Professional Documents
Culture Documents
PW1 - SV
PW1 - SV
PW1 - SV
Werken 1
written by
merelbernaerts1
At Stuvia, you will find the best notes, summaries, flashcards & other study material. Search for your
school or uni and find the study material you need.
www.stuvia.com
Definitie psychodiagnostiek
= op een systematische en wetenschappelijke onderbouwde wijze informatie verzamelen
over personen.
o Middelen voor diagnostiek:
Testen (bv opdrachten, vragenlijsten)
Gestructureerd/klinisch interview
Observatie
Betrekken van achtergrondinformatie, dossierstudie
o Doel psychodiagnostiek:
Beschrijven (een nauwkeurige beschrijving van de gedragingen van een persoon maken)
Classificeren (de activiteit van deskundige om een persoon in een bepaald dimensioneel of
categoriaal systeem onder te brengen)
Voorspellen (Wanneer we iets weten over een bepaald psychologisch kenmerk bij een
bepaalde persoon dan kunnen we iets zeggen over toekomstig gedrag dat daarmee verband
houdt)
Verklaren van gedrag (Deze doelstelling komt vooral naar voor in het hypothese toetsend
model waarbij individuele diagnostiek verricht wordt om de oorzaken van problemen te
achterhalen)
o Standaardisatie
De weging moet min of meer in dezelfde omstandigheden gebeuren d.m.v.
strikte richtlijnen die lek individu moet volgen
o Objectiviteit
Duidelijkheid hoe antwoorden op een test in testscores kunnen worden
omgezet, die door iedereen eenvoudig te interpreteren zijn
o Validiteit
In welke mate meet de test wat hij moet meten (geldigheid)
o Normering
Eenheden die je gebruikt moeten voor iedereen dezelfde betekenis hebben
(aanwezigheid van een zinvolle vergelijkingsgroep)
! validiteit is afhankelijk van de betrouwbaarheid want is een noodzakelijke maar geen voldoende
voorwaarde !
VB: SCL-90
o = symptom - checklist – 90
Algemene klachtenlijst
90 mogelijke klachten
8 subschalen
Elke schaal vertegenwoordigt 1 specifieke klacht
1.4.2 Aanvaardbaarheid.
In hoeverre vindt de client/test kandidaat de test acceptabel?
Dit hangt vaak af van de indruksvaliditeit (face validity)
o = wat lijkt de test te meten
Soms belangrijk dat mensen op voorhand niet weten wat de bedoeling van de test is
o Faking good = anders of beter voordoen dan ze in werkelijkheid zijn
o Faking bad/malingeren = minder gunstig voordoen dan werkelijkheid
1.4.3 Onpartijdigheid.
Heeft te maken met faire diagnostiek
o Een test is partijdig wanneer bepaalde groepen mensen (bv: gender, etniciteit,..)
items systematisch anders gaan beoordelen hoewel het achterliggende niveau
hetzelfde is
o Baten:
In korte tijd veel info
Oude testament
o Selectie van legerrekruten aan de hand van opdrachten
Middeleeuwen
o Vrij formeel karakter van examens aan universiteiten van Leuven en Bologna
Frenologie of schedelleer
= op basis van bepaalde verhevenheden op de schedel meende men welbepaalde
persoonlijkheidseigenschappen te kunnen afleiden.
o Vloeit voort uit kritiek op fysiognomie
o Verschillende psychologische vermogens zijn gelokaliseerd in bepaalde
hersengebieden die kunnen achterhaald worden door schedelonderzoek
(cranioscopie)
o Intelligentie
Was overtuigd dat verschillen ook erfelijk bepaald zijn
Was pleitbezorger van het sociaal darwinisme
En eugenetica
= maatregelen bedenken en propageren om de menselijke soort te
verbeteren
Wil letterlijk zeggen “goede afstammeling”
o Statistiek
Legde fundamenten voor aantal kernbegrippen zoals de correlatie (= drukt
het lineair verband tussen variabele uit)
Binet-Simon test
o Reeks opdrachten, geordend volgens leeftijd (klimmende moeilijkheidsgraad)
Kind van 6 dat ook opdrachten van een 8jarige kan, scoort boven zijn niveau
o Lewis Terman
Deed een grondige aanpassing tot de Stanford-Binet-test (die nu de
universele standaard is)
Die waren de basis voor testen die vandaag nog gebruikt worden
o Raven Progressive Matrices
o Wechslerschalen (oa WAIS- subtest substitutie)
Factoranalyse
o Verschillende test bij een grote groep mensen afnemen
o Correlaties tussen alle scores op de testonderdelen berekenen
o Hogere positieve correlaties wijzen op een onderliggende gemeenschappelijkheid
Correlatiematrix
Raymond Cattell
o G bestaat uit 2 aparte componenten
Gf = vloeiende intelligentie
De mogelijkheid om nieuwe problemen op te lossen zonder
voorkennis
Gc = gekristalliseerde intelligentie
Het geheel aan verworven kennis en vaardigheden die ingezet
kunnen worden bij het oplossen van problemen (bv waarvoor dient een
postzegel?)
