Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 69

Logica verzamelingen en relaties 1st

Edition J S Lodder J L C Arkenbout


Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/logica-verzamelingen-en-relaties-1st-edition-j-s-lodder-
j-l-c-arkenbout/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Logica verzamelingen en relaties 1st Edition J S Lodder


J L C Arkenbout

https://ebookstep.com/product/logica-verzamelingen-en-
relaties-1st-edition-j-s-lodder-j-l-c-arkenbout-3/

Logica verzamelingen en relaties 1st Edition J S Lodder


J L C Arkenbout

https://ebookstep.com/product/logica-verzamelingen-en-
relaties-1st-edition-j-s-lodder-j-l-c-arkenbout/

Formele talen en automaten 1st Edition N Van Vugt Hage


J L C Arkenbout

https://ebookstep.com/product/formele-talen-en-automaten-1st-
edition-n-van-vugt-hage-j-l-c-arkenbout/

Relationele databases 1st Edition N Van Vugt Hage J L C


Arkenbout

https://ebookstep.com/product/relationele-databases-1st-edition-
n-van-vugt-hage-j-l-c-arkenbout/
Relationele databases 1st Edition N Van Vugt Hage J L C
Arkenbout

https://ebookstep.com/product/relationele-databases-1st-edition-
n-van-vugt-hage-j-l-c-arkenbout-2/

No■na škola 2013th Edition C J Daugherty Daugherty C J

https://ebookstep.com/product/nocna-skola-2013th-edition-c-j-
daugherty-daugherty-c-j/

MANUAL DE ANÁLISIS DE FRECUENCIAS EN HIDROLOGÍA First


Edition Aparicio J Gomez J Patiño C

https://ebookstep.com/product/manual-de-analisis-de-frecuencias-
en-hidrologia-first-edition-aparicio-j-gomez-j-patino-c/

Atlas de l Empire romain Construction et apogée 300 av


J C 200 apr J C 2nd Edition Christophe Badel Claire
Levasseur

https://ebookstep.com/product/atlas-de-l-empire-romain-
construction-et-apogee-300-av-j-c-200-apr-j-c-2nd-edition-
christophe-badel-claire-levasseur/

L Empire romain tardif 235 641 après J C 1st Edition


Sylvain Destephen

https://ebookstep.com/product/l-empire-romain-
tardif-235-641-apres-j-c-1st-edition-sylvain-destephen/
Logica, verzamelingen en relaties

Cursusdeel 1

Blok 1 Logica

1
Open Universiteit
Faculteit Management, Science & Technology

Auteur
mw. drs. J.S. Lodder

Deze cursus is grotendeels samengesteld uit delen van de cursussen


Discrete wiskunde A (T07131) en Discrete wiskunde B (T33131),
waaraan de volgende personen hebben meegewerkt:

dhr. dr. R.J. Beerends, auteur


dhr. A.S. Haven, auteur
mw. drs. J. S. Lodder, auteur
dhr. dr. H.M. Mulder, auteur
dhr. dr. M. de Rijke, auteur
dhr. dr. E.G.C. Thijsse, auteur
dhr. drs. J.H. Timmerman, auteur
mw. drs. H. Verhage, adviseur
dhr. ir. E.M. van de Vrie, auteur

Programmaleiding
mw. prof. dr. T.E.J. Vos
CURSUSDEEL 1

Logica, verzamelingen en
relaties
Logica

3
Productie
Open Universiteit

Redactie
John Arkenbout
Arnold van der Leer

Lay-out
Maria Wienbröker-Kampermann

Omslag
Team Visuele communicatie, Open Universiteit

Druk- en bindwerk
Canon Business Services

Dit materiaal is gelicentieerd onder de


Creative Commons-licentie Naamsvermelding-
NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken 4.0.
Zie de licentie voor details:
https://creativecommons.org/licenses/
by-nc-nd/4.0/legalcode

This content is licensed under the Creative


Commons license Attribution-Noncommercial-
NoDerivs 4.0.
See licence for more details:
https://creativecommons.org/licenses/
by-nc-nd/4.0/legalcode

Eerste druk: 2016

Illustratieverantwoording
ANP-Foto, Rijswijk: blz. 62 (EPA)
Benelux Press bv, Voorburg: blz. 56
The Metropolitan Museum of Art, New York:
blz. 75
Österreichische Nationalbibliothek,
Wenen: blz. 22
Oxford University Computing Laboratory,
Oxford: blz. 104

IB0402_50131_06062016

ISBN 978 94 92231 55 0 (serie)


ISBN 978 94 92231 32 1 (deel 1)

Cursuscode IB0402
Structuur van de cursus Logica, verzamelingen en relaties

Onderdeel Blok Leereenheid Bladzijde

Cursusboek 1 1 Introductie tot de cursus 7


Logica
1 Propositielogica 13
2 Wetten van de propositielogica 35
3 Predikaatlogica 61
4 Wetten van de predikaatlogica 87

Aanwijzingen en terugkoppelingen blok 1 113


Bijlagen: Symbolen en Grieks alfabet 149
Register 154

Cursusboek 2 2 5 Verzamelingenalgebra
Verzamelingen 6 Boolealgebra’s
en relaties 7 Grafen
8 Relaties en functies
9 Equivalentierelaties
10 Ordeningen

Aanwijzingen en terugkoppelingen blok 2


Bijlagen: Symbolen en Grieks alfabet
Register

Cursusboek 3 3 11 Inductie en recursie


Inductie 12 Inductieve bewijzen

Aanwijzingen en terugkoppelingen blok 3


Bijlagen: Symbolen en Grieks alfabet
Register

Cursussite http://youlearn.ou.nl

5
Inhoud

Introductie tot de cursus

1 Inleiding 7
2 Het cursusmateriaal 7
3 Structuur, symbolen en taalgebruik 7
4 Voorkennis 8
5 De cursus bestuderen 8
6 Studiebegeleiding 10
7 Het tentamen 10

6
Introductie tot de cursus

1 Inleiding

Voor u ligt de cursus ‘Logica, verzamelingen en relaties’. Samen met de


cursus ‘Lineaire algebra en stochastiek’ vormt deze cursus een inleiding
in die deelgebieden van de wiskunde die relevant zijn voor informatica.
We hopen dat u deze inleiding met veel plezier zult bestuderen.
In deze introductie tot de cursus zetten we uiteen hoe het cursus-
materiaal is samengesteld, hoe u de cursus kunt bestuderen en hoe
u tentamen kunt doen.

2 Het cursusmateriaal

Blokken De cursus ‘Logica, verzamelingen en relaties’ bestaat uit drie blokken.


Het eerste blok geeft een inleiding in de logica. Het tweede blok is gewijd
aan verzamelingen en relaties. De cursus sluit af met een kort blok over
inductieve definities en bewijzen met inductie.

Leereenheden Elke leereenheid bestaat uit een introductie en de leerdoelen gevolgd


door de verschillende onderwerpen, afgewisseld met voorbeelden, toe-
passingen en opgaven. Hoe u de leerstof kunt bestuderen, komt in een
volgende paragraaf aan bod.
Intermezzo’s In de cursus zijn vele intermezzo’s opgenomen. Deze zijn herkenbaar aan
een kleiner lettertype en tweekoloms opbouw en zijn geen onderdeel van
de tentamenstof. Zij dienen ter illustratie van de stof en geven allerhande
toepassingen, interessante bijzonderheden of historische wetenswaardig-
heden. Een aantal van de intermezzo’s heeft een titel. Deze intermezzo’s
met titel behandelen allemaal markante bijzonderheden uit de historie
van de wiskunde en zijn geschreven door A.S. Haven.
Zelftoetsen Iedere leereenheid wordt afgesloten met een zelftoets. Deze zelftoetsen
bevatten opgaven, zoals die ook op het tentamen voor kunnen komen.
U kunt er dus zelf mee nagaan of u de stof voldoende beheerst.

3 Structuur, symbolen en taalgebruik

De tekst in deze cursus is opgebouwd uit vele onderdelen. Een leer-


eenheid bevat steeds een introductie, leerdoelen, de leerkern met de
eigenlijke leerstof, een samenvatting en een zelftoets. De leerkern bevat
naast de gewone ‘lopende tekst’ ook een groot aantal andere onderdelen,
zoals opgaven, stellingen, bewijzen en voorbeelden. Steeds is in de kant-
lijn aangegeven wanneer zulke onderdelen beginnen. Vaak hebben die
onderdelen een nummer, zodat er makkelijk naar verwezen kan worden.
Ook vrijstaande formules hebben soms in de rechterkantlijn een nummer,
zodat er makkelijk naar kan worden terugverwezen.
Van bepaalde onderdelen is het wenselijk het einde duidelijk te
markeren. Zo wordt het einde van een voorbeeld aangegeven met het
« markeert einde teken ‘«’ in de rechter kantlijn. Als voorbeelden in de loop van de tekst
voorbeeld worden behandeld, dan wordt het einde niet afzonderlijk aangegeven.

