Professional Documents
Culture Documents
Full Download Anjelica Henley 01 de Puzzelman 9Th Edition Nadine Matheson Online Full Chapter PDF
Full Download Anjelica Henley 01 de Puzzelman 9Th Edition Nadine Matheson Online Full Chapter PDF
https://ebookstep.com/product/scandaleuse-intimite-pour-une-nuit-
de-plaisir-nadine-gonzalez/
https://ebookstep.com/product/les-ardents-1st-edition-nadine-
ribault/
https://ebookstep.com/product/berchtesgadener-land-und-chiemgau-
heimatmomente-1st-edition-nadine-taylor-2/
https://ebookstep.com/product/berchtesgadener-land-und-chiemgau-
heimatmomente-1st-edition-nadine-taylor/
Caza de brujas 01 1st Edition Kotkob
https://ebookstep.com/product/caza-de-brujas-01-1st-edition-
kotkob/
https://ebookstep.com/product/curso-de-direitos-humanos-2021-9th-
edition-valerio-de-oliveira-mazzuoli/
https://ebookstep.com/product/lexique-de-gestion-et-de-
management-9th-edition-jean-philippe-denis/
https://ebookstep.com/product/lluvia-de-cuentos-y-de-narraciones-
legendarias-9th-edition-hermanos-grimm/
https://ebookstep.com/product/fundamentos-de-matematica-
elementar-1-9th-edition-gelson-iezzi/
Korte inhoud
De Puzzelman
NADINE MATHESON
Wanneer er korte tijd later een afgehakt hoofd bij inspecteur Henley
wordt afgeleverd, realiseert ze zich dat de moordenaar zijn
slachtoffers niet willekeurig uitkiest, maar er een persoonlijk spel van
maakt. Om de waarheid te achterhalen moet Henley haar eigen
demonen in de ogen kijken. En als Peter Olivier uit de gevangenis
ontsnapt, zit ze achter twéé uiterst meedogenloze seriemoordenaars
aan…
Voor Amber, Esther, Jem, Jonathan, Keri, Luke, Patricia, Satu & Steph
Proloog
Het belangrijkste was dat ze kalm bleef. Dat ze hem niet liet merken
dat ze zich aan hem ergerde. Alweer.
‘Rob, ik heb hier geen tijd voor. Ik kom nog te laat op mijn werk,’
zei Henley, terwijl ze haar sleutels van het tafeltje graaide.
‘Dat is het probleem, jij hebt nooit –’
De rest van zijn woorden ging verloren in de klap waarmee de
voordeur dichtging, maar ze wist wat die woorden waren.
Jij hebt nooit tijd. Je werk komt altijd op de eerste plaats.
Inspecteur Anjelica Henley keek nog even om naar het rijtjeshuis
met de vers geverfde blauwe deur. Ze vroeg zich af – niet voor het
eerst – wat het over haar zei dat ze liever de confrontatie aanging
met verkrachters en moordenaars dan met haar eigen man. Ze wierp
een snelle blik op haar gezicht in de achteruitkijkspiegel. Door haar
overhaaste vertrek had ze niets aan het kleine litteken op haar
rechterwang en de donkere kringen onder haar ogen gedaan. Het
geluid van haar telefoon onderbrak de verkeersinformatie van BBC
London en op het scherm verscheen Stephen Pellacia.
‘Waar ben je?’ vroeg hij bij wijze van begroeting.
‘Jij ook goeiemorgen. Ik rij op Deptford Broadway. Ik ben er over
een minuut of tien,’ zei Henley.
‘Kom nog niet naar het bureau. Ik wil dat je een omweg maakt.
Het eind van Watergate Street.’
‘Watergate Street? Waarvoor?’
‘We hebben een zaak. Er is daar een zootje lichaamsdelen
gevonden, verspreid over verschillende plekken. Nog te vroeg om te
zeggen of die van één slachtoffer zijn of van meerdere. Ramouter is
al onderweg. Hij ziet je daar.’
Henley trapte op de rem toen een brommer haar sneed. In no time
was de spanning er weer, die haar hele lichaam verkrampte. ‘Hoezo
heb je Ramouter gestuurd?’ Ze deed een vergeefse poging haar
woede niet in haar stem te laten doorklinken. ‘Hoe kom je erbij dat
ik –’
Pellacia schonk geen aandacht aan wat ze zei. ‘Ik mail je de CAD -
gegevens.’
Henley sloeg met haar hand op het stuur. Het laatste waaraan ze
behoefte had, was wel een overenthousiaste en onervaren
rechercheur die in haar nek liep te hijgen.
Het was maar een klein stukje van Nelson Mews 15 naar de
Watergate Steps. De weg ging over in een smal keienpaadje en ze
liepen langs een strook openbaar groen. Een oudere vrouw en een
Chinees meisje stonden met een politieman te praten.
‘Dat is Heather Roszicky,’ zei Ramouter. ‘De vinder van –’
‘Ik weet wat ze heeft gevonden.’
Naarmate ze het pad verder afliepen, werd de lucht van de rivier
sterker. Een mengeling van stilstaand rioolwater en motorolie.
Henley hoorde het water op de met kiezels bedekte oever klotsen.
Een groot terras strekte zich uit voor Borthwick Wharf, een voormalig
vleesverwerkingsbedrijf en koelhuis verbouwd tot een combinatie
van appartementen met uitzicht op de rivier, en bedrijfsruimten.
Anthony Thomas, teamleider van het forensisch team, stond op
het terras een paar paarse latexhandschoenen aan te trekken. Er
was niemand die Henley méér vertrouwde met een plaats delict. Hij
ging bijzonder nauwgezet te werk, en was, belangrijker nog, heel
loyaal.
Henley had al twee jaar niet met Anthony op een plaats delict
samengewerkt. Een herinnering ontsnapte uit een laatje in haar
hoofd: een wazig beeld van Anthony die haar meenam naar een
kamer waar ze op een groot stuk plastic moest gaan staan. Het
kippenvel op haar huid toen de airconditioning haar in een ijzige kilte
hulde. De woorden die ze uit Anthony’s mond zag komen maar die
ze niet echt hoorde, terwijl hij onder haar nagels krabde en met een
kam door haar haar ging, tot het bewijsmateriaal aan haar voeten
viel. Het naakte gevoel toen de arts haar onderzocht en haar
verwondingen en blauwe plekken op een tekening invulde. Het besef
dat zij het misdrijf was… dat was nog heftiger aangekomen dan het
mes in haar buik. Ze was opgeleid tot rechercheur, niet tot
slachtoffer.
‘Ik had jou hier niet verwacht,’ zei Anthony. ‘Kom je een kijkje
nemen?’
‘Ik denk het,’ zei Henley. Ze was Anthony dankbaar dat hij er
verder geen toestand van maakte dat hij haar voor het eerst in twee
jaar weer in het veld tegenkwam.
‘Mooi, dan wordt het weer als vanouds.’ Anthony haalde een bosje
schoenhoesjes uit een doos die bij zijn voeten stond en stak het
Henley toe. ‘Wie heb je bij je?’
Henley stelde hen aan elkaar voor.
‘Ah, een groentje. Ik heb er ook een.’ Anthony wees naar een
jonge man die stokstijf achter hem stond, een camera in zijn hand.
Hij had zijn blauwe overall al tot aan zijn kin dichtgeritst. Zijn blik
flitste nerveus van Henley naar Anthony. ‘Gezellig, hè?’ zei Anthony
met een diepe zucht. ‘Ik zie je beneden.’
‘Kom,’ zei Henley tegen Ramouter. ‘Eens kijken wat we hier
hebben.’