John Horn
o Naast Gf en Gc kunnen er nog meer basisfactoren onderscheiden worden
Vb: omvang van het KTG
Vb: omvang van het LTG
Vb: efficiëntie waarmee visuele en auditieve informatie kan worden verwerkt
John Carroll
o Zowel G als meerdere specifieke factoren
o Hiërarchische ordening
o Kwam tot het C-H-C model (Cattell, Horn, Caroll)
Met 3 niveaus (strata)
Stratum 3: G
Stratum 2: brede cognitieve vaardigheden
Stratum 1: nauwe cognitieve vaardigheden
Hoe dichter bij de G, hoe meer gemeenschappelijk
Conclusie
o Intelligentie is geen monolithisch geheel
Waarde van IQ- score (1getal) is dus relatief
Vergelijk iemand van 65kg, wat weet je dan van hem?
Persoonlijkheidstest en attitudemetingen
o Op basis van systematiek en intelligentietesten
o Meten van attitudes
Likertschalen
Beoordelen van beweringen of waardeloosheden
Antwoordalternatieven
Bv: ik houd van statistiek
Helemaal eens, eens, neutraal, oneens, helemaal oneens
Projectieve tests
o Op basis van dieptepsychologie en psychoanalyse
o Meting van het onbewuste op een indirecte manier (projectie)
o Thematic Apperception Test (TAT)
2.5.2 Kwaliteitsbewaking.
Educational Testing Service (ETS, in de VS)
Nederlands instituut voor Psychologen (NIP)
o Nu COTAN
Vlaanderen
o Vlaams Forum voor Diagnostiek ( VFD)
o CAP-vademecum
o 2014 oprichting Kwaliteitscentrum voor diagnostiek (KdC)
Prestatieniveautests
o Gaan na wat mensen kunnen
o Testpersoon moet zo goed mogelijk presteren
o VB: Intelligentie, cognitieve capaciteiten, kennis en inzicht
o Juist of fout antwoorden
3.1 Prestatieniveautests.
3.1.1 Enkelvoudige algemeen-niveautests.
Bestaat uit heterogene reeksen testopgaven of uit een samenstelling van reeksen homogenen
opgaven (subtesten)
Individuele ontwikkelingstests
=>Dit soort testen richt zich op de vraag hoe de mentale groei zich verhoudt tot de leeftijd.
BV. WISC en de RAKIT
Individuele intelligentietests voor volwassenen
=>Dergelijke test zijn bedoeld voor het vaststellen van het intelligentieniveau op een leeftijd
waarop dat als min of meer volgroeid kan worden beschouwd.
BV. WAIS
Collectieve intelligentietests (voor groepsafname)
=> intelligentietests die op hetzelfde moment bij een hele groep mensen kunnen worden
afgenomen.
BV. Raven Progressive Matrices
3.1.4 Vorderingentests.
Met vordering tests tracht men te weten in hoeverre de onderzochte het doel van een training of
opleiding heeft bereikt.
3.2.1 Observatietests.
Informatie komt van een onafhankelijke beoordelaar waardoor gegevens indirect zijn, in
tegenstelling tot tests waarbij interpretatie gebaseerd is op ondubbelzinnige gegevens
(antwoorden)
Aanvang gegevens zijn al resultaat van proces van informatieselectie en verwerking door
observator
Individueel:
o Spelobservatie
o ADOS-2 (autism diagnoticobservation schedule)
Groepsobservatie:
