PDF of de Dwergen 07 de Terugkeer Van de Dwergen 02 1St Edition Markus Heitz Full Chapter Ebook

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 64

De dwergen 07 De Terugkeer van de

Dwergen 02 1st Edition Markus Heitz


Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/de-dwergen-07-de-terugkeer-van-de-dwergen-02-1st-e
dition-markus-heitz/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

De Dwergen 07 De terugkeer van de Dwergen 02 1st


Edition Markus Heitz

https://ebookstep.com/product/de-dwergen-07-de-terugkeer-van-de-
dwergen-02-1st-edition-markus-heitz-2/

De dwergen 06 De terugkeer van de dwergen 01 1st


Edition Markus Heitz

https://ebookstep.com/product/de-dwergen-06-de-terugkeer-van-de-
dwergen-01-1st-edition-markus-heitz/

De terugkeer van de dwergen I 1st Edition Markus Heitz

https://ebookstep.com/product/de-terugkeer-van-de-dwergen-i-1st-
edition-markus-heitz/

Lacy Stoltz 02 De lijst van de rechter 2nd Edition John


Grisham

https://ebookstep.com/product/lacy-stoltz-02-de-lijst-van-de-
rechter-2nd-edition-john-grisham/
Regency Bruiden 02 De Verovering Van Lady Charlotte 1st
Edition Carolyn Miller

https://ebookstep.com/product/regency-bruiden-02-de-verovering-
van-lady-charlotte-1st-edition-carolyn-miller/

Nevermore 02 Wondersmid De roeping van Morrigan Crow


1st Edition Jessica Townsend

https://ebookstep.com/product/nevermore-02-wondersmid-de-roeping-
van-morrigan-crow-1st-edition-jessica-townsend/

De zeven zussen 07 De zevende zus 1st Edition Lucinda


Riley

https://ebookstep.com/product/de-zeven-zussen-07-de-zevende-
zus-1st-edition-lucinda-riley/

De zeven zussen 07 De zevende zus 1st Edition Lucinda


Riley

https://ebookstep.com/product/de-zeven-zussen-07-de-zevende-
zus-1st-edition-lucinda-riley-2/

De School van Goed en Kwaad 02 Een wereld zonder


prinsen 1st Edition Soman Chainani

https://ebookstep.com/product/de-school-van-goed-en-kwaad-02-een-
wereld-zonder-prinsen-1st-edition-soman-chainani/
Van Markus Heitz zijn verschenen:

De Dwergen
1 De Dwergen
2 De Strijd van de Dwergen
3 De Wraak van de Dwergen
4 Het Lot van de Dwergen
5 De Triomf van de Dwergen
6 De Terugkeer van de Dwergen 1

Legenden van de Alfen


1 Gerechtvaardigde Toorn
2 Dagen van Vergelding
3 Duistere Paden
4 Razende Storm

De Vergeten Geschriften

De Donkere Tijd
1 Schaduwen boven Ulldart
2 De Orde van het Zwaard
3 Het Teken van de Duistere God
4 Het Oog van Tzulan
5 De Magie van de Macht
6 De Bronnen van het Kwaad

De Nieuwe Tijd
1 Bedrieglijke Vrede
2 Wereld in Vlammen
3 Fatale Erfenis

Ritus
Sanctum
Kinderen van Judas
Bloedportaal
Judaszoon
Judasdochter

Drakenvuur
Drakenkeizer

Collector
Collector 2 – Operatie Vade Retro

Oneiros – Dodelijke Vloek


Markus Heitz

De Terugkeer van de Dwergen 2

Vertaald door Roelof Posthuma

UITGEVERIJ LUITINGH-SIJTHOFF
Eerste druk (special limited edition), september 2022
Tweede druk (paperback), september 2022

© 2021 Markus Heitz


© 2021 Verlagsgruppe Droemer Knaur GmbH & Co. KG, München, Duitsland
Dit boek is tot stand gekomen door AVA International GmbH, Germany, www.ava-
international.de.
All rights reserved
© 2022 Nederlandse vertaling
Uitgeverij Luitingh-Sijthoff bv, Amsterdam
Alle rechten voorbehouden
Oorspronkelijke titel Die Rückkehr der Zwerge II
Vertaling Roelof Posthuma
Omslagontwerp Guter Punkt, München/Anke Koopmann
gebruikmakend van een motief van Elm Haßfurth
Omslagillustratie © Elm Haßfurth | elmstreet.org
Opmaak omslag DPS Design & Prepress Studio

ISBN 978 90 210 3050 0 (paperback)


ISBN 978 90 210 3042 5 (special limited edition)
ISBN 978 90 210 3043 2 (e-book)
NUR 334

