Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 9

Staalconstructies

Les 1
Eigenschappen Staalconstructies Soorten staal

 Slank en sterk  Standaard constructiestaal S235/


S275/ S355
 Veel vormen mogelijk
 Fijnkorrelig constructiestaal S275/
 Duurzaam
S355/ S420/ S460
 Snelle assemblage
 Gietstaal
 Corrosiewering nodig
 Gietijzer
 Geringe brandwerendheid
 Roestvast staal
 Profielen
 Weervast staal
Staalconstructies
Spanning-rek-diagram
 Betonstaal B500
 Voorspanstaal FeP1860
 Koudgewalste platen en profielen
 Balkstaal
 Stafstaal
 Buizen
Veiligheidsfilosofie/ faalkans

 Levensduurklasse  gevolgklasse CC1 t/m CC3


Betrouwbaarheidsklasse RC1 t/m RC3
o CC1: geringe gevolgen (opslaggebouw, tuinbouwkassen, industriegebouwen 1 of 2 bouwlagen
en eengezinswoningen)
o CC2: middelmatige gevolgen (woningen, kantoren, eenvoudige kunstwerken,
industriegebouwen 3 of meer bouwlagen)
o CC3: grote gevolgen (stadion, concertzalen, hoogbouw, grote openbare gebouwen, zeewering)
 CC1 = RC1 enz.
Veiligheid Belastingen
 Bruikbaarheidsgrenstoestand BGT 1. Blijvende belastingen (G)
o Doorbuigingen 2. Voorspankracht (P)
Stijfheid
o Trillingen 3. Veranderlijke belastingen (Q)
 Uiterste grenstoestand UGT 4. Buitengewone belastingen (A)
o Breken Sterkte 5. Aardbevingsbelastingen (AE)
o Scheuren
o Omvallen
Stabiliteit
o Uitknikken

Windbelasting Werkwijze bepalen windbelasting


 Windbelasting w=c ∙ q p  Bepaal windgebied in Nederland
 Externe windbelasting  Bepaal omgeving (kust, bebouwd,
o Druk c = +0,8 voor buitenzijde gevels onbebouwd)
o Zuiging c = -0,4 voor buitenzijde gevels  Bepaal gebouwhoogte
o Wrijving gevel en dak c = 0,02  Lees qp in kN/m2 af
 Interne windbelasting  Bepaal vormfactor c
o Overdruk c = +0,3  Bepaal windbelasting w=c ∙ q p
o Onderdruk c = -0,3
Les 2
Toetsingsprocedure
I. Schematiseren van de constructie
II. Bepalen van de berekeningsmethode
III. Bepalen van de krachtsverdeling/ vervormingen van de constructie
IV. Toetsen van de constructie (UGT en BGT)
I. Schematiseren van de constructie
De schematisering van de constructie hangt af van:

 Geometrie van de constructie


 Aard en plaats van de opleggingen
 Constructietype
o Geschoord  windverbanden/ steunconstructie (stabiliteitskern)
o Ongeschoord  moment vaste verbindingen
o Non-Sway  geringe zijdelingse vervormingen
o Sway  grote zijdelingse vervormingen
 Gedrag van de verbindingen
o Stijve verbinding  overdracht van dwars-, normaalkracht en moment
o Flexibele verbinding
o Scharnier verbinding  wel overdracht dwars- en normaalkracht, niet van moment
 Hoe verder de bouten van de systeemlijn gemonteerd zijn, hoe groter moment er
opgevangen kan worden  stijve verbinding
II. Bepalen van de berekeningsmethode
Verschillende berekeningsmethode zijn:

 Lineair elastische analyse (eerste-orde elastisch) (A)


 Materiaal niet-lineaire analyse (eerste-orde plastisch) (B)
 Geometrisch niet lineaire analyse, incl. imperfecties (tweede-orde elastisch) (C)
 Geometrisch en materiaal niet-lineaire analyse, incl. imperfecties (tweede-orde elastisch-plastisch) (D)
Bij de keuze van de berekeningsmethode moet men kijken naar:

 De invloed van vervormingen


o 1ste orde  betreft krachtsverdeling voor onvervormde constructie
o 2de orde  betreft krachtsverdeling t.g.v. vervormingen i.c.m. drukkrachten
 Invloed materiaalgedrag
o Elastisch  alleen in de uiterste vezel wordt fy bereikt
o Plastisch  in de gehele doorsnede wordt fy bereikt