7
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

□ markeert einde Ook het einde van een bewijs wordt met een symbool aangegeven,
bewijs
namelijk ‘□’.
Begrippen in de Op plaatsen waar een nieuw begrip wordt behandeld of waar een
kantlijn
begrip in een nieuwe context wordt behandeld, staat dit begrip ook
in de meest linkse kantlijn. Dit vergemakkelijkt het opzoeken als u
later nog eens de precieze betekenis na wilt lezen. Al deze begrippen
zijn bovendien opgenomen in de registers, achterin de cursusboeken.
Wiskundesymbolen In de wiskunde worden voorts veel symbolen gebruikt, zoals bij-
voorbeeld ∑ en ∩. Al deze symbolen hebben een precies vastgelegde
betekenis, wat de wiskunde een eigen ‘taal’ geeft. Een lijst van die
symbolen met hun betekenis vindt u in de bijlage.
Wiskundetaal Er komen niet alleen bijzondere symbolen in de wiskunde voor, soms
is ook het taalgebruik nogal speciaal. Zulke speciale uitdrukkingen
hebben een eigen betekenis en worden gebruikt om zo nauwkeurig
mogelijk aan te geven wat de bedoeling is. Met een uitdrukking als
‘zij n een element van de natuurlijke getallen’, wordt bedoeld dat er
een verhandeling zal volgen over de natuurlijk getallen, uiteengezet
aan de hand van een willekeurig element van die verzameling, dat
voorlopig maar n genoemd wordt, maar waar in principe ieder natuurlijk
getal voor ingevuld mag worden. Regelmatig zal van zulke speciale
uitdrukkingen in de cursus gebruik worden gemaakt. Gaandeweg leert
u vanzelf met deze formuleringen omgaan en maakt u zich daarmee de
‘wiskundetaal’ eigen.

4 Voorkennis

Om deze cursus met succes te kunnen bestuderen, moet u enige voor-


kennis op het gebied van de wiskunde bezitten. Enerzijds gaat het om
het beheersen van concrete wiskundige vaardigheden, zoals het oplossen
van vergelijkingen, anderzijds gaat het om algemene vaardigheden zoals
abstraheren en redeneren. Ook verwachten we dat u beschikt over
elementaire kennis van verzamelingenleer.
Wiskunde- Heeft u vwo met wiskunde of een andere opleiding van vergelijkbaar
voorkennis op
vwo-niveau niveau afgerond en is uw wiskundekennis nog redelijk paraat, dan kunt
u ervan uitgaan dat uw voorkennis voldoende is om met de bestudering
van deze cursus te kunnen beginnen. Op de cursussite yOUlearn vindt u
aanvullend studiemateriaal om zo nodig uw voorkennis bij te werken.

5 De cursus bestuderen

Cursus bedoeld Deze cursus is gemaakt voor zelfstudie. Dat wil zeggen dat het in
voor zelfstudie.
principe mogelijk is deze cursus helemaal zelfstandig te bestuderen en
dat u zich zonder hulp van anderen kunt voorbereiden op het tentamen.
Om voor zelfstudie geschikt te zijn, zijn de teksten zeer uitgebreid en
wordt aan veel details van de theorie aandacht besteed. In de kantlijn
worden bovendien vaak ‘studeeraanwijzingen’ gegeven, dat zijn korte
opmerkingen die het belangrijkste uit de betreffende alinea aanstippen.
U heeft al een aantal van zulke aanwijzingen gezien.

Cursus van voor Tenzij er voor u specifieke redenen zijn daarvan af te wijken, bevelen we
naar achter
doorwerken. u aan bij een eerste bestudering de cursus van voor naar achter door te
werken. U komt dan vanzelf afwisselend wat meer theoretische en wat
meer praktische onderwerpen tegen.

8
Introductie tot de cursus

Leerdoelen geven Aan het begin van iedere leereenheid zijn na de introductie steeds
aan wat u moet
weten en kunnen. ‘leerdoelen’ opgenomen. Deze beschrijven zo precies mogelijk wat u na
het bestuderen van de leereenheid moet weten en kunnen. Bij een eerste
lezing van die leerdoelen zult u veel onbekende begrippen zien, die gaat
u immers nog leren. Maar tijdens de bestudering van de leereenheid kunt
u steeds bij de leerdoelen lezen wat u met deze begrippen moet: hoeft u
ze alleen maar te kennen, of moet u ze ook toe kunnen passen, bewijzen
of gebruiken.

Sommige onderwerpen van de cursus zullen u wellicht bekend voor-


komen of heeft u in een ander verband al eens eerder bestudeerd. U
kunt dan de betreffende leereenheden doorlezen en nagaan of alles u al
Bij bekende bekend is. U kunt ook direct de zelftoetsopgaven aan het einde van de
onderwerpen direct leereenheid maken en op die manier vaststellen of u de stof al dan niet
zelftoets maken.
beheerst of nog geheel of gedeeltelijk moet bestuderen. In het geval dat u
de zelftoetsopgaven al goed kon maken, is het toch nog verstandig de
leereenheid globaal door te nemen en aandacht te besteden aan definities,
notaties en dergelijke. Die kunnen immers van boek tot boek nogal eens
verschillen (binnen deze cursus is een en ander natuurlijk wel consistent).

Tijdens de bestudering van de cursus komt u zeer frequent opgaven


tegen, zowel tijdens de behandeling van de stof in de paragrafen, als aan
het einde van de paragrafen. De opgaven tussendoor zijn bedoeld om
Tijdens bestudering direct te oefenen met wat is behandeld en u zo in staat te stellen de stof
regelmatig opgaven beter op te nemen. Het is zeer aan te bevelen al die opgaven te maken op
maken.
het moment dat u ze tegenkomt.
De opgaven aan het einde van de paragraaf zijn bedoeld om verder te
oefenen met de stof. Maakt u een aantal van die opgaven als u de para-
graaf heeft bestudeerd en bewaart u een paar van die opgaven voor als
u zich voorbereidt op het tentamen. Hoewel u zeker niet alle opgaven bij
een eerste bestudering van de stof hoeft te maken, is het niet verstandig
alle opgaven over te slaan. Door het maken van opgaven zult u beter de
mogelijkheden en onmogelijkheden van de wiskunde leren kennen en
allerlei aspecten ontdekken die anders onopgemerkt zouden blijven.
Wiskunde is wat dat betreft vooral een doe-vak.
Naast de opgaven in de leerkern van iedere leereenheid vindt u ook
opgaven in de zelftoets aan het einde ervan. U maakt de zelftoetsopgaven
nadat u een leereenheid heeft bestudeerd, om vast te stellen of u de stof
op een voldoende niveau beheerst.

Als u een opgave gemaakt heeft, kunt u nagaan of uw uitwerking goed


Uitwerkingen is, door bij de uitwerkingen van de opgaven te kijken, die steeds achterin
achterin cursusboek
het cursusboek zijn opgenomen. Vaak zijn opgaven op verschillende
manieren uit te werken, dus een afwijkende uitwerking wil nog niet
zeggen dat de uwe fout is.
Raadpleeg Lukt het u niet een opgave te maken, of weet u niet hoe u het aan moet
eventueel
aanwijzingen. pakken, dan is bij veel opgaven een ‘aanwijzing’ beschikbaar, een hint
die u een stukje op weg helpt. Bij de opgaven die een aanwijzing hebben
is dat aangegeven bij het nummer, bijvoorbeeld OPGAVE 2.11 (Aanw).
De aanwijzingen staan vóór de uitwerkingen achterin het cursusboek.
Komt u ook daarmee niet verder, raadpleeg dan de uitwerking van de
opgave, maar bestudeer die zorgvuldig, zodat u er baat bij heeft bij het
maken van volgende opgaven.

9
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

Rekenmachine Soms is het handig om bij het maken van de opgaven een rekenmachine
te gebruiken. Dit is natuurlijk toegestaan en ook op het tentamen mag
een rekenmachine worden gebruikt.

6 Studiebegeleiding

Als student kunt u deelnemen aan de online begeleiding bij deze cursus.
In de digitale leer- en werkomgeving yOUlearn vindt u hierover alle
informatie. Ook kunt u daar gebruikmaken van een forum waarin u
vragen over of naar aanleiding van de cursus kunt stellen, en kunt
reageren op medestudenten.
Huiswerkopgaven Bij deze cursus kunt u ook huiswerkopgaven maken. Door deze op
gezette tijden in te sturen, kunt u uw studie beter plannen en krijgt u
een directe terugkoppeling op uw studieactiviteiten. Informatie over
deze opgaven vindt u ook in yOUlearn.

7 Het tentamen

U kunt deze cursus afsluiten door deel te nemen aan het tentamen.
Het tentamen wordt verschillende malen per jaar. Raadpleeg yOUlearn
voor de precieze data.
Tentamenopgaven De tentamenopgaven zijn van eenzelfde niveau en stijl als de zelftoets-
zoals in zelftoets
opgaven. U kunt die opgaven dan ook goed gebruiken als tentamen-
voorbereiding. Alleen antwoorden op de opgaven van het tentamen zijn
niet voldoende. Alle antwoorden moeten vergezeld gaan van een zorg-
vuldige uitwerking of toelichting. Alleen dan kunt u punten verdienen
voor uw tentamencijfer. Het gebruik van een rekenmachine is op het
tentamen toegestaan.

Tot slot
Het cursusteam vond het een enorme uitdaging om deze cursus zo goed
mogelijk te maken. Enerzijds om een zo goed mogelijke keuze te maken
van de wiskundige onderwerpen en de diepgang waarmee die worden
behandeld, anderzijds om de onderwerpen zodanig te behandelen dat
iedereen er zelfstandig mee uit de voeten kan. We hopen dan ook dat u
de cursus met veel plezier zult bestuderen en met succes tentamen zult
doen.