www.lsamsterdam.nl/fantasy
www.boekenwereld.com
www.mahet.de

Uitgeverij Luitingh-Sijthoff vindt het belangrijk om op milieu­vriendelijke en


verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van dit
boek is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat dit niet tot
bosvernietiging heeft geleid.
Lijst van personen
De dwergenstammen
DE EERSTEN
Xanomir Golfhart uit de clan van de Staalmakers, ingenius &
constructor
Buvendil Mosselgreep uit de clan van de Heetsmeden, ingenius &
constructor
DE DERDEN
Regnorgata Sterfslag uit de clan van de Orcslachters, koningin
van de Derden
Hargorina Doodbrenger uit de clan van de Steenmalers,
vrouwelijke krijger
Belîngor Klingenvreter uit de clan van de Staalvuisten, krijger
Brûgar Vonkenzucht uit de clan van de Vuurslingeraars, krijger
DE VIERDEN
Goïmron Snijdijzer uit de clan van de Zilverbaarden, gemmarius
Bandoïn Fijnzilver uit de clan van de Pijlzoekers, bevelhebber van
de troepen van de Vierden
DE VIJFDEN
Barbandor Staalgoud uit de clan van de Koningswaterdrinkers,
nederzettingsoudste in Platinaglans
Gyndala Fluweelvuist uit de clan van de Goudvinders, smid &
metselaar
DE MENSEN
Doria Rodana van Psalí, poppenspeelster
Chòldunja, aprendisa van Doria Rodana
Orweyn Berengart, omuthan van Brigantia
Kawutan Berengart, Orweyns jongere broer
Ilenis Berengart, vrouw van Kawutan
Klaey Berengart, jongste broer van Orweyn, zabitay
Kiil, Irmon, Jowna, Brigantiërs
Hantu, rhamak
Vanéra, maga
Adelia, Vanéra’s famula
Mostro, Vanéra’s famulus
Stémna, boodschapster van Ûra
Gubnara, docent van de doulia
Enes, doulia
Tithmar van Wedestein, landheer in Gautaya
Helka van Wedestein, landvrouwe in Gautaya
Alreth, handwerker en kapitein van de Zeekling
Olstrum, scheepskok op de Zeekling
Fridgatt, matroos op de Zeekling
Joros Gunmarr, admiraal van de Sintelrijkse zeemacht
Emaro van Stiyn, kolonel in Weerstad
DE ELFEN
Telìnâs, elfenkrijger
Randûlas, leider van de delegatie van Tî Silândur
DE ALFEN
Ascatoîa, zhussa
Mòndarcai, krijger
Ophîras, krijger
Cintalôr, boodschapper
Èthoras, aanslagpleger
DE ORCS
Borkon Gràc Hâl
Torsuk, heelmeester
Shashka, priesteres in Kràg Tahuum
Akrosha de Koppensnelster, aanvoerster van de zoutzeeorcs
Mortog de Sluipmoordenaar, broer van Akrosha
OVERIGEN
Nebtad Sònuk, srgāláh
Slibina en Szmajro, broer en zus vliegdraken
Grastand, kleinste draak van het Veilige Land
Begrippen
PLAATSEN
Arima: hoofdeiland van Undarimar
Dsôn Khamateion: rijk van de alfen in het Bruine Gebergte
Enaiko: Stad van de Kennis in het zuiden van het Veilige Land
Gautaya: keizerrijk in Gauragon
Kleinwaterstroom: mensendorp in de buurt van Platinaglans
Kràg Tahuum: orcvesting in het midden van het Veilige Land
Landsgrendel: elfduizend schreden hoge berg
Platinaglans: versterkte dwergennederzetting aan de voet van het
Grijze Gebergte
Tî Silândur: elfenrijk
Towan: rivier in het noorden van het Veilige Land
Undarimar: zeekoninkrijk in het westen van het Veilige Land
VOLKEN, SOORTEN EN HUN ATTRIBUTEN
Acront: reusachtig krijgswezen dat op monsters jaagt
Bastaardpaard: orcs rijdier
Cadengi (meervoud): een nieuwe godenschare; het geloof in hen
is wijdverspreid in Brigantia
Cadengis: de gevaarlijkste god van de cadengi
Cadengis’ moeder: a. de gevaarlijkste godin van de cadengi, b.
geliefde vloek
Doulia: immigranten uit het Land aan Gene Zijde, die zich vrijwillig
als slaven melden
Drinxen: fabuleuze wezens
MeIdrith: personen met een deels alfische en deels elfische
afkomst
Narshân-monster: wolfachtig roofdier
Pantservis: grote vis in de binnenzee
Phlavaros: Alfische naam van de eerste vliegende nachtmerrie
Ragana: moerasheksen
Rhamak: zielenroeper
Srga¯láh: mensachtig wezen met hondenkop
Visokpaard: groot paardenras
Vlammenvliegers: slangachtige vliegende wezens, verwant aan
draken
Vuurvreters: aanduiding voor de beesten op de lavavelden in het
noorden van Gauragon
Ygota: magiegevoelige vliegende insecten
Zoutzeeorcs: aanduiding van de beesten in de zoutwoestijnen van
het keizerrijk Gautaya
TITELS EN AANDUIDINGEN
Aprendisa: leerling
Famula/-us: magisch begaafd mens in opleiding
Fîndaii: lijfwacht en elite-eenheid van de kisâri
Ganyeios: titel van de heerser over Dsôn Khamateion
Kisâri: titel van de keizerin van de elfen
Magus/a: tovenaar/tovenares
Omuthan: titel van de vorst van Brigantia
Vaandelofficiant: bevoorradingssoldaat van lage rang
Zabitay/-a: rang, generaal (m/v) in Brigantia
Zhussa: toverkundige van de alfen
OVERIGE BEGRIPPEN
Consortio: vergadering in Weerstad
Elriahelm: duikklok
Suihhi: aanduiding voor een dodelijke epidemie in Gauragon
Waarwolf: buitensporig grote katapult
Hoofdstuk 1
Het Veilige Land, in het noorden van het Verenigd
Grootkoninkrijk Gauragon, bij de uitlopers van het Grijze
Gebergte, Platinaglans, 1023 N.B. (7514e zonnecyclus naar de
oude tijdrekening), herfst
Trots keek Barbandor Staalgoud uit de clan van de
Koningswaterdrinkers naar de bouwwerkzaamheden die in volle
gang waren. Hij stond op het dak van de wachtpost vanwaar hij
eerder over de gehavende stad had gewaakt – net zolang totdat de
dwergen naar het verwoeste Platinaglans waren gekomen om de
stad weer op te bouwen.
Overal om hem heen klonk gehamer en gerammel van
gereedschap. Bouwkranen draaiden op spierkracht rond en hieven
balken, grote ladingen dakspanen en stenen aan kettingen omhoog.
In de gaten in de dubbele ringmuren werden zware steenblokken
ingevoegd en vastgezet zodat de grotendeels platgebrande
nederzetting niet langer weerloos was. Voorwerkers en machinisten
schreeuwden luidkeels hun aanwijzingen en er klonk muziek van
doedelzakken en schalmeien voor de bouwers om de tijd te
verdrijven en het zwoegen en zweten in de laatste warme
zonnestralen te veraangenamen.
Voor de winter is het zwaarste werk achter de rug. Barbandor was
vanwege zijn verdiensten tot nederzettingsoudste verkozen en hij
had het ambt blij en trots aanvaard. Over zijn kleding en
maliënkolder droeg hij de geborduurde witte sjerp die zijn functie
zichtbaar maakte, zodat iedereen die vragen of zorgen had hem kon
aanspreken.
Al met al woonden er weer bijna duizend zielenvonken achter de
dubbele muren. Het leven keerde terug en dat vervulde de
donkerharige dwerg van de stam van de Vijfden met grote vreugde.
Na de vergeldingsactie van Ûra, die Platinaglans met haar vuur had
getroffen omdat de stad had geweigerd tribuut aan de witte
drakenvrouw te betalen, moest er veel gerepareerd en weer
opgebouwd worden. Maar het verlies van de oorspronkelijke
bewoners woog nog veel zwaarder.
Barbandor richtte zijn bruine ogen op het Grijze Gebergte, dat niet
meer te herkennen was na de laatste ingrepen in het gesteente,
volgens een geheim plan van Tungdil Goudhand. Cartografen zouden
er een levenswerk aan hebben om de oude tekeningen aan te
passen. Hij wreef over zijn gevlochten donkere baard terwijl hij naar
het gebergte keek en speelde met de witgouden sierspeld. De
contouren van de toppen klopten niet meer en de bestaande
overzichten van de gangen, tunnels, schachten en mijnen waren
volkomen waardeloos geworden.
Maar het Veilige Land was nu wel afgesloten en inderdaad veilig.
Alle vijf oude ingangen van de bergketen waren door gerichte
instortingen en aardverschuivingen voor altijd versperd. Waar de
nieuwe zich bevonden, wist alleen Goudhand.
Dat zal hij bekendmaken zodra het Bruine Gebergte bevrijd is,
neem ik aan. Barbandor sloot zijn ogen en liet de zon op zijn door de
buitenlucht verweerde gezicht vol diepe rimpels en naden schijnen.
Er waren de afgelopen omlopen niet weinig rimpels bijgekomen,
resultaat van avonturen en zorgen. Hopelijk is de overwinning op
Brigantia snel een feit.
‘Hé! Hallo, meester Staalgoud!’ klonk het luid en duidelijk door al
het lawaai van de zwoegende bouwvakkers heen. ‘Kom van je hoge
dak af! Anders denken ze straks nog dat je je eigen standbeeld bent,
nederzettingsoudste.’
Barbandor deed zijn ogen weer open en speurde de stegen en
straten rondom af naar de roepende. Ongeveer vijftien schreden
schuin onder hem stond een jonge blonde dwergenvrouw in een
eenvoudige witte wollen jurk, met een leren jas erover tegen de
koelte van de herfst. Ze hield een bundel in haar beide handen. De
stof stond gespannen en de inhoud was niet heel licht.
‘Wat is er?’ riep hij naar beneden.
‘Ik heb iets gevonden wat ik je moet laten zien.’ Ze wees naar het
wachthuis en liep snel door. ‘Kom naar je kantoor.’
Wat heeft dat nu weer te betekenen? Barbandor kende haar. Ze
heette Gyndala Fluweelvuist uit de clan van de Goudvingers. Ze
kwam oorspronkelijk uit Smidsburg, een van de oostelijke
nederzettingen dicht bij de lavavelden, die de orcenbende van de
vuurvreters in de gaten hielden. Het zal wel geen lekker hapje zijn.
Barbandor stapte door het luik het gebouw in, verliet de
droogzolder en daalde via de steile trappen af naar zijn sober
ingerichte ambtsvertrek. Hij had nog geen tijd gehad om de kamer
verder te versieren: de banier met het stadswapen aan de muur
moest voldoende zijn.
Gyndala had de dichtgebonden bundel op de tafel gelegd en stond
verwachtingsvol te kijken. Ze droeg haar lange blonde haren in een
vlecht en haar lichte ogen fonkelden van ongeduld. ‘Dat is voor jou,’
begon ze onmiddellijk.
‘Heel attent.’ Barbandor kwam dichterbij en probeerde aan de hand
van de uitstulpingen een idee van de inhoud te krijgen. ‘Maar geen
geschenk, zo te zien.’
‘Nee. Ik heb het in het afgebrande huis van de heelmeester
gevonden. In de kelder.’ Gyndala maakte de grove jute stof los. ‘Er is
niet veel van over.’
Even was Barbandor bang geweest dat ze hem werkelijk de
sterfelijke resten van meester Goudenvonk had gebracht, maar het
pakket bleek een bonte verzameling van verkoolde voorwerpen te
bevatten, die hij pas na aandachtige bestudering kon thuisbrengen.
‘Dat zijn spullen van orcs.’
‘Van de orcs die hier voor de poorten door Platinaglans met de
slingermachines zijn gedood,’ vulde Gyndala enthousiast aan, terwijl
ze de voorwerpen uit de bundel nauwkeurig uitstalde, alsof het
schatten waren die gepresenteerd moesten worden. ‘Het vuur heeft
nogal flink gewoed, maar ik vind dat je duidelijk verschillen ziet met
de rommel van die monsters waarmee wij het bij de lavavelden aan
de stok hebben.’
Barbandor pakte twee ijzeren plaatjes op, bekeek ze en veegde het
roet eraf. Daarna opende hij twee leren zakjes waarin geroosterde
kruidenresten zaten die een bedwelmend aroma verspreidden. Ten
slotte pakte hij een dolk en klopte het vuil eraf. Er kwam perfect
staal onder tevoorschijn.
‘Absoluut een groot verschil, Gyndala. Ik ben het met je eens,’ zei
hij zacht, terwijl hij de voorwerpen bekeek.
‘Mij viel het goede handwerk op,’ antwoordde de dwergenvrouw
opgetogen. ‘Het smeedwerk haalt het niet bij het onze, maar het kan
zonder meer wedijveren met dat van de langen.’ Ze hield een
versierde speld omhoog die ooit een mantel had dichtgehouden. ‘En
dit hier: regelrecht filigraan! Voor orcse begrippen.’
De vondst bevestigde het vermoeden van Barbandor dat de
monsters uit het Land aan Gene Zijde waren gekomen om enerzijds
jacht op dwergen te maken en anderzijds de kist van Tungdil
Goudhand met zijn aantekeningen te bemachtigen. Hij en zijn vriend
hadden aan de oever van de Towan een streep door de rekening van
de orcs gehaald. ‘Vaardige handen. Als we daaruit conclusies
omtrent hun intelligentie kunnen trekken, ben ik blij dat de ingangen
van het Veilige Land dicht zijn.’
‘Ja, het is vrediger geworden, afgezien van het beleg voor de
vesting in het Bruine Gebergte. Maar dat is ver weg. Bij ons in
Smidsburg was het voor mijn vertrek net alsof de vuurvreters niet
meer bestonden.’ Gyndala ging zitten, zette een hand onder haar kin
en bekeek de vondsten geboeid. Ze snoof in de richting van de
kruidenverzameling. De lichte donshaartjes op de wangen van haar
ronde gezicht glansden in het herfstige zonlicht.
Barbandor kende de orcenbende in de oostelijke uitlopers van het
gebergte alleen van naam. Terwijl Platinaglans zo nu en dan te
maken had gehad met verkenners van de zoutzeeorcs, hadden de
vuurvreters geprobeerd een reputatie als vuurvaste rovers op te
bouwen door op de hogere eilanden in de zeeën van vloeibaar vuur
kleine nederzettingen en voorposten te stichten. Smidsburg had ze
telkens weer teruggedreven zodra ze zich te ver in het door mensen
en dwergen bewoonde gebied waagden.
‘Ik dacht dat jullie ze in de pan hadden gehakt,’ zei hij.
‘Nee. Zodra ze merken dat ze verliezen, trekken ze zich terug op
hun grotere eilanden midden in de lava, of in grotten die vol hangen
met dampen die giftig zijn voor ons, waarin je niet verder kunt
doordringen.’ Gyndala legde de mantelspeld terug. ‘Je kunt erop
wachten. Het duurt niet lang meer of ze gaan weer los. Maar dan
krijgen de varkenssnuiten er zo flink van langs van mijn grote
broeders dat ze met hun rafelige oren staan te klapperen en hun
bedorven tanden in het rond vliegen, bij Vraccas!’
‘Waarom ben je er zo zeker van dat de vuurvreters binnenkort gaan
aanvallen?’
‘De winter komt eraan. Ze hebben voorraden nodig.’ Gyndala kneep
een paar gedroogde vezeltjes tussen duim en wijsvinger tot een
propje en bekeek het nieuwsgierig. ‘Wat zou dit zijn?’
‘Geneeskrachtige kruiden, denk ik. Of pruimtabak. Misschien
pruimen ze.’ Net als ik. Hopelijk de enige overeenkomst. Barbandor
woog de ijzeren plaatjes in zijn hand. Ze hadden deel uitgemaakt
van een schubben- of lamellenpantser, maar zijn gevoel zei hem dat
er iets niet klopte met het metaal. ‘Veel te zwaar,’ fluisterde hij, toen
hij het plotseling begreep.
‘Te zwaar?’
‘Ik herinner me hoe de gepantserde orc uit de Towan
omhoogkwam. Ik dacht dat hij net als die ruim veertig andere uit het
Land aan Gene Zijde was aangespoeld, maar…’ Barbandor fronste.
‘In deze pantsers hadden ze nooit via de rivier bij ons kunnen
komen.’
‘Ze hadden de Smaragdwatervallen overleefd. Waarom dan ook niet
de wilde rit door…’ Gyndala stokte. ‘Bij de eeuwige Smid! Je hebt
gelijk. Zelfs een varkenssnuit zwemt geen honderden mijlen in een
ijskoude rivier met stroomversnellingen, onderstromingen en rotsen.’
Barbandor keek nog eens naar de plaatjes in zijn sterke, eeltige
vingers. Ik heb een gevaarlijke fout begaan. Hij gooide het metaal
bij de andere spullen en draaide zich om naar de uitgang. ‘Bedankt