Henley keek naar de getatoeëerde romp die zich op zijn minst
anderhalve meter van het troebele water van de Theems bevond. De
romp was afgehakt bij de nek en bij de dijbenen. Druppeltjes water
glinsterden op de witte huid. Hij was duidelijk zo neergezet, tussen
de met mos bedekte treden en het rottende, gespleten hout dat ooit
onderdeel was geweest van de pier. Het enige wat Henley met
zekerheid kon zeggen, was dat bij een witte man met een voorliefde
voor mangatatoeages de benen bij het dijbeen van de romp waren
verwijderd, en de armen ter hoogte van de biceps. Het was niet
netjes op chirurgische wijze gedaan, zoals bij de lichaamsdelen
waarmee Henley een paar jaar geleden was geconfronteerd. De
eerste keer dat ze die van elkaar gescheiden armen, benen, hoofd
en romp had gezien, gedumpt onder een spoorgewelf in Lewisham,
was ze min of meer versteend. Intussen had ze geleerd zich te
pantseren.
Haar kuitspieren spanden zich terwijl ze zich op haar hurken liet
zakken. Het hoofd was net boven de adamsappel afgezaagd.
Botsplinters waren blijven hangen in de geribbelde luchtpijp die
tussen gerafelde spieren en gestold bloed omhoogstak. Gelig vet en
bindweefstel deden denken aan een rauwe, ontlede kip die te lang
aan de lucht was blootgesteld. Henley kwam weer overeind en
haalde een keer diep adem. De zilte, rottende lucht van de rivier
waaide haar tegemoet. Het lukte haar even niet in haar hoofd de
scheiding op te trekken tussen de rationele, geharde rechercheur en
de beschadigde, nog niet helemaal geheelde vrouw die daar aan het
water stond.
Ze deed een stap achteruit en liep toen de Watergate Steps weer
op. Ze probeerde de scherpe, onheilspellende tintelingen van zich af
te schudden, maar raakte het gevoel dat die romp daar speciaal voor
haar was neergezet maar niet kwijt.
2
Patholoog-anatoom dokter Linh Choi zat met haar rug naar de deur
aan haar bureau over haar lunch gebogen. Haar lange, zwarte haar
was boven op haar hoofd met een elastiek in een losse knot
bijeengebonden. Ze bewoog haar hoofd op en neer op de maat van
de zware drum- en basklanken die uit de draadloze Bose-speakers
op haar bureau kwamen. Henley had Linh meer dan vijftien jaar
geleden leren kennen toen ze allebei aan het begin van hun carrière
stonden, huiverig en vervuld van twijfel of ze het allemaal wel
aankonden. In de loop der tijd was hun vriendschap steeds hechter
geworden. Henley tikte Linh op de schouder.
‘Jezus!’ Linh stuiterde op haar stoel. Het kipkluifje in haar hand viel
terug in de doos. ‘Shit, hé, je bezorgt me bijna een hartaanval.’
‘Even terug in je wilde jaren?’ vroeg Henley met een glimlach.
‘Onze wilde jaren zul je bedoelen. Jij vindt dit net zo tof als ik. Ik
heb thuis nog een te gekke mix gevonden. Die zal ik naar je toe
sturen.’ Linh zette het geluid van haar laptop zacht. ‘Je had me
helemaal niet verteld dat je terug was. Dat moest ik van Anthony
horen,’ zei ze.
‘Daarover hebben we het later nog wel,’ zei Henley.
‘En je hebt een nieuwe partner? Wat vindt Stanford daarvan?’
‘Dit is rechercheur in opleiding Salim Ramouter en hij is niet mijn
partner.’ Henley ging opzij zodat Ramouter een stap naar voren kon
doen. ‘Ik ben zijn mentor. Hij is net overgeplaatst vanuit West
Yorkshire.’
‘O, op die manier. Nou, je kunt je niemand beter wensen om je op
te leiden dan inspecteur Henley,’ zei Linh, terwijl ze overeind kwam.
Ze maakte haar hand schoon met een desinfecterend doekje
alvorens hem naar Ramouter uit te steken. ‘Aangenaam. Dokter Linh
Choi.’
Ze had dankzij een beurs op een particuliere school gezeten en
vervolgens aan Cambridge gestudeerd, maar dat zou je uit haar
vette Zuid-Londense accent nooit hebben opgemaakt. Ze plukte haar
bril van haar hoofd en zette hem op.
‘Ik ben net klaar met een voorlopig onderzoek van het mannelijke
slachtoffer maar laat ik met de arm beginnen. Erg veel viel er niet te
onderzoeken, aangezien we stukken missen. Een hoofd, benen,
romp en een andere arm zouden fijn zijn.’
‘Wat kun je ons vertellen?’ vroeg Henley.
Linh haalde haar schouders op. ‘Een donkere vrouw. Waarschijnlijk
in de twintig, maar dat is alles wat ik je kan vertellen tot je de rest
van haar hebt gevonden.’
Henley en Ramouter liepen achter Linh aan haar kantoor uit, naar
een onderzoeksruimte die op een operatiekamer in een ziekenhuis
leek. Het was er koud. Tegen een van de muren stond een rij
metalen kasten als tijdelijke bergruimte voor de doden, en
daartegenover bevonden zich drie diepe gootstenen met in de hoek
een koelkast. Midden in de ruimte stonden vier metalen snijtafels.
De assistente van Linh, Theresa, was aan de achterste tafel bezig
met een lichaam, haar Beats-koptelefoon op haar hoofd. De lucht
van industriële ontsmettingsmiddelen en verzuurde
lichaamsvloeistoffen prikkelde Henleys neus.
Theresa zette een spreider in de borstkas van het lichaam.
‘Dat was een bodybuilder van drieëntwintig,’ zei Linh
hoofdschuddend. ‘Hartaanval. In elkaar gezakt op de sportschool.
Ook zonder toxicologisch onderzoek weet ik al dat hij bomvol
steroïden zit.’
Het klonk alsof er iemand op glasscherven stapte, toen Theresa de
borstkas openspleet. Ramouter deed een stap achteruit.
‘De wc is de tweede deur links,’ zei Linh, een geamuseerde
ondertoon in haar stem, terwijl Ramouter zich omdraaide en
ervandoor ging.
‘Sorry,’ zei Ramouter toen hij een paar minuten later met een
beschaamd gezicht terugkeerde.
‘Geeft niks. Je bent niet de eerste en je zult ook niet de laatste
zijn,’ zei Linh. ‘Oké, zijn jullie er klaar voor?’
Henley knikte en Linh haalde het beschermende stuk plastic weg.
De lichaamsdelen die langs de oever van de rivier en op de oprit van
Nelson Mews 15 waren gevonden, lagen uitgestald op de snijtafel,
als een bloederige legpuzzel die nog in elkaar gezet moest worden.
Henley voelde zich een beetje duizelig. Ze deed een stap achteruit
en probeerde zich te vermannen.
‘Kun je iets zeggen over het tijdstip van overlijden?’ vroeg ze,
terwijl ze haar best deed de nerveuze trilling in haar stem te
onderdrukken.
‘Een ruwe schatting,’ zei Linh. ‘Ik hou het op tussen de zesendertig
en achtenveertig uur geleden.’
Henley bekeek de tatoeage op de romp iets aandachtiger.
‘Het is een scène uit Fullmetal Alchemist,’ vertelde Linh. Ze klonk
nogal vergenoegd. ‘Dat is een mangafilm, voor het geval je dat niet
wist. Ver voor jouw tijd,’ voegde ze er tegen Ramouter aan toe. ‘Hij
heeft Ken uit Fist of the North Star op zijn rug getatoeëerd staan.’