10
Blok 1

Logica
Inhoud leereenheid 1

Propositielogica

Introductie 13

Leerkern 14

1.1 Wat is propositielogica? 14


1.2 De taal van de propositielogica 16
1.2.1 Formules en bereik 19
1.3 Waarheidstabellen 22
1.3.1 Negatie 23
1.3.2 Conjunctie 24
1.3.3 Disjunctie 25
1.3.4 Implicatie 27
1.3.5 Equivalentie 28
1.4 De kracht van de propositielogica 29
1.4.1 Andere connectieven 29
1.4.2 Vertalen in propositielogica 30

Samenvatting 31

Zelftoets 32

12
Leereenheid 1

INTRODUCTIE

Logica Van oudsher is de logica de leer van het correct redeneren. Nog steeds
is het herkennen van correcte en incorrecte redeneringen een belangrijke
doelstelling van de logica. Een eenvoudig voorbeeld van een correcte
redenering is:

‘De afstandsbediening is kapot of de tv werkt niet goed. Maar de tv


werkt wel goed. Dus de afstandsbediening is kapot.’

Daarentegen is de volgende redenering niet correct.

‘Het schilderij hangt hier niet als het gestolen is. Het schilderij hangt hier
niet. Dus is het gestolen.’

Waarin zit nu het verschil? Beide redeneringen bestaan uit een conclusie
(‘Dus ...’), voorafgegaan door twee Nederlandse zinnen, dus daar zit het
niet in. Maar bij de eerste redenering moet de conclusie (‘Dus ...’) wel
juist zijn als de uitgangspunten (de beide voorafgaande zinnen) waar
zijn. Met andere woorden: er lijkt geen situatie te verzinnen waarin de
eerste twee zinnen waar zijn en de derde niet. Bij de tweede redenering
ligt dit heel anders. De beide uitgangspunten kunnen hier heel goed
waar zijn zonder dat de vermeende conclusie dat is, denk maar aan een
situatie waarin het schilderij net gerestaureerd wordt. Dan hangt het er
inderdaad niet en we kunnen nog steeds beamen dat het er ook niet
hangt als het gestolen is. Maar het is helemaal niet gestolen, het wordt
immers gerestaureerd.

Bij voorgaande voorbeeldredeneringen ziet u misschien meteen al of


ze correct zijn of niet. Voor meer ingewikkelde betogen hoeft dat
helemaal niet zo simpel te zijn. En zelfs al zouden we voor iedere
concrete redenering kunnen beargumenteren of die al dan niet correct is,
dan blijft dat een moeizame onderneming. Bovendien: wie zegt ons dat
die argumentatie weer correct is? Daarom is het beter eerst een andere
weg in te slaan: welke kenmerken van de zinnen zorgen er nu voor dat
een redenering correct is? Allereerst kunnen we opmerken dat de eerste
redenering dezelfde vorm (maar een heel andere inhoud) heeft als de
volgende, die ook correct is:

‘Onze export stagneert of de dollar staat niet hoog. De dollar staat echter
wel hoog. Dus stagneert onze export.’

Kennelijk zijn het vooral de woordjes ‘of’ en ‘niet’ en de plaats waar


ze voorkomen, die bepalen dat deze redenering correct is – van de rest
mogen we abstraheren. We stuiten hier op een ander probleem: wil
een redenering correct zijn, dan moet ze in elke situatie juist zijn, maar
woordjes als ‘of’ betekenen niet steeds hetzelfde. Bij het eerste voorbeeld
zal een monteur die de uitspraak ‘De afstandsbediening is kapot of de tv

13
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

werkt niet goed’ doet, waarschijnlijk bij de diagnose rekening houden


met de mogelijkheid dat zowel afstandsbediening als tv kapot kunnen
zijn, terwijl een beursanalist die ‘Onze export stagneert of de dollar staat
niet hoog’ bezigt, vermoedelijk bedoelt dat ofwel onze export stagneert
ofwel de dollar niet hoog staat, maar niet allebei. En ouders die tegen
hun kinderen zeggen ‘Voor je achttiende verjaardag krijg je een racefiets
of een serie autorijlessen’ zullen wel nooit bedoelen dat ze dat ook beide
zullen krijgen.
Kortom, willen we iets definitiefs kunnen zeggen over de correctheid
van redeneringen, dan zullen we een logisch ‘of’ moeten maken dat
aanzienlijk preciezer is dan het vage en dubbelzinnige woordje uit de
gewone taal.
In deze leereenheid beginnen we met het maken van een eenvoudige,
maar precieze en compacte logische taal: die van de propositielogica.
Hierin hebben woordjes als ‘of’, ‘als’ en ‘niet’ een nauwkeurig om-
schreven betekenis. De consequentie hiervan is dat redeneringen uit de
gewone taal vrijwel nooit helemaal overeenkomen met die in de logica.
Maar afgezien van dit voorbehoud, kunnen we redeneringen als die in
de gegeven voorbeelden tamelijk goed weergeven in propositielogica,
en zo de correctheid ervan bepalen.
Meer in het algemeen gesproken is het vooral de beknoptheid en de
precisie die de logica maken tot een geschikt instrument voor redeneren
binnen de wiskunde en informatica, en daarom treft u het in deze cursus
aan. Aan diverse toepassingen van logica op informatica wordt in dit
blok aandacht besteed.

LEERDOELEN
Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u
– weet wat proposities zijn
– formules van de propositielogica kunt ‘lezen’
– propositielogische formules kunt opstellen met behulp van de vijf
logische connectieven
– weet wat deelformules zijn
– het bereik van connectieven in logische formules kunt aangeven
– de waarheidstabellen van de connectieven kent
– waarheidstabellen kunt maken voor propositielogische formules
– kunt werken met niet-standaardconnectieven, indien daarvan de
waarheidstabel is gegeven
– uitspraken in natuurlijke taal om kunt zetten naar formules in de
propositielogica.

LEERKERN

1.1 Wat is propositielogica?

Een propositie is Een propositie is een uitspraak die waar of onwaar kan zijn.
waar of onwaar.

Voorbeelden zijn ware uitspraken als ‘Er is geen grootste getal’


en onware als ‘Kopenhagen ligt in Nederland’ (ook al denken veel
Amerikanen dat). Afgezien van filosofische spitsvondigheden
(hoe kunnen we bewijzen dat Kopenhagen niet in Nederland ligt?),
is het waarheidsgehalte van deze proposities onomstreden.

14
Leereenheid 1 Propositielogica

Bij minder algemene uitspraken speelt de context vrijwel altijd een rol.
Of ‘Het regent’ waar is, hangt duidelijk af van de situatie waarin we ons
bevinden. Toch noemen we ook ‘Het regent’ een propositie, want het is
in elke situatie óf waar óf onwaar. Dat is zelfs het geval als we niet in
staat zijn het waarheidsgehalte van een uitspraak hier en nu te bepalen.
‘Het regent morgen’, ‘De snel stijgende olieprijzen zijn de oorzaak van
de crisis’ en ‘Er bestaan zwarte gaten’ zijn dus wel degelijk proposities.
Waar het om gaat, is dat deze uitspraken in elke situatie waar of onwaar
zijn, en niet zowel waar als onwaar.

OPGAVE 1.1
Zijn de zinnen in de voorbeeldredeneringen van de introductie
proposities? Motiveer uw antwoord.

OPGAVE 1.2 (Aanw)


Deze opgave bevat een illustratief puzzeltje over (on)waarheid.
Op een schoolbord leest u de volgende tekst:

‘Precies één van deze uitspraken is onwaar.


Precies twee van deze uitspraken zijn onwaar.
Precies drie van deze uitspraken zijn onwaar.
Precies vier van deze uitspraken zijn onwaar.’

Is één van deze uitspraken inderdaad waar? Zo ja, welke is dat en hoe
kunnen we dat inzien? Zo nee, waarom dan niet?

Als de enige eis aan proposities is dat ze in iedere omstandigheid


Waarheidswaarde Waar en onwaar
zijn waarheids- een waarheidswaarde (waar of onwaar) moeten hebben, dan lijkt dit
waarden. zo algemeen dat we ons kunnen afvragen wat dan in hemelsnaam
géén proposities zijn. Andere zinstypen zoals vraagzinnen en zinnen
in de gebiedende wijs drukken in de regel geen propositie uit. Van de
volgende voorbeelden, twee gewone zinnen, een wiskundig probleem
en een programmaopdracht, geldt dat ze geen proposities zijn:

– Hoe laat is het?


– Kijk uit bij het oversteken!
– Zijn er positieve gehele getallen x, y, z, n met n > 2 waarvoor
xn + yn = zn?
– als x > 0, dan x := x + 1

Bij vragen kunnen de antwoorden wel waar of onwaar zijn, maar de


vragen zelf niet. Het laatste voorbeeld is misschien verrassend: de
vorm lijkt immers veel op die van een gewone als-dan-uitspraak. Maar
voor een programmaopdracht geldt niet dat die waar of onwaar is. Een
programmaopdracht is een instructie om de computer iets te laten doen,
en als zodanig vergelijkbaar met de gewone gebiedende wijs (‘Doe ...!’).
De voorwaarde van een als-dan-opdracht is wél een propositie, en de
instructie na ‘dan’ wordt alleen uitgevoerd als de voorwaarde waar is.
Dit betekent dat wanneer deze opdracht deel uitmaakt van een ‘lus’ in
het programma, de waarheidswaarde tijdens de uitvoering van het
programma kan veranderen – dat is in feite juist de bedoeling van de
voorwaarde.

