Professional Documents
Culture Documents
Full Download Buitenleven 1St Edition Nina Polak Online Full Chapter PDF
Full Download Buitenleven 1St Edition Nina Polak Online Full Chapter PDF
Full Download Buitenleven 1St Edition Nina Polak Online Full Chapter PDF
https://ebookstep.com/product/um-quarto-1st-edition-nina-fall/
https://ebookstep.com/product/seda-para-soldados-1st-edition-
nina-valentine/
https://ebookstep.com/product/sana-giden-yol-1st-edition-nina-
lacour/
https://ebookstep.com/product/luzes-do-sul-1st-edition-nina-
george/
Dans le fossé 1st Edition Sladjana Nina Perkovic
https://ebookstep.com/product/dans-le-fosse-1st-edition-sladjana-
nina-perkovic/
https://ebookstep.com/product/uzanirken-
yapabileceginiz-100-sey-1st-edition-nina-frohlich/
https://ebookstep.com/product/asesinatos-en-familia-nina-simon/
https://ebookstep.com/product/une-pincee-de-magie-pour-noel-1st-
edition-nina-leroy/
https://ebookstep.com/product/semper-fidelis-yours-for-eternity-
forever-2-1st-edition-nina-loren/
Nina Polak
Buitenleven
Prometheus Amsterdam
© 2022 Nina Polak
Omslagontwerp Loes Faber
Foto auteur Nina Schollaardt
www.uitgeverijprometheus.nl
Na vijf weken had Rivka nog steeds niet onder de plataan gezeten.
Wel had ze zich langer dan wenselijk gebogen over de vraag hoe je
mollen moest aanpakken. Er bleken cursussen voor te bestaan. In
een buurthuis, een paar dorpen verderop, kreeg je koffie en een
broodje en leerde je over het ondergrondse leven van de mol.
Vervolgens ging je aan de slag met klemmen. Dat ging Rivka te ver,
ze kon die kleine fluwelen blinden toch niet genadeloos om zeep
helpen? Dus reed ze, op aanraden van een buurvrouw – die zich met
een stek salie was komen voorstellen – voor de zoveelste keer naar
het tuincentrum, voor keizerskroon. Hun tuin zou ruiken als een
bronstige vos, dat zou de klootzakjes afschrikken.
De gesprekken die ze hier tot nu toe hadden gevoerd met
vreemden, dacht Rivka, terwijl ze de auto vollaadde met het gele
bolgewas, waren voornamelijk over de tuin gegaan. De buurvrouw
bleek een expert op het gebied van kruiden en haar man, een
gepensioneerd ambtenaar, kon Esse precies vertellen hoe ze de
juiste grond mengde voor haar tomaten. Lieve mensen, hield Rivka
zich voor, nadat ze tijdens een wat afgemeten visite had
geconstateerd dat er in het volledig betegelde huis van de buren
geen boekenkast te bekennen was.
De buik van het beest ving Rivka’s blik onmiddellijk. Ze schrok alsof
ze een dooie vis aantrof op het tapijt. De foto leek te zoemen, te
knetteren als een kapotte oude tv. Dreigend hing hij daar, boven het
dressoir. De map was geopend en Esse had zomaar het meest
beladen beeld gekozen om midden in hun nieuwe woonkamer te
hangen. Het hing daar als zo’n Christusbeeld waar Rivka vroeger als
de dood voor was. En nu kwam Esse glimlachend de kamer in. ‘Wat
vind je?’
‘Dat is Achak,’ stelde Rivka vast, terwijl ze zo neutraal mogelijk
probeerde te kijken naar wat ze zag. De foto was mooi, er zat een
mate van abstractie in, herhaling.
‘Ik was eraan toe,’ zei Esse.
‘Ja?’
Wat wist ze van de dag dat Esse de bultrug Achak fotografeerde?
