Professional Documents
Culture Documents
Macro Economie
Macro Economie
Macro Economie
Economische kringloop
EENVOUDIGE KRINGLOOP
Economie = v een land, school, dorp, EU, …
→ gesloten economie ≠ buitenland → geen export/ import
Gezinnen = alle mensen en niet alleen gezinnen
• Reële stromen
➢ Productiefactoren (F) → arbeid, kapitaal en natuur
➢ Productie (P) → verkopen goederen, …
• Geldstroom
➢ Factorenvergoeding (Y) → loon, huur, …
➢ Consumptie (C) → aankoop productie
FINANCIËLE INSTELLINGEN
2de geldstroom (bv. bank)
Interest = bij lening betalen = geld v gezinnen ↓ dan interest geïnvesteerde bedrijven
Rente = krijgen bij sparen = vergoeding
OVERHEID
• Overheidsbestedingen (G)
➢ Overheidsconsumptie
➢ Overheidsinvesteringen
• Budgettair saldo
➢ Pos. = hoger dan 0 → meer netto (inkomsten) dan uitgave (besteding) = overschot = sparen
➢ Neg. = begrotingstekort = meer uitgave dan inkomsten = lenen v bank = overheidsschuld
BUITENLAND
• Import (Z) → kopen v/h buitenland (bv. bestellen)
• Export (X) → in het buitenland verkopen = geld v buitenland naar
binnenland brengen
Lokaal = eigen land → zoveel mogelijk doen (hoeft niet maar goedkoper + beter voor economie) + ≠
mogelijk om alles v binnenland te kopen
Topic xiv
Toegevoegde waarde
PRODUCTIEKETEN MET TOEGEVOEGDE WAARDE
≠ effectief de 1ste → wilde peren = gratis
maar planten + mesten + plukken +
transport ≠ gratis (= mankracht betalen
TW = door productieproces
HOEVEELHEID PRODUCTIE
• Bruto binnenlandse product (BBP) = hoe productief een land is = alles binnen land geproduceerd
samengeteld
• Economische groei = BBP ↑ → bij daling = stagnatie
• Diverse eenheden: hoe totaal weten? = alles uitdrukken in €
• Verschillende stappen in productieketen; hoe dubbeltellingen vermijden?
→ oplossing = allen toegevoegde waarde (TW) optellen
PRODUCTIEKETEN
= beschrijving v alle schakels v grondstof tot uitgewerkte product of dienst (= ook finale goed of dienst
genoemd)
Meeste productie = voor consumenten om te kopen → Passeert andere diensten of bedrijven voor
consument (bv. supermarkt = stelt product voor aan consument)
INTERMEDIAIRE GOEDEREN
= producten die gebruikt word voor andere proces voor het tot finale goed = halgewerkte goed genoemd
→ finaal goed = voor consumptie ➔ intermediaire ≠ voor consumptie
TOEGEVOEGDE WAARDE
= marktwaarde v productie (output) min marktwaar voor de aangekocht intermediaire goed (input)
= waarde die door productieproces wordt toegevoegd aan de inpunt
• Investeringen
➢ Voorraadinvesteringen = we kopen dat aan
bv. grondstoffen, hulpstoffen, …
OVERZICHT
Ia,b en c = investeringen
FORMULES
TW = Y
• Y = C + Iep (= ex post = Latijns voor na de feit = gerealiseerde investeringen)
• Y = C + S (= sparen)
→ C + S = C + Iep ➔ Iep = S
BRUTO BINNENLANDS PRODUCT
= totale toegevoegde waarde v goederen en diensten gecreëerd in een land binnen bepaalde periode
• Welvaart (BBP per inwoner) = om eerlijk te kunnen vergelijken met andere landen (grote en #
inwoners zullen dan geen verschil maken