15
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

OPGAVE 1.3
Welke van de volgende zinnen zijn proposities?
a Het is warm vandaag.
b x>0
c x := x + 1
d Ieder even getal groter dan 2 is de som van twee kwadraten.
e Is 0 het kleinste natuurlijke getal?

Het is overigens niet de taak van de logica om de werkelijkheid te


bestuderen en zo de waarheidswaarde van een propositie in een
bepaalde situatie te achterhalen, zo dit al mogelijk is. Een vraag waar
de logica zich wel mee bezig houdt, is of de waarheidswaarde is af te
leiden uit die van andere proposities. Kenmerkend voor de propositie-
logica is dat de waarheidswaarde van een uitspraak is af te leiden uit
(alleen) de waarheidswaarden van haar delen. Met een mooi woord
Waarheids- Propositielogica is
functioneel waarheidsfunctio-
wordt de propositielogica daarom wel waarheidsfunctioneel genoemd.
neel: de waarheid En meer in het algemeen bepaalt het verband tussen waarheid van de
van een uitspraak uitgangspunten en waarheid van de conclusie welke redeneringen de
berust op de waar-
heid van de delen.
logica ‘correct’ zal noemen.

Kortom, we kunnen de propositielogica zien als een spel met waar-


heidswaarden. Die waarheidswaarden worden volgens strakke regels
toegekend aan formules, die op een precies voorgeschreven manier
zijn opgebouwd. Die vorm is een ander typerend kenmerk van de
propositielogica die we nu gaan bestuderen.

1.2 De taal van de propositielogica

In de propositielogica kunnen we uitspraken analyseren die zijn


opgebouwd met behulp van het woordje niet en voegwoorden
(en, of, als, mits, ...). In de introductie tot deze leereenheid zagen
we daarvan al diverse voorbeelden (de woorden waar het hier om
gaat zijn gecursiveerd):

De afstandsbediening is kapot of de tv werkt niet goed.


Het schilderij hangt hier niet als het gestolen is.

Zoals gezegd is de taal van alledag vaak dubbelzinnig en te vaag om


zulke proposities goed mee te analyseren. We vervangen woordjes zoals
‘niet’ en ‘of’ daarom door symbolen die we een heel precieze betekenis
gaan geven.

VOORBEELD 1.1 In plaats van ‘Het schilderij hangt hier niet.’ schrijven we:

¬ Het schilderij hangt hier.

Merk op dat het symbool ¬ (het logische ‘niet’) anders dan het ‘niet’ in
gewone taal vooraf gaat aan de uitspraak waar het betrekking op heeft,
‘Het schilderij hangt hier’. De propositie ‘Het schilderij hangt hier’
korten we vervolgens af tot de letter p, zodat we ten slotte uitkomen
op de uitdrukking ¬p. «

16
Leereenheid 1 Propositielogica

Negatieteken Het symbool ¬ noemen we het negatieteken.

Negatie De uitdrukking ¬p noemen we de negatie van p.

VOORBEELD 1.2 In plaats van: ‘De afstandsbediening is kapot of de tv werkt niet goed.’
schrijven we:

De afstandsbediening is kapot ∨ ¬ de tv werkt goed.

Het symbool ∨ (het logische ‘of’) staat hier op de plaats waar het gewone
‘of’ ook staat. De overgebleven uitspraken ‘De afstandsbediening is
kapot’ en ‘De tv werkt goed’ korten we af tot respectievelijk p en q,
zodat we ten slotte uitkomen op p ∨ ¬q. «

Het symbool ∨ is de schreefloze letter ‘v’, afkomstig van het Latijnse


Disjunctie woord ‘vel’ voor ‘of’. Door ∨ worden twee proposities verbonden:
het resultaat (zoals p ∨ ¬q in voorbeeld 1.2) heet een disjunctie en de
proposities die door ∨ verbonden worden (zoals p en ¬q in p ∨ ¬q),
Disjunct
heten disjuncten.

Disjunctieteken Het symbool ∨ wordt het disjunctieteken genoemd.

In paragraaf 1.3 zullen we zien dat we met ∨ de zogenaamde inclusieve


disjunctie op het oog hebben: p ∨ q is dan ook het geval als zowel p als q
het geval zijn.
Keren we het disjunctieteken om, dan krijgen we ∧, het logische ‘en’.

VOORBEELD 1.3 De uitspraak ‘Gabriela tennist en Judith schaakt.’ kan in propositielogica


worden weergegeven door p ∧ q, waarbij p staat voor ‘Gabriela tennist’
en q voor ‘Judith schaakt’. «

Conjunctieteken Het symbool ∧ wordt het conjunctieteken genoemd.

Door ∧ worden twee proposities verbonden: het resultaat (zoals p ∧ q in


Conjunctie voorbeeld 1.3) heet een conjunctie en de proposities die door ∧ verbonden
Conjunct
worden, heten conjuncten.

OPGAVE 1.4 (Aanw)


Geef de volgende uitspraken weer door middel van respectievelijk een
conjunctie en een disjunctie. Welke proposities duiden de gebruikte
letters aan?
a Marie en Kees komen naar het feest.
b Jan wast af of droogt de vaat.

Het ‘en’ uit de gewone taal bevat eigenaardigheden die we niet in de


propositielogica willen opnemen. Zo betekent ‘Ze kwam binnen en
ze deed het licht uit’ iets anders dan ‘Ze deed het licht uit en ze kwam
binnen’. Het ‘en’ uit de gewone taal betekent vaak dat de gebeurtenis uit
de tweede zinshelft later plaatsvindt dan die uit de eerste zinshelft. Dat
soort bijzonderheden kunnen we niet uitdrukken in de propositielogica:
die is immers waarheidsfunctioneel! In paragraaf 1.3.2 zullen we precies
aangeven hoe we ∧ binnen de propositielogica gebruiken.

17
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

VOORBEELD 1.4 Een constructie die we wel goed kunnen weergeven, is ‘als ..., (dan)’.

De uitspraak ‘Als er stroom loopt, (dan) wordt de draad warm.’ kan in


propositielogica worden weergegeven als p → q, waarbij p staat voor
‘Er loopt stroom’ en q voor ‘De draad wordt warm’. «

Implicatieteken Het symbool → wordt het implicatieteken genoemd.

Door → worden twee proposities verbonden: het resultaat (zoals p → q


Implicatie
in voorbeeld 1.4) heet een implicatie.

Dan en slechts dan In de wiskunde komen we formuleringen als ‘dan en slechts dan als’ tegen,
als
Desda wat vaak wordt afgekort tot ‘desda’. Ook die constructie kunnen we goed
weergeven in propositielogica.

VOORBEELD 1.5 De uitspraak ‘x2 is even desda x is even’ wordt in propositielogica


weergegeven als p ↔ q, waarin p staat voor ‘x2 is even’ en q voor ‘x is
even’. «

Equivalentieteken Het symbool ↔ wordt het equivalentieteken genoemd.

Door ↔ worden twee proposities verbonden: het resultaat (zoals p ↔ q


Equivalentie in voorbeeld 1.5) noemen we een equivalentie.

De speciale symbolen van de propositielogica (¬, ∧, ∨, → , ↔ ) worden


Connectief connectieven (logische voegwoorden) genoemd. In de volgende tabel
vatten we de schrijfwijze, de uitspraak en de naam van de connectieven
samen.

TABEL 1.1 Connectieven uit de propositielogica

connectief uitspraak naam

¬ niet negatieteken
∧ en conjunctieteken
∨ of disjunctieteken
→ als ..., (dan) implicatieteken
↔ desda equivalentieteken

Er zijn ook andere notaties in omloop, zoals de u misschien wel bekende


& voor ∧, maar de in deze cursus gehanteerde symbolen zijn het meest
gangbaar.

Naast de connectieven bevatten de uitdrukkingen van de propositie-


logica letters en haakjes. De letters geven (niet verder deelbare) propo-
Propositieletter sities aan, en heten daarom propositieletters. We gebruiken hier meestal
de letters p, q, r, ... voor, soms vergezeld van een index (p1, q7, ...).
Bij de vertaling van concrete uitspraken uit de wiskunde of de gewone
taal in propositielogica moeten we wel steeds aangeven welke letter
bij welke (kleinste) propositie hoort.
Soms haakjes Daarnaast zijn er haakjes nodig, omdat anders bijvoorbeeld p ∨ ¬q ∧ p
nodig!
op meerdere manieren gelezen zou kunnen worden, en dat willen
we natuurlijk niet. Met haakjes erbij hebben we dit probleem niet:
p ∨ (¬q ∧ p) en (p ∨ ¬q) ∧ p zijn wel goede uitdrukkingen.

18
Leereenheid 1 Propositielogica

Misschien denkt u dat ook ¬p ∨ q geen goede uitdrukking is, maar


hier werkt een spelregel die zegt dat negatietekens vóór de overige
connectieven gaan, net zoals in de gewone rekenkunde machtsverheffen
voorafgaat aan de overige bewerkingen. Dus als we toch haakjes willen
zetten, dan bedoelen we met ¬p ∨ q alleen (¬p) ∨ q en niet ¬(p ∨ q).

Formule Goede uitdrukkingen van de propositielogica noemen we formules; we


zullen ze verderop precies definiëren. Voordat we deze definitie geven,
is het goed wat meer vertrouwd te raken met formules.