dat je hiermee bij mij bent gekomen. Je weet niet half bij welke
ontdekking je me hebt geholpen.’
‘Graag gedaan.’ Gyndala keek hem nieuwsgierig na. ‘Waar ga je
naartoe?’
‘De werken inspecteren. Bij de eerste muur.’ Zonder te stoppen
greep hij zijn zware strijdbijl met de weelderig gedecoreerde stalen
kop, die hij samen met de houder op zijn rug gooide. ‘Tot later. We
zien elkaar in de Groene Tap. Het eerste biertje betaal ik.’
‘Daar houd ik je aan,’ riep ze hem na.
Het klopt in elk geval voor twee derde en is dus geen leugen.
Barbandor wilde de jonge dwergenvrouw er niet bij hebben op zijn
missie. Hij moest zijn verzuim zelf goedmaken, zonder Platinaglans
in rep en roer te brengen. De schok vanwege de gebeurtenissen zat
nog te diep en dus moest hij, als nederzettingsoudste en degene die
verantwoordelijk was voor de verdediging, zelf uitzoeken wat er aan
de hand was.
Barbandor haastte zich door de stegen en straten, loofde in het
voorbijgaan het werk, keek naar de reparaties aan de dubbele
stadsmuren en verliet Platinaglans via de weg naar de Towan en
Kleinwaterstroom.
Hij was blij dat niemand hem vroeg wat hij in het mensendorp
wilde. Dan hoefde hij in elk geval niet weer te liegen.
Terwijl hij onder dekking van het kleine bos de weg naar de rivier
en de Smaragdwatervallen in looppas insloeg, vielen hem de
schellen als drakenschubben van de ogen. Hoe is het mogelijk dat ik
de aanwijzingen niet heb gezien? Het gewicht van de pantsers, het
grote aantal orcs en het feit dat het monster hem in de
gemeenspraak had aangesproken, die in het Land aan Gene Zijde
vrijwel niet werd gebruikt. En zeker niet door een orc.
Hij voerde als excuus aan dat Ûra diezelfde nacht Platinaglans had
aangevallen en hij gewond was geraakt. Daarna was het zijn
opdracht geweest om Platinaglans te beschermen en samen met
Goïmron en zijn vrienden naar Goudhand te zoeken. Waarom had ik
me om die dode orcs moeten bekommeren?
Even later bereikte Barbandor het grote bekken waarin de
Smaragdwatervallen zich uitstortten en werd ontvangen door de
golvende en rollende wolken spatwater waarin gele en rode bladeren
tolden. De herfst toverde schilderachtige kleuren op de omringende
loofbomen, het rook naar vochtig mos en paddenstoelen.
Hij keek naar de bovenkant van de waterval. Als de orcs niet van
boven naar beneden zijn gevallen – zijn blik gleed over het ruisende,
witgroene gordijn van water naar beneden – moeten ze van een
dieper liggend punt zijn gekomen.
Langzaam liep hij verder en trok zijn bijl, om de bewerkte kop als
greep en de schacht als steun op de glibberige stenen te gebruiken.
Of er na een halve cyclus überhaupt nog sporen te vinden zouden
zijn, kon hij niet zeggen. Sindsdien waren er geen orcs meer
opgedoken. Niet op de grote bouwplaats van Platinaglans, en niet
tussen de restanten van Kleinwaterstroom, dat door de mensen ook
weer was opgebouwd.
Ûra’s aanval op onze nederzetting heeft de monsters wellicht van
verdere rooftochten afgehouden. Barbandor klom op de onderste,
grotere stenen en naderde tot op veertig schreden de rechterrand
van de Smaragdwatervallen. Alle levende wezens waren bang voor
haar. De sproeinevel omhulde de dwerg en maakte hem binnen een
paar hartslagen drijfnat, zodat hij de druppels steeds weer uit zijn
ogen moest wrijven. De ondergrond werd nu verraderlijk en hij
moest behoedzaam naar stevig houvast zoeken. Maar nu is de
drakenvrouw dood. De varkenssnuiten zouden die omstandigheid en
de belegering in het Bruine Gebergte kunnen benutten. Om terug te
komen.
Bij al zijn overwegingen was Barbandor de vloek van Elria niet
vergeten. Wantrouwig tuurde hij in het verzamelbekken van de
watervallen, dat onpeilbaar diep leek te zijn en van alles in petto had
om een dwerg op bevel van de godin de diepte in te trekken en te
verdrinken. Vraccas zij met mij.
Om zich beter te kunnen concentreren duwde hij een propje
pruimtabak tussen zijn kiezen en de binnenkant van zijn
rechterwang. De zimmet en munt, met het doordringend rokerige
aroma van de tabak, scherpten zijn verstand.
Opzij van de hoofdstroom waarmee de Towan in de diepte tuimelde
beklom Barbandor de wand stap voor stap, eerst met sprongen en
grote stappen van steen naar steen, maar daarna stak hij de bijl
weer in de houder op zijn rug en klauterde met koude en natte
vingers tegen de loodrechte rotswand op terwijl hij onophoudelijk
door watersluiers werd besproeid.
Ongeveer twintig schreden boven de grond zag hij aan de zijkant
een smalle natuurlijke richel die onder de cascade doorliep. Maar de
in het gesteente gekraste markeringen waren niet natuurlijk. Het
was een hem onbekend runenteken, zeer zeker niet oud en slechts
bedekt met een vliesdun laagje mos.
Ik wist het! Snel klom Barbandor op de uitspringende richel en
schuifelde voetje voor voetje verder. Hij naderde de waterval die
voor de wand naar beneden stortte. Door de zwakke uitlopers en
sproeinevels heen zag hij iets verderop een donkere plek, die een
inham of de ingang van een grot zou kunnen zijn.
De nieuwsgierigheid dreef de dwerg verder. Als
nederzettingsoudste die verantwoordelijk was voor de verdediging
moest hij zeker zijn van zijn zaak.
Het water bewees hem onmiddellijk hoe machtig het was. Zelfs de
zwakke buitenste uitlopers van de waterval stortten met zoveel
geweld naar beneden dat Barbandor het gevoel had met stenen te
worden bekogeld. Met al zijn kracht klemde hij zijn vingers om
uitstekende delen in de stenen wand, en de zolen van zijn laarzen
gleden een paar keer weg.
Ik haal die schaduw niet. De pijn in zijn schouders, nek, rug en
hoofd werd erger en hij kon bijna geen adem meer halen. Elria heeft
een manier gevonden om mij staande te verdrinken! Ik moet het
anders aanpakken.
Maar net toen hij zich wilde omkeren, gleed zijn rechterhand van
de rotswand.
Hij greep in de leegte, zijn bovenlichaam helde licht achterover. Het
neerstortende water greep hem nu volledig en onbarmhartig vast,
zijn maliënkolder en bijl wogen tonnen.
De kracht van het natuurlijke element spoelde Barbandor als een
vieze vlek van de richel. Hij kreeg het ijskoude water binnen,
hoestte, kreeg nog meer in zijn longen.
De val eindigde plotseling. Iets hield hem bij zijn enkel vast en liet
hem in de ruisende, brullende waterval bungelen. Hoestend en
kokhalzend hapte hij naar lucht, werd omhooggetrokken en
vastgepakt door sterke handen, die hem op een harde ondergrond
gooiden.
Barbandors ogen stonden vol water en hij moest overgeven,
spuugde water en etensresten voor zich op de grond. Onder het
flakkerende fakkellicht dat hem bescheen, zag hij de vage contouren
van een aantal zware kaplaarzen. Naar de grootte te oordelen
moesten ze van orcs zijn.
Om zijn rechtervoet zat een touw met strop, waarmee de monsters
hem tijdens zijn val hadden gevangen en hadden voorkomen dat hij
in het waterbekken zou storten. Maar ongetwijfeld niet uit
edelmoedige overwegingen.
Na een laatste braakreflex wreef Barbandor het water uit zijn ogen
en keek om zich heen. Hij zag ervan af naar zijn strijdbijl te grijpen.
Voordat hij het wapen uit de houder op zijn rug had getrokken
zouden ze hem al hebben doorboord. En een ruk aan het touw zou
genoeg zijn om hem onderuit te halen.
Op nauwelijks een schrede afstand zag hij drie gespierde orcs die
behalve de laarzen slechts een leren, met kunstige brandmerken
versierde lendenbedekking droegen en een eenvoudig borstpantser
waar lange dolken aan hingen. Twee hadden een donkergrijze huid,
de derde was opvallend nachtblauw. De ledematen en torso’s waren
bedekt met verfijnde tatoeages in verschillende kleuren; de
donkerblauwe orc had uitsluitend wit gebruikt voor de krullerige
ornamenten, waardoor de tekens bijzonder goed uitkwamen.
Na een korte, onverstaanbare woordenwisseling liep een van de
grijze monsters over de richel weg en verdween in de waternevel,
alsof het de eenvoudigste zaak van de wereld was.
De orc met de blauwe huid trok Barbandor aan het touw achter
zich aan en sleepte hem naar een zijgrot waar het razen en
donderen van de Towan minder hard klonk.
‘We moeten eens praten, onderaardse,’ begon hij met een zwaar
accent in de gemeenspraak. Hij hurkte naast hem. Dikke
zilverkleurig beschilderde hoektanden als van een wolf kwamen
tevoorschijn, de rest van het gebit was zwart geverfd. ‘Ben je alleen
op pad gegaan?’
Barbandor ging overeind zitten en wilde het touw van zijn voet
halen, maar een donker gegrom weerhield hem. ‘Jij bent bezorgd
omdat jullie binnenkort gedood zouden kunnen worden.’
‘Ik maak me zorgen om dingen waar jij helemaal geen weet van
hebt,’ luidde het geamuseerde antwoord.
‘Ze gaan me zoeken en mijn tekens volgen. Jij en je monsters –’
De orc lachte zacht. Zijn lange gebogen vingernagels waren zo
schoon als zijn zwarte manen, waarin her en der strengen met
gouddraad omwikkeld waren. Het leek erop dat de orc zich goed
verzorgde – of dat het water hem van het vuil had bevrijd. ‘Een
betiteling die ik nog niet kende.’
‘Kom je uit het Land aan Gene Zijde?’
‘Wat is het Land aan Gene Zijde?’
‘Aan de andere kant van het Grijze Gebergte.’ Barbandor voelde zijn
krachten terugkeren. Hij had alleen maar een moment van
onoplettendheid van het monster nodig, dan zou hij de aanval
wagen. ‘Ik heb nog nooit een orc gezien zoals jij.’
‘Dan ben je door mijn aanblik weer wat wijzer geworden.’ Hij keek
hem onderzoekend aan. ‘Hoe heet je?’
‘Kind van de Smid.’
‘Je wilt je naam niet zeggen? Bang voor een naamsvloek?’ De orc
grijnsde. ‘Ik ben Borkon Gràc Hâl, en ik ben niet bang. Niet voor een
vloek en ook niet voor jou.’
Verbluft stelde Barbandor vast dat het gesprek tussen hem en het
monster heel beschaafd verliep, heel anders dan de laatste keer dat
hij een orc was tegengekomen.
Er klonk een luide schreeuw uit de grotere grot, en Borkon draaide
zijn kop opzij. Zijn mond ging open om te antwoorden, terwijl hij
overeind kwam.
Mijn moment! Barbandor rukte de strijdbijl met beide handen uit de
houder naar boven en benutte zijn omhoog bewegende schouder als
versterkende hevel. Het blad suisde door de lucht, trof de staande
orc in volle vaart midden in zijn borst, sneed door de dikke spieren
en liet het bot onder de huid krakend breken.
Borkon deed bij de inslag een stap naar achteren, zijn kop draaide
met een ruk terug en de woedende blik uit de watergroene ogen trof
Barbandor. Hij legde zijn rechterhand om de bewerkte kop van de
bijl, die hij met een snelle beweging uit zijn lichaam trok. Er vloeide
blauwzwart bloed uit de snee, die zich onmiddellijk sloot. Knisperend
groeiden de botten weer aan elkaar en namen hun oorspronkelijke
plaats weer in.
Barbandor rukte aan de greep, maar zijn tegenstander hield het
wapen als een ijzeren standbeeld vast. ‘Wat ben jij, bij Vraccas?’
hijgde hij. Is hij een ondode? Keert de vloek van het Dode Land met
een nieuwe demon bij ons terug?
‘Een orc. Geen gewone, maar een orc.’ Borkon liet de strijdbijl
plotseling los, waardoor de dwerg bijna achteroverviel. ‘Als je het
nog eens probeert –’
‘Bespaar me je dreigingen.’ Met een kloppend hart hief Barbandor
het wapen waar het donkere bloed van zijn tegenstander aan
kleefde omhoog. ‘Ik ben een zoon van de Smid. Het ligt in mijn aard
om monsters zoals jij te vernietigen!’
Er verscheen een grijze orc die de doorweekte Gyndala op de
grond gooide. Ze bloedde uit twee kleine wonden aan hals en
schouder, en kwam hijgend met haar bovenlichaam overeind.
‘Vergeef me, Barbandor,’ zei ze gepijnigd. ‘Maar ik moest je gewoon
volgen. Ik vermoedde dat je –’
‘Stil. Allebei,’ beval Borkon, die vervolgens in een harde taal vol
keelklanken een paar woorden wisselde met zijn soortgenoten.
‘Gyndala, bij Vraccas!’ fluisterde Barbandor bezorgd. ‘Wat heb je
jezelf op de hals gehaald?’
‘Ik wilde je niet alleen naar die varkenssnuiten laten gaan. Ik –’
Borkon gaf haar een trap in haar rug, zodat ze naar voren
geslingerd werd en met haar voorhoofd tegen de grond knalde.
Bewusteloos zakte ze in elkaar.
‘Je hebt geluk, onderaardse. Dankzij haar blijf jij in leven.’
De grijze orc greep de natte ingevlochten haren van de
bewusteloze dwerg en trok tot haar nek krakend brak.
Nee! Het ging zo snel dat Barbandor niet kon ingrijpen. Toen hij
met een woedende schreeuw naar voren sprong om Gyndala’s dood
te wreken, rees Borkon voor hem op. Met zijn ene hand tilde hij de
dwerg bij zijn keel op, met de andere pakte hij de bijl om de slag op
te vangen.
Ondertussen sneed de grijze orc het hoofd van de dwergenvrouw
met zijn dolk af. Het donkerrode bloed stroomde over de grond,
vermengde zich met water, werd lichter. Daarna nam hij de
rechterlaars van de dode en sneed bij Barbandor de donkere
baardstreng met witgouden sierspeld af.
Het monster verdween met de druipende schedel, de laars en de
baardstreng in zijn hand uit de grot, terwijl de andere grijze orc
verscheen en het lichaam van de dwergenvrouw bij de gordel van
haar witte wollen jurk optilde en als een tas wegdroeg. Armen en
benen hingen naar beneden, uit de halsstomp droop bloed.
‘Wat doen jullie?’ hijgde Barbandor buiten zichzelf.
‘De onderaardsen zullen de schedel van je vriendin en jouw
baardstrengen in Kleinwaterstroom vinden. De bijpassende sporen
zijn snel gemaakt met de laars, en ook is het makkelijk om te
bedenken wat er gebeurd is: de gierige mensen hebben jullie
omgebracht omdat ze hun buit niet wilden afgeven,’ verklaarde
Borkon rustig. Ondertussen nam hij de dwerg zijn bijl af. ‘Niemand
zal op het idee komen om jullie hier te zoeken, achter de
Smaragdwatervallen. En als ze het toch doen, is de richel
verdwenen.’ Hij hief het versierde ijzeren wapen zonder de dwerg te
laten zakken; zijn arm trilde zelfs niet onder de permanente
belasting. Met de bebloede snede tikte hij tegen Barbandors
voorhoofd en zette er een streep op. ‘Jij bent mijn gast. En het
delicate feestmaal ter ere van jou nemen we direct zelf mee.’
De grijze orc lachte en schudde Gyndala’s hoofdeloze lijk heen en
weer, alsof ze leefde en spartelde.
Gevangen in de stalen greep kon Barbandor geen lucht meer
krijgen; hij werd zwakker.
‘Jij gaat mijn vragen beantwoorden,’ klonk de stem van Borkon als
van grote afstand. ‘En ik heb er heel wat voor jou.’
Nog voor hij in bewusteloosheid wegzonk, bemerkte Barbandor
ontsteld dat de orc in het Dwergs met hem had gesproken.
Oeroud Dwergs.