‘Wat kun je vertellen over het aan stukken snijden? Voor of na
overlijden?’ vroeg Henley terwijl ze langzaam om de lichaamsdelen
heen liep, ieder detail in zich opnemend, zonder aandacht te
schenken aan de trillende telefoon in haar zak.
‘Allebei.’ Linh liep naar het hoofdeinde van de tafel. ‘De rechterarm
en het linkerbeen zijn als eerste verwijderd. Als je hier kijkt,’ ze
gebaarde naar de kant waar het linkerbeen was afgezaagd, ‘zie je
dat het bloed aan het stollen was. De dood zou binnen vier minuten
zijn ingetreden.’
Linh draaide de onderkant van de romp naar Henley toe, wijzend
op het bot, het vlees en de darmen. ‘Hier zie je geen stollend bloed
meer. Dat wil zeggen dat de moordenaar pas vier uur na het
intreden van de dood is verdergegaan met het verwijderen van
ledematen. Er is ook nog een interessant prikwondje. Voor de dood
aangebracht. Als ik na de lunch de autopsie ga doen, weet ik meer.
Maar ik kan je alvast wel één ding vertellen. Degene die dit lichaam
in stukken heeft gezaagd, heeft er een zootje van gemaakt. Moet je
kijken.’ Linh wees met een gehandschoende vinger naar twee lange,
rafelige sneden in de rechterschouder. ‘Er zijn op zijn minst twee
pogingen gedaan voordat de arm er eindelijk af ging. Alsof degene
die dat deed nog nooit een Black&Decker in zijn handen had gehad.’
‘Was het een Black&Decker-zaag?’ vroeg Ramouter. Hij stond op
bijna een meter afstand, met zijn rug naar de gootstenen.
‘Al sla je me dood. Dat moet je aan een doe-het-zelfdeskundige
vragen.’ Er verschenen lachrimpeltjes naast de ogen van Linh, terwijl
ze het rechterbeen recht legde. ‘Maar belangrijker: kijk hier eens
naar.’
Linh pakte het hoofd en draaide het naar Henley toe. Vervolgens
trok ze de kaken van elkaar met haar vingers. ‘Ramouter, pak die
zaklamp daar eens,’ zei ze. ‘Ik heb niet genoeg handen.’
Ramouter pakte de kleine, zilverkleurige zaklamp en liep naar de
tafel.
‘Kom op. Niet zo verlegen. Schijn eens hierin.’
Gehoorzaam scheen Ramouter met de zaklantaarn in de open
mond. ‘Eh… Waar is zijn tong?’ vroeg hij.
Henley dwong zich de lamp van Ramouter over te nemen en
richtte de lichtstraal achter in de mond. De mond zat vol aangekoekt
bloed en ze kon de overblijfselen zien van de blootliggende,
gegroefde spier waaraan de tong hoorde vast te zitten.
‘Hoe?’ vroeg Henley.
‘Afgesneden,’ antwoordde Linh. ‘Een bijzonder rechte haal die je
alleen kunt maken met iets als een heel scherp fileermes of een
scalpel.’
‘Maar hoe makkelijk is het om iemands tong af te snijden?’ Henley
bewoog haar eigen tong door haar mond en voelde de korte pezen
strekken en trekken.
‘Als diegene nog leeft? Verrekte moeilijk. Daarom zou het dus
logisch zijn dat de tong postmortaal was afgesneden, maar dat is
niet zo.’
‘Wacht even, hij leefde nog toen zijn tong eruit werd gesneden?’
Linh knikte. ‘Alleen al de tong in je greep krijgen terwijl iemand
nog leeft, is supermoeilijk en die snee is zo netjes. Ik denk dat het
slachtoffer buiten bewustzijn was. En er is nog iets. Valt je niets op
aan de benen?’
Henley liet zich op haar hurken zakken. De kuit van het
rechterbeen, bedekt met zandkorreltjes en opgedroogde kots, was
gespierd en er zaten fijne, lichtbruine haartjes op. Het linkerbeen
was hetzelfde, maar bij de enkel zat een strook huid die bleker was
dan de rest.
‘Ons slachtoffer droeg een enkelband?’ vroeg ze.
‘Ik denk het,’ antwoordde Linh. ‘Kijk maar.’ Ze draaide het been om
de bleke plek ter grootte van een luciferdoosje te bestuderen. ‘Ik
weet bijna zeker dat hij een enkelband droeg. Als ik de maten zou
hebben van het meest gangbare model dat wordt gebruikt zou dat
vast passen.’
‘Ons slachtoffer was dus vrijgelaten onder voorwaarde van
elektronisch toezicht?’ vroeg Ramouter. ‘Dat moet ons enige houvast
geven. Er moet een manier zijn om erachter te komen of iemand zijn
elektronisch toezicht de afgelopen dagen heeft verbroken.’
‘Heb je enig idee hoeveel mensen er met een enkelband in vrijheid
worden gesteld?’ zei Henley.
‘Succes daarmee,’ zei Linh. ‘Ik heb bloed, urine en zo afgenomen
en vanochtend opgestuurd. Hopelijk heb ik tegen het eind van de
week iets terug. Hebben we eigenlijk al een naam? Het voelt een
beetje respectloos om hem… nou ja, een van hen de mangaman te
blijven noemen, nu hij grotendeels hier op tafel ligt uitgespreid.’
Henley haalde haar telefoon, waarop ze verschillende berichten
had horen binnenkomen, uit haar zak en las het bericht dat in het
scherm stond. Het was van Anthony Thomas die bevestigde dat hij
de vingerafdrukken van de afgehakte arm door Livescan, de
politiedatabase, had gehaald.
‘Die hebben we, ja,’ zei Henley. ‘Mag ik jullie voorstellen: Daniel
Kennedy.’
5
Het was al bijna acht uur tegen de tijd dat Ramouter bij zijn
appartement terug was, zijn schoenen uittrok – waar nog gedroogde
modder aan zat – en die op de mat zette. Hij woonde hier nu vier
dagen. De geur van het appartement was niet de zijne. Het rook nog
steeds naar chemische luchtverfrisser en bleekmiddel. Er stond een
berg ongeopende dozen in de woonkamer met open keuken. Hij
zette de radio aan voor een beetje gezelschap, pakte een kant-en-
klaarmaaltijd uit de koelkast, haalde het kartonnen omhulsel eraf en
prikte met een vork gaatjes in het strakgespannen folie.
Een paar minuten later schoof hij de rest van de smakeloze
spaghetti carbonara van zich af en pakte zijn iPhone.
‘O, we hadden verwacht dat je wel eerder zou bellen,’ zei Pamela,
terwijl ze een stap bij de camera vandaan deed. Zoals gewoonlijk
was ze perfect opgemaakt en vertrok er geen enkele spier in haar
gezicht. Ze droeg dure yogakleding, al wist Ramouter vrij zeker dat
Pamela geen idee had wat er met ‘neerwaartse hond’ werd bedoeld
en waarschijnlijk dacht dat sawasana een soort thee was.
‘Sorry, ik had me niet gerealiseerd dat ik er zo lang over zou doen
vanaf het bureau. Het verkeer op de zuidelijke rondweg –’
‘Nou, dan kun je morgen misschien op tijd weggaan. Regelmaat is
belangrijk.’
Ramouter moest zijn uiterste best doen niet te zeggen: ‘Moord is
geen negen-tot-vijfbaan.’ In plaats daarvan zei hij: ‘Waar is Michelle?
Ik probeerde te facetimen, maar ze nam niet op.’
