekproef samenstellen
 Moet voldoende groot zijn
 Moet representatief zijn
 Gestandaardiseerde afname = scores

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Scores omvormen tot een meetschaal

 Individuele ruwe scores van testpersoon mee vergelijken

5.1 Beschrijving van de ruwe scores van de normgroep.


5.1.1 Opmaken van de frequentieverdeling.
 Je maakt per score een overzicht hoe vaak deze score voorkomt
 De hoeveelheid dat een bepaalde score voorkomt noemen we de frequentie.

5.1.2 Grafische voorstelling.


 Histogram = frequentie in de vorm van staafjes
 Frequentiepolygoon = enkel de bovenste punten van de staafjes verbinden

5.1.3 Scheve en normale verdelingen.


 Normaal verdeling
o Hoe groter de populatie, hoe meer die de steekproef nadert.
o R
e
c
h
t
s
sheef: de meeste mensen een relatief lage score

o Linksscheef: de meeste mensen een relatief hoge score

5.2 Berekenen van de centrale tendentie.


5.2.1 De modus.
 Bij nominale gegevens kan enkel de modus berekend worden
 Dit is de waarde die het meest voorkomt in de groep, de score met de hoogste frequentie

5.2.2 De mediaan.
 Bij ordinale gegevens kan naast de modus ook de mediaan berekend worden
 Mediaan splitst in 2 gelijke helften

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

5.2.3 Het rekenkundig gemiddelde.


 Bij interval en ratio gegevens kan naast de modus en de mediaan ook rekenkundig
gemiddelde berekend worden
 Dit wil kortweg het gemiddelde zeggen
 Alles optellen en dan delen door aantal leden

5.3 Iemands positie berekenen binnen de groep.


5.3.1 Percentielen.
 Percentage van de groep dat een uitslag haalde die minder of gelijk is aan de score van de
testpersoon
 Geeft dus de rangorde in de groep aan
 Relatieve positie
 Uitgedrukt in Pc

5.3.1.1 Inhoudelijke uitleg voor het berekenen van percentielen.


5.3.1.2 Percentielberekening uitgelegd volgens de formule.
5.3.2 Varianten op een percentieluitslag.
 Percentielen = %, dus onderverdeeld in 100 segmenten
 Decielen = onderverdeeld in 10 categorieën
 Kwartielen = onderverdeeld in 4 categorieën
 Vijfpunten-indelingsysteem = onderverdeeld in 5 categorieën, klassen genoemd

=>Gezamenlijke naam voor de onderverdelingen = fractielen

5.3.3 Voor- en nadelen van een percentieluitslag.


5.3.3.1 Voordelen van percentielen.
 Gemakkelijk te begrijpen
 percentielscores maken een snelle en eenvoudige interpretatie mogelijk van het resultaat
dat een individu behaalt binnen een groep
 Kunnen preciezere betekenis geven aan score
Een percentiel geeft de positie aan die iemand met een bepaald testresultaat inneemt
binnen een grote vergelijkingsgroep
 Differentiatie in extremen
 Percentieluitslagen een voordeel kunnen bieden om een preciezere diagnose te stellen
 Verdelen de steekproef in segmenten

5.3.3.2 Nadelen van percentielen.


 Verschillen in percentielen en verschillen in de onderzochte eigenschap houden geen gelijke
tred
 Dit probleem heeft te maken met het feit dat de frequentieverdeling van de
percentieluitslagen een heel andere vorm heeft dan die van de gemeten eigenschap die
ervan aan de basis ligt
 Slechts een beperkt aantal berekeningen mogelijk
 omdat de percentielschaal enkel de positie aangeeft die het individu inneemt in de groep,
heeft ze slechts een ordinaal meetniveau

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Zegt enkel iets over de positie binnen een welbepaalde groep


 Percentielen geven immers enkel aan waar iemand zich inzake de gemeten eigenschap
positioneert binnen een welomschreven vergelijkings- of nomeringsgroep

5.4 Berekenen van de spreiding.


Zegt iets over hoe ver individuen zich ten opzichte van elkaar bevinden en ten opzichte van het
gemiddelde

5.4.1 Variatiebreedte of het bereik (range).


 Geeft het verschil aan tussen de hoogste en de laagste score

5.4.2 Standaarddeviatie.
 Of standaardafwijking is een meer verfijnde weergave van de spreiding
 Houdt ook rekening met tussenliggende scores
 De gemiddelde afwijking ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde 4
 Bij normaalverdelingen: 1SD = een derde van het zichtbare bereik links en rechts van het
gemiddelde

5.4.3 Variantie.
 Is het kwadraat van de standaarddeviatie
 Maat voor de hoeveelheid variatie binnen de frequentieverdeling

5.5 Standaardscores.
5.5.1 Z-scores.
Berekenen we via de standaardafwijking en het rekenkundig gemiddelde (toont hoeveel SD iemand
afwijkt t.o.v. het gemiddelde):
- Gemiddelde = 0
- Standaardafwijking = 1