TABEL
BEPERKINGEN V BBP
• BBP = Btw niet in berekend omdat de overheid niet aanwezig is in deze scenario
• Alleen transacties die in geld worden uitgedrukt (vrijwilligers en goede doelen tellen niet mee)
• Geen rekening met verdeling v het inkomen (geen rekening met rijk en arm = tekortkoming)
• Publieke goederen worden ondergewaardeerd (zit maar met lage waarde)
• Geen rekening met geluksniveau (welvaart = ook geluk v bevolking)
GRAFIEK CONJUNCTUUR
Conjunctuurgolven (korte termijn)
• Werkelijk TW
• Situering v verwachtingen
Grafiek
• = overdreven + sterke stijging
• Boven lijn = hoog conjunctuur
• Onder lijn = laag conjunctuur
EXPANSIE/ UITBREIDING
= v lage naar hoge conjunctuur (= één fase) = sterke productiestijging
• Extra investeringen
• Daling werkloosheid = meer arbeid
• …
CONTRACTIE/ INKRIMPING
= v hoge naar lage conjunctuur = minder dan de trend
• Minder investeringen → minder productie dan de capaciteit = kapitaal onderbenut
• Stijging werkloosheid = mensen worden ontslagen
• …
RECESSIE
= 2 opeenvolgende kwartalen waarin de reële bbp daalt
• Economische crisis
ECONOMISCHE GROEI
Factoren uitgedrukt in TW
• Bevolking
➢ Meer arbeid = meer productie
➢ Meer consumptie
➢ Meer belastingsinkomen beïnvloed meer overheidsbestedingen
• Productiviteit = productie ↑
➢ Technologische vooruitgang
- Minder input = beter/meer output
- Investeringen in experimenten/technologie
I=P*A*T
Aarde verbruikt even energie als we
gebruiken voor onze economie om het te
laten draaien
SOORTEN ECONOMIE
• Donuteconomie
➢ Houd rekening met elementen en energiestroom i.p.v.
geldstroom
➢ Dus omrekenen in energie en niet €
➢ Onderdeel v maatschappij en aarde = verbonden
➢ Economie = begrensd wat maatschappij aankan en
onze planeet
➢ Gemeenschapsbezit = moeilijk in € uitgedrukt → niet
opgenomen in klassieke voorstelling
• Circulaire economie
➢ Recyclage = afval gebruiken als input + het beperken van verbruik
• Lineaire economie
➢ Traditionele economie
CORRECTIE
Correctie = bbp + seizoenseffecten
• Bestedingen
• Werkloosheid
• Overheid
• Buurlanden
TOPIC XVI
Macro-economische evenwicht
AGGREGATIEVE VRAAG (aggregatieve = alles met elkaar opgeteld)
= totale vraag v goederen een diensten binnen en economie (= land, organisatie, aarde zelf, …) door
consumenten, bedrijven, overheid en het buitenland samen
FORMULE
Y = C + Iea + G + NX
Symbolen
• Y = nationale inkomen
• C = consumptie
• Iea = gewenste investeringen
• G = overheidsbestedingen
• NX = netto export (= buitenland)
OORZAKEN
• Consumptie
➢ Bevolkingsgroei/ -afnamen
• Investeringen
➢ Overheidsbeslissingen
• Overheidsbestedingen
➢ = belastingvorming → andere beslissingen nemen
( consumptie + investeringen)
• Netto-uitvoer/ export
➢ Prijspeil buitenland stijgt/ daalt = onze producten duurder of goedkoper maken
➢ Invoer – uitvoer
AGGREGATIEVE AANBOD
= totale aanbod v alle goederen een diensten binnen een economie v alle producten incl. de import
KORTE TERMIJN
= intuïtief ➔ oplossing op korte termijn is niet geschikt voor