‘Ze is vast weer vergeten haar telefoon op te laden, maar ze is
boven. Ze zijn allebei boven. Ze was moe. Ik moet zo weg om de
jongens van voetbaltraining te halen. Ik breng haar mijn iPad wel
even.’
Pamela trof Michelle zittend op de rand van haar bed aan. Haar
slaapkamer leek wel een beetje op zijn woonkamer met koffers en
dozen die het grootste deel van de ruimte innamen. Hij grinnikte in
zichzelf.
‘Michelle. Lieverd,’ zei Ramouter. ‘Gaat het goed met je? Waar is
Ethan? Hoe was zijn eerste schooldag? Ik mis jullie.’
‘Hij ligt al in bed,’ antwoordde Michelle, terwijl ze de iPad op het
nachtkastje zette. ‘Hij was helemaal kapot na die eerste schooldag.
Ik heb een heleboel foto’s voor je gemaakt.’
‘Zeker. Die heb je me vanochtend gestuurd, weet je nog?’ Het hart
zonk hem in de schoenen toen hij de verwarring op Michelles gezicht
zag. Symptomen van vroege dementie, en ze was pas zesendertig.
Een zeldzame, erfelijke vorm van alzheimer, had de specialist
gezegd. Haar vader was eraan overleden op zijn achtenvijftigste,
maar de rest van de familie had gedacht dat het misschien een paar
generaties zou overslaan. Twee weken nadat hij de bevestiging van
zijn overplaatsing naar de SCU had gekregen was bij Michelle de
diagnose gesteld. Ze hadden intussen het appartement in Forest Hill
gevonden en een school voor Ethan, en er stond een
sollicitatiegesprek voor Michelle gepland, maar die diagnose had
alles veranderd. Michelles oudere zus Pamela had hem erop
gewezen dat haar zus behoefte had aan stabiliteit en dat een
verhuizing naar een onbekende stad ver weg van haar familie en
vrienden funest zou zijn. Daar had Ramouter niets tegen in kunnen
brengen. De e-mail waarin hij de overplaatsing naar de SCU afwees,
stond nog steeds in zijn concepten. Hij had ook op het punt gestaan
die te versturen, maar Michelle had gezegd dat hij dat niet mocht
doen. Dat je zo’n kans maar één keer in je leven kreeg. Dat ze niet
wilde dat hij er spijt van kreeg. Dat hij het haar kwalijk zou gaan
nemen.
‘Hoe was je dag?’ vroeg Ramouter.
‘Mijn dag was oké. Ik ben met Pamela wezen lunchen met
vrienden van haar. Jij zou ze vreselijk vinden. Hoe was jouw dag?’
‘Goed. Het is een goed team en ik ben voor een zaak gekoppeld
aan Anjelica Henley. Herinner je je haar nog, de vrouw over wie ik je
heb verteld?’
‘De inspecteur?’
‘Ja, klopt. De inspecteur,’ beaamde Ramouter, zijn stem iets
opgewekter.
‘Hoe is ze?’
‘Ze is… eh… een harde. En slim. Volgens mij vindt ze het maar niks
met mij opgescheept te zitten, maar het is nog te vroeg om
daarover iets te zeggen.’
‘Hm. Ethan wilde opblijven om je over school te vertellen…’
Ramouter keek naar Michelle via zijn scherm en werd overweldigd
door verdriet. Ze was er niet meer bij. Dat zag hij in haar ogen. Ze
staarde hem aan terwijl ze zich probeerde vast te klampen aan haar
herinneringen. Hij kon haar niet aankijken. Hij draaide de telefoon
om, zodat die met het scherm op het aanrecht lag. Hij had nooit
naar Michelle moeten luisteren toen ze zei dat het prima was dat hij
naar Londen ging. Hij had naast zijn vrouw moeten blijven staan, als
haar man, maar in plaats daarvan was hij er zo snel mogelijk
vandoor gegaan. Het schuldgevoel drukte zwaar op zijn schouders,
en het voelde net zo vertrouwd als zijn jasje. Hij was kwaad op
Michelle en haar ziekte. En het schuldgevoel en de gêne die die
kwaadheid hem bezorgden, verstikten hem.
‘Sorry,’ zei Ramouter, nadat hij zijn telefoon weer had opgepakt.
‘De ontvangst is een beetje onbetrouwbaar in dit appartement.’
‘Je moet hiermee ophouden,’ zei Michelle.
Juist deze heldere momenten maakten dat Ramouter zich nog
beroerder voelde. Zijn ogen vulden zich met tranen toen Michelle
hem scherp en doordringend aankeek. Ze kende hem en ze wist hoe
ze hem moest aanpakken. ‘We waren het er samen over eens,’ zei
ze.
‘Yep. Ik mis jou en Ethan gewoon. Dat is alles,’ zei Ramouter, zijn
tranen wegvegend.
‘Het komt goed. Met ons gaat het goed,’ verklaarde Michelle
vastberaden.
‘Ik weet het. Ik zal mezelf eens ernstig toespreken.’
‘Mooi. Zal ik je dan nu vertellen over mijn lunch met Pamela’s
gestoorde vrienden? Ik moet zeggen dat ik me erop verheug me hen
niet meer te herinneren.’
Ramouter lachte, terwijl hij Michelle zag opleven. Het schuldgevoel
was er nog steeds, maar tijdens het uur dat hij vervolgens met
Michelle praatte, drukte het iets minder zwaar.
6
Henley wist dat het restafval rond elf uur ’s ochtends werd
opgehaald. Ze zette de boodschappentassen neer en keek op haar
horloge. Vier voor halfnegen. De blauwe kliko blokkeerde het hek
van de voortuin. Haar vader was waarschijnlijk de hele dag het huis
niet uit geweest.
Henley zette de kliko opzij en deed het hek open. Terwijl ze het
pad afliep, bleef ze met haar jas aan de doorns van de woekerende
rozenstruik hangen. Onkruid was omhooggeschoten in de kieren
tussen de stenen.
‘Wat is dat nou weer?’ zei Henley toen de voordeursleutel weigerde
te draaien. Het was nog steeds dezelfde sleutel die al vijf jaar aan
dezelfde blauwe Tesco Clubcard vastzat. Ze stak de sleutel nog een
keer in het slot. Geen beweging.
‘Pap, alsjeblieft zeg.’
Henley liet zich op haar hurken zakken en riep door de brievenbus:
‘Pap. Ik ben het. Anjelica. Doe open.’
Ze ging op haar hielen zitten, de brievenbus met haar vingers
openhoudend. ‘Pap. Kom op nou. Ik… Alsjeblieft. Ik wil gewoon zien
of het goed met je gaat.’
‘Het gaat prima. Ga weg.’
‘Niet voordat je hebt opengedaan. Ik heb boodschappen voor je
meegenomen.’
‘Zet maar voor de deur.’
‘Pap. Alsjeblieft. Ik wil je zien. Ik beloof je dat ik niet binnenkom.’
Henley gluurde door de brievenbus en zag zijn benen in de vale
grijze joggingbroek dichterbij komen. De brievenbus klapte dicht
toen de voordeur openging.
‘Je moet nodig naar de kapper, pap.’ Het was het enige wat Henley
wist uit te brengen terwijl haar maag samenkneep. Ze had haar
vader, Elijah, bijna drie weken niet gezien en ze was geschokt door
hoe hij eruitzag. Hij was afgevallen. De huid rond zijn nek was in
elkaar geplooid als een gekreukte zakdoek. Henley voelde dat haar
geschoktheid plaatsmaakte voor de angst die gepaard ging met het
besef dat je ouders sterfelijk waren.
Elijah haalde zijn hand over zijn haar dat nu eerder wit was dan
grijs. Het opgeschoren kapsel was uitgegroeid tot een korte, slordige
afro.