Niet alles. Esse en haar medecoaches waren uitgevaren met de
toeristenboot van het instituut, de zee was kalm. Aan boord heerste
de opwinding die hoorde bij een melding als deze. Toen schaduwen
onder het wateroppervlak de komst voorspelden van de vijftien
meter lange migrant, werd het stil in de grote rubberboot. Door de
lens van haar camera zag Esse even later hoe Achak zijn knobbelige
rug een stuk het water uit duwde en weer liet verdwijnen. Nog een
paar keer brak hij met een zuigend geluid door het vlies. Net toen ze
zagen hoe zijn schaduw zich verwijderde en dachten dat dit het was,
kwam de mysticetus tevoorschijn, met een bovenaardse kracht die
zijn Latijnse naam eer aandeed. Esse, overdonderd, was te traag en
kreeg alleen de staart erop. Maar er kwam een volgende kans. Ze
zag de schaduw naderen, stelde op goed geluk scherp, hoorde hoe
Achak zich met geweld losmaakte van het water en ving de
tuimelende reus, net voor hij met een enorme klap weer landde en
hun boot besproeide met koud zout schuim. Een paar opvarenden
lachten alsof ze met champagne overgoten werden. Esse viel stil. Ze
veegde het spatwater van de lens en keek Achak na. Onderweg
terug naar de kust wendde ze haar gezicht af van de anderen.
‘Het is een grandioze foto,’ zei Rivka.
‘Maar?’
Rivka ging dichter bij Achak staan, bekeek zijn enorme buik, zijn
knoestige, uitgestoken vin, zijn mondhoek. Het moest vlak na het
maken van deze foto geweest zijn dat Esse ruim twee weken niets
van zich liet horen, op een kort bericht na, dat zo onkarakteristiek
koel aandeed dat Rivka vreesde dat haar nieuwe liefde ontvoerd
was.
Meer dan drie maanden na het basketbaltoernooi, ze waren zwaar
en bedwelmend verliefd. Negentig dagen waren ze onafscheidelijk
geweest, totdat Esse zes weken naar Oregon moest voor een of
andere gerenommeerde cursus, waar ze lang voor had gespaard.
Rivka bracht haar naar het vliegveld en begon met een onbekend
vertrouwen aan het wachten. Ze liep kilometers door de stad, haar
mausoleum van verloren liefdes, en voelde hoe dit anders was,
heilig.
Dagelijks mailden ze elkaar plakkerige lappen tekst. Rivka
verbaasde zich over de stroom vunzigheden die ze over haar
toetsenbord uitstortte. Geen letter bleef gespaard, geen
lichaamsdeel onaangeroerd. Ze miste deadlines omdat ze lag te
masturberen, haar telefoon tegen haar gezicht gedrukt. De euforie
van dit overzeese verlangen werd haar af en toe te veel. Ze huilde
zonder aanwijsbare reden, verwonderde zich over de ontregelende
kracht van hormonen.
Dat Esse ondertussen langzaam maar grondig werd ontregeld
door een onzaliger verschijnsel zag ze pas achteraf. De melancholie
kroop haar mails in, stelde Rivka later vast.
Ze werd ziek, zou Esse zelf zeggen, een laaiende griep. Terwijl de
andere deelnemers clinics volgden en wedstrijden bijwoonden, lag
zij in bed op haar kamer. De lamlendigheid liet een al te bekende
stoffige laag achter op haar prille blijdschap. De verliefdheid werd
een stuk zeep dat ze te graag wilde vastpakken. Het ontglipte haar,
liep deuken op, maakte haar bang voor haar eigen hoofd. De
indrukken van Oregon, redeneerde ze toen ze wat opknapte, waren
te intens, te scherp en overweldigend om ruimte te laten voor iets
wat ver en virtueel was en waarvan ze de echtheid niet meer
controleren kon. Ze zou Rivka op pauze zetten, dat was eerlijker,
voordat dingen zouden breken.
Met rede smeedde Rivka haar angst voor die dreiging om tot
dankbaarheid. Het deed ze vast goed, dit realisme; de ergste illusies
waren vroeg gesneuveld en zo konden ze nuchter verder. Romantiek
was een troebel warm bad waaruit je op tijd moest opstaan.
Over Amerika spraken ze niet meer. Esse wilde haar er niet mee
lastigvallen, zei ze. Wat haar in Oregon was overkomen was
kennelijk zo alleen van haar, zo hoogstpersoonlijk en onbenoembaar,
dat een ander, hoe liefdevol ook, het zou verstoren met woorden die
er geen echte betrekking op hadden. Zo bleef er een onbegaanbaar
gebied tussen hen. Het lag in de schaduw en raakte overwoekerd.