VOORBEELD 1.6 Met behulp van tabel 1.1 kunnen we nu formules van de propositielogica
gaan ‘lezen’. Indien nodig moeten we dan duidelijk maken waar de
haakjes staan.

a p ∨ ¬q ‘p of niet q’
b (p ∧ q) → r ‘als p en q dan r'
c ¬(p ∧ q) ↔ (¬p ∨ ¬q) ‘niet p en q tussen haakjes desda tussen
haakjes niet p of niet q'
d (p ∧ q) ∨ (¬p ∧ ¬q) ‘p en q tussen haakjes of tussen haakjes niet p
en niet q’

NB: in plaats van ‘tussen haakjes’ spreken we ook wel van ‘haakje
openen’ en ‘haakje sluiten’. Formule c wordt dan gelezen als: ‘niet
– haakje openen – p en q – haakje sluiten – desda – haakje openen – niet p
of niet q – haakje sluiten.’ «

1.2.1 FORMULES EN BEREIK

De formules p ∨ ¬q en q → ¬p zijn correct opgebouwd, maar een


uitdrukking als p ∨ ¬q ∧ p was dat niet. Ook allerlei onzinrijtjes als
p ∨ ¬ en pq willen we uitsluiten, al zou men kunnen denken dat dit de
‘letterlijke’ vertalingen zijn van bij voorbeeld ‘Sinterklaas bestaat wel
Logische vorm ≠ of niet’ en ‘Het sneeuwt, de wereld wordt wit’. Meer in het algemeen
zinsvorm kunnen we stellen dat de vorm van een formule niet precies overeen-
komt met de vorm van de zinnen waarmee ze corresponderen. We
zagen al dat in ‘Het schilderij hangt hier niet’ het woordje ‘niet’ helemaal
achteraan staat, terwijl het negatieteken in ¬p juist voorop staat. Nog iets
duidelijker is dit punt wanneer we terugdenken aan een andere zin uit
dezelfde voorbeeldredenering.

VOORBEELD 1.7 Eveneens uit de introductie stamt de uitspraak: ‘Het schilderij hangt hier
niet als het gestolen is.’ Kiezen we nu voor p: ‘Het schilderij hangt hier’
en q: ‘Het schilderij is gestolen’ dan is de uitspraak in propositielogica
weer te geven als q → ¬p. De als-bijzin staat in de uitspraak achteraan,
maar in de formule (als q) juist voorop. «

De verzameling formules van de propositielogica kan worden


gedefinieerd door vast te leggen wat de eenvoudigste formules zijn (de
propositieletters) en hoe we van formules naar ingewikkelder formules
kunnen komen (door formules middels connectieven te verbinden). Alle
Willekeurige formules behalve de losse propositieletters, zijn samengestelde formules.
formules aangeven In de volgende definitie gebruiken we naast propositieletters (p, q, r, ...),
met ϕ en ψ. connectieven (¬, ∧, ...) en haakjes ook de Griekse letters ϕ (fi) en ψ (psi).

19
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

Deze (en zonodig nog andere) Griekse letters duiden in dit blok steeds
willekeurige formules aan.

Formule van de DEFINITIE 1.1 De formules van de propositielogica worden als volgt gedefinieerd:
propositielogica
– Elke propositieletter (p, q, r, ...) is een formule.
– Als ϕ een formule is, dan is ¬ϕ ook een formule.
– Als ϕ en ψ formules zijn, dan zijn (ϕ ∧ ψ), (ϕ ∨ ψ), (ϕ → ψ) en (ϕ ↔ ψ)
ook formules.
– Er zijn geen andere formules.

In leereenheid 11 zult u zien dat dit een voorbeeld is van een inductieve
definitie. Voor dit moment is het voldoende dat u weet hoe u gramma-
ticaal correcte formules op kunt schrijven en herkennen.

Als we goed naar de definitie kijken, zien we dat eerdere formules als
p ∨ ¬q eigenlijk niet helemaal correct zijn: er had (p ∨ ¬q) moeten staan.
Haakjes die helemaal aan de buitenkant van de formule staan en bij
Haakjes aan de elkaar horen, hebben echter geen zin en worden daarom meestal
buitenkant mogen
weg. weggelaten. Andere haakjes mogen meestal niet weg: we zagen al dat
anders een formule als p ∨ (¬q ∧ p) op diverse manieren kan worden
uitgelegd. We zouden de definitie van ‘formule’ wel zo kunnen wijzigen
dat die buitenste haakjes nooit zouden optreden, maar de definitie zou
tamelijk ingewikkeld worden, en dat is dit punt niet waard. In de vol-
gende leereenheid zullen we situaties bestuderen waarin ook andere
haakjes weggelaten mogen worden, maar afgezien van de buitenste
haakjes moeten we verder steeds heel precies zijn in het gebruik van
haakjes.

VOORBEELD 1.8 Van de volgende rijtjes symbolen zijn de linker allemaal formules en
de rechter geen formules:

q ¬
¬p →p
q∧q (q) ∧ (q)
p → (q ∨ ¬p) p↔q∧r
¬¬(p ∨ (q ↔ ¬(p ∧ q))) ¬p ∨ q) «

OPGAVE 1.5 (Aanw)


Welke van de volgende rijtjes symbolen zijn formules?
a p
b ¬¬¬¬¬¬¬¬¬p
c ∨ p ∨ ¬p
d p → (p → p)
e p∨q→p

Als we nog eens kijken hoe een formule volgens de definitie is


opgebouwd, dan zien we hoe hiervoor eerst andere formules moeten
worden gemaakt. Al deze formules treden op in de uiteindelijk
Deelformule geproduceerde formules, en om die reden worden ze deelformules
genoemd.

20
Leereenheid 1 Propositielogica

VOORBEELD 1.9 In de formule (p ∧ q) → r zijn diverse andere formules te herkennen.


Deze treden allemaal op als we kijken hoe de formule volgens de
definitie is opgebouwd:

– allereerst zijn p, q en r formules


– (p ∧ q) is dus ook een formule
– dus ((p ∧ q) → r) is een formule

Dit levert meteen de deelformules:

– p, q en r zijn deelformules van (p ∧ q) → r


– p ∧ q is een deelformule van (p ∧ q) → r
– (p ∧ q) → r noemen we ook een deelformule van (p ∧ q) → r «

OPGAVE 1.6
Vind alle deelformules van de volgende formules.
a p → (p → p)
b p ∨ (¬q ∧ p)
c (p → q) ↔ (¬p ∨ q)

Een ander begrip dat direct ontleend kan worden aan de definitie van
Bereik
formules, is het bereik van een connectief. Informeel gesproken bestaat
het bereik uit het deel (of de delen) van de formule waar het connectief
betrekking op heeft. Dit is vaak af te lezen aan de plaats van de haakjes.

VOORBEELD 1.10 Het bereik van ∧ in r ∨ (¬q ∧ p) bestaat uit de formules ¬q en p. Het bereik
van ∨ bestaat uit de formules r en ¬q ∧ p; we kunnen dit ook door
onderstreping aangeven: r ∨ (¬q ∧ p). «

We zien hier een van de verschillen tussen de logica en alledaagse taal:


de laatste is vaak voor meerdere uitleg vatbaar doordat het bereik van
woordjes als ‘en’ en ‘niet’ vaak niet duidelijk is.

VOORBEELD 1.11 De formules p ∧ (q ∨ r) en (p ∧ q) ∨ r kunnen beide dienen als weergave


van de uitspraak ‘Marie en Jan of Kees komen naar het feest’. De dubbel-
zinnigheid zit hier in het bereik van ‘en’ en ‘of’. Dat zien we duidelijk als
we het bereik van ∧ in de formules aangeven: p ∧ (q ∨ r) en (p ∧ q) ∨ r. «

Als eenzelfde connectief meerdere keren in een formule optreedt, dan


moeten we aangeven welk voorkomen van het connectief we bedoelen.
In p → (q → p) bestaat het bereik van het eerste implicatieteken uit de
formules p en q → p, en dat van het tweede uit q en p.

OPGAVE 1.7
Beschouw de formule ¬(p ∧ (q ∨ ¬r)).
a Geef alle deelformules.
b Wat is het bereik van de eerste negatie?
c Wat is het bereik van de tweede negatie?
d Wat is het bereik van het conjunctieteken?

21
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

OPGAVE 1.8
Formuleer het verband tussen het bereik van een connectief in een
formule ϕ en de deelformules van ϕ.

OPGAVE 1.9
Wat is het bereik van het implicatieteken in de volgende formules?
a p → ¬(q ↔ p)
b p ∨ (¬q → p)
c (p ∨ ¬q) → p
d (p → q) ↔ (¬p ∨ q)
e p → (q ↔ (¬p ∨ q))

1.3 Waarheidstabellen

In de vorige paragraaf hebben we de vorm van de propositielogische


formules bekeken, nu gaan we hun betekenis onderzoeken. Net als voor
de zinnen in de gewone taal is die betekenis voor logische formules
gelegen in de waarheidswaarde: we weten wat een formule betekent als
we kunnen zeggen in welke situaties de formule waar is.

Semantiek Het bestuderen van de betekenis van uitdrukkingen wordt wel semantiek genoemd. Voor
Tarski
Syntaxis de logica is de semantiek vooral bekend geworden door het werk van Alfred Tarski (1902-
1983), eerst student en docent in Warschau, later hoogleraar in de VS. Het bestuderen van
de vorm van formules en correcte redeneringen noemt men dan wel naar analogie van de
taalkunde syntaxis.