 Eigenschappen van Z-scores


o Hebben een neutrale betekenis
o Vergelijking is mogelijk tussen verschillende testuitslagen
o De waarde van Z-scores is afhankelijk van de spreiding
o Z-scores kunnen negatief zijn
o Met Z-scores kan je een normaalverdeling opdelen in segmenten
o Z-scores zijn niet altijd normaal verdeeld

5.5.2 Genormaliseerde Z-scores.


 Equivaleringsmethode = een directe omzetting van ruwe uitslagen in Z-scores

 Percentielmethode = een indirecte berekening van ruwe scores naar percentielscores naar
genormaliseerde Z-scores

 Voordelen:
o Vergelijkbaarheid van verschillende scores
o Wiskundige bewerkingen van toepassing op schaal met gelijke intervallen mogelijk
o Bijkomend bij genormaliseerde Z-scores = vaste percentielwaarde -> verschillende
testen onderling vergelijkbaar
o Risico: oorspronkelijke verdeling uit het oog verliezen

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

5.5.3 Andere standaardscores.


5.5.3.1 Overzicht van de uit Z-waarden afgeleiden standaardscores.
 T-scores
 C-scores
 Stanines
 Deviatie- IQ scores
 Wechsler-schaalscores

5.6 De normgroep.
5.6.1 De standaardfout van het gemiddelde.
 Is een schattingsmaat
 Hoe groot de deviatie van gemiddelde is bij een denkbeeldig groot aantal steekproeven
 Hoeveel het vastgestelde steekproefgemiddelde kan afwijken van het populatiegemiddelde
 Houdt rekening met de grootte van de steekproef
o Maar ook afnemende meeropbrengst (= eerst stijgen, dan dalen)

5.6.2 Berekenen van een betrouwbaarheidsinterval rond het gemiddelde.


 Definitie= de zone waarin het ware gemiddelde van de populatie gelegen moet zijn
 Met hoeveel zekerheid zegt je steekproefgemiddelde iets over het resultaat in de populatie
 Foutenmarge van 1, 2 of 3x de standaardfout rond het steekproefgemiddelde
o 68% zekerheid
o 95% zekerheid
o 99% zekerheid

5.7 Het gebruik van testnormen.


5.7.1 Soorten normen.
5.7.1.1 Algemene normen.
 Genormeerd voor een populatie die een hele bevolkingsgroep omvat
 Heeft voldoende garanties voor representatieve steekproef = afspiegeling van de populatie
 Nauwkeurige stratificatie = voor een aantal variabelen moet er worden nagegaan of alle
testpersonen er in de juiste verhoudingen worden vertegenwoordigt

5.7.1.2 Specifieke normen.


 Verschillende subgroepen reageren anders op een test

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

5.7.2 De kwaliteit van normen.


 Te kleine normen
 Verouderde normen
 Geen lokale normen
 Criteria volgens COTAN

Hoofdstuk 6: Betrouwbaarheid: de herhaalbaarheid van


het meetresultaat.
Leerdoelen:
- Het concept betrouwbaarheid en de wijze waarop deze gemeten kan worden (test-hertest,
paralleltest, …) in eigen woorden uitleggen (H6).
- Verschillende soorten scores en waarden gebruikt in psychodiagnostiek hanteren (ruwe scores,
afgeleide testscores, standaardscores, normscores, betrouwbaarheidsinterval, betrouwbaarheids-
en validiteitscoëfficient, …) (H6).

 Uitslagen moeten steeds hetzelfde zijn om te kunnen spreken van betrouwbaarheid


o Als de uitslagen verschillend zijn spreken we van onbetrouwbaar

6.1 Inleidende begrippen.


6.1.1 Een Pearson-correlatie.
 Correlatie = geeft aan in hoeverre 2 variabelen onderling samenhangen
o Overeenkomst wordt uitgedrukt in correlatiecoëfficiënt

 Positieve Correlatie: perfecte overeenkomst tussen variabelen (hoog op het ene = hoog op
het andere, en visa versa)

 Nul correlatie: geen verband (hoog op het ene = kan hoog of laag zijn op het andere)

 Negatieve correlatie: omgekeerd verband (hoog op het ene = laag op het andere, en visa
versa)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Pearson correlatie = lineair verband tussen continue variabelen


o Constante toe of afname bij ene variabele naarmate de andere toe of afneemt

6.1.2 Een regressievergelijking.


 Een perfect verband = eenvoudig om vanuit de ene variabele voorspellingen te doen over de
andere (visuele voorstelling: rechte lijn waar je duidelijk de coördinaten kan aflezen)

 Correlatie tussen -1 en 1 = geen rechte lijn maar een wolk van puntjes/kruisjes
o Niet meteen duidelijk welke Y-waarde overeenkomt met welke X-waarde
o Eerst een lijn construeren = regressielijn of regressievergelijking