o BV: beoordelen van een groep mensen die samen een taak uitvoeren
o Hersenscans
PET- scan, op basis van inbrengen van radioactief siroop
3.2.3 Zelfbeoordelingen.
Biografische vragenlijsten
Interessevragenlijsten
Waarden en attitudemetingen
Persoonlijkheidsvragenlijsten
Interpretatietests
Aan de hand van zijn antwoorden zouden bepaalde afweermechanismen aan het licht
komen
o Thematic Apperception tests (TAT)
Expressietests
o Mijn leven als een dier
Constructietests
Deze test wordt vaak gebruikt in de begeleiding van kinderen en jongeren met emotionele
problemen
o sceno tests
Associatietests
Op die manier zouden onbewuste drijfveren en verlangens aan de oppervlakte komen
sceno tests
o Zinaanvultest
Keuzetests
iets zouden zeggen over diens geestestoestand
o Szonditest
Schaleren zet eigenschappen (die we willen meten, meestal psychologische eigenschappen) op een
meetschaal.
Variëren:
o Interindividueel
o Intra-individueel
o Ordinaal
Voorgaande + groter dan/kleiner dan relaties bepalen, mediaan berekenen
BV. legerrangen
o Interval
Voorgaande + gelijke intervallen (= gemiddelde kunnen berekenen en
vergelijken)
BV. temperatuur
o Ratio
Absoluut nulpunt (= geen wiskundige beperkingen)
BV. gewicht, lengte
Checklist
o Een checklist is een lijst met woorden of uitspraken
o Respondenten kruisen alle woorden of uitspraken aan die bij hen passen
Beoordelingsschalen
o Aantal uitspraken met cijferwaarde omtrent kenmerk
o Oplopende reeks waarin je 1 mag aanduiden
Likert-schaal
o Matrixvorm
o Stellingen met een aantal terugkerende antwoordalternatieven
Semantische differentiaal
o Jezelf positioneren tussen 2 tegengestelde begrippen
o Bv: saai – interessant
Grafische responsschaal
o Antwoorden aan de hand van prenten
o Beoordelingsschaal grafisch voorgesteld
Gedwongen keuzevragen
o Aangeven welke keuze het beste bij jou past
o Scoring ipsatief (=de antwoorden van de respondent worden niet met die van
anderen, maar gewoon onderling met elkaar vergeleken)
5.2.2 De mediaan.
Bij ordinale gegevens kan naast de modus ook de mediaan berekend worden
Mediaan splitst in 2 gelijke helften
5.4.2 Standaarddeviatie.
Of standaardafwijking is een meer verfijnde weergave van de spreiding
Houdt ook rekening met tussenliggende scores
De gemiddelde afwijking ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde 4
Bij normaalverdelingen: 1SD = een derde van het zichtbare bereik links en rechts van het
gemiddelde
5.4.3 Variantie.
Is het kwadraat van de standaarddeviatie
Maat voor de hoeveelheid variatie binnen de frequentieverdeling
5.5 Standaardscores.
5.5.1 Z-scores.
Berekenen we via de standaardafwijking en het rekenkundig gemiddelde (toont hoeveel SD iemand
afwijkt t.o.v. het gemiddelde):
- Gemiddelde = 0
- Standaardafwijking = 1
Percentielmethode = een indirecte berekening van ruwe scores naar percentielscores naar
genormaliseerde Z-scores
Voordelen:
o Vergelijkbaarheid van verschillende scores
o Wiskundige bewerkingen van toepassing op schaal met gelijke intervallen mogelijk
o Bijkomend bij genormaliseerde Z-scores = vaste percentielwaarde -> verschillende
testen onderling vergelijkbaar
o Risico: oorspronkelijke verdeling uit het oog verliezen
5.6 De normgroep.
5.6.1 De standaardfout van het gemiddelde.
Is een schattingsmaat
Hoe groot de deviatie van gemiddelde is bij een denkbeeldig groot aantal steekproeven
Hoeveel het vastgestelde steekproefgemiddelde kan afwijken van het populatiegemiddelde
Houdt rekening met de grootte van de steekproef
o Maar ook afnemende meeropbrengst (= eerst stijgen, dan dalen)
Positieve Correlatie: perfecte overeenkomst tussen variabelen (hoog op het ene = hoog op
het andere, en visa versa)
Nul correlatie: geen verband (hoog op het ene = kan hoog of laag zijn op het andere)
Negatieve correlatie: omgekeerd verband (hoog op het ene = laag op het andere, en visa
versa)
Correlatie tussen -1 en 1 = geen rechte lijn maar een wolk van puntjes/kruisjes
o Niet meteen duidelijk welke Y-waarde overeenkomt met welke X-waarde
o Eerst een lijn construeren = regressielijn of regressievergelijking
Geen perfecte correlatie = rekening houden met de foutmarge -> grootte hiervan is