Het Veilige Land, Bruine Gebergte, Brigantia, 1023 N.B. (7514e


zonnecyclus naar de oude tijdrekening), herfst
Doria Rodana van Psalí zat naast haar aprendisa Chòldunja aan tafel
en keek naar de donkerharige Brigantiër tegenover haar. Hij droeg
een zandkleurig op maat gemaakt gewaad dat naar de snit met zijn
opstaande kraag aan de mode van de alfen herinnerde, en waarop
het insigne van een zabitay prijkte. Wat is hij met ons van plan? Ze
schatte hem op haar eigen leeftijd, midden twintig. De lange
baardstoppels maakten hem wat ouder, en op zijn voorhoofd droeg
hij een opvallend decoratief litteken, in de vorm van het wapen van
de Berengarts.
Voor hen stonden eenvoudige gerechten en dranken, het ontbrak
hun aan niets. Behalve hun vrijheid. Bij hun aankomst in de vesting
had de zabitay hen in dit ruime, uit twee kamers bestaande
onderkomen gezet en bevolen dat ze onder geen beding naar buiten
mochten komen. Hij wist heel goed wie hij na de slag had
meegenomen naar Brigantia – en dat zij in het Veilige Land werden
gezocht. Of hij dat ter bescherming van de vrouwen had gedaan of
om er zijn eigen voordeel mee te doen, was Rodana nog niet
duidelijk.
Er lag ook schone, eenvoudige kleding klaar, die zelfs zo ongeveer
paste, wat bij het tengere en sierlijke figuur van de poppenspeelster
ongewoon was; en ze konden zich wassen. Als de omstandigheden
iets anders waren geweest, hadden Rodana en Chòldunja zich
absoluut behaaglijk kunnen voelen in hun gezellig ingerichte
onderkomen. Maar het gevaar voor hun leven was nog lang niet
geweken.
De man keek op een paar kleine briefjes die hij had meegenomen,
en op zijn gezicht stond vooral bezorgdheid te lezen. Het waren
kennelijk geen goede berichten.
Chòldunja schonk eerst haar meesteres en daarna zichzelf thee in.
Dampend vloeide de goudgele drank in de wijde kommen terwijl de
geur van kruiden zich verspreidde. Ze had de lange bruin en zwart
geverfde haren tot een knot op haar achterhoofd opgerold en
vastgemaakt, zodat het niet opviel dat ze gewoonlijk tot aan het
stuitje van de zestienjarige vielen.
Rodana schraapte haar keel. ‘Hoe gaat het nu verder, zabitay?’
‘Mijn broer gaf me opdracht jou en je leerling te doden zodra ik
jullie zou ontdekken,’ antwoordde hij tussen neus en lippen door. Hij
bladerde nog een keer door de aantekeningen voordat hij opkeek.
Zijn stem klonk krassend, een hees gefluister dat in de verte deed
vermoeden hoe goed hij ooit geklonken moest hebben. Het litteken
in zijn hals verried dat de verandering door een verwonding was
veroorzaakt. ‘Ik ben Klaey Berengart, jongste broer van de omuthan
en zabitay van de vliegende cavalerie.’ Hij legde de briefjes op tafel
en wees naar zijn lege kom, die Chòldunja onmiddellijk vol schonk.
‘Jullie hebben mijn leven gered. En ik heb jullie levens gespaard door
jullie een onderkomen in Brigantia te geven. Want het Veilige Land
wil jullie dood hebben.’ Hij pakte zijn kom op en nam een slok. ‘Dat
zeggen al onze spionnen.’
‘U hebt zelfs de spionnen informatie over ons laten verzamelen?’
vroeg Rodana spottend. Ze drukte een kinlange, lichtblonde haarlok
achter haar oor, waardoor haar jukbeenderen en donkere lippen
beter uitkwamen. ‘Dat is te veel eer.’
Maar Klaey bleef serieus. ‘Door jullie buiten schot te houden, red ik
jullie levens voor de tweede keer. En dat met gevaar voor mijn eigen
leven, omdat ik tegen het bevel van de omuthan inga,’ verklaarde
hij. ‘Jullie staan dus dubbel bij mij in het krijt.’
‘Mijn dank voor uw rekenkunst.’ Rodana had al direct gedacht dat
het niet bij de gastvrijheid van uitgestotenen onder elkaar zou
blijven. ‘En wat verwacht u als tegenprestatie van ons?’
Klaeys lichtblauwe ogen gingen naar Chòldunja. ‘Mijn broer heeft
een fout begaan door jouw dood te bevelen. Ik ga hem overtuigen
dat hij het bevel moet intrekken. Jij moet ons bij de komende
belegering bijstaan.’ Hij glimlachte een beetje. ‘En daarmee verdedig
je ook je eigen leven, ragana. Zodra je een voet buiten de muren
zet, word je gegrepen en terechtgesteld.’ Hij wees naar de deur. ‘En
dat zal ook in Brigantia gebeuren, tot ik mijn broer heb overtuigd.’
‘Hebt u het nu over die broer die u met vloeibaar vuur in brand
hebt gezet?’ Rodana had zo haar twijfels of de ster van de ‘zabitay
van de vliegende cavalerie’, zoals hij zichzelf noemde, nog helder en
krachtig aan het familiefirmament van de Berengarts scheen.
‘Het werk van een magus die ik schromelijk onderschatte,’ bekende
Klaey. Zijn gezicht betrok. ‘Maar ik zal me revancheren. Met jouw
hulp, ragana.’
‘Maar ik –’ begon Chòldunja.
‘Wij willen graag meewerken,’ onderbrak Rodana haar aprendisa,
voordat ze zich de dood op de hals zou halen. Letterlijk. ‘U hebt
gezien wat ze kan. Denk maar aan de vuurbal waarmee ze de ruiterij
en die orcs heeft vernietigd.’
‘En daar gaat het mij precies om. Hoewel ik eerst dacht… Maakt
niet uit. Ik weet nu dat het de kracht van de ragana was.’ Klaey zette
de theekom neer. ‘Wij hebben bij de belegering met die famulus te
maken die zichzelf een magus noemt, met verschillende artefacten
die uit de Kamer der Wonderen zijn gehaald, en met een
onderaardse die verstand heeft van magie.’
‘Wat?’ Chòldunja lachte ongelovig. Het kwam Rodana gespeeld
voor. ‘Nee, dat kan niet. Er zijn verhalen dat er vroeger –’
‘Ik heb het gezien. En beleefd. Aan den lijve. Hij is de reden
waarom mijn brandbommen het doel misten en de tent van mijn
broer in brand zetten.’ Klaeys rechterhand sloot zich tot een vuist en
zijn knokkels werden wit. ‘Ik heb me zijn gezicht ingeprent. Heel
precies. Hij hoorde bij dat groepje rond Goudhand, dat we voor de
slag spraken om te onderhandelen.’ Hoestend maakte hij zijn keel
schoon. ‘Ik praat met de omuthan en daarna kunnen jullie je vrij
bewegen in Brigantia.’ Hij stond op en liep naar de deur. ‘Jullie
verlaten dit onderkomen nooit. Niet voordat jullie bericht van mij
hebben ontvangen.’ Direct daarna was hij verdwenen.
Nauwelijks was de deur achter de zabitay dichtgeslagen of
Chòldunja zakte in elkaar. ‘Meesteres, hoe kon u dat nu doen?’
‘Liegen om ons leven te redden?’
‘Nee! Hem laten geloven dat ik mijn krachten nog bezit!’
‘Wat zijn we voor hem nog waard als hij hoort dat jouw
moerasdiamant om de hals van de magus bungelt en dat je zonder
die steen niets kunt beginnen?’ Rodana legde een arm om de
schouders van haar terneergeslagen aprendisa. ‘Of dat wij het niet
waren die de Gauragoonse ruiterij met die explosie hebben
vernietigd?’
‘Heel weinig,’ antwoordde Chòldunja met een klein stemmetje.
‘Zoveel als een vrouw die hij niet als gelijkwaardig beschouwt voor
een man waard kan zijn. En als maîtresses heeft hij ons niet nodig.
Hij heeft er genoeg die hem vanwege zijn naam graag ter wille zijn.
Bovendien worden we in Brigantia gezocht. Dat alles vereist leugens.
Oneindig veel leugens, als het moet.’ Rodana gaf de jonge vrouw
een kus op haar middenscheiding. ‘In deze kamers zijn we voorlopig
veilig.’
‘Tot Klaey of de omuthan een demonstratie van mijn kunst wil zien.’
Chòldunja sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘O, geesten van het
moeras, sta mij bij!’
Rodana zuchtte en omhelsde haar aprendisa, die onstuitbaar in
tranen uitbarstte. ‘Dat zullen ze zeker doen.’ Ze streelde Chòldunja’s
haar en rug om haar te sussen. Ook al is er in geen velden of wegen
een moeras te bekennen.
Na een poosje kwam de jonge vrouw weer tot zichzelf en veegde
het zilte vocht van haar verhitte wangen. ‘Dank u, meesteres.’
Snuivend trok ze haar neus op en dronk van haar thee. ‘Het is
afschuwelijk. Ik wil geen ragana meer zijn en loop van huis weg,
maar de diamant brengt mij… ons in de grootste moeilijkheden. Het
spijt me vreselijk, meesteres. Ik had u…’
‘Het is nu eenmaal zo. We moeten roeien met de riemen die we
hebben. Het verleden kunnen alleen de goden ongedaan maken.’ Ze
ademde diep in en uit. ‘Wat betekent het verlies van die
moerasdiamant voor jou?’
‘Die is aan mij gebonden, hij gaf mij kracht en ik hem. Zonder de
steen verlies ik elke omloop meer van mijn energie. Ik word zwak en
kan nauwelijks nog iets. Dat kan zo misschien een cyclus doorgaan.’
Chòldunja’s gezicht verloor alle kleur. ‘Als ik hem niet terugkrijg kan
het zelfs zijn dat ik… moet sterven.’
‘Chòldunja!’ riep Rodana geschrokken uit.
‘Het is niet gezegd dat het zover komt. Maar het zou kunnen…’ De
jonge aprendisa slurpte van de hete thee. ‘… als ik die steen niet
terugkrijg.’ Ze aarzelde. ‘Of ik moet een adequate vervanger zien te
vinden die ik aan mij kan binden.’
‘O, maar dan is er nog hoop! Wat zou je daarvoor nodig hebben,
afgezien van de steen zelf?’ Rodana’s angst en zorgen veranderden
in vertrouwen en koppigheid. ‘Vergeet niet: we zijn in het rijk van de
Vierden. Op welke andere plek zou je een geschikte edelsteen
kunnen vinden? Of moet het beslist een moerasdiamant zijn?’
‘Nee. Ook een perfecte, loepzuivere diamant zou kunnen. Maar…’
Chòldunja liet haar hoofd hangen en haar stem werd zacht. ‘Het
ritueel waarmee een steen gebonden wordt is… afschuwelijk. Voor
mij. En voor… het slachtoffer.’
Rodana begreep het. ‘Een ragana moet een zuigeling opeten,’
fluisterde ze lijkbleek. Het glimpje hoop om uit de uitzichtloze
situatie te kunnen ontsnappen ging onmiddellijk in rook op.
‘En de ziel daardoor inlijven, ja. In mijzelf en de steen. Daardoor
wordt een nieuwe band geschapen.’ Chòldunja stond weer op het
punt om in huilen uit te barsten, haar lippen beefden. ‘Ik ben
gevlucht om dat allemaal niet te hoeven doen, meesteres! En nu
moet ik dat misschien toch doen om ons te redden.’ Ze keek Rodana
hulpeloos aan. ‘Maar zelfs dan zijn mijn krachten… te verwaarlozen.
Dan sta ik op de onderste trede van de opleiding. De omuthan zal
me laten terechtstellen als ik in de strijd tegen de belegeraars niets
waard ben.’
Rodana pakte haar hand vast en kneep erin. ‘We bedenken wel
iets. Er hoeft geen zuigeling voor te sterven. En wij sterven ook niet.’
‘U klinkt heel zelfverzekerd.’
‘Dat ben ik ook.’ Waarom, dat wist Rodana zelf ook niet. Hun
toestand was, ondanks alle glimlachjes en voorgewende hoop,
volkomen uitzichtloos.
Klaey was maar zelden zo nerveus geweest. Hij had zijn
geluksamulet al drie keer gekust om een beetje zelfvertrouwen te
krijgen.
Hij was met aarzelende schreden op weg naar de vertrekken van
de omuthan, die door de beste geneesheren van Brigantia
behandeld en verzorgd werd. Al een paar keer was hem het bezoek
aan de zwaargewonde geweigerd, die zich niet te zeer mocht
opwinden. In zijn huidige toestand zou elke versnelde hartslag slecht
zijn.
Daar laat ik me niet meer mee afschepen. Klaey moest zijn oudste
broer absoluut persoonlijk uitleggen hoe het ongeluk hoog boven het
slagveld tot stand was gekomen en hem duidelijk maken dat het niet
zijn schuld was. Een toverende dwerg. Wie had dat gedacht? Hij was
er zeker van die misgeboorte te hebben herkend als de magische
aanvaller die hem met een luchtstoot uit het zadel had gegooid.
Daarmee was zijn ellende begonnen, die eindigde met de nederlaag
in het gevecht en de verdwijning van Doodsvleugel.
Zoals Klaey zijn broer kende, zou Orweyn het niet bij
waarschuwende woorden laten. De tent, verschillende zabitays en
een paar van hun gezinsleden waren na de treffer met de brandende
leren buidels in vlammen opgegaan. Vroeg of laat zou hij hem
sowieso willen terechtstellen.
Dat zal ik verhinderen. Klaey sloeg de hoek om en liep de gang
naar de slaapkamers van de heerser in. Op de wanden waren de
resten van de oorspronkelijke wandversieringen van de dwergen te
zien, die in de loop van decennia naar de smaak van de familie
Berengart waren aangepast. Het waren nu vooral geometrische
figuren en bloemenpatronen. Het kan me niet schelen of hij zich
opwindt. Hij moet het horen, voordat hij mijn terechtstelling beveelt
zonder de waarheid te weten.
Toen hij zijn broer Kawutan, in vol Brigantijns militair ornaat, en
diens vrouw Ilenis in een flatteus bleekrood gewaad voor de deur
met de bedienden zag praten, ging hij langzamer lopen. Wat heeft
dat te betekenen?
Kawutan was met zijn bijna achtendertig jaar de op drie na oudste
broer, die een uitstekende verstandhouding had met Orweyn. Als ze