III. Krachtsverdeling
Profieldoorsnede klasse: (wordt bepaald door de flensdikte/-breedte)

 Klasse 1  plastische doorsneden


 Klasse 2  gedrongen doorsneden
 Klasse 3  semi-gedrongen doorsneden
 Klasse 4  slanke doorsneden
IV. Toetsing
Toetsing is altijd UGT  u.c. < 1
N Ed
 Trek  ≤ 1 , 0  N t ,Rd =f y ∙ A  doorsnede klasse onbelangrijk
N t , Rd
N Ed
 Druk  ≤1 , 0  N c , Rd=f y ∙ A  doorsnede klasse 1,2,3
N c ,Rd
M Ed
 Buiging  ≤1 , 0  M c , Rd=f y ∙ W pl  doorsnede klasse 1, 2
M c, Rd
M c , Rd=f y ∙ W el  doorsnede klasse 3
V Ed A ∙f
 Dwarskracht  ≤1 , 0  V pl , Rd= v y  doorsnede klasse 1, 2
V c ,Rd √3
Aw ∙ f y
V pl , Rd=  doorsnede klasse 3
√3

Les 3
Stabiliteit totale constructie
Constructies worden stabiel gemaakt met stabiliteitsvlakken:

 Er moeten altijd minimaal 3 verticale stabiliteitsvlakken zijn


 De richtingen van de vlakken mogen nooit door één punt gaan
Wat is stabiliteit

 Evenwicht
 Standzekerheid
 Vermogen van een raamwerk of afzonderlijke drukstaaf om na ontlasten in de oorspronkelijke positie
terug te komen
 Plotselinge toename van vervormingen en spanningen door drukkrachten bij het bereiken van de
kritische belasting
 2de – orde – effecten

Lokale stabiliteit – Knik, torsie, torsieknik

 Knik  plotselinge toename van de zijdelingse uitbuiging


 Torsie  plotselinge toename van de rotatievervorming
 Torsieknik  combinatie van knik en torsie
Lokale stabiliteit – Kip

 Kip  plotselinge toename van de horizontale uitbuiging van


de gedrukte flens van een ligger
o Drukflens knikt uit, trekflens blijft recht
o Vooral buigend moment (ligger)

Lokale stabiliteit – Plooi

 Plooi  zijdelings
uitknikken van plaatvormige delen (bijv. het lijf van een ligger
onder een grote puntlast)
o Te voorkomen door inlassen schotten
(krachtsindeling)
o Vooral geconcentreerde belasting (puntlasten)

Knik

 Knik van een centrisch gedrukte staaf  onder en boven scharnier (geen moment)
pendelkolom
2
 Meestal bij verticaal belaste kolommen π EI
N cr = 2
 Soms door temperatuur invloeden Lcr
Knik van imperfecte staaf - N cr : knikkracht
Imperfecties - Lcr : kniklengte
- E : Elasticiteitsmodules
 Restspanningen
1 3
 Staafkromming - I : Traagheidsmoment  I = bh
12
 Onbedoelde excentrische belasting
 Maatafwijkingen

Knik toetsen
Route 1 Route 2

 De knikreductiefactor is te vinden in tabel 10.13


Keuzetabel knikkrommen

Les 4
Vakwerkconstructies

 Vakwerkliggers zijn geschikt om ongelijkmatige belastingen op te nemen, maar de belasting moet wel
zoveel mogelijk aangrijpen ter plaatse van de knopen
 Vakwerkliggers worden beschouwd als constructies die opgebouwd worden uit scharnierend verbonden
staven, die worden belast door normaalkrachten
 Staven worden op trek of druk belast
 Staven moeten centrisch worden aangesloten, dus systeemlijnen van alle staven bij een knoop door 1
punt
 Meestal rekenen we de staafaansluiting in een knoop scharnierend
 Randstaven: onder- en bovenrand
 Wandstaven: verticalen en diagonalen
Soorten vakwerken:

 Bruggen
 Gebouwen
 Wegportalen
 Kranen
Eigenschappen van vakwerken

 Ze kunnen overspanningen van groter dan ca. 25 m aan


 Er is een gunstige verhouding tussen het staalverbruik en het draagvermogen
 Het is arbeidsintensief
 Er is veel onderhoud nodig
 Stijf, dus weinig doorbuiging
 Opgebouwd uit driehoeken
 Vroeger vaak hoekstalen met bouten/ klinknagels
 Nu vaak kokers/ buizen met lasverbinding
Vakwerkstaven

 De hartlijnen (systeemlijnen) moeten in één punt samenkomen.