afhankelijk van de determinatie coëfficiënt
6.2 Uitgangspunten.
Klassieke testtheorie van Binet, Terman en Wechsler
o Betrouwbaarheid als psychometrische eigenschap -> geheel van theoretische
achtergrond en formules bij testontwikkeling
o In kaart brengen van de relatieve inbreng van systematische invloeden en niet
systematische (onvoorspelbare) invloeden over verschillende testafnames
o Toevallige meetfouten = fouten die een variabel effect kunnen hebben op het
resultaat van de test, deze fouten kunnen bij elke testpersoon een ander resultaat
geven
Factoren in de omgeving
Eigenschappen van de test zelf
Gebrek aan standaardisatie bij de verwerking van de resultaten
Onvoldoende objectiviteit bij de verwerking van de testresultaten
Toevallige omstandigheden
De uitslag die een testpersoon behaalt (=ruwe score) is de combinatie van de ware score en
een aandeel van toevallige meetfouten
o Xij = Ti + Eij
Xij : geobserveerde testscore van persoon i op moment j
Ti : ware uitslag van persoon i (true score), gemiddelde geobserveerde score,
een constante
Eij : toevallige meetfouten van persoon i op moment j (error), de meetfout,
variërend
o Gevolgen
Gemiddelde geobserveerde score = gemiddelde betrouwbare score
Variantie van de betrouwbare score = variantie van de betrouwbare score +
variantie van de meetfout
6.3.1 De test-hertestbetrouwbaarheid
Aspect van betrouwbaarheid is standvastigheid in de tijd
Omschrijving = dezelfde test 2x afnemen met een tussenpauze
o Dezelfde test wordt na interval opnieuw afgenomen bij dezelfde proefgroep
o Correlatie tussen beide afnames = betrouwbaarheid van tests
o Geeft idee van de stabiliteit van de testscore
Interbeoordelaars betrouwbaarheid
o Aspect van betrouwbaarheid is overeenkomst tussen beoordelaars
o Omschrijving = mate van overeenkomst tussen meerdere beoordelaars
Objectiviteit in registratie, beoordeling en scoring van testprestaties
Mag niet uitmaken wie de testafname gedaan heeft of wie de antwoorden
heeft omgezet in ruwe scores
6.3.2 De paralleltestbetrouwbaarheid.
Aspect van betrouwbaarheid is veralgemeenbaarheid
Omschrijving = twee vergelijkbare tests afnemen bij dezelfde groep
o Twee inwisselbare maar niet identieke tests
o De inwisselbaarheid wordt wiskundig gedefinieerd
o De twee tests worden voorgelegd aan dezelfde positie
Veronderstellingen
o Een proefpersoon heeft identieke betrouwbare scores op de twee paralleltests
o Spreiding van ruwe scores is gelijk voor beide tests
o Dan is de correlatie tussen de tests = de betrouwbaarheid
Opmerkingen
o Paralleltest is niet eenvoudig te maken
o Achteraf controle of de paralleltests inderdaad gelijkwaardig zijn
o 3 voorwaarden moeten vervuld zijn
De gemiddelde ruwe scores moeten gelijk zijn
De spreiding in beide tests is gelijk
De correlaties van de scores op de 2 testen met een andere variabele zijn
gelijk
6.3.3 De splitsingsbetrouwbaarheid.
Aspect van betrouwbaarheid is coherentie
Omschrijving = de test opdelen in twee equivalente helften en die onderling vergelijken
o Hele test wordt 1x afgenomen, gesplitst in 2 delen
o Afzonderlijke ruwe scores berekend per helft
o Correlatie tussen twee halve testen = staat voor betrouwbaarheid van de gehele test
o Afhankelijk van testlengte: hoe langer de test, hoe betrouwbaarder
o Betrouwbaarheid kennen van volledige test -> correctie nodig op de halve test
betrouwbaarheid -> Spearman-brownformule
Spearman Brownformule
o rKK’ : betrouwbaarheid van verlengde test
o rXX’ : betrouwbaarheid van originele test
o K : verlengingsfactor
o Vuistregels:
Niet splitsen in gemakkelijke/moeilijke helft of in een eerste/tweede helft
Kiezen voor items die inhoudelijk op elkaar lijken in beide helften
o Oplossing:
Cronbachs Alfa = gelijk aan de gemiddelde splitsingsbetrouwbaarheid (door
deze betere oplossing: splitstingsmethode = verouderd, vaak niet meer
gebruikt)
= het interval rond de geobserveerde score waarin de betrouwbare score met een bepaalde
waarschijnlijkheid zal vallen
Hoe betrouwbaarder de test, hoe smaller de zone is -> hoe exacter de vastgestelde score
geïnterpreteerd kan worden / hoe meer zekerheid we willen dat de betrouwbare score
binnen het betrouwbaarheidsinterval valt, hoe breder het betrouwbaarheidsinterval wordt
Waarom?