 Resultaat = vergelijking tussen X en Y met daarin 2 belangrijke gegevens


(regressievergelijking)
o Y = BX+c
 1) De regressie coëfficiënt B = hellingshoek van de regressielijn, geeft aan
hoe snel de Y-waarden stijgen of dalen bij een toename van de waarden op
de X-as
 2) Een constante c = verwijst naar de factoren die ook een invloed hebben op
de Y-waarden

6.1.3 De determinatie coëfficiënt.


 Geeft aan hoeveel variantie de 2 variabelen onderling gemeen hebben (= hoeveel % van de
variabiliteit binnen de Y-variabele kan voorspeld worden aan de hand van de X-variabele)
o Dat is het kwadraat van de correlatie (R²) = verklaarde variantie

 Geen perfecte correlatie = rekening houden met de foutmarge -> grootte hiervan is
afhankelijk van de determinatie coëfficiënt

6.2 Uitgangspunten.
 Klassieke testtheorie van Binet, Terman en Wechsler
o Betrouwbaarheid als psychometrische eigenschap -> geheel van theoretische
achtergrond en formules bij testontwikkeling
o In kaart brengen van de relatieve inbreng van systematische invloeden en niet
systematische (onvoorspelbare) invloeden over verschillende testafnames

6.2.1 Herhaalbaarheid van metingen.


 Onmogelijk om in de praktijk te realiseren door geheugeneffecten en gewenning

 Er zijn gelijkblijvende condities nodig


o Testprocedure: items en instructies, verwerking van de gegevens
o Testomgeving: ruimte, omgeving, tijd
o Testpersoon: rekening houden met instabiele eigenschappen (motivatie,
stemming,..) en lichamelijke condities (vermoeidheid, ziekte)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Ook bij herhaalde metingen onder gelijkblijvende condities kunnen er onvoorspelbare,


toevallige invloeden zijn

6.2.2 Meetfouten bij testscore.


 Een psychologische test geeft nooit 100% betrouwbare resultaten

 Volgens de KTT is een testscore de ware score + het aantal meetfouten

 Onderscheid tussen systematische meetfouten en toevallige meetfouten


o Systematische meetfouten = fouten die aan de test zelf vastzitten en dus bij iedere
meting dezelfde vertekening veroorzaken
 Geen invloed op het resultaat
 Beschouwd als een deel van de ware score

o Toevallige meetfouten = fouten die een variabel effect kunnen hebben op het
resultaat van de test, deze fouten kunnen bij elke testpersoon een ander resultaat
geven
 Factoren in de omgeving
 Eigenschappen van de test zelf
 Gebrek aan standaardisatie bij de verwerking van de resultaten
 Onvoldoende objectiviteit bij de verwerking van de testresultaten
 Toevallige omstandigheden

 De uitslag die een testpersoon behaalt (=ruwe score) is de combinatie van de ware score en
een aandeel van toevallige meetfouten
o Xij = Ti + Eij
 Xij : geobserveerde testscore van persoon i op moment j
 Ti : ware uitslag van persoon i (true score), gemiddelde geobserveerde score,
een constante
 Eij : toevallige meetfouten van persoon i op moment j (error), de meetfout,
variërend

 Eigenschappen van betrouwbare score en meetfout voor 1 individu


o Xij = Ti + Eij
 Gemiddelde meetfout = 0
 Standaardmeetfout (SMF) = de standaarddeviatie van de geobserveerde
scores
 SMF is gelijk voor alle proefpersonen (al is dit onrealistisch)
 SMF is vrij groot voor psychologische eigenschappen in vergelijking met de
SMF voor fysische metingen

! Onderliggende psychologische processen kunnen niet zo nauwkeurig beschreven worden en


gecontroleerd worden in vergelijking met de fysische processen !

 Eigenschappen van de betrouwbare score en meetfout in de populatie


o Gemiddelde meetfout in de populatie = 0
o De correlatie tussen meetfout en betrouwbare score = 0
o Meetfouten in de populatie hebben geen enkel verband met een ander variabele

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o Gevolgen
 Gemiddelde geobserveerde score = gemiddelde betrouwbare score
 Variantie van de betrouwbare score = variantie van de betrouwbare score +
variantie van de meetfout

 Tussen welke waarden situeert de betrouwbaarheid zich


o Betrouwbaarheid = de verhouding tussen de variantie van de betrouwbare score en
de variantie van de geobserveerde score
o Rxx’ = S² (T)/S² (X)
o Tussen welke waarden? 0 en 1
 Betrouwbaarheid = 0 -> de test genereert enkel meetfouten
 Betrouwbaarheid = 1 -> de test is vrij van meetfouten

6.2.3 Berekening van de standaardmeetfout


 = standaarddeviatie van de meetfout -> SD²(x) = SD²(T) + SD²(E)
 Variantie van ware score + meetfouten in de groep