naast elkaar stonden, zou je ze voor een tweeling met een groot
leeftijdsverschil kunnen houden. Er liepen een paar rimpels door het
ingebrande decoratieve familieteken op zijn voorhoofd.
‘Klaey! Wat fijn om je te zien.’ Ilenis begroette hem al van verre,
waardoor ze ook de bedienden en haar man op hem attendeerde.
De brunette zag er betoverend uit, haar glimlach was een droom die
ze aan haar vier dochters had doorgegeven.
Het zachte spreken stopte en iedereen keek naar hem.
‘Goed dat ik jullie hier aantref. Willen jullie ook naar Orweyn?’ Klaey
liet niets van zijn onrust merken. Het ontging hem niet dat zijn broer
zijn linkerhand snel op zijn rug legde, alsof hij iets verborg. ‘Gaat het
beter met hem? Wat zeggen de geneesheren?’
‘Wij zijn al bij hem geweest. De brandwonden zijn moeilijk te
behandelen. De huid is deels met zijn kleding en wapenrusting
versmolten. Ze overleggen hoe ze hem kunnen helpen zonder
ledematen te moeten amputeren,’ antwoordde Kawutan. Het
donkergroene uniform met de orden, eretekenen en decoratieve
tressen stond hem uitstekend. Op zijn linkerheup bungelde een
sabel.
Waarom draagt hij dat uniform? Ook Ilenis maakte de indruk dat ze
naar een belangrijke plechtigheid wilde of er net vandaan kwam.
‘Maar is hij bij bewustzijn?’
‘Dat is hij. En hij geeft ook alweer bevelen.’ Het abrupt
verschijnende glimlachje op het gladgeschoren gezicht van Kawutan
was vals als klatergoud. Vriendelijk, maar waardeloos.
‘Heel fijn. Dan wil ik hem graag zien.’
Kawutan legde zijn rechterhand tegen Klaeys borst. ‘Een paar van
zijn bevelen hadden betrekking op jou, broertje.’
‘O ja?’
‘Hij wil je niet zien.’
Klaey klakte boos met zijn tong. Dat vreesde ik al. ‘Ik heb geen
schuld aan wat er is gebeurd. Een magus viel me aan en bracht
Doodsvleugel uit de koers. De touwen braken en –’
‘Hoe dan ook,’ onderbrak Kawutan hem. ‘Hij zei dat jij zou proberen
je eruit te praten en dat we je niet moesten geloven. Het was jouw
fout. Jij bent de moordenaar van Finsla, Ulenia en Dovulin, jij hebt
onze broers en zus verbrand. En verschillende zabitays.’ Langzaam
haalde hij zijn linkerhand achter zijn rug vandaan – en wees
triomfantelijk op de zegelring van de omuthan. ‘Orweyn heeft mij als
oudste tot voorlopig heerser over Brigantia benoemd. En ik houd het
voor juist om je te laten arresteren. Jij gaat de kerker in tot Orweyn
voldoende hersteld is om over jou te beslissen. Ik matig het mij niet
aan om over jou te oordelen.’
Ellendige parvenu! Als hun broers en zus niet waren gestorven, zou
Kawutan nooit in aanmerking zijn gekomen om het ambt van
omuthan plaatsvervangend waar te nemen. Orweyn zag hem als
iemand van de tweede rang. Dat weet iedereen. Maar dat
veranderde niets aan het feit dat degene die de zegelring droeg de
macht bezat.
‘Het was de magus!’
‘Heb je getuigen?’
‘Hoe zou iemand dat midden in het strijdgewoel gezien kunnen
hebben?’
‘Dan blijf ik bij mijn besluit.’ Kawutan keek hem aan. ‘Jij gaat naar
de kerker. Maar het zal je aan niets ontbreken.’
Ilenis haakte haar arm soepeltjes door die van haar man. ‘Bedenk
wat voor signaal je daarmee afgeeft,’ merkte ze bedachtzaam op.
‘De dynastie van de Berengarts moet de rijen sluiten. Eenheid
uitstralen, vooral na wat er tijdens de slag is gebeurd. Ik vind de
verklaring van Klaey overtuigend en voor iedereen te begrijpen.’ Ze
keek tussen de zo verschillende broers heen en weer. ‘Laat dat
nieuws verspreiden. Geef de belegeraars de schuld van de tragedie
en onze troepen zullen nog hartstochtelijker vechten.’
Kawutan gaf haar een kus op haar wang. ‘Je advies is uitstekend,
mijn liefste vrouw.’
‘Zoals zo vaak,’ beaamde ze met een glimlachje, terwijl ze haar
hand over zijn bovenarm en borst liet glijden. ‘De omuthan kan alles
verder beslissen zodra hij genezen is. Maar tot dat moment mag er
niets op onenigheid duiden. Versterk de positie van de familie!’
‘Je hebt gelijk,’ zei Klaey snel. Ilenis’ hulp was hem zeer welkom.
‘Dus we houden het bij mijn versie?’
‘Afgesproken.’ Kawutan glimlachte naar zijn echtgenote. ‘We
schuiven die magus de schuld in de schoenen.’
‘Maar hij was het ook!’
‘Misschien.’ Zijn broer wees naar de deur van de slaapvertrekken.
‘Maar je mag Orweyn nog steeds niet opzoeken. Dat bevel zul je
moeten respecteren, of ik laat je met een ander excuus opsluiten.’
‘Maar –’
‘Heb je me gehoord?’ Kawutan hief zijn hand met de zegelring alsof
het een zweep was waarmee je wilde dieren terugdreef in de kooi.
‘Ik zeg dat niet als jouw broer, maar als jouw omuthan.’
Voorlopige omuthan. Klaey maakte een lichte buiging.
Zijn broer draaide zich om en maakte aanstalten om weg te lopen.
‘Ik zou het fijn vinden als we weer eens een leuk partijtje kaart
konden spelen,’ zei Ilenis vriendelijk, terwijl ze haar arm om Klaey
heen sloeg. Haar vingers daalden daarbij af naar zijn heup die ze
kort tegen de hare trok. De warmte van haar lichaam drong door de
stof en riep zoete herinneringen wakker. ‘Dat hebben we vroeger zo
vaak gedaan.’
‘Ja, ik weet het. We gaan het inhalen.’ Klaey gaf haar een vluchtige
kus op haar wang en liet haar los. ‘Bedankt voor je advies.’
De blik die Ilenis hem bij het afscheid over haar schouder toewierp
sprak boekdelen. Zijn broer had geen flauw idee hoe die
kaartpartijtjes verliepen. En dat er alleen maar winnaars waren.
Klaey achtte zichzelf gelukkig dat hij zo’n goede band met zijn
schoonzus had. Het was niet helemaal zonder eigenbelang dat ze
hem voor de cel had behoed. En hij zou zich erkentelijk mogen
tonen. Uitvoerig.
Plotseling bleef Kawutan staan. ‘Ik bedenk nu net dat we onze
mensen moeten laten zien dat ook een onbedoelde fout niet
onbestraft blijft. Want het was eigenlijk je plicht geweest om de
vallende brandbommen op een of andere manier op te vangen. Of je
leven voor dat van de omuthan te geven.’
Het liefst had Klaey zijn broer uitgescholden en hem een dreun
verkocht om zijn neus te breken. Maar hij dwong zich tot
huichelachtige instemming. ‘Vanzelfsprekend. En hoe moet die straf
eruitzien?’
Kawutan keek hem aan terwijl Ilenis weer bij hem aanhaakte. ‘Is je
vliegmerrie nog opgedoken?’
‘Nee.’
‘Dan ben je vanaf nu weer een eenvoudige vaandelofficiant. Net
zolang totdat je iets vindt waarmee je kunt vliegen.’ Kawutan trok
een tevreden gezicht. ‘Geen vliegmerrie, geen rang. Zo eenvoudig is
het. Een voorlopige degradatie.’ Hij hief zijn hand als groet en liet de
heersersring in het licht van de lampen schitteren. ‘Ik wens je veel
geluk bij de zoektocht naar een nieuwe vliegmerrie. Of waar je
verder graag op zou willen rijden. Probeer het eens met een kleine
draak. Of bindt duivenvleugels aan een paard.’ Luid lachend
verdween hij met Ilenis aan zijn zij in de dwarsgang.
‘Stomme idioot.’ Klaey plukte de zabitay-insignes van zijn schouder
en gaf ze aan een bediende die deed alsof hij niets had gehoord. Nu
wilde hij Ilenis zijn erkentelijkheid nog liever tonen. Wacht maar tot
Orweyn weer omuthan is…!
Klaey keerde niet direct naar zijn verblijven terug. Hij moest
nadenken en dat kon hij heel goed als hij rondliep.
Kawutan was te dom om de waarde van de ragana te begrijpen en
hij zou erop kunnen staan dat ze gedood zou worden. Maar
anderzijds wist hij misschien niets van het bevel van Orweyn.
Daarom besloot Klaey dat hij Kawutan en Ilenis niets over zijn twee
onvrijwillige gasten zou vertellen. Op die manier kon hij zich eerst
van de macht van de jonge moerasheks overtuigen, die de
Gauragoonse lansiers te paard spelenderwijs met een felle vuurbal
vernietigd had, als een draak.
Hij begon langzamer te lopen. Maar stel dat Chòldunja via mij naar
binnen is gesluisd om Brigantia van binnenuit aan te tasten? Die
gedachte beviel hem absoluut niet.
Peinzend dwaalde hij verder door de gangen. Hij moest direct iets
bedenken om de ragana onder controle te houden. Met zulke
vermogens was het voor haar kinderspel om dood en verderf in de
vesting te zaaien. Een gif. Iets wat haar gedwee maakt. Hoe langer
hij erover nadacht, hoe merkwaardiger het gedrag van Chòldunja en
Rodana hem leek. Waarom zijn ze met mij meegegaan, in plaats van
te vluchten met behulp van magie? Waren er bij de
Tweestroomheuvel te veel troepen voor de toverkunsten van de
ragana?
Zonder er erg in te hebben was hij in de reusachtige zaal beland
waarin Orweyn gewoonlijk met de zabitays en zabitaya’s
beraadslaagde. Er hingen kaarten aan de muren en er stond een
model van de vesting en het dal op de tafel. De locaties van de
tenten, de positie van de belegeringsmachines, elke kleinigheid was
in het model verwerkt alsof het een waarheidsgetrouwe
speelgoedweergave voor nauwgezette kinderen was.
Kawutan is niet geschikt voor dit ambt. De aanvallers zullen een list
bedenken die hij niet ziet aankomen. Ze hebben te veel goede
krijgers. En de kennis van de dwergen. Klaey bekeek de tekeningen
en tikte tegen de werparm van een kleine waarwolf, die in beweging
kwam en een steentje tegen de muur slingerde. Het
miniatuurprojectiel sloeg rinkelend tegen de muur, ketste af en
stuiterde over de tafel. Orweyn moet zo snel mogelijk terugkomen.
Anders gaan we ten onder. Zelfs de ragana zal niet genoeg kunnen
uitrichten, vrees ik.
‘Ik breng je groeten uit Dsôn Khamateion,’ sprak de duisternis met
de melodieuze zachte stem van een vrouw. Het licht van de luchters
en lampen werd zwak, alsof het bang was voor de klank.
Klaey dook geschrokken in elkaar. Onmiddellijk voelde hij pijn in de
littekens in zijn hals en buik, die kennelijk deelden in de herinnering.
Waar hij ook keek, hij kon niemand in de donkere schaduwen
ontdekken.
‘Je moet met je groeten bij mijn broer Kawutan zijn,’ antwoordde
hij hees. ‘Hij is omuthan tot Orweyn weer op krachten is.’
‘Ik ben niet voor een gesprek met hem gekomen, maar om jou een
voorstel te doen,’ klonk het fluisterend uit de duisternis.
‘Laat je zien.’
‘Geen zin in. Het gaat om mijn woorden, niet om mijn gestalte.’ De
alfenvrouw verborg zich in de inktzwarte schaduwen. ‘Ik stel je uit
naam van de ganyeios voor om jou tot omuthan te maken, Klaey
Berengart. Niet voorlopig, maar voor altijd.’
Klaey wist wie er tegen hem praatte. Ergens in de opgeroepen
duisternis verborg Ascatoîa zich in de zaal. ‘En hoe moet dat in zijn
werk gaan?’
‘Doordat het ene tot het andere leidt. Een gewonde die sterft. Een
broer die een ongeluk krijgt. Een zus die op de weergang door een
pijl om het leven komt,’ somde de alfenvrouw op vriendelijke toon
op. ‘Ongelukken gebeuren nu eenmaal. Niemand zal je verdenken.
Je zult zelfs niet in de buurt zijn.’
‘En wat zou er tegenover dat alles moeten staan?’
‘Dat jij als omuthan een pact sluit met de ganyeios en de bevelen
opvolgt die hij je geeft. Met zijn wijsheid, onze macht en de
krijgskunst van Dsôn Khamateion zal Brigantia zich teweerstellen
tegen de belegeraars en ze vernietigen. Zodat we samen het Veilige
Land kunnen innemen.’
‘En Brigantia zou alleen maar de beheerder ervan voor de alfen
worden.’
‘Nee. We schenken jullie ruimhartig de helft. Jullie krijgen het
oosten, wij het westen.’
‘En hoe zit het met de draken?’
‘Die vormen geen bedreiging. Onze schepen zijn op de binnenzee
aangekomen en hebben wapens aan boord die elke draak uit de
lucht kunnen schieten.’ Ascatoîa lachte zacht. ‘Je hoeft niet direct te
beslissen. Het is niet makkelijk om te besluiten de laatste van de
Berengarts te worden. Maar bedenk wel: hoe langer je aarzelt, hoe
eerder de muren kunnen vallen.’
‘En daarmee ook Dsôn Khamateion.’
‘Ik denk niet dat de onderaardsen en hun vrienden ons rijk kunnen
overwinnen. Mocht het toch zo zijn, dan zoeken wij een nieuwe
verblijfplaats. Maar Brigantia is afgesneden. Terugtrekking is
onmogelijk. Jullie staan letterlijk met de rug tegen een muur van
rotsen.’ De alfenvrouw sprak fluisterend en verleidelijk. ‘De ganyeios
doet je dit aanbod slechts één keer. Over zeven omlopen kom ik
terug om je antwoord te horen.’
Klaey luisterde of hij zich verwijderende voetstappen of wat voor
ander geluid dan ook kon horen. ‘En als ik mijn keuze al eerder heb
gemaakt?’
Stilte.
‘Ik zeg ja!’ riep hij hard. ‘Hoor je me? Ik zeg ja tegen je voorstel!’
Maar het bleef doodstil om Klaey heen.