lange termijn
MACRO-ECONOMISCHE
= wanneer Y en P gelijk zijn
• Korte termijn
➢ Vaak uit evenwicht om uiteindelijk … (zie opnamen)
• Lange termijn
➢ Natuurlijk outputniveau Y*
➢ Verwacht prijspeil P
➢ Deze 2 bepalen samen met vraagcurven (AV)
OVERBESTEDING
Overconsumptie = lenen
Overbesteding = overuren werken
• Zouden meer TW kunnen creëren → laagconjunctuur
Topic XVII
Vraag- en aanbodschokken
INLEIDING
Macro-evenwicht korte en lange termijn (onderscheid tussen KT en LT kennen) → schommelingen door
gebeurtenissen (bv. oorlog, covid, …) = samenhangend met conjunctuur (zie les 15)
• Kan bij vraag- als aanbodzijde
• Kan positief of negatief zijn
• We bekijken geïsoleerde gebeurtenissen → in realiteit = nooit maar meerdere tegelijkertijd dat
impact heeft
VRAAGSCHOKKEN
Elementen → factoren
• Consumptie → belastingen, consumentenvertrouwen (= vertrouwen inde toekomst = ↓ bij oorlog), …
• Gewenste investering → interestvoet, politiek klimaat (stabiel = zekerheid), …
• Overheidsbestedingen (= consumptie + investeringen) = grote vrager dus heeft impact op vraag =
controle uitoefenen → regeringsbeleid, supranationaal klimaat (=EU), …
• Import/export (= buitenland) → wisselkoers, conjunctuurverschillen, …
Formule
Yv = C + Iea + G + NX
POSITIEF VRAAGSCHOK
Bv. belastingen ↓ = consumptie ↑
NEGATIEVE VRAAGSCHOK
= min of meer omgekeerd v pos vraagschok
Bv. oorlog = consumptievertrouwen ↓
Y*→Y1 = minder machines en mensen
AANBODSCHOKKEN
Korte termijn
→ prijspeil afhankelijk v kosten/input (= productiefactoren en -kosten) vs opbrengsten/output (=
verkoopprijs)
Lange termijn
→ productiefactoren afhankelijk v beschikbaarheid/input (= wat we hebben bv. grondstoffen) vs
efficiëntie/output (= betere opleiding, technologie, …)
POSITIEVE AANBODSCHOK
Bv. productiekosten ↓
NEGATIEVE AANBODSCHOK
Bv. belastingverhoging
Y* naar Y’ = minder productie
Korte termijn (KT)
• Aggregatieve aanbod ↓
• Nieuwe KT = onderbesteding
• Prijspeil ↑
TOEPASSING
Technologische vooruitgang
• Goedkoper dan arbeid
• ↑ productiviteit/efficiëntie
• ↑ kwaliteit
• Beter beschikbaarheid
Maar wat op heel lange termijn? → Geen werk meer = geen inkomen = geen consumptie = geen
productie = …
Topic XVIII
Consumeren, Sparen en Investeren
GESLOTEN ECONOMIE (≠ import of export) ZONDER OVERHEID
Aggregatieve vraag
AV= C + Iea + G + NX (overheid + buitenland valt weg) → AV = C + Iea
CONSUMEREN
Consumptie = gezinnen uitgave v goederen en diensten (= die ze gebruiken)
∆𝐶
Marginale consumptiequote = MCQ = =𝑐
∆𝑌
𝐶
Gemiddelde consumptiequote = GCQ = 𝑌
∆= nieuw – oud
Tabel weergave
• Consumptie > Inkomen → extra geld = spaargeld
• Inkomen > Consumptie → extra geld zal gespaard
worden
SPAREN
Spaarfunctie = afhankelijk v + in functie met inkomen
Formules
• S = - C0 + sY (- = consumptie > inkomen = - sparen = onttrekken v spaargeld)
∆𝑆
• Marginale spaarquote = MSQ = =S=1–c
∆𝑌
𝑆
• Gemiddelde spaarquote = GSQ = 𝑌
INVESTEREN
• = uitgave om kapitaalgoederen uit te breiden of vervangen.