o Marge van betrouwbaarheid duidelijk maken
o Nagaan of de verschillen tussen scores, reële verschillen zijn (en niet louter gevolg
van meetfouten)
Twee methoden
o Op basis van de standaardmeetfout
o Op basis van de standaardschattingsfout
Betrouwbaarheid
o = herhaalbaarheid van het testresultaat
o = overeenstemming met zichzelf
Validiteit
o = overeenstemming met psychologisch kenmerk (achterliggend hypothetisch
construct)
o Geldige uitspraken kunnen doen met meting
7.1.1 Inhoudsvaliditeit.
Te onderzoeken of de inhoud van de test een representatieve weergave is van de
verschillende aspecten waaruit de te meten eigenschap bestaat
Steekproefvaliditeit : om aan te geven dat de testitems een representatieve steekproef
moeten zijn van het soort vaardigheden of eigenschappen die men met de test wil meten
Mathematisch
o Factoranalyse door te voeren op de testitems
o Correlaties te berekenen met externe gegevens
Verdere onderverdeling
o Convergente validiteit
= wanneer aangetoond kan worden dat de uitslagen op een test positief correleren
met die op een andere (sub)test die ongeveer dezelfde eigenschap meet als die
waarvoor de test bedoeld is.
o Divergente validiteit
=daar is het net het ontbreken van een positieve correlatie met een andere test een
aanwijzing voor de validiteit van de test
7.1.3 Criteriumvaliditeit.
Vergelijken van de testuitslag met een onafhankelijke meting van de eigenschap zelf
Criterium?
Test-gedrag VS niet-testgedrag
Verdere onderverdeling
o Concurrente validiteit = testresultaten vergelijken met criterium gegevens die
beschikbaar zijn op moment van afname
o Predicitieve validiteit = voorspellen overeenkomst tussen test en toekomstige
studieresultaten
7.1.4 Indruksvaliditeit.
Geen echte validiteit: het betreft alleen maar de indruk dat de test meet wat hij behoort te meten
Maar!
o Soort validiteit?
o Doel?
o Enige instrument of niet?
Testtheorie
o Bestaat uit de theoretische en statistische principes op basis waarvan psychologische
testen gemaakt worden
o = achterliggend aan de opmaak van testen (scores, interpreteren)
KKT
o = algemeen aanvaarde en gebruikte theorie
o Psychologische eigenschap meten = hypothetisch construct (niet direct
waarneembaar)
o Operationaliseren van test als geheel
o Ruwe scores -> afgeleide scores (normgroep)
o Betrouwbaarheid en validiteit
! Niet meer vertrekken vanuit een totaalscore, wel vanuit antwoorden op afzonderlijke items -> item-
responstheorie (IRT) !
Wat is de kans dat iemand een correct antwoord gaat geven? = verhouding tussen de 2
factoren
o Indien beide factoren even groot zijn is dit 50%
Procedure
o Items verzamelen over de latente trek (= uit een grote en gevarieerde groep
respondenten)
Latente trek
o Verborgen eigenschap die aan de basis ligt van het juist of fout beantwoorden van
het item
Item-responsfunctie
o De verhouding tussen de moeilijkheidsgraad en de kans op het genereren van een
correcte respons
! Weergave door een 5vormig itemkarakteristieke curve (= geeft voor elk item de verhouding weer
tussen de kans op het geven van een juist antwoord en de ermee samenhangende latente trek) !
! Items met een steile curve zijn meest informatief (= hoog discriminerend vermogen) !
! Hoe meer links op de grafiek, hoe makkelijker het item correct in te vullen is. Omgekeerde geld ook
(meer thèta nodig) !