De formules van de propositielogica hebben zoals gezegd de


bijzonderheid dat ze waarheidsfunctioneel zijn, dat wil zeggen dat hun
waarheidswaarde is af te leiden uit de waarheidswaarde van hun delen.
Maar hoe wordt de waarheidswaarde van een formule nu berekend?

1 = waar Om vlot met waarheidswaarden te kunnen rekenen, is het handig ‘waar’


0 = onwaar
weer te geven door 1 en ‘onwaar’ door 0. Behalve dat deze notatie korter
is, sluit ze goed aan op het rekenen in digitale computers, waarvan de
bits ook met nullen en enen worden voorgesteld. Een andere, eveneens
internationaal gebruikelijke schrijfwijze is T (‘true’) voor waar en F
(‘false’) voor onwaar.

Waarheidstabel De berekening van de waarheidswaarde van samengestelde formules


vindt plaats in de vorm van tabellen, de zogenaamde waarheidstabellen,
die vooral door de filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) voor het
eerst systematisch zijn toegepast als ‘berekeningswijze’, hoewel
schematische overzichten van mogelijkheden al eerder voorkomen
bij C.S. Peirce. Voor samengestelde formules is het nodig om te weten
wat de waarheidswaarden van de deelformules zijn en wat het effect
van de connectieven op de waarheidswaarde is. Uiteindelijk zijn het
dan de connectieven en de waarheidswaarden van de propositieletters
die bepalen of de gehele formule waar of onwaar is. We laten nu de
Ludwig
Wittgenstein connectieven één voor één de revue passeren om hun effect op de
waarheidswaarde vast te stellen.

22
Leereenheid 1 Propositielogica

1.3.1 NEGATIE

De formule ¬p is waar wanneer p onwaar is, en omgekeerd. Omdat


proposities in deze cursus óf waar óf onwaar zijn, volgt hier meteen uit
wanneer ¬p onwaar is: als p waar is. We vatten dit samen in de volgende
waarheidstabel.

Waarheidstabel p ¬p
van ¬
1 0
0 1

Dit gedrag van de negatie vertoont grote overeenkomst met dat van het
woordje ‘niet’ in de gewone taal. ‘Het regent niet’ is immers precies dan
waar als ‘Het regent’ onwaar is. Voor de logische negatie geldt hetzelfde,
en dat blijft zo als we de negatie voor een samengestelde formule zetten.
Meer in het algemeen is dus voor een willekeurige ϕ de formule ¬ϕ waar
precies dan als ϕ onwaar is. Hierdoor krijgt de waarheidstabel voor
negatie de volgende vorm:

ϕ ¬ϕ

1 0
0 1

Met de waarheidstabel van de negatie kunnen we de waarheidswaarden


van sommige samengestelde formules uitrekenen.

VOORBEELD 1.12 De waarheidstabel voor de formule ¬¬p is:

p ¬p ¬¬p

1 0 1
0 1 0

Deze tabel komt als volgt tot stand. De waarheidswaarde van ¬¬p wordt
bepaald door de waarheidswaarde van p: we zetten p linksboven in de
tabel. Nu kan p waar of onwaar zijn: deze waarden zetten we in de
linkerkolom onder p. Vervolgens berekenen we de waarheidswaarden
van de deelformule ¬p. De waarheidstabel voor ¬ leert dat ¬p waarheids-
waarde 0 (onwaar) heeft als p waarheidswaarde 1 heeft, en 1 (waar) als p
waarheidswaarde 0 heeft. Deze waarden schrijven we in de middelste
kolom, onder ¬p. Ten slotte verkrijgen we hieruit, weer met de waar-
heidstabel voor negatie, de waarheidswaarden van de hele formule,
nu in de rechterkolom. «

OPGAVE 1.10
Wat valt op als u de waarheidswaarden van ¬¬p vergelijkt met die van p?

OPGAVE 1.11
Bepaal de waarheidstabel van ¬¬¬p.

23
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

1.3.2 CONJUNCTIE

De formule p ∧ q is alleen waar als zowel p als q waar zijn. Algemener:


een conjunctie ϕ ∧ ψ is waar als zowel ϕ als ψ waar zijn, en in alle andere
gevallen onwaar. Dit wordt weergegeven door de volgende waarheids-
tabel (ϕ en ψ zijn weer willekeurige formules):

Waarheidstabel ϕ ψ ϕ∧ψ
van ∧
1 1 1
1 0 0
0 1 0
0 0 0

In gewone taal heeft ‘en’ vaak een vergelijkbaar effect. ‘Marie werkt en
Kees zorgt voor de kinderen’ is waar als ‘Marie werkt’ en ‘Kees zorgt
voor de kinderen’ beide waar zijn, en ook alleen dan. We hebben al
opgemerkt dat het Nederlands zich zeker niet altijd als de logica
gedraagt, bijvoorbeeld in verhalen is de gebeurtenis in de zin voor ‘en’
vaak eerder dan die na de ‘en’. In leereenheid 3 maken we kennis met
een andere logica waarin we zoiets wel kunnen uitdrukken.

Hoe vinden we nu met behulp van de waarheidstabel van ∧ de


waarheidstabel voor een ingewikkelder formule als, zeg, p ∧ ¬q?

VOORBEELD 1.13 De formule p ∧ ¬q bevat twee verschillende propositieletters, p en q: die


zetten we weer linksboven in de tabel. Elk van die propositieletters kan
twee waarheidswaarden krijgen, dus er zijn in totaal 2 × 2 = 4 combi-
naties van waarheidswaarden mogelijk. Hierdoor krijgen we een tabel
met vier rijen van waarheidswaarden. Voor elke deelformule gaan we
nu de waarheidswaarde berekenen, te beginnen met de kleinste deel-
formules. Dat zijn de propositieletters, waarvan we de waarheids-
waarden al kennen. Daarna komt de deelformule ¬q. Dat komt neer
op het ‘omdraaien’ van de waarheidswaarde van q. Ten slotte vinden
we de waarheidswaarden van de hele formule door (rij voor rij) de
waarheidswaarden die onder p en ¬q staan te combineren, met behulp
van de waarheidstabel van ∧. De waarheidstabel voor p ∧ ¬q wordt dus:

p q ¬q p ∧ ¬q

1 1 0 0
1 0 1 1
0 1 0 0
0 0 1 0

Het resultaat is dat p ∧ ¬q waar is als p waar en q onwaar is. In alle andere
gevallen is p ∧ ¬q onwaar. «

OPGAVE 1.12
Als een formule slechts één propositieletter bevat, krijgen we een
waarheidstabel met 2 rijen waarheidswaarden. Als er twee verschillende
propositieletters zijn, krijgen we een tabel met 4 rijen.
a Hoeveel rijen krijgen we bij een formule die drie propositieletters
(zeg p, q en r) bevat?

24
Leereenheid 1 Propositielogica

b En hoeveel rijen krijgen we bij een formule die n verschillende


propositieletters bevat?
c Van welke van de volgende twee formules is de waarheidstabel
makkelijker te maken? (U hoeft de waarheidstabellen niet te maken!)

((p1 ∧ ¬p2) ∨ (p3 ∧ ¬p4)) ∨ ((p5 ∧ ¬p6) ∨ (p7 ∧ ¬p8))


¬((¬(p ∧ (q ∧ r)) ∧ ¬(p ∧ (q ∧ ¬r))) ∧ (¬(p ∧ (¬q ∧ r)) ∧ ¬(¬p ∧ (q ∧ r))))

OPGAVE 1.13
Maak waarheidstabellen voor de volgende formules:
a p∧q
b ¬p ∧ q
c ¬(p ∧ ¬p) (wat valt u hierbij op?)
d p ∧ (q ∧ r)

1.3.3 DISJUNCTIE

De waarheidstabel voor een disjunctie ϕ ∨ ψ is:

Waarheidstabel ϕ ψ ϕ∨ψ
van ∨
1 1 1
1 0 1
0 1 1
0 0 0

Het logische ‘of’ is de zogenaamde inclusieve disjunctie, die we al zijn


tegengekomen in gevallen als ‘De afstandsbediening of de tv is kapot’.
In de gewone taal wordt de inclusieve disjunctie ook wel door ‘en/of’
uitgedrukt. Hierbij kan het een of het ander het geval zijn, of beide.
De exclusieve disjunctie (‘óf ... óf ...’), die we zagen in een zin als
‘Voor je verjaardag krijg je een racefiets of autorijlessen’, waarbij of
het een of het ander het geval is, maar niet beide, kan overigens wel
in de propositielogica worden weergegeven (zie opgave 1.16).

VOORBEELD 1.14 De waarheidstabel voor de formule (p ∧ ¬q) ∨ q is:

p q ¬q p ∧ ¬q (p ∧ ¬q) ∨ q

1 1 0 0 1
1 0 1 1 1
0 1 0 0 1
0 0 1 0 0

Wanneer de formules langer worden, groeit het aantal deelformules


Een kortere notatie meestal ook, zodat de methode om alle deelformules apart in een kolom
te zetten, erg bewerkelijk kan worden. Handiger is het dan een compac-
tere notatie te gebruiken. In plaats van de deelformules steeds opnieuw
op te schrijven, plaatsen we de enen en nullen onder het connectief dat
bereik heeft over de rest van deze deelformule. De volgorde waarin de
waarheidswaarden zijn berekend, geven we voor de duidelijkheid nog
met kleine cursieve cijfertjes aan. (U hoeft dat laatste niet per se te doen.)