• = bedrijf in staat om de productie vast te houden om productiviteit
niet te verlagen (vervagingsinvesteringen) of te verhogen (andere
vormen v investeringen)
• = afhankelijk v interestvoet (lenen (x-as) of beleggen (y-as))
MACRO-ECONOMISCHE EVENWICHT
AV = C + Iea
• Consumptie volgens consumptiefunctie → C = C0 +cY
• Investeringen gegeven in dit hoofdstuk → Iea = I* = constant
• Vraag gelijk aan productie/aanbod = evenwicht → AV = Y
Formule
𝐶0 +𝐼 ∗
Y = AV = C + Iea = C0 + cY + I* → Y =
1−𝑐
MULTIPLICATOREN
= kleine wijziging in investeringen = groter effect op evenwichtsinkomen = hefboomeffect
Topic XIX
Budgettaire politiek
= uitbreiding v vorige les
Aggregatieve vraag
• AV = C + Iea + G + NX (buitenland dus export/import valt weg) → AV = C + Iea + G
• Overheidsbestedingen → consumptie + investeringen
→ Macro-economische evenwicht
UITGAVE V OVERHEID
Overheidsbestedingen = uitgave bij aankoop v goederen en diensten om haar werking te garanderen en
de investeringen die ze in infrastructuur en andere projecten doet.
BELASTINGEN
Directe
• Op inkomen, vermogen, … (bv. voorheffing)
Indirecte
• Op transacties, bestedingen, … (bv. btw)
Vereenvoudiging
• Directe = enkel beschouwen als inkomensbelasting
• Belastingen beschouwen als gegeven → T*
Formules
• Beschikbaar inkomen = beschikbaar om te consumeren/ sparen → Yb = Y – T (totale inkomen –
belastingen)
• Verdeling v inkomen (met T = de nettobelastingen = belastingen – transfers) → Y = C + S + T
MACRO-ECONOMISCHE EVENWICHT
AV = C + Iea + G
+
• Consumptie volgens consumptiefunctie → C = C0 +cYb met Yb = Y – T
• Investeringen gegeven → Iea = I*
• Overheidsbestedingen gegeven → G = G*
• Vraag = totale output → AV = Y
𝐶0 +𝐼 ∗ +𝐺 ∗ −𝑐𝑇
Y = C0 + c (Y – T) + I* + G* = = evenwichtsinkomen
1−𝑐
MULTIPLICATOR
= sterk wijziging v evenwichtsinkomen als gevolg v wijziging bij overheidsbesteding
= meestal een veelvoud
∆𝑌 1 1
𝑘𝐺 = = =
∆𝐺 1 − 𝑐 𝑆
Belastingen
Belastingen ↑ = evenwichtsinkomen ↓ = negatief (daarom een – voor de c)
∆𝑌 −𝑐
𝑘𝑇 = =
∆𝑇 1 − 𝑐
BUDGETTAIRE POLITIEK
• Bewust overheidsbestedingen en -belastingen wijzigen om evenwichtsinkomen en conjunctuur te
beïnvloeden/ bij te sturen
• Expansief → doel = economie te verhogen bij laag conjunctuur → evenwicht verhogen + groei
stimuleren = om evenwicht te behouden
➢ ↑ overheidsbestedingen
➢ ↓ belastingen en/of ↑ transfers = overheid kan schuld oplopen= begrotingstekort
➢ Combinatie v beiden
• G<T
➢ Begrotingsoverschot = gebruiken om deel v schuld te betalen → ↓ v staatschuld
Topic xx
Geld
INLEIDING
Banken veel lening toestaan zonder zekerheid v terugbetaling ( veel te lax) = krediet niet kunnen terug
betalen = lenen > in reserves ➔ run on the bank = massaal geld ophalen door klanten
FUNCTIE V GELD
Eerste economie = ruilhandel = bij zowel goederen als diensten
• Nadeel = onhandig → exacte waarde weten = moeilijk
• Oplossing = rekeneenheid (= zorgt dat we exacte waarde kunnen meten) dat waarde uitdrukt = geld
De 4 functies v geld
• Rekeneenheid
• Ruilmiddel
= geld inruilen voor goederen of diensten
• Spaarmiddel
= middel om huidige waarde te bepalen in de toekomst → houdbaarheid bij een ruilaandeel =