6.3 Meten van de betrouwbaarheid van een test.


 Betrouwbaarheid -> rxx’ = SD²(T)/SD²(X)
o In elke formule zitten 2 onbekende (enkel de variantie en de standaarddeviatie van
de geobserveerde scores zijn gekend)
o Gevolg:
 Betrouwbaarheid en meetfout kunnen niet zomaar berekend worden, er
bestaan methoden om tot een schatting van de betrouwbaarheid en de
meetfout te komen

6.3.1 De test-hertestbetrouwbaarheid
 Aspect van betrouwbaarheid is standvastigheid in de tijd
 Omschrijving = dezelfde test 2x afnemen met een tussenpauze
o Dezelfde test wordt na interval opnieuw afgenomen bij dezelfde proefgroep
o Correlatie tussen beide afnames = betrouwbaarheid van tests
o Geeft idee van de stabiliteit van de testscore

 Tijdsinterval bij test-hertest? Geen vaste regel


o Sommige ongewenste effecten zijn kleiner bij kort interval
 Bv: veranderingen in de onderzochte eigenschap -> uitval proefpersonen,
reflectie
o Sommige ongewenste effecten zijn groter bij kort interval
 Bv: geheugen en oefeneffecten

 Interbeoordelaars betrouwbaarheid
o Aspect van betrouwbaarheid is overeenkomst tussen beoordelaars
o Omschrijving = mate van overeenkomst tussen meerdere beoordelaars
 Objectiviteit in registratie, beoordeling en scoring van testprestaties
 Mag niet uitmaken wie de testafname gedaan heeft of wie de antwoorden
heeft omgezet in ruwe scores

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Mate van overeenstemming tussen registratie en scoring van hetzelfde


testgedrag = objectiviteit van de procedure
 Vereiste hoogte is meer dan 0.90

6.3.2 De paralleltestbetrouwbaarheid.
 Aspect van betrouwbaarheid is veralgemeenbaarheid
 Omschrijving = twee vergelijkbare tests afnemen bij dezelfde groep
o Twee inwisselbare maar niet identieke tests
o De inwisselbaarheid wordt wiskundig gedefinieerd
o De twee tests worden voorgelegd aan dezelfde positie

 Veronderstellingen
o Een proefpersoon heeft identieke betrouwbare scores op de twee paralleltests
o Spreiding van ruwe scores is gelijk voor beide tests
o Dan is de correlatie tussen de tests = de betrouwbaarheid

 Opmerkingen
o Paralleltest is niet eenvoudig te maken
o Achteraf controle of de paralleltests inderdaad gelijkwaardig zijn
o 3 voorwaarden moeten vervuld zijn
 De gemiddelde ruwe scores moeten gelijk zijn
 De spreiding in beide tests is gelijk
 De correlaties van de scores op de 2 testen met een andere variabele zijn
gelijk

6.3.3 De splitsingsbetrouwbaarheid.
 Aspect van betrouwbaarheid is coherentie
 Omschrijving = de test opdelen in twee equivalente helften en die onderling vergelijken
o Hele test wordt 1x afgenomen, gesplitst in 2 delen
o Afzonderlijke ruwe scores berekend per helft
o Correlatie tussen twee halve testen = staat voor betrouwbaarheid van de gehele test
o Afhankelijk van testlengte: hoe langer de test, hoe betrouwbaarder
o Betrouwbaarheid kennen van volledige test -> correctie nodig op de halve test
betrouwbaarheid -> Spearman-brownformule
 Spearman Brownformule
o rKK’ : betrouwbaarheid van verlengde test
o rXX’ : betrouwbaarheid van originele test
o K : verlengingsfactor

o Vuistregels:
 Niet splitsen in gemakkelijke/moeilijke helft of in een eerste/tweede helft
 Kiezen voor items die inhoudelijk op elkaar lijken in beide helften

o Oplossing:
 Cronbachs Alfa = gelijk aan de gemiddelde splitsingsbetrouwbaarheid (door
deze betere oplossing: splitstingsmethode = verouderd, vaak niet meer

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

gebruikt)

6.3.4 De interne consistentie.


 Aspect van betrouwbaarheid is homogeniteit
 Omschrijving = de overeenkomst nagaan tussen ieder item en de hele test
o Verschillende maten: Cronbachs Alfa, Kuder-Richardson
o Test wordt eenmaal afgenomen
o Is niet hetzelfde als volledige testscore maar itemscores = basis voor berekening
o Alfa coëfficiënt van Cronbach: berekenen van alle covarianties tussen items /
berekenen van de variantie van ruwe score X / alles invullen in de formule van
Cronbachs Alfa

6.4 Hoe betrouwbaar moet een test zijn.


 Acceptabele waarden van betrouwbaarheid
o Bij wetenschappelijk onderzoek
 Lager dan 0,60 = te zwak/onvoldoende
 Tussen 0,60 en 0,70 = voldoende
 Boven 0,70 = goed

o Bij individuele diagnostiek


 Lager dan 0,80 = te zwak/onvoldoende
 Tussen 0,80 en 0,90 = voldoende
 Boven 0,90 = goed