Het Veilige Land, Bruine Gebergte, Brigantia, 1023 N.B. (7514e


zonnecyclus naar de oude tijdrekening), late herfst
Goïmron stapte uit de grote vergadertent die op de kunstmatig
opgeworpen heuvel was neergezet. Hij had frisse lucht nodig en wat
minder hitte, die zijn brein vermoeide. Hij had een warme mantel om
zijn broek, wambuis en hemd geslagen en droeg een bontmuts op
zijn korte zwarte krulhaar.
Binnen discussieerden de bevelhebbers uit de verschillende rijken
van het Veilige Land, die van alle dwergenstammen en ook Mostro
over de laatste zetten en het plan van aanpak, maar in het
nachtelijke legerkamp bleef het stil. Er klonk geen muziek en er werd
niet gezongen. De strijdkrachten verzamelden met goed eten, een
slok bier en veel slaap hun krachten voor de aanstaande eerste
bestorming van de vesting.
Hier en daar brandden kleine vuurtjes tussen de onderkomens van
hout en tentdoek, in een paar grotere joerten was nog licht te zien.
Maar de meeste mensen, dwergen, elfen en meldrith waren in
dromenland.
Ik hoop dat het alleen maar mooie dromen zijn. Goïmron keek
omhoog naar het kraaiennest, van waaruit de wachters op
duizelingwekkende hoogte in de gaten hielden wat er achter de
muren van het bolwerk gebeurde, waar de troepen van de vijand
zich op de aanval voorbereidden. Weliswaar spanden ze zeilen en
doeken over binnenplaatsen en stegen, maar de stof was doordrenkt
van de aanhoudende regen van de laatste paar omlopen en
scheurde hier en daar open, zodat er naar binnen gekeken kon
worden. De zo ingewonnen informatie zorgde bij geen van de
bevelhebbers voor een vreugdedansje. Brigantia was gewapend en
voorbereid. Ze hadden mensen, monsters, wapens en de versterkte
muren van de vesting, die in de loop van de laatste cycli dikker en
hoger waren geworden.
Goïmron zuchtte diep. Ergens in die hele berg van gruwelijkheden,
dood en verderf zat Rodana. Hij zou zo graag met haar willen
praten. Hij wilde weten hoe het haar was vergaan en wat ze nu
deed. Maar tussen haar en hem lagen honderden schreden die
bezaaid waren met vreselijke tegenstanders en afschuwelijke
misverstanden. Ik zou op het platform moeten klimmen om mijn
brein door de wind leeg te laten blazen.
Achter zijn rug naderden trage sopgeluiden makende stappen door
de modder. Metaal schuurde over metaal. ‘Die oude nar,’ klonk Gata’s
woeste stem. ‘Hij had dat pact met die zwartoog nooit moeten
afslaan.’ De blonde dwergenvrouw kwam naast Goïmron staan en
sloeg de witte wolfspelsmantel die haar vader ooit had gedragen
over haar donkere wapenrusting. De rouwband om haar arm had ze
lang geleden al afgedaan. ‘Dan hadden niet wij maar die
varkenssnuiten over de borstwering kunnen springen en pijlen
kunnen opvangen.’
Goïmron wist niet meer hoe vaak hij haar mening al te horen had
gekregen. De koningin van de Derden had geen idee dat die
beslissing niet door Tungdil Goudhand was genomen. Hij, Goïmron,
had het aanbod van Mòndarcai om bondgenoten te worden
afgeslagen. Ik alleen.
Dat Goudhand de beslissing niet had goedgekeurd of verworpen
nadat hij weer bij zinnen was gekomen, stelde hem op geen enkele
manier gerust. En Gata’s scherpe kritiek versterkte de vage indruk
dat hij een fout had begaan.
‘Wie zal het zeggen?’ zei hij, in de hoop dat ze er niet verder op in
zou gaan.
‘Wij zullen het in elk geval nooit weten. Ik waag te betwijfelen of
die zwartoog nog een keer zijn opwachting komt maken met
hetzelfde aanbod.’ Ze keek naar de dikke muren waarop veel vuren
brandden tussen de kantelen. Honderden demonen leken naar hen
terug te staren en hen te beloeren om ze in de nacht te overvallen.
‘Bij Lorimbur! Als iemand mij had gezegd dat er ooit een keer zou
komen dat ik níét om een vestingwerk van de Vierden zou lachen en
het als elfenachtige kunstrommel zou afdoen, zou ik hem een
leugenaar hebben genoemd.’
Goïmron kuchte even. De herfstnacht maakte witte damp van zijn
adem en hij voelde de klamme kilte duidelijk op zijn gladgeschoren
gezicht; de donkere bakkebaarden gaven geen warmte.
‘O nee! Ik bedoelde het anders,’ zei ze er snel achteraan.
‘Ik weet wel hoe en wat je bedoelt.’ Hij keek naar de in totaal zes
verlichte waarwolven in een boog voor de vesting, die hun stenen
onophoudelijk bij sterrenlicht en zonneschijn tegen de muur
slingerden. De krijgers die de katapulten bedienden werden
regelmatig ververst, zodat er geen onderbreking in de beschietingen
zou ontstaan. Maar de verhoopte bres was nog niet geslagen, welke
plek de schutters ook hadden uitgezocht om te bestoken. Hier en
daar waren er stukjes van de muur gesprongen, maar een flexibele
laag in de vestingwerken absorbeerde de inslagen; op twee torentjes
en de meeste sierluiken na was er niets verwoest. Het bolwerk hield
stand, zoals de bouwers ervan hadden voorzien. ‘Dus het blijft bij
een bestorming van de weergangen?’
Gata knikte grimmig. ‘Aangezien we niet door de muren heen
komen, is de enige weg eroverheen.’
‘Nog nieuws van de mineurs?’
‘De Vierden… jouw voorvaderen hebben goed werk geleverd en
valkuilen gegraven die ons al vier strijders hebben gekost. Wat
natuurlijk ook tot alarm in de vesting leidde. Met een beetje tijd
zouden ze zich toegang kunnen verschaffen, maar zij daar’ – Gata
wees naar de enorme, rechthoekige vergadertent – ‘vinden allemaal
dat we ons die tijd niet kunnen veroorloven. Niet na de twee
herfststormen en met de macht van de ragana in het spel. Zij is
sterker dan verwacht. Dat maakt de famulus nerveus.’
Goïmron herinnerde zich de twee zware stormen die binnen een
paar omlopen door de tentenstad raasden en een behoorlijke
verwoesting hadden veroorzaakt. ‘Volgens mij was dat niet het werk
van de ragana.’ De stormvlagen hadden bijna een van de
waarwolven omvergeblazen en kleine katapulten en slingermachines
meegesleurd en tegen de muren kapotgesmeten. Er moesten
nieuwe behuizingen worden gebouwd, gewonden moesten worden
verzorgd en de niet weinige doden moesten in het kale achterland
worden begraven. ‘Ze heeft haar diamant niet meer en is nauwelijks
nog een gevaar.’
‘Volgens mij wel! Die stormen waren niet natuurlijk.’
‘Ze is een moerasheks. Zie jij hier ergens in de buurt een moeras?’
‘Kijk eens wat beter: na al die regen was het hele kamp één groot
moeras. Daardoor verkreeg Chòldunja haar echte kracht. Ze kan een
vervanger hebben gevonden voor die verloren diamant. Wie weet
hoeveel zuigelingen ze al heeft opgevreten.’
‘Ze is zelf nog een half kind. Niemand bezit de macht om de
elementen te bevelen.’ Goïmron gaf het op om Gata van het
tegendeel te willen overtuigen. Mostro’s onophoudelijke verkettering
van de aprendisa had zijn uitwerking niet gemist en liet zich niet
meer terugdraaien. Hij begon dus maar over iets anders. ‘Waar blijft
Vanéra? Die zou toch ook komen?’
‘De achtenswaardige maga zond twee ladingen artefacten uit haar
Kamer der Wonderen, met bijgesloten een hele waslijst aan
smoesjes waarom ze in Rhuta moest blijven.’ Gata klonk verbitterd.
‘We zijn nog altijd op de would-bemagus aangewezen. En op die
magische rommel waarvan je niet eens weet wat die doet.’
‘Dat weet niemand precies.’
‘Nou, dat maakt het niet beter, toch?’ Gata keek naar de waarwolf
aan de verre rechterkant van de belegeringskring. ‘Goed dat die in
elk geval weer schiet. De timmerlieden hebben acht omlopen
gezwoegd om de schade te herstellen. Daarin ben ik het met Mostro
eens: hoe langer we wachten, hoe groter de macht van de ragana
wordt. Bovendien valt de winter vroeger in dan gewoonlijk. We
hebben geen beschutting tegen de ijzige kou in het noordoosten.
Alles om ons heen wordt met tien schreden sneeuw bedekt, en de
sneeuwduinen worden wel twintig schreden hoog. Dat houden onze
troepen niet vol.’
‘Denk je dat de aanval morgen gaat lukken?’ Als er werkelijk zoveel
sneeuw ging vallen als de dwergenvrouw voorspelde, vond Goïmron
het verstandiger om tot het invallen van de winter te wachten. Om
hellingbanen van ijs en sneeuw te vormen. Maar dat zal niemand
willen.
‘Het is geen kwestie van denken, maar van planning. De opstelling
is gemaakt, de artefacten zijn aan de troepen uitgedeeld.’
‘Maar ik vroeg jou hoe je daarover denkt.’ Goïmron stak afwerend
een hand op. ‘En begin dan niet weer over Mòndarcai.’
‘Hoe ik erover denk? Ik denk dat er morgen heel veel goede
krijgers gaan sterven, omdat het niet de perfecte aanval met de
perfecte voorbereiding is,’ antwoordde Gata. ‘Maar het is te doen. Ik
zal je de details besparen. Jij bent geen dwerg voor het
krijgshandwerk, Goïmron.’
‘Nee, ik ben een gemmensnijder, ik weet het. Zo’n maker van die
elfachtige kunstrommel.’ Omdat Goudhand deze keer voor het begin
van de aanval geen toespraak zou houden, kon Goïmron zelf
beslissen wat hij wilde doen. Er was afgesproken dat de grijze held
op de heuvel van de veldheren zou blijven, van verre zichtbaar op
zijn troon gezeten, als een inspirerend monument.
Aan Goïmron zelf was geen krijger verloren gegaan. Met werppijlen
en een slinger kon je op zijn hoogst een tweekamp winnen. Hij zou
zich daarom niet op het slagveld begeven. Hij keek onopvallend
schuin omhoog naar het kraaiennest, dat er een paar platformen bij
had gekregen en aan een verkurkte boom met reusachtige
loodrechte bladeren deed denken. Vanaf daar zou ik veel kunnen
doen. Zijn hand verdween in zijn schoudertas en sloot zich om het
drakenfiguurtje met de zeesaffier. In het geheim. Iedereen moet zijn
aandacht op de famulus richten.
‘Jij bent allang geen gemmarius meer. Jij hebt een eendracht tot
stand gebracht zoals het Veilige Land en de dwergenstammen die
lang niet meer kenden. Al duizend cycli niet meer.’ Gata porde hem
vriendschappelijk in zijn zij. ‘En je hebt de plannen van Goudhand
met de doorgangen bijna verpest. Dat gaat niemand je nadoen.’
Goïmron lachte als een boer met kiespijn. Hij kon niet anders en
zijn vriendin deed mee. ‘Morgen drinken we samen op de
overwinning.’ Zijn oog viel weer op de broche op de kraag van het
hemd dat ze onder haar wapenrusting droeg. ‘Vertel me alsjeblieft
wat die betekent, voordat ik onwetend het loodje leg. Je draagt hem
altijd.’
‘Deze hier?’ Gata wreef dromerig met haar duim over het kleinood.
‘Een aandenken. Aan een voorvader.’
‘O?’
‘Hij was van de laatste kanselier van mijn clan. Er zijn tekeningen
van hem waarop hij de broche draagt. Naar verluidt een geschenk
van dankbare elfen. Na zijn dood was het ding verdwenen, maar
mijn vader vond hem door een speling van het lot voor de
Oostvesting terug. Hij gaf hem aan mij, omdat de broche hem niet
beviel. Hij kreeg er een onbehaaglijk gevoel bij.’
Goïmron keek beter, maar kon er geen wijs uit worden. ‘Wat
betekenen die tekens? Het zijn geen dwergenrunen. Althans geen
die ik ken.’
‘Ik weet het niet, en zelfs Telìnâs kon me niet verder helpen. Maar
mij geeft die broche een goed gevoel. En de wetenschap dat mijn
voorvader die ook droeg, verbindt mij met hem.’ Ze glimlachte
dromerig, terwijl ze nog eens over het sieraad wreef. ‘Zodra we
gewonnen hebben en de vrede is teruggekeerd ga ik ermee naar
Enaiko, de Stad van de Kennis. Daar zal iemand me de betekenis wel
kunnen uitleggen.’
‘Het is ongetwijfeld iets bijzonders.’ Ondertussen begon Goïmrons
voornemen om de slag vanuit het kraaiennest te volgen en met zijn
edelstenenmagie vanaf die plek in te grijpen hem steeds beter te
bevallen. Nu moest hij alleen nog een goed doelwit voor zijn
toverkrachten vinden. ‘Is er eigenlijk een heel… zwak punt in die
muren?’
Gata maakte een overdreven theatraal gebaar naar de hoog
oprijzende vesting. ‘Zie jij ergens een breuk of scheur?’
‘Nee.’
‘Dan heb je je antwoord.’ Ze zuchtte. ‘Afgezien van de twee
torentjes die we verwoest hebben, is er niets gebeurd. Waarschijnlijk
zouden we projectielen van het formaat van een huis met drie
verdiepingen moeten hebben om een gat te kunnen slaan. Maar
voordat we zo’n waarwolf ontworpen, berekend, gebouwd en van
tegengewichten voorzien hebben, zullen zelfs wij van
ouderdomszwakte zijn gestorven. Net als de elfen. En zelfs
Goudhand.’ Ze keek hem verwonderd aan. ‘Waarom vraag je dat?’
‘Om… hoop te kunnen koesteren.’ Goïmron wees snel naar de
vergadertent. ‘Moeten we niet teruggaan om op te warmen? Er is
ongetwijfeld vers gemaakte glühpunch. Zonder rum of brandewijn.’
Terwijl hij zich omdraaide keek hij onopvallend naar het hoge
uitzichtspunt. Hij had zijn besluit genomen. Dat is de plek vanwaar ik
ga toeslaan.
‘O ja, voordat ik het vergeet: Brûgar zoekt al de hele omloop naar
je.’
Heet van schrik bedacht Goïmron wat de kale krijger met de
blauwe puntbaard hem na de slag bij Tweestroom had beloofd. Hij
wilde me betrappen en bewijzen dat ik een magus ben. Goïmron had
gehoopt dat hij de gebeurtenissen verder zou laten rusten. ‘Waarom
precies?’
‘Hij zei dat het om iets ging wat alleen hem en jou aanging.’ Ze trok
een bezorgd gezicht. ‘Hebben jullie ruzie gehad?’
‘Nee!’ antwoordde hij veel te snel.
‘Ben je hem geld schuldig? Of bier? Of tabak? Dat zou ware
doodsverachting van je zijn,’ voegde ze er grijnzend aan toe. ‘Als het
gaat om zijn pijpen en tabak wordt het menens.’
‘Wat? Nee, ook niet.’ Goïmron moest alweer lachen bij het idee dat
hij twee reusachtige vaten Sterk Edelzwart bij de krijger naar binnen
zou rollen. ‘Geen idee wat hem bezighoudt,’ wimpelde hij af. ‘Maar
het zal wel tot na de slag kunnen wachten.’
‘Denk je? Het mag niet gebeuren dat een van jullie de dood vindt
en als geest terugkeert omdat die kwestie niet is opgelost.’
Goïmron gaf haar een plaagstootje, waar hij direct spijt van kreeg.
Zijn elleboog stootte tegen het harde metaal onder de wolfspels. De
felle pijn trok door zijn onderarm en maakte zijn vingers gevoelloos.
‘Er gaat niemand sterven.’
‘O, jawel. Er zullen er zeker een aantal de dood vinden.’ Plotseling
gaf Gata hem een zoen op zijn mond. Zacht en warm, niet te lang
en niet te opdringerig. ‘Dát wilde ík niet ongedaan laten. Jij wilt niet
dat ik je als geest kom opzoeken. Ik hoop dat Brûgar niet hetzelfde
van plan is. Dat zou een stevige concurrent zijn.’ Ze werd rood en
verdween snel in de vergadertent, alsof ze zijn antwoord niet wilde
horen en zijn reactie niet wilde zien.
Goïmron voelde haar lippen op de zijne.
Hoorde haar woorden nagalmen in zijn hoofd.
Hij moest glimlachen.
Niemand van ons gaat morgen sterven. Daar zorg ik voor. Snel liep
hij achter Gata aan de tent in, waar de bedompte warmte en de
geur van verse punch hem tegemoet walmden. Na de slag trakteer
ik mezelf op een groot glas glühbier. Hij ging naast Goudhand staan,
die ingedommeld was terwijl de bevelhebbers en Mostro de
figuurtjes op de plattegrond heen en weer schoven en verhit over
posities en de aanvalsvolgorde streden. Vraccas, ik vraag je: wees
met ons en schenk ons een zegen zonder grote verliezen.
‘De doulia? Hm. Behulpzame mannen en vrouwen die ook hun
kinderen in de slavernij sturen. En dat alles ter ere van hun god
Doul.
Overigens is hij een van de weinige godheden die in het Veilige
Land kwamen en er bleven. Maar hij wordt alleen binnen een
bepaalde kaste aanbeden.
Is dat niet wonderlijk?’
Uit: Overwegingen van een nadenkende vrouw, anoniem
Hoofdstuk 2
Het Veilige Land, Bruine Gebergte, Brigantia, 1023 N.B. (7514e
zonnecyclus naar de oude tijdrekening), late herfst
‘Goïmron!’
Zijn oogleden voelden zwaar als lood, maar bij de klank van zijn
naam deed hij ze langzaam open en keek in het met een sjaal en
een dikke bontmuts vermomde gezicht van een dwerg. De rijp en
ijskristallen hingen in zijn donkere baard.
‘Ja?’ zei hij met een vermoeide stem, terwijl hij moeite deed om
zijn zintuigen te wekken.
‘Wat doe je in het kraaiennest?’
Het lukte hem met moeite om zijn bovenlichaam op te richten en
zijn armen te bewegen. Zijn ledematen waren stijf en ijskoud en de
verkilde spieren protesteerden tegen de abrupte activiteit. ‘Ik wacht