gevaarlijk bij niet direct gebruik/nood (bv. bederfbaar goederen)
• Kredietmiddel
= middel om waarde tijdelijk uit te lenen aan ander tegen bepaalde vergoeding → investeringen
sneller verrichten
Deze criteria worden vandaag de dag niet meer helemaal opgaan = een limiet opgezet
Bankreserves (R)
• Geld kunnen afhalen = geld bij commerciële banken (= banken in BE)
• Reserves v banken = EU centrale bank (ECB)
➢ Kunnen geld lenen bij ECB
➢ Kunnen geld in reserves zetten bij ECB
Acties v centrale bank zal wijzigen v basisgeld → Actieve zijde stijgt (bv. aankoop v dollar) dan zal
Passieve zijden ook stijgen (bv. reserves of bijgedrukt geld) = tot evenwicht
Giraal geld
= geld op zichtrekening bij commerciële banken
DEFINITIE GELDHOEVEELHEID
M0 = basisgeld = chartaal geld + bankreserves
= CH + R
M1 = chartaal geld + giraal geld = CH + R →
gaan met deze formule werken
Geldcreatie
• CB kan hoeveelheid basisgeld beïnvloeden
door geld bij te drukken
• Commerciële banken kunnen de hoeveelheid giraal geld beïnvloeden → doordat de banken de
gekregen geld in 2 splitsen (reserves en terug te lenen krediet)
Formule
𝑅
𝑟=
𝐷
𝑅 = 𝑟∗𝐷
𝑇 = (1 − 𝑟) ∗ 𝐷
• R = om krediet te verlenen = gebruikt voor lening → terug betalen = terug om zichtrekening ➔ dus
een hele cyclus terug opnieuw
• 1 storting leid tot meerdere rondes v geldcreatie
1
• Bijgemaakt geld = afhankelijk v geldmultiplicator = 𝑟
• T = 0 = niet meer kunnen lenen
• Geldmultiplicator * oorspronkelijke prijs = wat we kunnen maken
GELDVRAAG
De 3 beïnvloedende factoren (markt v gels beïnvloed door vraag en aanbod)
• Het inkomen (transactiemotief)
➢ ↑ inkomen = meer gekocht = meer transacties = meer vraag naar geld
➢ Ma * V (= hoeveel geld we gaan uitgeven in een bepaalde periode) = P * T
- Ma = geldhoeveelheid = geldaanbod
- V = omloopsnelheid = hoe vaak geld gewisseld v hand tot hand = constant
- P = gemiddelde prijs = constant
- T = aantal transacties → T ↑ als M ↑
- P en T = waarde v behandelde goederen
• Verwachte inflatie
➢ Inflatie = €↑ en koopkracht + geldkracht ↓
➢ Cashgeld + geld op zichtbare rekening = minder waard
➢ = interessanter om te beleggen of vastgoed te kopen
GELDMARKTEVENWICHT
MA = MV
Topic xxi
Monetaire Economie
= rollen/ beïnvloeding v centrale banken buiten topic 20 (= overheid)
INLEIDING
Topic 21 kijken we naar de acties v ECB (= politiek neutraal) meer in detail
• ECB
➢ Vervangt banken v elk land
➢ Drukt € bij → komen in merkt bij eurobanken (= eurozone))
➢ Maastrichtnormen (inflatie, interestvoet, begrotingstekort en overheidsschuld) → om te kunnen
toetreden moeten voldoen aan # normen (= doe tussen haakjes) → kunnen uitzonderingen
gemaakt worden (bv. pandemie, oorlog, …)
GELDMARKTEVENWICHT EN DE INTERESTVOET
Controleert geldaanbod → vraag naar €
• MA stijgt
➢ Curve verschuift naar rechts
➢ Hoger M*
➢ Lage interestvoet
Manieren
• Aankopen of verkopen v vreemde valuta
➢ Optie 1 → aankoop in buitenland = € bijgedrukt → sturen naar buitenland
➢ Optie 2 → aankoop via commerciële banken = betaald door waarde v vreemde munt om in
reserves te storten
• Aanpassen v basisherfinancieringsrente