25
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

VOORBEELD 1.15 We maken de waarheidstabel voor (p ∧ ¬q) ∨ q op de nieuwe manier:

p q (p ∧ ¬ q) ∨ q

1 1 1 0 0 1 1 1
1 0 1 1 1 0 1 0
0 1 0 0 0 1 1 1
0 0 0 0 1 0 0 0

1 3 2 1 4 1 «

Procedure voor het In dit voorbeeld werkten we volgens een algemeen procédé voor het
maken van waar-
heidstabellen berekenen van waarheidstabellen:
– Kijk welke propositieletters er in de te onderzoeken formule zitten
en schrijf die links van de formule op.
– Zet vervolgens onder de propositieletters links alle mogelijke com-
binaties van waarheidswaarden (dat kan in principe in willekeurige
volgorde, maar aanbevolen wordt de in deze leereenheid gehanteerde
volgorde te gebruiken).
– Schrijf die waarheidswaarden over onder de propositieletters in de
formule.
– Reken ‘van binnen naar buiten’ de waarheidswaarden van de deel-
formules uit, dat wil zeggen bereken eerst de waarheidswaarden van
de kleinste deelformules en daarna die van steeds grotere, waarbij de
waarden van de kleinere gebruikt worden, totdat de waarden van de
gehele formule zijn berekend.

Na verloop van tijd kunt u het overschrijven van de waarheidswaarden


van de propositieletters achterwege laten, maar zeker in het begin raden
wij dat ten sterkste af: laat ‘pen en papier’ het werk doen!

VOORBEELD 1.16 De waarheidstabel voor de formule (p ∧ ¬q) ∨ (¬p ∧ q) is:

p q (p ∧ ¬ q) ∨ (¬ p ∧ q)

1 1 1 0 0 1 0 0 1 0 1
1 0 1 1 1 0 1 0 1 0 0
0 1 0 0 0 1 1 1 0 1 1
0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0

1 3 2 1 4 2 1 3 1 «

OPGAVE 1.14
a In welke kolom van voorbeeld 1.16 kunt u nu de waarheidswaarde
van de hele formule aflezen?
b Wanneer (dat wil zeggen: voor welke waarheidswaarden van de
propositieletters) is de formule dus waar?

OPGAVE 1.15
Maak waarheidstabellen voor de volgende formules.
a p ∨ ¬q
b p ∧ (¬q ∨ q)
c ¬((p ∨ ¬q) ∧ (¬p ∨ q))

26
Leereenheid 1 Propositielogica

OPGAVE 1.16 (Aanw)


Stel ‘eor’ is een connectief voor de exclusieve disjunctie (Engels:
‘exclusive or’, soms wordt ook ‘xor’ gebruikt). De formule ϕ eor ψ drukt
dus uit: óf ϕ óf ψ, maar niet allebei.
a Geef de waarheidstabel van ϕ eor ψ.
b Verzin een formule die de exclusieve disjunctie van ϕ en ψ uitdrukt
en alleen van ϕ, ψ en de connectieven ¬, ∧ en ∨ gebruik maakt.
c Maak ter controle de waarheidstabel van de door u voorgestelde
formule.

1.3.4 IMPLICATIE

De waarheidstabel voor een implicatie ϕ → ψ ziet er zó uit:

Waarheidstabel ϕ ψ ϕ→ψ
van →
1 1 1
1 0 0
0 1 1
0 0 1

Een implicatie vertoont een niet geheel toevallige overeenkomst met


sommige als-dan-zinnen uit de gewone taal. De zin ‘Als het regent,
dan worden de straten nat’ is duidelijk onwaar als het enerzijds regent
en anderzijds de straten niet nat worden. Daarom geven we ϕ → ψ de
waarheidswaarde 0 in het geval ϕ waar en ψ onwaar is. Dit is ook het
enige geval waarin de implicatie onwaar wordt. Als ϕ en ψ beide waar
zijn, dan is de implicatie waar, zoals aan het voorbeeld te zien is. Lastiger
is het geval waarin ϕ onwaar is. Er zijn nu twee mogelijkheden. Als ψ
waar is, hebben we te maken met een situatie dat het niet regent,
maar dat de straten toch nat worden (bijvoorbeeld omdat ze geschrobd
worden). In deze situatie zullen we nog steeds zeggen dat de implicatie
‘Als het regent, dan worden de straten nat’ waar is, en hetzelfde doen
we in het geval dat het niet regent en de straten droog zijn.
Mocht dit u nog niet overtuigen, denk dan aan een wetenschappelijke
hypothese in de vorm van een implicatie, bijvoorbeeld ‘Als de tempe-
ratuur hoger wordt, stijgt de zeespiegel’, hier weergegeven als p → q.
Een geoloog die op grond van diepteboringen de juistheid van deze
hypothese onderzoekt, kijkt naar die perioden waarin de temperatuur
steeg (p waar was). Alleen wanneer een periode wordt gevonden waar-
in de temperatuur steeg, maar de zeespiegel niet, kan geconcludeerd
worden dat de hypothese onjuist is: de geoloog heeft dan een situatie
gevonden waarin p waar is en q niet. De enige manier om te laten zien
dat een implicatie onwaar is, is dus door te zoeken naar een
tegenvoorbeeld waarbij p waar is en q onwaar.

Ook het volgende eenvoudige voorbeeld licht de waarheidstabel voor


de implicatie toe. We hebben een kamer met daarin een tweetal goed
werkende lampen, die we met twee schakelaars L1 resp L2 bedienen. Als
we schakelaar L1 aan zetten (waarheidswaarde 1 geven) dan brandt er
licht, iets dat we aangeven met de letter B. Maar ook als we schakelaar L2
aan zetten en L1 uit laten zal er licht branden. De situatie dat L1 uit is en
er wel licht brandt, is dus niet in tegenspraak met het ‘waar’ zijn van de
implicatie L1 → B. Ook het geval dat L1 uit staat en er geen licht brandt is
hier niet mee in tegenspraak.

27
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

In sommige gevallen blijft de waarheidstabel voor de implicatie niet


aansluiten bij onze intuïtie. Dat komt vooral omdat we gewend zijn ‘als
..., dan ...’ in een oorzaak-gevolg-situatie te gebruiken. De uitspraak ‘als
de juf van ijzerdraad is, dan wordt ze niet kwaad’ is waar, juist omdat
‘de juf is van ijzerdraad’ onwaar is.

VOORBEELD 1.17 De waarheidstabel voor de formule (p → q) → (¬p → ¬q) is:

p q (p → q) → (¬ p → ¬ q)

1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 1
1 0 1 0 0 1 0 1 1 1 0
0 1 0 1 1 0 1 0 0 0 1
0 0 0 1 0 1 1 0 1 1 0

1 2 1 4 2 1 3 2 1

De formule is dus alleen onwaar als p onwaar is en q waar. «


OPGAVE 1.17 (Aanw)
Maak waarheidstabellen voor de volgende formules.
a ¬¬p → ¬p
b (p → ¬p) → q
c ((p → q) ∧ (q → r)) → (p → r)

1.3.5 EQUIVALENTIE

Equi-valent = gelijk- We willen uiteraard dat een equivalentie ϕ ↔ ψ juist dan waar is als ϕ en
waardig
ψ dezelfde waarheidswaarde hebben, dat wil zeggen óf allebei waar óf
allebei onwaar. Hiermee ligt de waarheidstabel voor equivalentie voor
de hand:

Waarheidstabel ϕ ψ ϕ↔ψ
van ↔
1 1 1
1 0 0
0 1 0
0 0 1

Desda In gewone taal wordt ‘als’ ook vaak in de betekenis van ‘desda’ gebruikt,
bijvoorbeeld in ‘Je mag tv kijken als je huiswerk af is’. Volgens som-
migen heeft ook ‘mits’ deze betekenis. Wanneer we expliciet willen
aangeven dat we met een equivalentie en niet met een implicatie te
maken hebben, moeten we onze toevlucht nemen tot preciezere formu-
leringen zoals ‘precies dan als’ en ‘dan en slechts dan als’ (desda). Die
laatste formulering is in de wiskunde heel gebruikelijk, en daarom
spreken we het symbool ↔ ook als ‘desda’ uit.

VOORBEELD 1.18 De waarheidstabel voor de formule ¬(p ∧ q) ↔ (¬p ∧ ¬q) is:

p q ¬ (p ∧ q) ↔ (¬ p ∧ ¬ q)

1 1 0 1 1 1 1 0 1 0 0 1
1 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0
0 1 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1
0 0 1 0 0 0 1 1 0 1 1 0

3 1 2 1 4 2 1 3 2 1 «

28
Leereenheid 1 Propositielogica

OPGAVE 1.18
Maak waarheidstabellen voor de volgende formules.
a p ↔ (p ↔ p)
b (p → q) ↔ (¬p ∨ q)
c ¬(p ∧ q) ↔ (¬p ∨ ¬q)

1.4 De kracht van de propositielogica

De propositielogica is hiervoor omschreven als een spel met waarheids-


waarden en als een taaltje gebaseerd op (preciseringen van) woorden als
‘niet’ en ‘of’. Dat lijkt allemaal nogal bescheiden. Hoewel we in leereen-
heid 3 inderdaad een krachtiger logica zullen leren kennen, moet hier
toch op een paar sterke punten gewezen worden. In de eerste plaats is
de propositielogica de basis voor veel logische systemen en als zodanig
al heel belangrijk. Voorts is de propositielogica in bepaalde opzichten
sterker dan we misschien zouden denken. Dat blijkt als we proberen
nog andere (‘sterkere’) connectieven toe te voegen.