Hierdoor ontstaat er geen excentriciteit (intern moment)
Rekenen met vakwerken
Stappenplan:
1. Bepaal systeemlijnen
2. Bepaal rekenwaarden van de belasting (meestal puntlasten uit gordingen/ dwarsliggers op de knopen,
ter vereenvoudiging eventueel q-last rekenen)
3. Bepaal Md,max en Vd,max
4. Bepaal voor elke staaf of het een trek-, druk- of nulstaaf is
5. Bepaal de staafkrachten
6. Toets de staven
 Het moment wordt door randstaven opgenomen, het moment bepaalt of er trek of druk optreedt

N =
d,randstaaf
Md N =
h d,verticalen
V
 Dwarskracht wordt door de wandstaven opgenomen d
 De helling van de diagonalen- bepaalt of er trek of druk optreedt
Toetsen vakwerken

 Trekstaven: doorsnedetoets volgens 10.8 (trek)


 Drukstaven: stabiliteitstoets volgens 10.12 (knik)
Kip

 Kip is de plotselinge toename van de horizontale uitbuiging van de gedrukte flens van een ligger
De invloedfactoren kip

 Hoogte aangrijpingspunt belasting


 Oplegging
 Staalspanning, moment
 Kipsteun, steunt drukflens
 Ongesteunde lengte (afstand tussen kipsteunen)
 Kipsteunen koppelen aan bv. windverbanden
Kip toetsen

Wat doen als hij niet voldoet:

 Meer kipsteunen
 Ander profiel
 Aangrijpingspunt belasting verlagen

Les 5
Druk, buiging en verbindingen

 Type verbindingen bij portalen zorgt voor een bepaalde kniklengte. Afhankelijk van de koppeling bepaal
je de kniklengte en de afmetingen van de kolom
 Tot nu toe hebben we de kniklengte bepaald voor kolomeinden die volledig ingeklemd of scharnierend
zijn bevestigd, maar dit komt in de praktijk zelden voor. Dit soort kolommen zijn verende ingeklemde
kolommen.
 De kniklengte van een verend ingeklemde kolom is afhankelijk van de rotatie-veerstijfheid van de
verende inklemming
 Voor kolommen met verend ingeklemde uiteinden, zowel in star geschoorde als ongeschoorde
raamwerken, kan je met de nomogrammen de kniklengte bepalen
 Bij hele lange liggers en korte kolommen heeft deze verhouding ligger en kolom samen invloed op de
‘verende’ verbinding  dit is dan een excentrisch gedrukte staaf
1ste orde en 2de orde

 De 1ste-orde-berekening geeft de krachtsverdeling in de onvervormde constructie volgens het


aangenomen mechanicamodel
 Door vervormingen treden extra momenten op bij drukkrachten in staven; dit zijn 2de-orde-momenten
 M totaal =M 1 ste−orde + M 2 de−orde
 Ook dwars- en normaalkrachten wijzigt iets door de 2de-orde
Kniklengte bepalen

 Voor kolommen met verend ingeklemde


uiteinden, zowel in star geschoorde als
ongeschoorde raamwerken, kan je met de
nomogrammen de kniklengte Lcr bepalen
Inklemmingsparameter C