6.5 Bepalen van een betrouwbaarheidsinterval rond een testscore.


 = zone op een meetschaal waarbinnen de ware score zich moet bevinden

 = het interval rond de geobserveerde score waarin de betrouwbare score met een bepaalde
waarschijnlijkheid zal vallen

 Hoe betrouwbaarder de test, hoe smaller de zone is -> hoe exacter de vastgestelde score
geïnterpreteerd kan worden / hoe meer zekerheid we willen dat de betrouwbare score
binnen het betrouwbaarheidsinterval valt, hoe breder het betrouwbaarheidsinterval wordt

 Waarom?
o Marge van betrouwbaarheid duidelijk maken
o Nagaan of de verschillen tussen scores, reële verschillen zijn (en niet louter gevolg
van meetfouten)

 Twee methoden
o Op basis van de standaardmeetfout
o Op basis van de standaardschattingsfout

 Kans dat de ware score effectief binnen die zone gelegen is

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o 68% bij betrouwbaarheidsinterval van 1x de standaardmeetfout boven en onder de


geobserveerde score
o 95% bij betrouwbaarheidsinterval van 1,96x de standaardmeetfout boven en onder
de geobserveerde score
o 99% bij betrouwbaarheidsinterval van 2,58x de standaardmeetfout boven en onder
de geobserveerde score

 Tot slot de relatie tussen betrouwbaarheid en validiteit


o Een test met een zwakke betrouwbaarheid is per definitie weinig valide
o Een test met een hoge betrouwbaarheid kan erg valide zijn
o De validiteit van een erg betrouwbare test kan echter ook erg laag zijn

Hoofdstuk 7: Validiteit: de geldigheid van het


meetresultaat.
Leerdoelen:
- De verschillende vormen van validiteit en hoe deze bepaald en/of berekend worden in eigen
woorden uitleggen (H7).
- Het verband tussen betrouwbaarheid en validiteit uitleggen (H7).
- Verschillende soorten scores en waarden gebruikt in psychodiagnostiek hanteren (ruwe

scores, afgeleide testscores, standaardscores, normscores, betrouwbaarheidsinterval,


betrouwbaarheids- en validiteitscoëfficient, …) (H7).

 Betrouwbaarheid
o = herhaalbaarheid van het testresultaat
o = overeenstemming met zichzelf
 Validiteit
o = overeenstemming met psychologisch kenmerk (achterliggend hypothetisch
construct)
o Geldige uitspraken kunnen doen met meting

7.1 Onderzoek naar de validiteit van een test.


Verschillende technieken die men kan aanwenden om de validiteit van een test te onderzoeken.

7.1.1 Inhoudsvaliditeit.
 Te onderzoeken of de inhoud van de test een representatieve weergave is van de
verschillende aspecten waaruit de te meten eigenschap bestaat
 Steekproefvaliditeit : om aan te geven dat de testitems een representatieve steekproef
moeten zijn van het soort vaardigheden of eigenschappen die men met de test wil meten

 Wetenschappelijke achtergrond psychologisch kenmerk


o Construct: evenwicht, in verhouding

 Voorbeeld inhoudsvaliditeit examen


o Makkelijke VS moeilijke vragen
o Kennis VS inzichtvragen
o Theorie VS oefening vragen

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Waar inhoudsvaliditeit terug te vinden


o Testhandleiding: wetenschappelijke verantwoording psychologisch kenmerk
o Geen getal maar tekstvorm
o Door expert
o Kritiek?

7.1.2 Begrips- of constructvaliditeit.


 Zelfde vraag: is de test een goede weergave van de eigenschap of het construct waarvoor hij
werd samengesteld?

 Mathematisch
o Factoranalyse door te voeren op de testitems
o Correlaties te berekenen met externe gegevens

 Verdere onderverdeling
o Convergente validiteit
= wanneer aangetoond kan worden dat de uitslagen op een test positief correleren
met die op een andere (sub)test die ongeveer dezelfde eigenschap meet als die
waarvoor de test bedoeld is.
o Divergente validiteit
=daar is het net het ontbreken van een positieve correlatie met een andere test een
aanwijzing voor de validiteit van de test

7.1.3 Criteriumvaliditeit.
 Vergelijken van de testuitslag met een onafhankelijke meting van de eigenschap zelf

 Criterium?