hier totdat de slag begint.’ Hij wreef in zijn ogen. ‘Ik wil niets missen
en klom nog voor het eerste ochtendlicht –’
‘Maar ze vechten toch allang!’ onderbrak de verkenner hem
verwonderd.
Bij alle demonen van Tion! Met een vloek sprong Goïmron
onhandig overeind en keek over de borstwering van het platform
waar hij heimelijk zijn positie had ingenomen. En was ingeslapen.
Hoe kon me dat gebeuren?
De zon was al boven het gebergte gestegen en de besneeuwde
toppen en bevroren hellingen lichtten fel op in het schijnsel van het
daggesternte.
Goïmron rukte zijn verrekijker uit de schoudertas en zwaaide ermee
van links naar rechts. ‘Hoe gaat het?’ Zonder de bescherming van de
balustrade beet de ijskoude wind hem in het gezicht en blies door
zijn mantel heen, die hij had omgedaan. Op honderd schreden
boven het aardoppervlak gierde het ijzig en winters.
‘Niet heel goed. Het gaat moeizaam vooruit.’ De verkenner bleef
besluiteloos naast hem staan. ‘We proberen van boven zo veel
mogelijk bewegingen van de vijand te ontdekken, maar direct na de
eerste aanval kwam er mist opzetten. Het werk van de ragana, als je
het mij vraagt.’
Goïmron beet op zijn tong om er niet tegen in te gaan. Mostro had
met zijn onvermoeibare kritiek op Chòldunja bijna iedereen ertoe
gebracht om de jonge aprendisa als een buitengewoon goede heks
te vrezen. Aansporing door angst.
De blik door de verrekijker leverde Goïmron zo goed als niets op.
Grijze damp zakte van de glinsterende heuvels de vesting in en leek
die tot aan de bovenrand van de muur te hebben opgevuld. Uit de
openingen waar brandende pek en gloeiende sintels door gegooid
werden kwamen nevelslierten die in de mistwolken eronder
verdwenen. Daar renden schimmen in rond. De zes waarwolven
waren alleen als reusachtige contouren te zien en deden denken aan
liggende reuzen die nu en dan met een ruk een hand hieven om een
steen weg te gooien.
‘Het lijkt wel alsof de vesting in de wolken zweeft,’ mompelde
Goïmron. Vertwijfeld zocht hij naar een plaats waar hij in het geheim
kon helpen met zijn magische krachten.
Op sommige plekken staken lange ladders uit de mist omhoog naar
de kantelen. Maar de verdedigers waren ter plaatse en duwden ze
met lange staken weg of trakteerden de aanvallers op de grond nog
voordat Goïmron met magie kon ingrijpen op een hagelbui van
stenen en lichte en zware pijlen.
‘We kunnen geen signalen aan de troepen geven. De mist is te
dicht,’ zei de verkenner. ‘Voor zover we überhaupt wat zouden
kunnen melden. Want we zien niets.’ Hij gaf Goïmron een beker hete
thee en trok zijn sjaal een beetje naar beneden, zodat hij beter te
verstaan was. ‘Om op te warmen. Je moet toch bijna bevroren zijn
als je hier al drie hele zanduren ligt te slapen.’
Goïmron greep met een hand naar de beker en bleef onophoudelijk
rondkijken. Misschien kan ik die mist laten verdwijnen. Daarmee
zouden we geholpen zijn.
Op dat moment begon het te flitsen en te fonkelen in de
mistbanken. Fel oplichtende sterren suisden naar voren en knalden
tegen de muur uit elkaar, vonken stegen op en schoten uitdovend de
hemel in.
‘Kijk! Eindelijk!’ Goïmron richtte de verrekijker hoopvol op de plaats
waar Mostro moest hebben toegeslagen.
De verkenner naast hem lachte ongelukkig. ‘Nee, dat is weer niks.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ongetwijfeld weer een nutteloos artefact. Zo gaat het al sinds het
begin van de aanval.’ De dwerg met zijn berijpte baard trok een
grimmig gezicht. ‘Soms sist, knalt en stinkt het, soms klinken er
dierengeluiden of een orkest of een harde lach als van een reus, en
dan weer stijgt er een bonte zwerm vogels op die in zeepbellen
oplost. O ja, en eerder werden de weergangen bedolven onder een
hagel van karamel. Alsof de Brigantiërs hun tanden daarmee
moesten verpesten.’
O nee. Dat was niet de bedoeling. Goïmron kon zich het gezicht
van Brûgar voorstellen, die niets van magie moest hebben en dat nu
bevestigd zag. Wat in de slag min of meer hielp, schoot tekort bij de
belegering.
‘En naar verluidt moet er een of ander opgezet beest tot leven zijn
gekomen,’ vertelde de dwerg die in zijn hete thee blies. ‘Naar het
gillen te oordelen vielen er gewonden.’
‘Dat is toch iets.’ Goïmron dacht aan zijn eigen avontuur in de
Kamer der Wonderen, toen de drinx tot leven kwam en hem bijna
had gedood. ‘Die wezens kunnen heel gevaarlijk zijn, zodra ze –’
‘Bij ons,’ onderbrak de verkenner hem met een zucht. ‘Niet bij de
Brigantiërs.’
Bij Vraccas! Dat moet afgelopen zijn. Goïmron zette zijn beker neer,
zijn hand gleed in de tas en sloot zich om de zeesaffier. De mist
moet optrekken!
DAT IS TE VER WEG, kreeg hij onmiddellijk als antwoord van de steen in
zijn hoofd. EN ER IS TE VEEL MIST.
En… een harde wind? Zou dat niet mogelijk zijn?
ZOLANG ER MIST VAN DE HELLINGEN NAAR BENEDEN BLIJFT STROMEN IS HET
VERGEEFSE MOEITE. ZE MOETEN DE AANVAL AFBREKEN. DE VERLIEZEN ZIJN ONNODIG
EN LEIDEN TOT NIETS.
Goïmron vond het advies logisch en zinvol. Hij keek naar de
verkenner. ‘Kunnen we het signaal voor de terugtrekking geven? Met
een roephoorn? In deze dichte mist heeft het offensief geen zin.’
‘We hebben verschillende hoorns geïnstalleerd, die ze ongetwijfeld
voor de muren zullen horen. Maar wij bepalen niet wat er gedaan
moet worden,’ antwoordde de dwerg. ‘Dat bevel kan alleen de
vergadering van de bevelhebbers geven. Of Tungdil Goudhand.’
Goïmron borg zijn verrekijker al op en rende naar de smalle ladder.
‘Ik ga het hem vragen. Onze aanval is alleen in het voordeel van
Brigantia.’ Hij was al bezig de honderd schreden sport na sport af te
dalen, wat bij de ijzige kou en grillige windvlagen zijn volledige
concentratie vroeg.
De heuvel van de veldheren was niet ver weg. Daar wachtte de
meest legendarische van alle dwergen in een met kolenschalen
verwarmde open achthoekige tent op het bericht van de eerste
overwinning. Maar dat zou er deze omloop niet meer van komen. De
famulus noch de artefacten hadden de hoge verwachtingen kunnen
vervullen.
En dat zullen ze ook niet gaan doen. Niet vandaag. Goïmron sprong
van de laatste sporten naar beneden en rende door de mist de
heuvel op naar de contouren van de joert waarvan de voorste
wanden waren opgerold, zodat Goudhand goed zicht zou hebben
gehad als er geen mistbanken hadden gehangen. Het warme licht
van de vuurschalen en de kandelaars scheen uit de tent naar buiten
en wees de weg.
Een paar keer siste en huilde het uit de richting van de muren als
er artefacten in de eerste aanvalsgolf loskwamen – effecten die het
goed gedaan zouden hebben op jaarmarkten of feesten met
toeschouwers en gasten. Maar op deze manier ging de magische
energie zinloos bij de dikke muren in rook op. De Brigantiërs op de
tinnen en achter de schietgaten werden niet eens genoeg afgeleid of
geïrriteerd om er voordeel van te kunnen hebben.
Goïmron was stomverbaasd toen hij eindelijk in de grote
vergadertent was en daarin niet alleen Goudhand, maar ook Mostro
aantrof. De famulus had zich uit het gevaarlijke gebied voor de
muren teruggetrokken. En onze strijders in de steek gelaten.
‘Wat doet u hier, famulus?’ riep hij. ‘Moet u de troepen niet
bijstaan?’
Mostro, die verwaand in een blauw met gouden gewaad rondliep
met een mantel van sabel om zijn schouders, wuifde zijn woorden
weg. ‘Dat is allemaal tevergeefs. De ragana heeft haar verwerpelijke
macht gebruikt en ons mist en drogbeelden bezorgd.’ Hij haalde zijn
hand door zijn donkerblonde haardos, om te testen of zijn krullen
nog goed zaten, en keek naar de grijze dwerg die op een met
huiden en kussens uitgeruste fauteuil zat af te wachten. ‘Ze
veranderde zelfs de werking van de artefacten die Vanéra ons
stuurde! Moge Tion die moerasheks halen!’
‘Maar u draagt toch de diamant om uw nek? Hoe zou zij dan
kunnen toveren?’ wierp Goïmron tegen.
‘Ze heeft natuurlijk een nieuwe steen gezocht. In het voormalige
rijk van de Vierden zijn er beslist genoeg edelstenen te vinden die ze
kan gebruiken.’ Mostro wierp hem een wantrouwige blik toe en liet
zijn hand over zijn zwarte puntbaardje gaan. ‘Wilt u die
kinderverslinder soms als pleitbezorger in bescherming nemen?’
‘Nee. Ik denk alleen niet dat zij er iets mee te maken heeft.’
‘U hebt geen verstand van magie en toverij, meester Snijdijzer. Laat
dat oordeel maar liever aan mij over. Ik zie mijzelf dankzij mijn
kundigheid inmiddels meer als magus dan als famulus. Houd u daar
rekening mee wanneer u mij aanspreekt.’ De famulus stak zijn
handen uit naar een vuurschaal. ‘Hoelang moeten we het nog
proberen? Zou het niet kunnen dat er over drie of vier zanduren een
bres ontstaat?’
Goïmron keek naar de zwijgende Goudhand, die zijn heldere ogen
op de golvende mistbank gericht hield, alsof hij daarin een antwoord
kon zien. In zijn gepolijste wapenrusting en bontkraagmantel, met
zijn lange zilverkleurige baard en haar en met zijn hand om de greep
van een strijdhamer was hij het toonbeeld van een grootkoning,
zonder het te zijn. De ingetogen elegantie was duizendmaal
indrukwekkender dan het arrogante optreden van Mostro. ‘Ik vind
dat we moeten stoppen.’
‘O ja? Vindt u dat?’ klonk het direct spottend van de zelfbenoemde
magus. ‘Weet u dan hoeveel verlies we al hebben geleden? Het zal
de moeite niet waard zijn.’
Another random document with
no related content on Scribd:
bags on the sleighs released their fluid; the water darkened—turning
to night.
Back and forth I scurried through the darkness, screaming to my
men to shake off their foes—to extricate themselves and rise into the
light. In the blackness my dolphin struck many struggling forms—
friend and foe alike.
Then I went up, out of the cloud of ink, again into the blessed
light. And waited, while in little groups, my sorely pressed fighters
struggled up after me.
It was instinct for everyone to escape from that horrible darkness.
Have you ever fought in the dark? It strikes a terror to the soul.
The Maagogs must have felt it, as well as my own men. In the
black, inky water, all fighting soon ceased.
And here I saw my opportunity and grasped it. The Maagogs,
confused and terror-stricken, were floundering out into the light. They
came singly. And their eyes—weaker than those of the Marinoids—
could see little when first they emerged.
For many minutes the inky water held together. And around its
edges, Atar with his light-sleighs swept their dazzling beams back
and forth. There were six or seven hundred Maagogs in there—and
as they came out a few at a time, we fell upon them.
It was our great opportunity. And then I realized that I could do
the same thing with the other wing. If only I had my other forces
here! The girls with the dolphins!
Atar and Caan executed the same maneuver while I dashed
away to get Nona. In this third sector things had gone very well
indeed. The girls had suffered few casualties. They were fighting the
Marinogs—holding them in check, while my electric men dispatched
the black fishes.
I searched about for Nona, came upon her in time to see what
manner of warfare this was. Three Marinogs had made for her. She
went at them full tilt, with lance extended. They scattered; but
incredibly swiftly she turned her dolphin, impaled one of them with
her lance—then another, while the third for his life, turned and made
away.
“Nona!” I called. “Bring your girls! Come—we need you!”
With the girls behind me, I hastened back to Atar and Caan. Out
of the inky water below—into the brilliant beams of our light-sleighs
—the surprised Maagogs were emerging. The girls rushed at them—
the dolphins, extraordinarily swift, seemed to be everywhere at
once. . . .
The ink finally cleared away; and my own remaining fighters took
a hand. The combat turned to slaughter—then a complete rout. . . .
And I had men free now to send to the other sector, weakened by
the withdrawal of the girls. The black fishes and the Marinogs there
were overpowered. The fishes fought to the last. A few of the
Marinogs fled—back to the Water of Wild Things. And from
everywhere about the scene of battle, wounded Maagogs were
floundering away.
But we let them go.
We had won.
CHAPTER XXXI
Concluding Statement by Ray Cummings
I feel that I should add a few words to this manuscript given me
by “Nemo.”
This queer old man has been writing for me these memories of
his youth. But the Institution officials, with pardonable skepticism,
declare to me privately that he is unbalanced—a victim of amnesia
since that day he was found wandering on the streets of an
American city, with no memory of who he was or where he came
from. They tell me he was, in his youth, probably some obscure
European astronomer—which would account for his scientific
knowledge. Scandinavian perhaps, they now say. His accent is
curious, I can hear for myself. But I would not call it Scandinavian;
indeed I have heard nothing like it anywhere.
It was not so many weeks ago—dating from the time you read
this—when I interviewed the old man, in the neat little reception
room of the Institution. I read over this manuscript which he handed
me, while he sat staring with eyes that seemed to see far beyond the
narrow walls enclosing us.
“But Nemo,” I protested, “this is not finished. Is this the last you’re
going to give me?”
“The last,” he said vaguely. “I cannot remember any more. It is
getting blurred—fading.” He passed a palsied hand across his blue-
veined forehead. “Getting blurred—for I am an old man and my
faculties are going—very fast.”
“But Og,” I suggested. “What became of Og?”
He brightened. “Did I not tell you that? I remember now. I met him
—near the end of the battle. He had captured one of our dolphins,
and a lance. He came at me—and I fought him—I was mounted as
he was. . . .”
The tired old voice trailed away.
“Yes?” I prompted.
He started. “What was I saying? Oh yes, about Og. You asked
me about Og, didn’t you? We might have been knights of the Court
of King Arthur—jousting with our lances. I can remember it now—
clearly. I would have run him through almost at the first tilt, but that
girl threw herself between us. I did not like to kill her. That was bad.
Accident—I could not help it.”
“You mean Maaret?”
“Maaret? Yes, that was her name, wasn’t it? I remember now.
She died in Nona’s arms—after I had killed Og. The girl did not know
I had killed him. She died—still loving Og, and glad that she had
given her life for him. . . I remember that now.”
“But Nona and your boy? What of them? And you, Nemo—who
are you?”
“I—I don’t know. I remember that at the last, I was with Nona and
boy. The war was over. I was sick. Yes, that was it—very, very sick.
They had me in bed. Nona was bending over me. I can see her now
—so beautiful. It was getting dark, but Nona said——”
He stopped short.
“Nona said——” I prompted gently.
“Yes, I recall it now. Nona said I must fight the darkness that was
creeping upon me. But I couldn’t. It came—darkness and silence.
Slowly. But everything was growing black. And Nona’s voice
imploring me not to go, grew dimmer—far away—dimmer and darker
—everything dark, and then—I was gone.”
“Dead?” I said softly. What did he mean? What could it all mean,
except what the rational officials of the Institution said?
He shook himself slightly. “Did I say dead? I don’t know whether I
mean that or not. I don’t know what I mean. Blackness—nothingness
—and then I found myself on one of your horrible crowded streets
here on Earth. An old man—cheated out of all those years of life—
grown old and feeble, when last I had been young and strong. And
my Nona and boy gone——”
He was trembling now; and suddenly he turned on me.
“Go away, please. It—it hurts me to think these thoughts. My
Nona gone——”
If any of you care to advance your theories, I shall be glad to hear
from you.
*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK THE MAN ON
THE METEOR ***