 Scharnier : C = 
 Volledige inklemming : C = 0
 Een staafaansluiting is nooit volledig
scharnierend of ingeklemd. Daarom een C
tussen 0,25 en 5 aanhouden
 Voor onder- en bovenknoop van de kolom een C
bepalen.
Stappenplan kniklengte bepalen:
1. Bepalen inklemmingsparameters
2. Bepalen Sway of non-sway raamwerk
3. Trek een rechte verbindingslijn tussen beide punten
Lcr
4. In nomogram aflezen
Lsys
5. Knikkromme en N b , Rd bepalen als bij pendelkolom
6. M cr kip bepalen als bij liggers
7. Toetsing volgens 10.18
Verbindingen – boutverbindingen
 M12, M16, M20, M30, etc.
 Boutklassen 4.6, 5.6, 6.8, 8.8, 10, 9  bij boutklassen is het eerste cijfer vermenigvuldigd met 100 de
treksterkte van het boutmateriaal. De vloeigrens wordt gevonden door het tweede cijfer te delen door
10 en te vermenigvuldigen met de treksterkte
 Voor staalconstructies in gebouwen wordt vaak boutklasse 8.8 gebruikt
 De draadeinden zijn vaak in klasse 4.6
 Normaalkracht in de verbinding  trek in de
bouten
 Dwarskracht in de verbinding  afschuiving in de
bouten of stuik in het materiaal naast de bout
 Moment in de verbinding  trek in de bouten bij
de trekflens
 Ankerbouten, indien trek: verankeringslengte in
beton controleren
Verbindingen – lasverbindingen
Voordelen

 Homogene, sterke verbinding


 Dichte verbinding (geen damptransport)
 Gladde verbinding (goed te conserveren)
Nadelen

 De constructie is niet demontabel


 Er is kans op (vaak onzichtbare) lasfouten
 Vervorming door krimp
 Door warmte-inbreng is er kans op een verslechterde materiaalstructuur
 Restspanningen  ontstaan door de laswarmte
Er zijn twee soorten lassen:

 Stompe las (vaak hoeklas)  de materialen zijn over de


volledige dikte samengesmolten
 Niet-stompe las  er blijft een spleet bestaan tussen de
op elkaar gelaste delen
Verbindingen – kolomvoetplaat

 Kolomvoetplaten worden ondersabelt met 30 – 50 mm krimparme mortel


 Ondersabelen is het opvullen van de ruimte tussen constructieonderdelen, bijvoorbeeld de voetplaat
van een stalen of betonnen kolom en de betonconstructie met een speciale metselspecie. Voordeel is
dat bijvoorbeeld de kolomvoet in de hoogte gesteld kan worden en door het ondersabelen toch volledig
wordt ondersteund

Les 6
Doorbuiging

 De doorbuiging wordt in de mechanica vaak zakking genoemd


 De grootte van de zakking is van veel factoren afhankelijk
o Soort constructie (ligger, uitkraging, etc)
o Profiel (HE120A, balk 50 x 70 mm)
o Materiaal (elasticiteitsmodules)
o Stijfheid (EI)
o Lengte (overspanning, ligger, etc)
o Soort belasting (F, q, uitwendig moment, etc.)
o Grootte belasting (20 kN, 50 kNm, etc)

Berekening van de doorbuiging

 Voor eenvoudige constructies kan de zakking worden berekend


met behulp van de ‘Vergeet-mij-nietjes’
 Voor andere constructies kan de doorbuiging berekend worden
volgens 4.19
Stabiliteit

 Stabiliteit in dwarsrichting: ongeschoorde portalen


 Stabiliteit in langsrichting: windverband  windverband maakt een vlak vormvast

 Gevelwindverbanden en dakwindverbanden noemen we vaak windbokken


 Verdiepingsvloeren werken als schijven
Windverband in een hal

 Te berekenen als vakwerkligger


 Meestal kruislingse diagonalen
 Hoekstaal en stripstaal kunnen geen druk opnemen  alleen trekstaven zijn actief
o Hoekstalen worden in het dak of in het vloerniveau toegepast (deze buigen niet door)
o Strippen worden in de gevels toegepast
 Kokers en buizen kunnen zowel druk als trek opnemen
 Belasting uit geveldruk + gevelonderdruk + dakwrijving
 Reactie van het dakwindverband is de actie-kracht op het gevelwindverband oftewel de windbok
 Windverbandstaven toetsen als trek- of drukstaaf

Les 7
Brandveiligheid

 Staalconstructies worden bij brand opgewarmd waardoor sterkte afneemt


 De tempo van opwarming hangt af van detaillering, brandwerend voorzieningen, enz
 Bij het begin van de brand is niet de extreme belasting (qd) aanwezig maar slechts een deel daarvan,
dus reserve in draagkracht. Bovendien is de unity check vaak < 1
 Tussen de 400 en 800 graden zakt de boel in elkaar

You might also like