Discriminerend vermogen
o Het goed kunnen vaststellen van de hoeveelheid thèta die er nodig is om juist te
kunnen antwoorden op een item (Bv: de uitslag op de examenvragen moet een
duidelijke weergave zijn van wie de leerstof goed heeft gestudeerd en wie niet)
Computer
o Simultaan itemkarakteristieken bepalen en positie op de latente trek
o Inhoudelijke niveaubepaling = positie bepalen tegenover de normgroep
o Computergestuurd adaptief testen (= individueel aangepast/ efficiënte manier van
testen)
o Test update en evalueert zichzelf continu (bij elke nieuwe respondent = bij nieuwe
informatie)
o Geeft elk item hetzelfde gewicht (= evenwaardig). Er wordt geen rekening gehouden
met de discriminatieve waarde van een item (= de items zijn vlot inwisselbaar met
elkaar)
o Gaat ervan uit dat de meetfout voor elk item gelijk is (= veronderstelling om
gemakkelijker met de theorie te kunnen werken, want is niet zo in de realiteit)
o Appelen met peren vergelijken? -> tegelijk informatie winnen over de hoeveelheid
thèta iemand nodig heeft en over het item zelf
o Grote en heterogene groepen nodig (zowel van items als de respondenten) -> duur,
complex
o Predictieve validiteit -> IRT = KTT -> voorspellende weergave op andere items is
hetzelfde bij beide theorieën
COTAN criteria.
Wat is COTAN?
o Commissie voor testaangelegenheden Nederland
o Controleren van tests en testgebruik
o Gaan na aan de hand van criteria of tests nog goed zijn om te gebruiken of dat ze op
de juiste manier gebruikt worden
o 7 criteria :
Hoofdstuk 9:
Leerdoelen:
- Belang van gedragsobservatie en heuristieken bij een psychodiagnostisch onderzoek illustreren aan
de hand van voorbeelden (H9)
-De manier om de impact van de verschillende variabelen (testcontext, proefleider, cliënt) in het
psychodiagnostisch proces maximaal gunstig te beïnvloeden in eigen woorden uitleggen (H3/H9).
De empirische cyclus
De diagnostische cyclus
Omvat de werkwijze nodig bij het beantwoorden van een psychodiagnostische vraagstelling.
Sterk samenhangend met de stappen in de empirische cyclus! Opgedeeld in de volgende
concrete fasen:
1. Aanmelding
Doel = de hulpvraag scherp stellen. Dit vormt het vertrekpunt.
4. Rapportering
Hypothesen al dan niet bevestigen via onderzoeksgegevens.
Soms extra onderzoek nodig of opstellen van nieuwe hypothesen
= cyclus opnieuw doorlopen.
Extra leerstof
Klinische VS statistische benadering.
Doelstellingen psychodiagnostisch onderzoek
o Beschrijven, classificeren, voorspellen en verklaren van gedrag
o Statistische benadering
Gedrag wordt beschreven en voorspeld door formules op basis van
empirische evidentie: gegevens die bekend zijn over categorieën van
personen + de combinatie van die gegevens
Ideografisch VS nomothetisch
o Ideografisch
Beschrijvingen van het unieke, het particuliere = eigenschappen, ervaringen,
context
Voor elke persoon een aparte theorie
o Nomothetisch
Formuleren van wetmatigheden
Persoon als element van een steekproef
Persoon als combinatie van testscores
Op basis van combinaties van scores wordt een kansuitspraak gedaan
o Statistische benadering
Door middel van gebruik van objectieve testen/vragenlijsten een profiel
opstellen
Interpretatie resultaten door vergelijking met normgegevens
Kansuitspraak
Actuarische tabellen in de verzekeringswereld: inschatten van risico’s op
basis van combinaties van persoonskenmerken
In de praktijk
o Verloop polemiek = conflicten tussen standpunten, geschreven
o Beide benaderingen aanvullend
o Ook belang van context en doelstellingen
Marktonderzoek
Personeelsselectie
Forensische context
Therapeutische behandeling
o De ideale situatie
In het ideale geval heeft een test een sensitiviteit, specificiteit en positief
predictieve waarde van 100%
In realiteit komt dit meestal niet voor
Meestal daalt het ene als de andere stijgt (als men kiest voor een hoge
sensitiviteit, daalt de specificiteit en andersom)
Medische testen worden als goed beschouwd wanneer sensitiviteit en
specificiteit beide 90% bedragen