‘Simon is vanochtend langs geweest.’ Henley legde haar hand op
die van haar vader. Hij trok zijn hand weg. ‘Waarom wilde je niet
met hem praten?’
‘Ik wil met geen van jullie praten.’
‘Pap. Je moet ons laten helpen.’
‘Ik heb jullie hulp niet nodig. Het gaat prima.’
‘Waarom heb je er een ander slot in gezet?’
‘Om te zorgen dat jij en je broer niet zomaar komen binnenvallen.
Ik ben geen kind.’
‘Niemand heeft gezegd dat je dat was. We maken ons gewoon
zorgen om je.’
‘Nou, het gaat prima met me. Je hebt me gezien. Dan kun je nu
weer gaan.’
‘Pap… Doe niet zo… Kun je me op zijn minst heel even
binnenlaten?’
‘Nee, zei ik!’
‘Oké. Oké.’ Henley greep de rand van de deur. ‘Ik kom niet binnen.
Pak alleen dit even aan.’ Ze duwde de boodschappentassen door de
kier naar binnen. ‘Ik heb geen idee wat je in de koelkast hebt. Voor
hetzelfde geld leef je op crackers en sardientjes,’ zei ze kwaad. ‘Ik
heb wat basisdingen voor je meegenomen: eieren, brood, ham, kip
en wat Party Rings. Ik weet dat je die koekjes lekker –’
Elijah trok de tassen naar zich toe.
‘Fuck,’ zei Henley toen hij de deur voor haar neus dichtsloeg.
‘Veertien uur,’ zei Rob zonder op te kijken van zijn laptop. Hij zat aan
de keukentafel, zijn tijdelijke werkplek zolang de bouwvakkers nog
bezig waren met het verbouwen van de schuur in de achtertuin. Hij
was financieel journalist en had ervoor gekozen als zzp’er thuis te
gaan werken in plaats van een afvloeiingspremie op te strijken. Eén
keer per week maakte hij een uitstapje naar Old Street waar hij de
studio’s van een zakelijke zender met een bezoekje vereerde om
belangrijk financieel nieuws te bespreken. Rob en Henley vonden het
allebei een prima regeling, al wilde hij nog steeds dat zij thuisbleef.
Luna, deels Duitse herder, deels labrador en deels nog iets anders,
lag onder de tafel te slapen. De deuren naar het terras stonden open
en de lucht was zwaar van de hitte van de dag, en van de geuren
van jasmijn en kamperfoelie uit de tuin. Het verleidelijke aroma van
een zomeravond laat in het seizoen kon de sterke rottingslucht die
om Henley heen hing sinds haar confrontatie met de romp zonder
ledematen op de Watergate Steps niet verdrijven.
‘Je bent vanochtend om even over zeven vertrokken en komt om
negen voor halftien weer binnenwandelen.’
‘Rob, ik heb een heel lange dag achter de rug –’
‘Jíj hebt een heel lange dag achter de rug? Ik moest Emma
ophalen van het kinderdagverblijf omdat ze ziek was.’
‘Ik heb je een bericht gestuurd om te vragen hoe het met haar
ging.’
‘Ze had geen bericht nodig. Ze had haar moeder nodig.’
‘Laten we hiermee ophouden,’ zei Henley terwijl ze haar tas op het
aanrecht zette en naar de koelkast liep. Rob kennende was hij niet
zo egoïstisch om alleen voor zichzelf te koken. Ze trok de met
plasticfolie afgedekte ovenschaal eruit. Gegrilde kip met honing en
knoflook, gebakken rijst met groente en broccoli. Ze zette de schaal
terug en deed de koelkastdeur weer dicht. Eerst een douche om het
dunne waas van de dood waarmee haar lichaam bedekt leek en het
gevoel gefaald te hebben dat vanaf het huis van haar vader achter
haar aan had gesleept van zich af te spoelen. Ze vroeg zich af of Rob
kon merken dat ze weer aan een onderzoek werkte.
‘Ik ben bij mijn vader geweest,’ zei ze.
‘O.’ De uitdrukking op Robs gezicht werd zachter, een fractie maar.
‘Hoe is het met hem?’
‘Niet goed. Hij weigerde me binnen te laten.’
‘Dit is niet goed voor hem. Wat ga je eraan doen?’
‘Ik weet het niet.’ Henley deed de koelkast weer open en haalde er
een fles wijn uit. ‘Ik moet het er met Si over hebben, maar… Ik weet
het niet.’
‘Hoor eens, ik weet dat het niet zo lekker gaat met je vader, maar
je had me wel kunnen laten weten dat je pas laat thuiskwam. Sorry
zou fijn zijn.’
‘Sorry voor wat?’ vroeg Henley, terwijl ze een wijnglas uit de kast
pakte. ‘Dat ik mijn vader heb opgezocht?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik bedoelde alleen –’
‘Wil je dat ik sorry zeg omdat ik naar mijn werk ga? Ik moet wel
werken, Rob. Een van ons moet een vaste baan hebben.’ Op het
moment dat de woorden van haar lippen rolden, had Henley er al
spijt van.
‘En ik zit hier een beetje voor huisman te spelen en zorg voor ons
kind en maak jam terwijl jij aan het werk bent, bedoel je?’
‘Je weet heel goed wat ik bedoel. Ik weet wat je doet en ik… ik
waardeer het dat je zo hard voor ons werkt, maar we blijven
hiermee voortdurend in een kringetje ronddraaien.’
‘Je waardéért het?’ Voor het eerst sinds Henley de keuken was
binnengekomen, keek Rob naar haar op. Hij deed zijn bril af en
wreef over de deukjes die de klemmende neusjes hadden
achtergelaten. ‘Ik ben niet een van je collega’s. Ik ben je man. Ik wil
niet dat je me waardéért. Ik wil dat je begrijpt wat ik tegen je zeg,
wat ik al vaker tegen je heb gezegd.’
‘Jij wilt dat ik stop met werken. Dat ik mijn baan opgeef –’
‘Je weet dat ik dat niet zeg. Ik wil niet dat je stopt met werken. Ik
wil alleen dat je een andere baan zoekt. Het is een wonder dat
Emma überhaupt nog weet hoe je eruitziet.’
‘Wat een belachelijke opmerking. Je doet net alsof ik haar in de
steek heb gelaten. Ik ga naar mijn werk om te proberen de wereld
een beetje veiliger voor haar te maken.’
‘Vanachter een bureau? Wat heeft ze daaraan? Je doet aangepast
werk. Je bent niet echt met je blote handen verkrachters en
moordenaars aan het vangen. Ik vraag me soms af wat de
werkelijke reden is dat je daar niet weg wilt.’
De poten van Robs stoel krasten over de tegels toen hij opstond.
Henley wachtte op de bekende beschuldiging van ontrouw. ‘Ik wil
geen ruzie met je maken, Rob. Niet hierover. Niet weer. Ik weet dat
we moeten praten.’
‘Dat is het hem nu juist. Dat zeg je altijd, maar heb je ooit de tijd
genomen er ook echt voor te gaan zitten om met mij te praten? Je
hebt ons leven on hold gezet, maar waarom? Met kerst zei je dat
alles anders zou worden, maar dat is niet gebeurd. We zitten nog
steeds hier. Op hetzelfde punt.’
Rob graaide zijn aansteker en vloeitjes van tafel. ‘Ik ga Luna
uitlaten. Ik ben over een halfuur terug.’
De voordeur sloeg dicht en Henley slaakte de zucht die ze had
ingehouden. Ze moest het hem nu vertellen. Vertellen dat ze weer
de straat op was gegaan. Niet langer aan een bureau gekluisterd.