Snibbe, die ze aan Esse cadeau deed voor hun eenjarig jubileum,
was een bezwering. Bij een rommelige boerderij vlak bij het
vliegveld haalde ze het dier op in een doos, een onstuimige
pikzwarte pup, het bewijs dat ze niet bang was voor het beest dat
Esse af en toe zou volgen.
Maar nu stond Rivka in hun nieuwe woonkamer, keek naar het
gigantische lichaam van de walvis Achak en dacht aan het
onbegaanbare gebied, dat verboden braakland.
Of ze het werk soms moest weghalen, vroeg Esse.
‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Rivka. ‘Het past hier uitstekend.’
Die avond dwong ze zichzelf om eindelijk eens tegen de kale bast
van de plataan te gaan zitten. De stam volgde nergens de lijn van
haar rug, ze zat niet comfortabel en Snibbe drentelde om haar heen,
niet gewend aan zo veel contemplatieve stilte.
##
Het dorp. Dat was een lied van Wim Sonneveld. Het was de
woonplaats van Dik Trom, een vooroorlogs Nederland, waar kinderen
op straat speelden met loophoepels en stelten. Het dorp, laten we
eerlijk zijn, dat was hoe mensen als Rivka de stad noemden als er te
veel geroddeld werd, als je het er benauwd kreeg. Hoe echte levens
eraan toegingen in een dorp, een dorp zoals Onderweer, met een
kerk, een feestcommissie en een winkel voor orthopedische
schoenen, dat wist Rivka niet. Esse wist er van huis uit alles van en
ze dacht te kunnen voorzien dat haar geliefde minder talent had
voor het dorpsleven. Hun huis hadden ze uitgezocht op de ligging,
buiten de dorpskern, vrij aan alle kanten, zodat ze zelf konden
kiezen hoe ze zich tot de gemeenschap wilden verhouden. De bakker
en de buurtsupermarkt, die nog steeds ‘kruidenier’ genoemd werd,
waren op fietsafstand: dichtbij genoeg.
Maar Rivka was niet bang. Dit moest een streek zijn van vrijbuiters,
kerkgangers had je hier nauwelijks – de meeste monumentale
kerkjes in de buurt waren gekocht door particulieren uit de
provinciestad of het westen. Er zaten fietsenmakers in, kunstenaars
of ontwerpers die het interieur van hun kerk/loft lieten fotograferen
voor magazines. In het middeleeuwse exemplaar op de wierde in
hun dorp schenen op zondag nog wel eens diensten te worden
gehouden, maar dat waren vrijzinnige bijeenkomsten met klassieke
muziek en vrouwelijke predikanten. Het beviel haar, er was iets
geruststellends aan dat plompe stenen bouwsel dat op zijn heuvel
rustte en al zevenhonderd jaar zijn functie vervulde.
‘Als je een kind zou vragen een kerk te tekenen,’ zei ze tegen
Esse, ‘zou die er zo uitzien.’
Ze stonden naast het kerkje, in de bedrijvigheid van de
tweemaandelijkse streekmarkt. Uit de wijde omtrek klonterden
biologische tuinders, hobbyimkers, viltkunstenaars, jammakers,
kaasboeren en bierbrouwers samen in een kleurige orgie van
gemoedelijkheid. Rond de kerk stonden kraampjes waarin kooplui in
verschillende gradaties van amateurisme hun waar uitstalden. Het
dorp geurde naar wierook en geitenkaas, er klonk gevaarloos
geworden gitaarmuziek uit revolutionaire tijden – oude hippies,
jonge hipsters en brave burgers vonden elkaar op de wierde, waar
het bestaan deze voormiddag volkomen vriendelijk leek.
Een tweedehandsboekenkraam bood naast het complete oeuvre
van Eckhart Tolle ook een selectie Nederlandse poëzie aan. Rivka
pakte een flyer op voor een literaire avond in een plaatselijke kroeg.
Een dichter met de naam Ede Bot zou er maar liefst twee uur
voordragen. Als je met zo’n naam nog niet beroemd was, dacht
Rivka, dan wist je het wel met die gedichten.