Updated editions will replace the previous one—the old editions will
be renamed.

Creating the works from print editions not protected by U.S.


copyright law means that no one owns a United States copyright in
these works, so the Foundation (and you!) can copy and distribute it
in the United States without permission and without paying copyright
royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part of
this license, apply to copying and distributing Project Gutenberg™
electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ concept
and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, and
may not be used if you charge for an eBook, except by following the
terms of the trademark license, including paying royalties for use of
the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
copies of this eBook, complying with the trademark license is very
easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as
creation of derivative works, reports, performances and research.
Project Gutenberg eBooks may be modified and printed and given
away—you may do practically ANYTHING in the United States with
eBooks not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject
to the trademark license, especially commercial redistribution.

START: FULL LICENSE


THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free


distribution of electronic works, by using or distributing this work (or
any other work associated in any way with the phrase “Project
Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full
Project Gutenberg™ License available with this file or online at
www.gutenberg.org/license.

Section 1. General Terms of Use and


Redistributing Project Gutenberg™
electronic works
1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree
to and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or
destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your
possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be
bound by the terms of this agreement, you may obtain a refund from
the person or entity to whom you paid the fee as set forth in
paragraph 1.E.8.

1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be


used on or associated in any way with an electronic work by people
who agree to be bound by the terms of this agreement. There are a
few things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic
works even without complying with the full terms of this agreement.
See paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with
Project Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this
agreement and help preserve free future access to Project
Gutenberg™ electronic works. See paragraph 1.E below.
1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the
Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the
collection of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the
individual works in the collection are in the public domain in the
United States. If an individual work is unprotected by copyright law in
the United States and you are located in the United States, we do
not claim a right to prevent you from copying, distributing,
performing, displaying or creating derivative works based on the
work as long as all references to Project Gutenberg are removed. Of
course, we hope that you will support the Project Gutenberg™
mission of promoting free access to electronic works by freely
sharing Project Gutenberg™ works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg™ name
associated with the work. You can easily comply with the terms of
this agreement by keeping this work in the same format with its
attached full Project Gutenberg™ License when you share it without
charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also
govern what you can do with this work. Copyright laws in most
countries are in a constant state of change. If you are outside the
United States, check the laws of your country in addition to the terms
of this agreement before downloading, copying, displaying,
performing, distributing or creating derivative works based on this
work or any other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes
no representations concerning the copyright status of any work in
any country other than the United States.

1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other


immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must
appear prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™
work (any work on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or
with which the phrase “Project Gutenberg” is associated) is
accessed, displayed, performed, viewed, copied or distributed:
This eBook is for the use of anyone anywhere in the United
States and most other parts of the world at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away
or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License
included with this eBook or online at www.gutenberg.org. If you
are not located in the United States, you will have to check the
laws of the country where you are located before using this
eBook.

1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is derived


from texts not protected by U.S. copyright law (does not contain a
notice indicating that it is posted with permission of the copyright
holder), the work can be copied and distributed to anyone in the
United States without paying any fees or charges. If you are
redistributing or providing access to a work with the phrase “Project
Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must
comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through
1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the Project
Gutenberg™ trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted


with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works posted
with the permission of the copyright holder found at the beginning of
this work.

1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project


Gutenberg™ License terms from this work, or any files containing a
part of this work or any other work associated with Project
Gutenberg™.

1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this


electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg™ License.
1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form,
including any word processing or hypertext form. However, if you
provide access to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work
in a format other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in
the official version posted on the official Project Gutenberg™ website
(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain
Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the
full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,


performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing


access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works
provided that:

• You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
the use of Project Gutenberg™ works calculated using the
method you already use to calculate your applicable taxes. The
fee is owed to the owner of the Project Gutenberg™ trademark,
but he has agreed to donate royalties under this paragraph to
the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty
payments must be paid within 60 days following each date on
which you prepare (or are legally required to prepare) your
periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked
as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation at the address specified in Section 4, “Information
about donations to the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation.”

• You provide a full refund of any money paid by a user who


notifies you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that
s/he does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™
License. You must require such a user to return or destroy all
copies of the works possessed in a physical medium and
discontinue all use of and all access to other copies of Project
Gutenberg™ works.

• You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of


any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in
the electronic work is discovered and reported to you within 90
days of receipt of the work.

• You comply with all other terms of this agreement for free
distribution of Project Gutenberg™ works.

1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg™


electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set
forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend


considerable effort to identify, do copyright research on, transcribe
and proofread works not protected by U.S. copyright law in creating
the Project Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project
Gutenberg™ electronic works, and the medium on which they may
be stored, may contain “Defects,” such as, but not limited to,
incomplete, inaccurate or corrupt data, transcription errors, a
copyright or other intellectual property infringement, a defective or
damaged disk or other medium, a computer virus, or computer
codes that damage or cannot be read by your equipment.

1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except


for the “Right of Replacement or Refund” described in paragraph
1.F.3, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner
of the Project Gutenberg™ trademark, and any other party
distributing a Project Gutenberg™ electronic work under this
agreement, disclaim all liability to you for damages, costs and
expenses, including legal fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO
REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT LIABILITY, BREACH OF
WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE
FOUNDATION, THE TRADEMARK OWNER, AND ANY
DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE LIABLE
TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL,
PUNITIVE OR INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE
NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.

1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you


discover a defect in this electronic work within 90 days of receiving it,
you can receive a refund of the money (if any) you paid for it by
sending a written explanation to the person you received the work
from. If you received the work on a physical medium, you must
return the medium with your written explanation. The person or entity
that provided you with the defective work may elect to provide a
replacement copy in lieu of a refund. If you received the work
electronically, the person or entity providing it to you may choose to
give you a second opportunity to receive the work electronically in
lieu of a refund. If the second copy is also defective, you may
demand a refund in writing without further opportunities to fix the
problem.

1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth in
paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO
OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED,
INCLUDING BUT NOT LIMITED TO WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied


warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted
by the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the
Foundation, the trademark owner, any agent or employee of the
Foundation, anyone providing copies of Project Gutenberg™
electronic works in accordance with this agreement, and any
volunteers associated with the production, promotion and distribution
of Project Gutenberg™ electronic works, harmless from all liability,
costs and expenses, including legal fees, that arise directly or
indirectly from any of the following which you do or cause to occur:
(a) distribution of this or any Project Gutenberg™ work, (b)
alteration, modification, or additions or deletions to any Project
Gutenberg™ work, and (c) any Defect you cause.

Section 2. Information about the Mission of


Project Gutenberg™
Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of
computers including obsolete, old, middle-aged and new computers.
It exists because of the efforts of hundreds of volunteers and
donations from people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the


assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s
goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will
remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a
secure and permanent future for Project Gutenberg™ and future
generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation and how your efforts and donations can help,
see Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
www.gutenberg.org.

Section 3. Information about the Project


Gutenberg Literary Archive Foundation
The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification
number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state’s laws.

The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West,


Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
to date contact information can be found at the Foundation’s website
and official page at www.gutenberg.org/contact

Section 4. Information about Donations to


the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation
Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without
widespread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can
be freely distributed in machine-readable form accessible by the
widest array of equipment including outdated equipment. Many small
donations ($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax
exempt status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating


charities and charitable donations in all 50 states of the United
States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and
keep up with these requirements. We do not solicit donations in
locations where we have not received written confirmation of
compliance. To SEND DONATIONS or determine the status of
compliance for any particular state visit www.gutenberg.org/donate.

While we cannot and do not solicit contributions from states where


we have not met the solicitation requirements, we know of no
prohibition against accepting unsolicited donations from donors in
such states who approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make


any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of
other ways including checks, online payments and credit card
donations. To donate, please visit: www.gutenberg.org/donate.

Section 5. General Information About Project


Gutenberg™ electronic works
Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be
freely shared with anyone. For forty years, he produced and
distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of
volunteer support.

Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed


editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
edition.

Most people start at our website which has the main PG search
facility: www.gutenberg.org.

This website includes information about Project Gutenberg™,


including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how
to subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.

You might also like