Dat Pellacia haar er weer op uit had gestuurd. Dat hun leven
opnieuw op zijn kop zou worden gezet. In plaats daarvan ging ze
naar boven, naar de slaapkamer van haar dochter. Emma lag met
haar armpjes en beentjes gespreid in bed. Henley kwam in de
verleiding haar wakker te maken alleen om haar ‘mama’ te horen
zeggen. Maar ze drukte alleen een kus op Emma’s voorhoofd. Ze
rook naar cacaoboter en babypoeder. Emma was het enige waarin ze
altijd het goede kon zien.
‘Sentinel is hem hier al twee keer komen zoeken.’ Beryl nam een
lange trek van haar e-sigaret, daarbij een afdruk van haar
lichtgevend roze lippenstift achterlatend op het ding, terwijl Henley
en Ramouter hun namen in het bezoekersregister schreven. ‘Eerlijk
gezegd was ik stomverbaasd ze hier te zien. Je kunt er zelfs nog
amper op vertrouwen dat ze die enkelband ook komen aanbrengen.
Wat heeft hij gedaan? Ik heb hem nooit gemogen. Niet dat ik ze ooit
echt mag.’
‘Wanneer hebt u Mr Kennedy voor het laatst gezien?’ vroeg Henley,
zonder aandacht te schenken aan Beryls vraag.
Beryl deed het boek dicht en legde het onder de balie. Ze
verdween kort en kwam terug met een bos sleutels. ‘Even denken.
Ik werk niet in het weekend en op maandag. Vrijdag was ik ziek, dus
de laatste keer dat ik hier was, was donderdag en ik doe alleen de
dagdienst, van acht tot vijf, en ik kan me niet herinneren hem toen
te hebben gezien. Ik denk dat ik Kennedy misschien dinsdag voor
het laatst heb gezien.’
‘Hoelang was hij hier al voordat Sentinel de enkelband kwam
aanbrengen?’
‘Een tijdje. Al die rottrappen, hij zat op de derde,’ mopperde Beryl
binnensmonds, terwijl Henley en Ramouter achter haar aan naar
boven liepen.
‘Hield hij zich voordat ze kwamen aan zijn avondklok?’
‘Eigenlijk wel, ja. Hij hield zich behoorlijk gedeisd. De eerste week
moest hij de kamer delen, maar zijn kamergenoot heeft gevochten
met de crackverslaafde in kamer negen en is weer in voorlopige
hechtenis geplaatst. Dus toen had hij de kamer voor zichzelf.’ Beryl
viste een sleutel uit de bos en maakte de deur open.
‘Voordat u weer gaat…’ zei Henley. ‘Heeft Daniel ooit bezoek
gehad?’
‘Bezoek is niet toegestaan maar dat wil niet zeggen dat er ook
niemand komt. We hebben camerabewaking. De opnamen worden
iedere dertig dagen gewist, maar daar kunnen jullie wel naar kijken
als jullie willen.’
Ramouter bracht zijn hand naar zijn neus toen hij naar binnen liep.
De kamer stonk naar rottend eten en muffe kleren. Aan weerszijden
van de kamer stonden twee eenpersoonsbedden met een kleine kast
ernaast. Henley gooide het raam zo wijd mogelijk open. De tafel
stond vol met lege verpakkingen van afhaaleten, bierblikjes en een
halve fles goedkope whisky. Een fles zure melk stond op de
vensterbank. Kleine zwarte vliegjes hingen om een oranje netje met
verschrompelde mandarijnen.
Henley trok de latexhandschoenen aan die ze in haar zak had. Ze
bukte om een plastic tasje op te rapen. Daarin zat reclamedrukwerk,
een formulier van de rechtbank met de voorwaarden van zijn
borgtocht, een afspraakbevestiging van de huisarts en brieven van
zijn advocaten.
‘Dit is echt walgelijk,’ zei Ramouter terwijl hij de kamer door liep.
‘Hoe kan iemand zo leven? Wat er ook is gebeurd, is niet hier
gebeurd, maar het ruikt alsof hij hier al minstens een week niet is
geweest.’
‘Ik wil dat je met andere bewoners gaat praten,’ zei Henley. ‘Leg
uit dat we ze niet vragen iemand te verklikken, dat we alleen maar
willen weten wanneer ze hem voor het laatst hebben gezien en of ze
hem hebben gesproken. Daarna kunnen we de camerabeelden
bekijken. We hebben waarschijnlijk het meest aan de opnamen van
buiten.’
‘Geen probleem. Hier zijn we dus klaar?’
‘Zo te zien –’ Plotseling viel Henleys oog op iets bij het voeteneinde
van het bed. Ze schoof een boxershort opzij en raapte een iPhone
op.
‘Die ziet er nieuw uit,’ zei Ramouter. ‘Waarom zou hij een
gloednieuwe telefoon laten liggen?’
‘Heb jij bewijszakjes?’
Ramouter voelde in zijn zak en schudde zijn hoofd. ‘Neuh. Sorry.
Die heb ik zeker in de auto laten liggen.’
Henley trok de handschoen van haar linkerhand, wikkelde die om
de iPhone en gaf het pakketje toen aan Ramouter alvorens
nogmaals een hand onder het bed te steken. Haar vingers vonden
iets hards met barsten erin. Zonder het te hebben gezien, wist ze
wat het was. Ze kwam overeind en liet Ramouter een klein doosje
met een bandje eraan zien. Er zat een overduidelijke barst in het
zwarte plastic.
‘Hij heeft zijn enkelband losgesneden?’ zei Ramouter terwijl Henley
het plastic ding omdraaide in haar gehandschoende hand.
‘Zo te zien is hij er ook nog op gaan staan. Hij laat zijn telefoon
achter en verwijdert zijn enkelband. Wat was hij in vredesnaam van
plan?’
Ramouter nam de kapotte enkelband van Henley aan toen haar
telefoon ging. Het mobiele nummer van Stanford stond in het
scherm.
‘Je moet naar Ladywell Fields komen,’ zei Stanford zonder Henley
een kans te geven hallo te zeggen.
‘Hoezo?’
‘Ik denk dat we onze vrouw hebben gevonden.’
9
W.
waft a thought from Indus to the Pole, That, iv. 189.
walked gowned, v. 335; vii. 42.
walking under, And still, etc., ix. 10, 63.
wandering mazes I found no end, in their, etc., vii. 223.
wandering through dry places, etc., xi. 213.
wandering voice, v. 103.
want of decency is want of sense, viii. 242.
want of store and store of want, v. 323.
wanton poets, v. 250.
War is a game which were their subjects wise, etc., xi. 249.
war was a thing that was quite going out of fashion, i. 50.
Wars he well remembered of King Nine, v. 38; vi. 323.
wars he well remembers, The, iii. 116.
wars of old Assaracus, the, etc., vii. 254.
warbled his love-lorn ditties all night long, viii. 240.
warm hearts of flesh, etc., i. 13, 135.
See real.
warn and scare be wanting, to, etc., vi. 156.
Was this the face that launch’d a thousand ships, etc., v. 205.
wasteful and superfluous excess, xii. 60.
waste her sweetness on a blackguard air, xi. 374.
water blushed into wine, The, viii. 53.
water parted from the sea, viii. 321, 451.
watery Aquarius, of, iv. 305 n.
way lies right: hark, the clock strikes at Enfield, The, etc., v. 294.
we behold the fulness of the spirit of wit and humour bodily, i. 278.
we convent nought else but woes, v. 258.
We had good talk, sir, vii. 33.
We have been soldiers and we cannot weep, etc., v. 257.
We have offended, oh! my countrymen! etc., iii. 242.
