Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 2

NT2 – 1.

Oefenblad positiewerkwoorden

Vul het juiste positiewerkwoord in. Kies uit: staan, zitten (in), liggen, of hangen. Controleer
daarna je antwoorden met je buur (B-fiche).

A-FICHE

1. De fles van Anne ……………………………… op haar tafel.


2. Ik ………………………………. in mijn bed. Ik ben moe.
3. De zetel van Fred …………………………… in zijn woonkamer.
4. De mooiste stad van de wereld ………………………….. in België.
5. De jas van Ella ……………………………. aan de kapstok.
6. De kinderen ……………………………….. in de zetel.
7. De foto’s van mijn familie ………………………………. aan de muur.
8. De identiteitskaart van Mieke ………………………….in haar portefeuille.
9. De koe ……………………………….. in de wei.
10. De pen van Robbe …………………………… in zijn pennenzak.
11. De kast ……………………………… in de kamer.
12. De bal …………………………………. in de tuin.
13. Het artikel van Roos ………………………………. in de krant.
14. De gsm van Lola ………………………….. in haar jas.
15. De auto ……………………………… voor zijn deur.

1. Het paard staat in de wei.


2. De stoel van Lauranne staat in de klas.
3. De schilderijen hangen aan de muur.
4. De verjaardagskaart zit in de enveloppe.
5. Het meisje staat op het perron. Ze wacht op haar trein.
6. De vazen staan op de kast.
7. Ik ben ziek. Ik lig in het ziekenhuis.
8. Hanne zit op het bed.
9. De bureaulamp staat op mijn bureau.
10. Het mooiste land van de wereld ligt in Europa.
11. De snoepjes zitten in de plastic zak.
12. De motor van Lieven staat op de stoep.
13. De kerstverlichting hangt in de kerstboom.
14. De kerstbal is gevallen. Hij ligt nu op de grond.
15. De tweezit staat naast de eenzit.
NT2 – 1.2

Oefenblad positiewerkwoorden

Vul het juiste positiewerkwoord in. Kies uit: staan, zitten (in), liggen, of hangen. Controleer
daarna je antwoorden met je buur (A-fiche).

B-FICHE

1. De fles van Anne staat op haar tafel.


2. Ik lig in mijn bed. Ik ben moe.
3. De zetel van Fred staat in zijn woonkamer.
4. De mooiste stad van de wereld ligt in België.
5. De jas van Ella hangt aan de kapstok.
6. De kinderen zitten in de zetel.
7. De foto’s van mijn familie hangen aan de muur.
8. De identiteitskaart van Mieke zit in haar portefeuille.
9. De koe staat in de wei.
10. De pen van Robbe zit in in zijn pennenzak.
11. De kast staat in de kamer.
12. De bal ligt in de tuin.
13. Het artikel van Roos staat in de krant.
14. De gsm van Lola zit in haar jas.
15. De auto staat voor zijn deur.

1. Het paard …………………………………. in de wei.


2. De stoel van Lauranne ……………………………….. in de klas.
3. De schilderijen……………………………………. aan de muur.
4. De verjaardagskaart ……………………………….in de enveloppe.
5. Het meisje ……………………………….op het perron. Ze wacht op haar trein.
6. De vazen ………………………………op de kast.
7. Ik ben ziek. Ik ……………………………. in het ziekenhuis.
8. Hanne ………………………….. op het bed.
9. De bureaulamp …………………………… op mijn bureau.
10. Het mooiste land van de wereld …………………………. in Europa.
11. De snoepjes ……………………………in de plastic zak.
12. De motor van Lieven ……………………………… op de stoep.
13. De kerstverlichting ……………………………….. in de kerstboom.
De kerstbal is gevallen. Hij ………………………… nu op de grond.
14. De tweezit ……………………………. naast de eenzit.

You might also like