‘Dit is het ontkerkelijkte platteland,’ fluisterde ze tegen Esse, die
over haar schouder meekeek, ‘new age en poeziëlezingen.’
‘Jij snapt er niks van,’ zei Esse lachend.
Rivka rekende een bundel van Rutger Kopland af bij de kabouter
achter de kraam, die niet het flauwste idee leek te hebben wie ze
was. Ze zag zichzelf niet als iemand die dit soort dingen erg vond.
Op het terras van De Klop, het enige café in het dorp, waren
fietsers en wandelaars neergestreken. Ze aten appeltaart of een
kroket op een witte boterham en dronken chocomel, als grote
kinderen. Passief genietend hingen ze in hun stoelen, hun
nadrukkelijke gerecreëer afgebakend met vloekende vrijetijdskledij,
de tijd oneerbiedig vullend, alsof het een kleurplaat was.
Esse liet het tot leven gekomen dorp, hun dorp , op zich inwerken:
de pastorie met haar ornamenten, de lage bakstenen huizen waar
de rozenstruiken overheen kropen, de oude bomen langs de kerk,
hun felgroene toppen. Ze was in haar hoofd al begonnen met het
inrichten van haar eigen kraam op deze markt. Als het meezat kon
ze in het najaar zuurkool verkopen uit eigen tuin, chutneys en
compotes. Ze dacht aan augurken, bloemkoolpickles, ingemaakte
uien. De potten zag ze voor zich, handgetekende etiketten,
kartonnen prijskaartjes aan van dat mooie, ouderwetse slagerstouw.
Wat ze niet verkocht zou ze op een tafel voor hun huis zetten, zoals
veel mensen dat hier deden; langs de weg kon je overal uien
oppikken, eieren en aardappels – kansen tot verzet tegen de
commercie. De lege jampotjes die naast de zanderige waren stonden
voor het kleingeld ontroerden haar. Er was geen houden aan hoe
heerlijk ze deze tuttigheid vond. Glimlachend liet ze zich lokken naar
een jongen, een man, met een fles cider in zijn hand. Vanaf
schouderhoogte liet hij een straal bubbelende appeldrank in een
wijnglas klateren. Esse nam het tot de rand gevulde glas, nipte, en
hoorde het rustieke oorsprongsverhaal aan dat haar verteld werd.
Bij een bord met toeristeninformatie volgde Rivka met haar vinger
op de kaart het Pieterpad. Als een paarse worm slingerde het langs
het dorp. Het moest ruim boven hun huis afbuigen, zag ze, maar
iemand had met een marker een verse stippellijn getekend die,
inderdaad, door het veld achter hun tuin liep. Met een iets te
bruuske beweging probeerde ze de lijn uit te vegen. Ze probeerde
het nog eens met haar nagel. Het duurde geen tien seconden
voordat er iemand naast haar stond, een wandelaar, die ongevraagd
begon te vertellen wat er daar onder haar vinger gebeurd was met
zijn favoriete wandelroute. ‘Ze hebben verderop een paar
windmolens neergeplempt, die het uitzicht goed verpesten. Je kunt
beter de alternatieve route nemen.’
Rivka knikte. Zonder de man verder aan te kijken speurde ze de
markt af naar haar geliefde, om zo snel mogelijk te kunnen vertellen
dat ze een huis hadden gekocht aan het motherfucking Pieterpad. Er
zou een schutting moeten komen. Een hoge. Hoe moest het met
hun uitzicht? Tussen het gescharrel kon ze Esse niet ontdekken. Ze
liet haar blik van kraam tot kraam gaan, de drukte, de morsige
halfhippies, hun knutselwerk, de dagjesmensen, hoe provinciaal,
hoe… Nee. Even dacht ze daar iemand te herkennen en shit, hij
herkende haar ook.
‘Rivka?’ Een jongen met een fles cider. Hij kwam haar kant op,
glimlachend, ondeugend, hoe heette hij, waar kende ze hem van?
‘Rivka Schaap! Wat een grap.’
Het waren zijn ogen, zag Rivka nu, blauw en brutaal, die ze
herkende.
‘Maar wat doe jij hier?’ vroeg hij, zijn lange armen spreidend, de
fles nog in een hand.