➢ Rente waar commerciële baken extra reserves kunnen gaan lenen
➢ Lage rente = sparen (meer leningen aan banken (A)) + bankreserves nemen toe (P)
ONRECHTSTREEKSE INVLOED
= op giraal geld
• Bepalen v reservecoëfficiënt (r) → aantal % dat in reserves moet
1
• Geldmultiplicator = 𝑟
• Banken kiezen als ze minder/meer willen geven
• Min. reserveverplichting = bank verplicht bepaalde % v ingezamelde spaargeld in te storten op
reserverekening
• Economische groei
➢ Lage i = meer lenen + geen interesse om te sparen + prijzen stijgen
➢ Economische activiteit stimuleren door i te beïnvloeden → stijging afremmen wanneer het te
veel word (zie conjunctuur)
- Vraagzijde = consumptie, investeringen en bestedingen
- Aanbodszijde = investeringen in kapitaalgoederen
• Vrije markt
➢ Geen rechtstreekse beïnvloeding v vraagzijde v markt → wel onrechtstreekse beïnvloeding
FASE 1
AV = C + Iea + G ➔ toename AV
• Hoger prijspeil
➢ ↑ vraag op KT = hoger output + ↑ prijzen
➢ Hoger lonen = terugval outputniveau op oude niveau
FASE 2
• Tegelijkertijd zal overheid (via ECB) het geldaanbod ↑ → interestvoet ↓
➢ Eerder stijging v i wordt verzacht
➢ Lagere i = meer investeringen → ↑ AV = ook ↑ van AA (output)
TOEPASSING
Verlaging herfinancieringsrente
• ↑ geldaanbod door uitbreiding reserves
• ↓ interestvoet = ↑ AV (investeringen, consumptie en overheidsbestedingen)
• Inflatie blijft op peil
Topic xxii
Arbeidsmarkt
INLEIDING
Loon (factorvergoeding) + arbeid (productiefactor) → er zijn andere factoren maar dit zijn de
belangrijkste
• Loon = belangrijkste bron v inkomen → gezinnen kunnen consumeren → bedrijven kunnen
produceren → arbeid = belangrijkste productiekosten → loon … (= cyclus)
ARBEIDSMARKT
• Arbeid = behandeld als product (bv. tarwe) + kijken via economische bril = vraag en aanbod
• Effectief bijdragen tot arbeidsmarkt = bevolking op actieve leeftijd
➢ Bevolking op actieve leeftijd = inwoners tussen de 15 en 64 jaar die arbeid zullen/kunnen/mogen
verrichten → verschilt v land tot land = internationaal afgesproken
➢ Bevolking op niet-actieve leeftijd = jonger dan 15 jaar en ouder dan 64 jaar (overheid heeft geen
invloed)
𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑛𝑑𝑒𝑛
• Werkgelegenheidsgraad = 𝑏𝑒𝑣𝑜𝑙𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑜𝑝 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑙𝑒𝑒𝑓𝑡𝑖𝑗𝑑
𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑏𝑒𝑣𝑜𝑙𝑘𝑖𝑛𝑔
• Activiteitsgraad = 𝑏𝑒𝑣𝑜𝑙𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑜𝑝 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑙𝑒𝑒𝑓𝑡𝑖𝑗𝑑
Vraag
• Bepaald door bedrijven
➢ Opbrengsten werknemer > loonkosten werknemer → aanwerven (bedrijven = winst gedreven)
➢ Als prijzen (opbrengsten) ↑
- KT → meer aanwervingen
- LT → lonen (kost) stijgen mee
Aanbod
• Bepaald door gezinnen
➢ Loon voor job ≥ verwachte loon →
job aannemen
➢ Verwachtingen wijzigen in tijd
- Prioriteiten = locatie, uren,
jobinhoud, …
- Prijzen = koopkracht behouden
(automatische indexatie)
- Secundaire factoren = leuke
collega’s, vakantie, …
- Andere factoren = leeftijd,
ervaring, andere inkomsten, …
➢ Externe factoren
- Demografie = samenstelling v landen