We’ll tak a cup of kindness yet, etc., v. 131.
We may kill those of whom we are jealous, etc., ii. 391.
we might spill our blood, that, etc., iii. 62.
We miss our servants, Ithocles and Orgilus, etc., v. 270.
We perceive a continual succession of ideas, etc., xi. 109.
We poets in our youth begin in gladness, etc., v. 116.
We will dance: music; we will dance, etc., v. 272.
We would be private, only Faunus stay, etc., v. 226.
weary, stale and unprofitable, vi. 52.
web of our lives, The, etc., xii. 229.
weeds and worn-out faces, the list of, etc., viii. 393.
Weep’st thou already? List awhile to me, v. 211.
well assured, I am, etc., v. 328.
Well done, thou good and faithful servant, etc., xi. 321.
Well done, water, ix. 25.
Well, enjoy one another; I give her thee frankly, Apelles, etc., v.
202.
Well, let us to Endymion, etc., v. 199.
well of native English undefiled, vi. 245.
welling out of the heart, v. 28.
went up into the mountain to pray, And, etc., xii. 261.
Whan that Arcite to Thebes comen was, etc., v. 29.
What a thing! Bless the king, viii. 469.
What are thy arts (good patriot, teach them me), etc., v. 264.
What avails from iron chains, etc., xii. 124.
What can be more extraordinary, than that a person of mean birth,
etc., vi. 110; viii. 61.
What can ennoble sots, or knaves, or cowards, etc., vii. 363; xi.
436.
What can we reason, but from what we know? iv. 113; vii. 51, 249.
What death is’t you desire for Almachildes? etc., v. 220.
what delicate wooden spoons shall I carve? etc., viii. 109; x. 29.
What do I see? Blush, grey-eyed morn and spread Thy purple
shroud upon the mountain tops, etc., v. 291.
What, do none rise? No, no, for kings indeed are Deities, etc., v.
208.
What found most employment, etc., i. 157 n.
What from this barren being do we reap, xi. 425.
What I have written, I have written, iv. 340; vi. 57.
What idle progeny succeed, etc., vii. 74.
What is great Mephostophilis, so passionate, etc., v. 205.
What is the human understanding? etc., xi. 133.
What is this world? etc., ii. 300.
What lacks it then, ix. 25.
What! man, ne’er pull your hat upon your brows, vi. 39.
What, Monsieur D’Olive, the only admirer, etc., v. 231.
What more felicity can fall to creature, vii. 181; xii. 2, 200.
What Muse for Granville will refuse to sing, vi. 367.
What said my man, when my betossed soul, viii. 210.
What’s serious he turns to farce, xi. 479.
What shall it profit a man, etc., xii. 300.
What song the Syrens sang, etc., v. 335.
What speed could be the herald of this news, etc., xi. 284.
What, then, went ye forth for to see, iv. 202; ix. 556.
What things have we not seen done at the Mermaid, vi. 192.
What though the radiance, which was once so bright, i. 119; vi. 23;
ix. 195; xii. 236.
What trash are their works, taken altogether, viii. 416.
What was my pride is now my shame, etc., viii. 192, 320.
what was new and what was true, it contained a great deal both of,
vi. 146.
Whate’er Lorraine light touch’d with soft’ning hue, etc., vi. 13; ix.
425.
Whatever attracts public attention to the Arts, etc., i. 148.
whatever is, is right, vi. 314.
wheels, put a spoke in the, xii. 291.
When a Tartarean darkness overspreads, etc., iii. 281.
When Adam delved and Eve span, etc., v. 164.
When chapman billies leave the street, etc., v. 132.
When Greek meets Greek, etc., vii. 34.
when he next does ride abroad, And, etc., xi. 305.
when he was young, studying his art, etc., vi. 130 n.
When I read the researches of those learned antiquaries, etc., v.
124.
When I was in my father’s house, etc., vii. 222.
When one is considering a picture or a drawing, etc., vi. 19.
When sharp is the frost, etc., ii. 195.
when she spake, Sweet words like dropping honey, And, etc., viii.
364; ix. 207.
When the date of Nock was out, etc., xi. 374.
When the sky falls, iii. 297.
When we become men, we put away, etc., vii. 256.
When wind and rain beat dark November down, viii. 471.
Whence alone my hope cometh, ii. 326.
Where did you rest last night, viii. 263, 310.
Where is the madman, etc., iii. 240, 285.
Where Murray, long enough his country’s pride, etc., v. 77.
Where one for sense and one for rhyme, iv. 278.
Where pure Niemi’s fairy banks arise, etc., v. 342.
Where pure Niemi’s fairy mountains rise, etc., v. 89.
Where slaves no more their native land behold, iii. 20.
Where the treasure is, etc., viii. 132; xi. 509.
Whereas, in the succession of thoughts, etc., xi. 287.
Whether it is the human figure, etc., vi. 136.
Which after in enjoyment quenching, iv. 145.
Which as me thought was right a pleasing sight, etc., v. 27.
Which Copland scarce had spoke, but quickly every hill, etc., xi.
284.
Which I was born to introduce, Refined it first, and shew’d its use,
v. 279.
Which when Honoria view’d, etc., xii. 323.
While by the power Of harmony, etc., vii. 290.
While groves of Eden vanish’d now so long, etc., ix. 349.
While I beheld things with astonishment, etc., i. 54.
While with an eye made quiet, xii. 238.
while yet the year is unconfirmed, v. 96; xii. 270.
whiles some one did chaunt this lovely lay, the, etc., v. 36.
whist players, that set of, vii. 131.
whiteness of her hand, the, viii. 97.
Who did essay to laugh, etc., viii. 27.
Who enters here forgets himself, etc., vi. 89.
Who enters there must leave all hope behind, etc., vii. 194.
Who far from steeples and their sacred sound, iii. 276.
Who had been beguiled, etc., ii. 347.
who have eyes, but they see not, etc., v. 79.
who have none to help them, iv. 2.
who is our neighbour? iv. 204; v. 184.
Who prized black eyes, and a lucky hit At bowls, above all the
trophies of wit, v. 189; vii. 207 n.
who rode upon a rouncie, etc., v. 24.
who still slept while he baus’d leaves, etc., v. 225.
who were by nature slaves, xi. 302.
who would not grieve if such a man there be, iv. 252.
whoever comes to shroud me, do not harm, etc., viii. 52.
whole history exactly followed, and many of the principal speeches,
etc., i. 218.
whole loosened soul, ix. 151.
whole need not a physician, The, i. 58; xii. 174.
wholly in his subject, v. 340 n.
whom the king had deigned to salute, viii. 443.
whom the world was not worthy, of, vii. 136.
whose boast it was to give out reformation to the world, ix. 246.
whose coming seems a light, etc., iv. 358.
whose genius had angelic wings, and fed on manna, xi. 514.
Whose is the superscription? vii. 29.
Whose jewels in his crisped hair, etc., viii. 71.
Whose noise whets valour sharp, like beer, etc., viii. 63.
whose parish was wide, etc., v. 24.
whose studie was but litel of the Bible, v. 24.
Whosoever shall stumble against this stone, etc., iii. 260.
Why, dance ye, mortals, etc., xii. 57.
Why did I write? What sin to me unknown, etc., v. 78.
Why dost thou shiver and shake? Gaffar Gray, etc., ii. 138.
Why do you let that fair girl? etc., x. 273.
Why, good father, why are you so late, etc., v. 292.
Why, Hodge, was there none at home thy dinner for to set? v. 287.
Why how now, saucy jade, viii. 255.
Why is’t not strange to see a rugged clerke, etc., v. 190.