‘Kaj!’ De naam kwam van ver en schoot haar te binnen vlak voor
ze in zijn naar boerderij en wasmiddel ruikende omhelzing
verdween. Zijn donkerblonde haar zat in een staartje. Van dichtbij
keek ze hem aan. Het was niet meer te missen, in deze bonkige
buitenman straalde nog het kindergezicht van Kaj Antonisse, de zoon
van haar pianolerares, mevrouw Antonisse. Ze hadden gevoetbald,
belletje getrokken, hutten gebouwd in het park, Jezus, ze hadden…
‘Wat is het, Rivka, twintig jaar geleden?’ Kaj hield haar schouder
vast, keek haar aan met die helblauwe jongensblik.
‘We worden oud,’ zei Rivka. Ze lepelde het verhaal op van hun
stap naar buiten, nu al tot mythe gestold. De oververhitte stad, de
huizenprijzen, hun oase net buiten het dorp. Haar getransformeerde
vriendin, niet te vergeten.
‘Je vriendin,’ zei Kaj, ‘joh, is ze hier ook?’
‘Ze moet hier ergens zijn. En jij?’
Kaj wees naar zijn ciderkraam. Op een kruk ernaast, hoe had
Rivka dat nog niet gezien, zat een aanstootgevend mooie vrouw in
een wapperjurk met kaplaarzen. Tussen haar half ontblote dijen
spartelde een kleuter in een tuinbroek, een engelachtig mannetje
dat kirde van plezier terwijl hij met zijn moeders lange haren
speelde. Er ging een bekend ongemak door Rivka heen waardoor ze
haar lijf voelde, de tijd die eraan trok.
‘Mijn gezin,’ verklaarde Kaj, alsof hij de idylle zelf ook niet
helemaal geloofde. ‘Toen de jongen op komst was, hebben we
bewust gekozen voor een ander soort leven.’ Hij haalde zijn
schouders op, gegeneerd, koket, Rivka kon het niet duiden.
‘Dat kun je wel zeggen. Cider dus.’
Ze woonden eenvoudig, vertelde Kaj, twee dorpen verderop.
Geen eigen land of zo, ze mochten gebruikmaken van de boomgaard
van een boer. ‘Maar Rivka, what the fuck!’
‘Ja, what the fuck, Kaj. Hoe gaat het met je moeder?’
‘Ze heeft kanker.’
‘Nee, wat akelig.’
‘Ja, weet je, de stad, de stress…’
‘Wil je haar alsjeblieft mijn liefs geven?’
‘Dat wil ik zeker. Ik wil ook dat je snel bij ons langskomt. Ik geef
je een kaartje.’
‘Rif!’ Dat was de stem van Esse, die een eind verderop bij een
kraam stond te zwaaien.
‘Mijn geliefde,’ wees Rivka.
‘Ah, zij heeft net een fles bij me gekocht,’ zei Kaj. ‘Ze staat bij
Eva. Die gaan jullie leuk vinden.’ Hij knipoogde, gaf Rivka zijn
appelvormige visitekaartje en voor ze iets kon zeggen zat ze weer in
zijn berenomhelzing.
‘Bel me,’ zei hij, en hij jogde terug naar zijn tot leven gekomen
Instagram-post.
Esse kwam haar tegemoetlopen en pakte haar bij de arm. ‘Ik ga
je aan iemand voorstellen,’ zei ze. Haar adem rook naar appels.
‘Weet je wie die ciderman is?’ vroeg Rivka.
‘Wie?’
‘Een jongen uit Den Haag.’
‘Woont-ie helemaal in Den Haag?’
‘Ik heb vroeger met hem gespeeld. Toen ik negen was, tien. Hij
was dertien, misschien.’
‘Niet! Dat is een teken.’
‘Een teken van wat?’
‘Eva,’ zei Esse toen ze aankwamen bij de honingkraam waar ze
zojuist had gestaan. ‘Dit is nou Rivka.’
Een niet onknappe blonde vrouw van middelbare leeftijd kwam
achter de kraam vandaan. Zonder haar naam te noemen gaf ze
Rivka een stevige hand, keek haar priemend aan, ze zou haast
zeggen intimiderend.
‘Welkom,’ zei Eva, ‘je vrouw vertelde dat jullie gloednieuw zijn.’