 Test-gedrag VS niet-testgedrag

 Verdere onderverdeling
o Concurrente validiteit = testresultaten vergelijken met criterium gegevens die
beschikbaar zijn op moment van afname
o Predicitieve validiteit = voorspellen overeenkomst tussen test en toekomstige
studieresultaten

 Berekenen van criteriumvaliditeit


o Ook deze vorm van validiteit is mathematisch vast te stellen
o 3methodes:
 Correlatie berekenen
 Gemiddelde scores vergelijken
 Regressievergelijking

 Belangrijk bij criteriumvaliditeit


o Onafhankelijke metingen

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Onderschattingen/overschattingen van de validiteit tegengaan

7.1.4 Indruksvaliditeit.
Geen echte validiteit: het betreft alleen maar de indruk dat de test meet wat hij behoort te meten

7.2 Hoe valide moet een test zijn?


 Mathematische vormen
o Tussen 0 en 1
o Liefst zo hoog mogelijk
o Absolute termen?
o De validiteit is nooit hoger dan de betrouwbaarheid

 Vuistregel van Cohen


o 0,50 = goed/behoorlijk
o 0,30 = middelmatig
o 0,10 = zwak

 Maar!
o Soort validiteit?
o Doel?
o Enige instrument of niet?

Hoofdstuk 8: De item-responstheorie als alternatief voor


de klassieke testtheorie.
Leerdoelen:
- De belangrijkste kenmerken van de item-responstheorie in eigen woorden uitleggen.
- De gelijkenissen en verschillen tussen en beperkingen van de klassieke testtheorie en item-
responstheorie in eigen woorden uitleggen.

 Alles wat we tot nu toe gezien hebben kadert in de klassieke testtheorie

 Testtheorie
o Bestaat uit de theoretische en statistische principes op basis waarvan psychologische
testen gemaakt worden
o = achterliggend aan de opmaak van testen (scores, interpreteren)

 KKT
o = algemeen aanvaarde en gebruikte theorie
o Psychologische eigenschap meten = hypothetisch construct (niet direct
waarneembaar)
o Operationaliseren van test als geheel
o Ruwe scores -> afgeleide scores (normgroep)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o Betrouwbaarheid en validiteit

 Manier waarop tests traditioneel worden geconstrueerd en hoe de resultaten worden


verwerkt en geïnterpreteerd
o Ruwe scores op afzonderlijke items -> worden bij elkaar opgeteld waarna die
totaalscore uitgezet wordt tegenover de ruwe uitslagen van de normgroep
o Ieder individu krijgt dus met betrekking tot de gemeten eigenschap een bepaalde
plaats toegewezen, waardoor duidelijk wordt hoe groot hij is in vergelijking met
anderen
o In het achterhoofd houden dat ware score altijd gemaskerd wordt door een
meetfout

 Beperkingen van de KTT: altijd afhankelijk van de test en steekproef/normgroep


o Alternatieven om tests op een andere manier af te nemen en de resultaten anders te
verwerken
 Niet willen weten wat iemands relatieve positie binnen een specifieke groep
is
 In plaats daarvan het inhoudelijke niveau op de betreffende eigenschap in
beeld brengen

! Niet meer vertrekken vanuit een totaalscore, wel vanuit antwoorden op afzonderlijke items -> item-
responstheorie (IRT) !

8.1 Kenmerken van de item-responstheorie.


 Statistisch = zeer ingewikkelde theorie (gebruik van dichotome items)
 Toepasbaar op alle psychologische kenmerken (wat mensen kunnen en hoe mensen zijn)

8.1.1 Het individuele item als verwerkingseenheid.


 Uitgangspunt = het antwoord van een individu wordt op elk item opgevat als interactie
tussen 2 factoren
o De mate waarin de gemeten eigenschap bij de persoon aanwezig is (Thèta, θ)
o De moeilijkheidsgraad van de eigenschap (Bèta, B)

 Wat is de kans dat iemand een correct antwoord gaat geven? = verhouding tussen de 2
factoren
o Indien beide factoren even groot zijn is dit 50%

8.1.2 De constructie van een IRF test.


 Hoe kan je de moeilijkheidsgraad van items meten?
o Statistische schattingstechniek = maximum likehood (=uitrekenen van wat de beste
fit is tussen de mogelijkheid graden van de items en de antwoorden van de
respondenten)

 Procedure
o Items verzamelen over de latente trek (= uit een grote en gevarieerde groep
respondenten)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o Schatten hoeveel thèta men moet hebben voor juist antwoord


o Visualisatie in item-responsfunctie of itemkarakteristieke curve

 Latente trek
o Verborgen eigenschap die aan de basis ligt van het juist of fout beantwoorden van
het item

 Item-responsfunctie
o De verhouding tussen de moeilijkheidsgraad en de kans op het genereren van een
correcte respons

! Weergave door een 5vormig itemkarakteristieke curve (= geeft voor elk item de verhouding weer
tussen de kans op het geven van een juist antwoord en de ermee samenhangende latente trek) !

! Items met een steile curve zijn meest informatief (= hoog discriminerend vermogen) !

! Hoe meer links op de grafiek, hoe makkelijker het item correct in te vullen is. Omgekeerde geld ook
(meer thèta nodig) !