Why make that little fellow a captain, i. 97.
Why proffer’st thou light me for to sell? etc., i. 227; vii. 255.
Why rack a grub—a butterfly upon a wheel? iv. 305 n.
Why rail they then if but one wreath of mine, etc., v. 77; xii. 31.
Why shulde I not as well eke tell you all the purtreiture, etc., v. 30.
Why troublest thou us before our time? x. 376.
wicked cease from troubling, In which the, iv. 104.
widow in his line of life, he has a, viii. 98.
widow’s curse that hangs upon it, Some, viii. 290.
wielded at will the fierce democracy, etc., vii. 264.
Wild strains, iv. 305.
wild wit, invention ever new, vi. 308; viii. 74.
wilderness, of one crying in the, etc., xii. 261.
wilful man must have his way, A, iv. 264.
will be of sure sale, etc., i. 142.
will, could not be disarmed, as if his, etc., vi. 40.
will never from my heart, ii. 297.
will of a virtuoso, The, etc., vi. 119 n.
wind and water, he hit the stage between, iv. 227; vii. 271; xi. 409.
wind into a subject like a serpent, as Burke does, Does he, vii. 275;
viii. 103.
windy fan of painted plumes, xi. 479.
wine of attic taste, with, xii. 146.
wine of life is drank up, xii. 152.
winged words, xii. 293.
winged wound, ii. 311.
winglet of the fairy humming-bird, Or, etc., iv. 353.
wink and shut their apprehensions up, iv. 251; vi. 76; xi. 480; xii.
315.
wisdom in a multitude of counsellors, iii. 2.
wisdom is justified of her children, vii. 163.
wisdom of parliament, the tried, iii. 164.
wise above what is written, x. 325; xii. 343.
wise passiveness, in a, i. 46 n.; xii. 47.
wiser in his generation, etc., iii. 42.
wisest amongst us is a fool in some things, the, etc., vii. 238 n.
wisest and most accomplished man is like the statues of the gods,
the, etc., ii. 408.
wisest, meanest of mankind, The, vii. 99; xi. 538.
wisest thing a man can do with an aching heart, the, viii. 82.
wish is father, The, etc., xii. 39.
Wishing to be like one more rich in hope, etc., xii. 199.
Wit at the helm, etc., xii. 178.
See Youth.
witch the world with noble horsemanship, x. 28.
witchery of the soft blue sky, the, vi. 92; vii. 373; viii. 411.
with all his heart, and soul, etc., vii. 305.
with cheerful and confident thought, iii. 126.
with conditions, x. 372, 373.
with him a wit is the first title to respect, viii. 77.
with limbs of giant mould, v. 8.
with silver streams, v. 323.
with what a waving air she goes along the corridor, etc., ii. 331; vi.
96.
With what measure they mete, it has been meted to them again, v.
53.
Within his bosom reigns another lord, etc., x. 396; xi. 327.
within these arms thou art safe, etc., viii. 265.
without benefit of clergy, viii. 53.
without form and void, i. 112; v. 341 n.; xi. 81, 128, 176.
without limitations or restrictions, x. 363.
without o’erflowing, full, i. 222; xi. 473.
without suffering loss and diminution, iv. 371.
wit’s a feather and a chief’s a rod, A, etc., xi. 342 n.
Wittenberg, Would I had never seen, etc., vii. 224.
Woe unto you when all men shall speak well of you, iv. 331.
wolds and sholds, xi. 375.
Woman, behold thy son, v. 184.
Woman is like the fair flower in its lustre, i. 65; v. 107; viii. 194.
woman that deliberates is lost, the, iii. 193.
woman who follows her husband to a prison, The, etc., viii. 280.
Women and wine are the sustainers, etc., iii. 226.
Wonder, And near him sat ecstatic, etc., xi. 409.
wonderful works of nature, Oh the, xi. 556.
wondering senates, Though, etc., vii. 168; xii. 388.
Wooden spoons shall I carve, Oh, what delicate, etc., viii. 109; x.
29.
wooden walls of old England, xii. 404.
woods as green, Here be, etc., v. 254; vi. 183.
woods, to the waves, to the winds, To the, etc., xi. 358.
word is a good word, being whereby a man, the, etc., i. 391.
word which the slave utters, It is the, etc., viii. 309.
words of Mercury are harsh, The, etc., vii. 16.
words of truth and soberness, the, etc., iv. 264.
Wordsworth! That dunce, vii. 104.
work, he challenged essoin, From every, etc., vi. 111.
works, ye shall know them, By their, etc., ix. 207.
workers in brass or in stone, etc., x. 124.
world and its dread laugh, the, xii. 304.
world, both pure and good, a, xii. 129.
world enough, Had we but, etc., xii. 48.
world forgetting, by the world forgot, The, vii. 114.
world is too much with us, early and late, The, i. 6.
world rings with the vain stir, the, xii. 312.
world’s encumbrance they did themselves assoil, From all this, i.
82.
world’s volume, i’ the, Our Britain seems as of it, ix. 84.
worldly goods them endow, with its, etc., viii. 393.
worn them as a rich jewel, etc., ix. 106.
worshipped a statue, hunted the wind, etc., vi. 97, 236; xii. 435.
worshippers of cats and onions, xi. 197.
worst inn’s worst room, In the, etc., iv. 350.
worst of every evil is the fear, The, xii. 128.
worst, the second fall of man, the, vi. 152 n.; xi. 382.
Worth makes the man, etc., xii. 251.
worthless as in shew, vi. 248.
worthless importunity in rags, iv. 8.
worthy of all acceptation, vii. 229; viii. 107.
Would he had blotted a thousand, v. 85.
Would to God that I had remained, etc., vi. 93.
wound up for the day, vii. 210.
wounded snake dragged their slow length, like a, etc., x. 298.
wretches hang that Ministers may dine, If, iv. 326.
wretched have no country, The, viii. 307.
wreck of matter and the crush of worlds, The, xi. 512.
write a fable of little fishes, If he were to, etc., viii. 102.
write by stealth, Or, etc., xii. 44.
writes himself armigero, xii. 221.
writer of third-rate books, a, i. 403.
wrought himself to stone, vii. 89.
Y.
Yarrow unvisited, v. 146; vi. 256.
Yea in this now, while malice frets her hour, etc., iii. 113.
yellow tufted banks and gliding sail, With, ix. 36.
yellow forest-leaves, When on the, etc., xii. 436.
Yes—’twas a cause as noble and as great, etc., iii. 318.
Yes, yes; but they got a supersedeas, etc., v. 228.
Yestreen, when to the trembling string, etc., v. 140.
Yet, for he was a scholar once admired, etc., v. 206.
Yet not more sweet, etc., i. 110; v. 40.
Yet on that wall hangs he too, etc., viii. 54.
Yet should the Graces all thy figures place, etc., vii. 93.
Yon cottager, who weaves at her own door, etc., v. 94.
You are an honest man, v. 279.
You left us no choice between the highest point of glory, etc., iii. 11.
You sing your song with so much art, vii. 64.
You will find nothing in the world so amiable as Nature and me, v.
119.
you would make them talk like great whales, i. 421.
You’ll forgive me, etc., v. 237.
young Nobleman with a glove, A, etc., vi. 15.
Your hand I’ll kiss, etc., v. 243.
Your name, Sir? Politick. My name is Politick, viii. 43.
your very nice people, iv. 44 n.
Youth at its prow, etc., iv. 221.
youth has some parts, some ideas, the, ii. 131.
Youth that opens like perpetual spring, v. 253.
youthful poets dream of when they love, ix. 237.
Z.
Zanetto, lascia le donne, et studia la matematica, vi. 326.
R.