Een stem als een oud instrument, warm, raspend. Ze was lesbisch,
stelde Rivka vast; dat ‘je vrouw’, die handdruk. Deze vrouw was naar
bepaalde maatstaven ronduit aantrekkelijk: hoge jukbeenderen,
grijze ogen, misschien iets Indisch in de verte, een onbekommerd
brede glimlach. Het kon de naschok zijn van de ontmoeting met Kaj,
maar Rivka had sterk het gevoel dat ze ook dit gezicht herkende.
‘We zijn zo groen als gras,’ antwoordde ze. Het klonk onbedoeld
meisjesachtig.
‘Eva maakt haar eigen honing,’ jubelde Esse, waarop Rivka een
potje in de hand gedrukt kreeg door Eva. Gewelfde bruine armen en
handen, de vingers lang, elegant.
‘Dat doen de bijen,’ zei de vrouw, ‘en de rest doe ik ook zeker niet
alleen.’ Ze wees over haar schouder naar de androgyne figuur die in
de kraam honing stond te verkopen aan een stel wandelaars. ‘Sef is
de echte imker. Ze is een paar jaar geleden bij me gekomen en niet
meer weggegaan. Fantastisch met de dieren.’
Sef keek niet op toen haar naam viel. De wandelaars keek ze ook
niet aan, zag Rivka. Was dat spichtige geval Eva’s partner?
‘De dieren,’ vroeg Esse, ‘heb je dieren?’
‘Paarden, geiten, kippen, de hele menagerie,’ zei Eva. ‘Kom maar
eens kijken.’
‘Héél graag,’ zei Esse. ‘Heel graag toch, Rif?’
‘Als je menagerie zegt, dan heb je haar,’ zei Rivka.
‘Jou ook?’ vroeg Eva. Die blik, de vrijpostigheid.
‘Wie houdt er niet van dieren?’
Eva wendde zich tot Esse. ‘Waar kan een potentiële klant je foto’s
bekijken?’
Waarover hadden deze twee het gehad? Rivka keek toe hoe Esse
haar website op een papiertje krabbelde en het aan Eva
overhandigde. Ze was onder de indruk, Esse, want ze hield haar
hoofd schuin, beet op haar onderlip en lachte net te hard.
Thuis trof ze Rivka aan op het terras, met een stapel nieuwe boeken
en de geopende fles cider van de markt. Snibbe kroop hijgend onder
een struik vandaan en duwde zijn zanderige neus tegen Esses been.
‘Heb je de Amazon-bus weer mijlen laten maken?’
‘Die cider van Kaj is best te doen,’ zei Rivka. Ongevraagd schonk
ze Esse een glas in. ‘Hoe waren de meisjes vandaag?’
Esse trok haar shirt uit en ging naast Rivka in de zon zitten. ‘Zou
het ongepast zijn,’ vroeg ze, ‘als wij voor een van de meisjes het
toernooigeld zouden betalen?’
‘Hoezo?’
Ze vertelde het verhaal. ‘Het doet me denken aan Bob,’ zei ze.
‘Die had ook nooit geld voor schoolreisjes.’ Big Bob, haar allerbeste
jeugdvriend, die nu succesvol was in de mode, maar ooit drie jaar in
dezelfde te kleine winterjas rondliep. ‘Ze scholden het hem gewoon
kwijt, geloof ik, de school.’
‘Kan de club dat ook niet doen?’ vroeg Rivka.
‘Het gaat om hotelkamers, eten, dat soort dingen.’
‘Ik weet niet of wij dat moeten doen.’
‘Nee?’
‘Niet om het geld. Maar je moet met jouw werk een beetje de
grenzen bewaken. In deze tijd.’
Esse zweeg, klopte voorzichtig het zand van Snibbes snuit.
‘De grenzen van je hoofd ook,’ zei Rivka.
‘Ja.’
‘Niet alles naar binnen halen, Es.’
‘Nee. Misschien niet.’ Ze dronk de cider, liet de zon haar huid
verwarmen en verlegde haar aandacht naar de kas, recht voor zich,
waar de tomatenplanten extra water nodig zouden hebben op een
dag als vandaag.