 Selectie van de items


o Items moeten voldoende informatief zijn voor de reële verschillen op het stuk van de
latente trek
o Items moeten een breed bereik van de latente trek afdekken (= items hebben voor
elk niveau van de latente trek)

 Discriminerend vermogen
o Het goed kunnen vaststellen van de hoeveelheid thèta die er nodig is om juist te
kunnen antwoorden op een item (Bv: de uitslag op de examenvragen moet een
duidelijke weergave zijn van wie de leerstof goed heeft gestudeerd en wie niet)

8.1.3 Werken met een IRF test.


 Opeenvolgende bewerkingen (computer)
o Op basis van de resultaten van de proefgroep de moeilijkheidsgraad en het
discriminerend vermogen op ieder item bepalen
o Op basis van diezelfde testgegevens het latente trekniveau van ieder individu
berekenen

 Computer
o Simultaan itemkarakteristieken bepalen en positie op de latente trek
o Inhoudelijke niveaubepaling = positie bepalen tegenover de normgroep
o Computergestuurd adaptief testen (= individueel aangepast/ efficiënte manier van
testen)
o Test update en evalueert zichzelf continu (bij elke nieuwe respondent = bij nieuwe
informatie)

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

8.1.4 Voor en nadelen van beide benaderingen.


 Beperkingen van de klassieke testtheorie
o Gaat ervan uit dat elke schaal slechts 1 onderliggend construct meet

o Geeft elk item hetzelfde gewicht (= evenwaardig). Er wordt geen rekening gehouden
met de discriminatieve waarde van een item (= de items zijn vlot inwisselbaar met
elkaar)

o Gaat ervan uit dat de meetfout voor elk item gelijk is (= veronderstelling om
gemakkelijker met de theorie te kunnen werken, want is niet zo in de realiteit)

o Steekproefafhankelijkheid -> bepaalde spreiding van scores die in een andere


steekproef anders kan zijn, altijd de relatieve positie binnen een specifieke groep
berekenen

o Updates van normen in KTT -> verouderde normen

 Beperkingen van de item-responstheorie


o Ingewikkelde theorie -> computer en statistische programma’s nodig

o Appelen met peren vergelijken? -> tegelijk informatie winnen over de hoeveelheid
thèta iemand nodig heeft en over het item zelf

o Grote en heterogene groepen nodig (zowel van items als de respondenten) -> duur,
complex

o Predictieve validiteit -> IRT = KTT -> voorspellende weergave op andere items is
hetzelfde bij beide theorieën

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

COTAN criteria.
 Wat is COTAN?
o Commissie voor testaangelegenheden Nederland
o Controleren van tests en testgebruik
o Gaan na aan de hand van criteria of tests nog goed zijn om te gebruiken of dat ze op
de juiste manier gebruikt worden
o 7 criteria :

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

Hoofdstuk 9:
Leerdoelen:
- Belang van gedragsobservatie en heuristieken bij een psychodiagnostisch onderzoek illustreren aan
de hand van voorbeelden (H9)
-De manier om de impact van de verschillende variabelen (testcontext, proefleider, cliënt) in het
psychodiagnostisch proces maximaal gunstig te beïnvloeden in eigen woorden uitleggen (H3/H9).

De empirische cyclus

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

= basis van wetenschappelijk denken en handelen.

Doel = onze onderzoeksvraag beantwoorden

De diagnostische cyclus
 Omvat de werkwijze nodig bij het beantwoorden van een psychodiagnostische vraagstelling.
 Sterk samenhangend met de stappen in de empirische cyclus! Opgedeeld in de volgende
concrete fasen:

1. Aanmelding
Doel = de hulpvraag scherp stellen. Dit vormt het vertrekpunt.

Aanvullen met dossierstudie, screeningsinstrumenten en/of gesprekken.

Doorverwijzing in deze fase al mogelijk!

2. Reflectie van diagnosticus


Vanaf het begin en ook doorheen het proces kritisch reflecteren.

Wat en hoe komt het ter sprake?


3. Diagnostisch scenario
Na de eerste verkenningen hebben we heel wat informatie, tijd voor systematiek!

Enkele basisvragen kunnen helpen:


- Onderkenning
- Verklaring
- Predictie
- Indicatie
- Evaluatie
Resultaat: een voorlopige theorie (= hypothesen)!

4. Rapportering
Hypothesen al dan niet bevestigen via onderzoeksgegevens.
Soms extra onderzoek nodig of opstellen van nieuwe hypothesen
= cyclus opnieuw doorlopen.