- Immigratie
- Emigratie = arbeidskrachtverlies
- …
EVENWICHT
= als iedereen tot een overeenkomst komen
WERKLOOSHEID – OORZAAK
• Conjuncturele werkloosheid = grote factor
➢ Schommelingen in economie + outputniveau
➢ Bv. onderbesteding (= minder produceren = weinig werknemers nodig = geen jobs) → niet
benutten v alle productiefactoren
➢ Technische werkloosheid
- Omwille v technische voorval = hebben job maar kunnen niet werken (bv. burn-out)
➢ Structurele werkloosheid
- Mismatch tussen vacature en werkzoekende
➢ Klassieke werkloosheid
- Marktevenwicht verstoord door onderhandelingspartner → evenwicht door de overheid
verstoord = organisatie onderhandelen voor lonen
WERKLOOSHEID – GEVOLG
• Maatschappelijke gevolgen = mensen zelf
➢ Depressie
➢ Sociale problemen = isolatie (bij conversaties)
➢ Komsten voor sociale zekerheid = medische zorg betalen
• Economische gevolgen
➢ Daling v overheidsbudget
- Minder inkomsten uit belastingen
- Meer uitgave voor sociale zekerheid (transfers)
WERKLOOSHEID – OPLOSSINGEN
= de overheid kan ook bepaalde extra investeringen doen
• Activatie v arbeidsmarkt
➢ Opleiding/ omscholing v werkloze → helpen met mismatch = skills ontwikkelen
➢ Stimulatie v bedrijven om bepaalde werknemers aan te werven = subsidiëren
FORMULES
Zie topic 18 voor deze formules
(𝐶0 +𝐼)
• Evenwichtsinkomen → 𝑌 = (1−𝑐)
∆𝑌
• Investeringsmultiplicator → 𝑘𝐼 = ∆𝐼
Topic xxiii
Inflatie
Nominale waarde ↑ maar hetzelfde koopkracht ≠ altijd zo + is op jaarbasis → loonstijging ≠ op
jaarlijkse basis
INLEIDING
• Inflatie = aanhoudende stijging v algemene prijsniveau
➢ Duurder ≠ altijd inflatie
GEVOLG V INFLATIE
• Financiële gevolg
➢ LT schulden worden kleiner → interest (= compensatie v inflatie = stukje risico) vs inflatie
- Schulden = nominaal later minder waard → minder zwaar worden ➔ gelende bedragen =
kleiner in verhouding met vroeger → !!! interest = zeer belangrijk !!!
➢ Export neemt af
- Onze producten woorden te duur voor andere landen
CONSUMPTIEPRIJSINDEX
= (= algemeen prijspeil analyseren/bekijken) gewogen (≠ individueel → per hoeveelheid per gemiddelde
consument) gemiddelde prijsevolutie v consumptieprijzen rekening houden met innemend gewicht v het
budget
OORZAAK V INFLATIE
• Toenamen v vraag = positief vraagschok
➢ AA naar links
➢ AV naar rechts
INVLOED V OVERHEID
• Afremmen v aggregatieve vraag (AA)
➢ Overheidsbestedingen verminderen (budgettair maatregelen → compenseren via monetaire
politiek)
➢ Effecten:
- Lager algemeen prijspeil
- Economische groei afgeremd
- Overheid gaat minder lenen
- Interestvoet ↓
- Consumptie + investeringen ↑
➢ Lastverlaging op energie
INVLOED V ECB
Verlagen v geldhoeveelheid
• Vreemde valuta verkopen → halen v balans = weg v circulatie = € ↓
• Overheidsobligaties verkopen → economische groei afremmen ≠ verder afremmen als er niet is
• Reserves v banken verlagen
Uitkomst
• Interestvoet ↑
• Vraag + economische groei word afgeremd
FORMULES
• Impact op koopkracht → X = € v vroeger * (1 + inflatie) n = duurtijd
• Impact op lonen → X = € v vroeger * (1 + % stijging loon)
➢ Stijging loon is la omgezet in duurtijd dus n = niet v noodzaak in de fromule