##
X-axis: Fortnight beginning 1920. July. Aug. Sept. Oct. Nov. Dec. Jan 1921. Feby.
Mch. April. May. June.
Y-axis (bottom left): Percentage of moisture
Y-axis (top left): Logarithms of numbers of active protozoa per gramme of soil
Y-axis (bottom right): Temperature F
Y-axis (top right): Bacteria in millions per gramme
Legend: Oicomonas
Species γ
Species α
Bacteria
Temperature
Moisture
X-axis: Fortnight beginning July 1920. Aug. Sept. Oct. Nov. Dec. Jan. 1921. Feb.
Mar. April May June
Y-axis (bottom left): Percentage of moisture.
Y-axis (top left): Logarithms of numbers of active protozoa per gramme of soil.
Y-axis (bottom right): Temperature F
Y-axis (top right): Bacteria in millions per gramme
Legend: Heteromita
Cercomonas
Dimastigamoeba
Bacteria
Temperature
Moisture
X-axis: March
Y-axis: Active numbers per gramme of soil
X-axis: Days
Y-axis: Thousands
Soil Reaction.
SELECTED BIBLIOGRAPHY.
* Papers giving extensive bibliographies.
[1] Cunningham, A., Journ. Agric. Sci., 1915, vol. xvii., p. 49.
[2] Cunningham, A., and Löhnis, F., Centrlb. f. Bakt. Abt. II., 1914, vol.
xxxix., p. 596.
[3] Cutler, D. W., Journ. Agric. Sci., 1919, vol. ix., p. 430.
[4] Cutler, D. W., Journ. Agric. Sci., 1920, vol. x., p. 136.
[5] Cutler, D. W., Ann. App. Biol., 1923, vol. x., p. 137.
[6] Cutler, D. W., and Crump, Ann. App. Biol., 1920, vol. vii., p. 11.
[7] * Cutler, D. W., Crump and Sandon, Phil. Trans. Roy. Soc. B., 1922,
vol. ccxi., p. 317.
[8] Delf, E. M., New Phytologist, 1915, vol. xiv., p. 63.
[9] Dobell, C. C., Arch. f. Protisenk., 1911, vol. xxiii., p. 269.
[10] * Goodey, T., Roy. Soc. Proc. B., 1916, vol. lxxxix., p. 279.
[11] Goodey, T., Roy. Soc. Proc. B., 1913, vol. lxxxvi, p. 427.
[12] Hartmann, M., and Nägler, K., Sitz-Ber. Gesellsch. Naturf. Freunde,
1908, Berlin, No. 4.
[13] Koch, G. P., Journ. Agric. Res., 1916, vol. li., p. 477.
[14] Kofoid, C. A., Bull. Illinois State Lab. Nat. Hist., 1903 and 1908.
[15] * Kopeloff, N., Lint, H. C., and Coleman, D. A., Centrlb. f. Bakt. Abt.
II., 1916, vol. xlvi., p. 28.
[16] Kopeloff, N., Lint, H. C., and Coleman, D. A., Centrlb. f. Bakt. Abt. II.,
1916, vol. xlv., p. 230.
[17] Lipman, J. G., Blair, A. W., Owen, L. L., and McLean, H. C., N.J.
Agric. Exp. Sta. 1912, Bull., No. 248.
[18] Martin, C. H. and Lewin, K. R., Journ. Agric. Soc., 1915, vol. vii., p.
106.
[19] Martin, C. H., Roy. Soc. Proc. B., 1912, vol. lxxxv., p. 393.
[20] * Nasir, S. M., Ann. App. Biol., 1923, vol. x., p. 122.
[21] Russell, E. J., Roy. Soc. Proc. B., 1915, vol. lxxxix., p. 76.
[22] * Russell, E. J., “Soil Conditions and Plant Growth,” 1921, 4th ed.
[23] * Sherman, J. M., Journ. Bact., 1916, vol. i., p. 35, and vol. ii., p. 165.
[24] Truffaut, G., and Bezssonoff, H., Compt. Rend. Acad. Sci., 1920, vol.
clxx., p. 1278.
[25] West, W., and West, G. S., Journ. Linn. Soc. Bot., 1912, vol. xl., p.
395.
CHAPTER VI.
ALGÆ.