Extra leerstof
Klinische VS statistische benadering.
 Doelstellingen psychodiagnostisch onderzoek
o Beschrijven, classificeren, voorspellen en verklaren van gedrag

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 De werkwijze is een continuüm met twee polen


o Klinische benadering
 Mens als uniek persoon
 De individuele dynamiek van een persoon wordt beschreven
 De specifieke voorgeschiedenis – specifieke context

o Statistische benadering
 Gedrag wordt beschreven en voorspeld door formules op basis van
empirische evidentie: gegevens die bekend zijn over categorieën van
personen + de combinatie van die gegevens

 Ideografisch VS nomothetisch
o Ideografisch
 Beschrijvingen van het unieke, het particuliere = eigenschappen, ervaringen,
context
 Voor elke persoon een aparte theorie

o Nomothetisch
 Formuleren van wetmatigheden
 Persoon als element van een steekproef
 Persoon als combinatie van testscores
 Op basis van combinaties van scores wordt een kansuitspraak gedaan

 Procedure klinische VS statistische benadering


o Klinische benadering
 Geen standaardprocedure
 Unieke, niet herhaalbare dialoog
 Testen en vragenlijsten als aanvullende instrumenten
 Resulteert in een globaal beeld, beschrijvende analyse

o Statistische benadering
 Door middel van gebruik van objectieve testen/vragenlijsten een profiel
opstellen
 Interpretatie resultaten door vergelijking met normgegevens
 Kansuitspraak
 Actuarische tabellen in de verzekeringswereld: inschatten van risico’s op
basis van combinaties van persoonskenmerken

 In de praktijk
o Verloop polemiek = conflicten tussen standpunten, geschreven
o Beide benaderingen aanvullend
o Ook belang van context en doelstellingen
 Marktonderzoek
 Personeelsselectie
 Forensische context
 Therapeutische behandeling

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

 Verdiensten en beperkingen van beide benaderingen


o Klinisch oordeel VS cijfermatige gegevens
 Inschatting soms zeer moeilijk, Bv intelligentie
 Objectiviteit? Bv aantrekkelijkheid
 Niet alle eigenschappen zijn in een test te gieten, bv verbeelding/ creativiteit
 Reductie van een complexe realiteit
 Belang van conversatie
 Cijfergegevens: onterecht gevoel van zekerheid?

o Voorbeeld inschatting intelligentieniveau


 Intuïtieve inschatting op basis van observaties en gesprekken VS statistische
benadering door middel van een formele intelligentietest

 Risico’s verbonden aan intuïtief oordeel


 Overschatten
 Onderschatten
 Een disharmonisch profiel is moeilijk door middel van klinische
observatie te detecteren

 Belang van nauwkeurige observaties: veel gedragsaspecten zijn niet goed


statistisch te meten, bv creativiteit/verbeelding

 Louter cijfermatige resultaten reduceren complexe realiteit: geven geen


inzicht in hoe prestatie tot stand kwam

 Geen enkele test biedt 100% zekerheid


o Bv zwangerschapstesten
o Aantal begrippen
 Sensitiviteit = gevoeligheid
 Specificiteit
 Voorspellende waarde = kans dar test juist is. Niet fout-positief of fout-
negatief

 Sensitiviteit, specificiteit, positief predictieve waarde van een test


o Uitgangspunt:
 Bij een persoon is een bepaalde conditie (ziekte, eigenschap) aanwezig of
afwezig
 Wanneer we bij die persoon een test afnemen is de uitslag positief of
negatief
o Volgende combinatie zijn mogelijk

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o Sensitiviteit van een test


 Uitgangspunt = de aanwezigheid van een bepaalde conditie (ziekte) bij een
persoon
 Definitie = het percentage terecht positieve testuitslagen onder personen
met een aandoening
 Hoe hoger de sensitiviteit van een test, hoe groter de kans dat iemand die
daadwerkelijk de ziekte heeft ook een positieve testuitslag krijgt
 Sensitiviteit = A/(A+C)

o Specificiteit van een test


 Uitgangspunt = de afwezigheid van een bepaalde conditie bij een persoon
 Definitie = het percentage terecht negatieve testuitslagen onder de niet
zieke personen
 Hoe hoger de specificiteit van een test, hoe groter de kans dat iemand die de
ziekte niet heeft, een negatief testresultaat krijgt
 Specificiteit = D/(D+B)

o Positieve predictieve waarde


 Uitgangsput = het aantal positieve volgens de meetmethoden (de test)
 Definitie = het percentage zieke personen onder positieve testers
 Kans dat de testuitslag juist is en dus niet vals positief (vals negatief =
negatieve predictieve waarde)
 Positieve predictieve waarde = A/A+B

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material

o De ideale situatie
 In het ideale geval heeft een test een sensitiviteit, specificiteit en positief
predictieve waarde van 100%
 In realiteit komt dit meestal niet voor
 Meestal daalt het ene als de andere stijgt (als men kiest voor een hoge
sensitiviteit, daalt de specificiteit en andersom)
 Medische testen worden als goed beschouwd wanneer sensitiviteit en
specificiteit beide 90% bedragen

Downloaded by: Insds | insaf.azarkan@hotmail.com Want to earn


Distribution of this document is illegal $103 per month?
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)

You might also like