1.4.1 ANDERE CONNECTIEVEN

In de voorgaande paragrafen hebben we een aantal connectieven


bestudeerd. Zijn ze dit nu allemaal?
Zonder twijfel zijn ¬, ∧ , ∨ , → en ↔ de meest bekende connectieven
van de propositielogica: ze zijn volkomen standaard. Daarnaast worden
er voor diverse doeleinden nog wel eens andere connectieven van stal
gehaald. Een voorbeeld hiervan hebt u al gezien. In opgave 1.16 werd
een speciaal connectief ingevoerd voor de exclusieve disjunctie (eor).
Maar we hebben daar ook opgemerkt dat zo’n nieuw connectief niet echt
nodig is. De bedoeling van ‘óf p óf q’ kon ook worden bewerkstelligd
door bijvoorbeeld de formule (p ∧ ¬q) ∨ (¬p ∧ q). Dit nu is een illustratie
van een veel algemener feit. Grofweg komt het hierop neer dat alle
mogelijke waarheidstabellen inderdaad bij een of andere formule horen.
Iets preciezer gezegd: alle mogelijke verdelingen van waarheidswaarden
treden op als laatst verkregen kolom in de waarheidstabel van een
formule die alleen van de standaardconnectieven gebruik maakt (en
uiteraard van propositieletters en haakjes). Zoals we in leereenheid 2
zullen zien, hoeven we zelfs niet van alle standaardconnectieven gebruik
te maken: alleen met ¬ en ∨ kan het bijvoorbeeld ook. De andere
connectieven dienen dan uitsluitend voor ons gemak.

Een logica met De wiskundige vraag is nu: kan het ook met slechts één connectief?
Peirce maar één connectief
Sheffer Een bevestigend antwoord hierop is gegeven door C.S. Peirce en H.M.
Sheffer: het kan inderdaad met één connectief genaamd ‘nand’, dat de
volgende waarheidstabel heeft:

ϕ ψ ϕ nand ψ

1 1 0
1 0 1
0 1 1
0 0 1

Deze en de volgende tabel hoeft u niet te onthouden, maar als u zo’n tabel gegeven krijgt,
moet u er wel mee kunnen werken.

29
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

Uit de tabel blijkt dat ϕ nand ψ staat voor ‘niet zowel ϕ als ψ’; nand is
dan ook een samentrekking van het Engelse ‘not’ (niet) en ‘and’ (en).
Een ander symbool voor hetzelfde connectief is de ‘Sheffer-streep’ .

OPGAVE 1.19
Maak waarheidstabellen voor de volgende formules.
a p nand p
b (ϕ nand ψ) nand (ϕ nand ψ)

Quine De Amerikaanse logicus W.V.O. Quine heeft nog een andere oplossing
bedacht voor de voorgaande wiskundige vraag: het connectief ‘nor’,
waarbij we p nor q kunnen lezen als ‘noch p noch q’. Naar zijn ontdekker
wordt nor ook wel de ‘Quine-dolk’ (†) genoemd, die de volgende waar-
heidstabel heeft.

ϕ ψ ϕ nor ψ

1 1 0
1 0 0
0 1 0
0 0 1

1.4.2 VERTALEN IN PROPOSITIELOGICA

Een gevolg van het voorgaande is dat we (propositionele) uitspraken


in de natuurlijke taal met allerlei connectieven kunnen vertalen naar
formules in de propositielogica die uitsluitend gebruik maken van de
standaardconnectieven ¬, ∧ , ∨ , → en ↔. In de volgende opgaven kunt
u dit nog een aantal keren doen.

OPGAVE 1.20 (Aanw)


Gegeven zijn de volgende proposities:
p: Jan gaat naar het feest
q: Marie gaat naar het feest
Zet nu de volgende uitspraken om in formules van de propositielogica:
a Marie noch Jan gaat naar het feest.
b Of Marie óf Jan gaat naar het feest.
c Jan gaat naar het feest, tenzij Marie er naar toe gaat.

OPGAVE 1.21 (Aanw)


De gewone taal en soms zelfs de wiskundige taal kunnen behoorlijk
misleidend zijn. Probeer de volgende zinnen weer te geven met formules
van de propositielogica die de betekenis zo goed mogelijk benaderen.
Geef steeds aan waar de gebruikte propositieletters voor staan.
a Zowel Jan als Marie gaan naar het feest.
b Men verhoogt de entreeprijzen en er komt niemand meer.
c (In een definitie). Een getal is oneven als het niet deelbaar is door 2.

30
Leereenheid 1 Propositielogica

OPGAVE 1.22 (Aanw)


Gegeven is dat de volgende uitspraak in een bepaalde situatie waar is:
‘Als Jan gaat, gaat Marie in ieder geval, en Piet gaat alleen als Jan niet
gaat.’
Wie gaan er nu? Zet de uitspraak eerst om in een formule en stel de
waarheidstabel van deze formule op.

OPGAVE 1.23
De volgende uitspraken zijn dubbelzinnig. Geef de diverse manieren om
de uitspraken te interpreteren weer in propositielogica.
a Niet roken en drinken is gezond.
b Het regent of hagelt en waait.

De propositielogica blijft ondanks haar goede eigenschappen een


tamelijk beperkt geheel. Een van de beperkingen is gelegen in het feit
dat we slechts over de waarheidswaarden waar en onwaar beschikken.

Voor sommige toepassingen in de informatica kan het wel zin hebben met meer
waarheidswaarden te kunnen rekenen. Denk bijvoorbeeld aan een gegevensbank Als de
informatie over een bepaalde uitspraak (zeg: ‘Persoon x is gehuwd’) geheel ontbreekt, dan
kunnen we dit weergeven door hieraan de waarde ‘onbepaald’ (genoteerd als 1/2 ) toe te
kennen. Als er daarentegen juist tegenstrijdige informatie over een bepaalde uitspraak is,
dan kunnen we die de waarde ‘overbepaald’ geven. De meerwaardige logica houdt zich
hiermee bezig: deze maakt het zelfs mogelijk met oneindig veel waarheidswaarden te
rekenen. Een andere afwijking van het hebben van slechts twee waarheidswaarden is de
zogenaamde ‘fuzzy logic’ waarin we waarheidswaarden als ‘vrijwel waar’, ‘een beetje
waar’ en ‘nagenoeg onwaar’ mogen gebruiken. Deze ‘vage logica’ heeft haar weg naar de
techniek al gevonden: zelfregulerende systemen zoals een anticiperende cv-thermostaat
werken ermee en het wordt ook toegepast in de besturing van bedrijfsliften.

SAMENVATTING

De taal van de propositielogica wordt gevormd door formules. Zulke


formules zijn volgens strakke regels opgebouwd uit propositieletters
(p, q, ...), haakjes en connectieven. De connectieven, hun uitspraak en
de benamingen zijn:

connectief uitspraak naam

¬ niet negatieteken
∧ en conjunctieteken
∨ of disjunctieteken
→ als ..., (dan) implicatieteken
↔ desda equivalentieteken

31
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

Behalve het negatieteken, dat maar met één formule combineert tot een
nieuwe formule ¬ϕ, combineren de connectieven twee formules: (ϕ ∧ ψ)
noemen we een conjunctie, (ϕ ∨ ψ) een disjunctie, (ϕ → ψ) een implicatie
en (ϕ ↔ ψ) een equivalentie. Formules die optreden bij de opbouw van
een formule, noemen we deelformules van die formule. De deelformules
van een formule ϕ die door een connectief worden gecombineerd tot een
nieuwe deelformule van ϕ, vormen het bereik van dat connectief.

De betekenis van de formules is gelegen in hun waarheidstabellen. Die


waarheidstabellen zijn op stelselmatige wijze op te stellen wanneer de
waarheidstabellen van de connectieven bekend zijn. Deze zijn:

ϕ ψ ¬ϕ ϕ∧ψ ϕ∨ψ ϕ→ψ ϕ↔ψ

1 1 0 1 1 1 1
1 0 0 0 1 0 0
0 1 1 0 1 1 0
0 0 1 0 0 1 1

ZELFTOETS

1 Welke van de volgende rijtjes symbolen zijn formules en welke niet? Als
een rijtje geen formule is, geef dan aan waarom. Als een rijtje wel een
formule is, schrijf dan op hoe deze formule moet worden uitgesproken.
a ∧p∧q
b p∨p
c (p → q) ↔ ¬(¬q → ¬p)
d p∧∨q

2 a Geef de waarheidstabellen voor ∨ en →.


b Maak de waarheidstabel voor de formule (p → q) ∨ (q → p).
c Maak ook de waarheidstabel voor ((p ∨ ¬q) ∧ r) ↔ (¬(p ∧ r) ∨ q).

3 Geef (bijvoorbeeld door onderstreping) het bereik aan van:


a ∨ in (p → q) ∨ (q → p).
b het eerste voorkomen van ∨ in ((p ∨ ¬q) ∧ r) ↔ (¬(p ∧ r) ∨ q).
c het tweede voorkomen van ∨ in ((p ∨ ¬q) ∧ r) ↔ (¬(p ∧ r) ∨ q).

4 In een wiskundige analyse komt de volgende propositie voor:


‘als x > 3 en y ≤ 0, dan z ≠ 0’.
a Zet deze uitspraak om in een formule van de propositielogica.
b Stel de waarheidstabel van deze formule op.
c Wanneer is de formule dus onwaar?

32
Inhoud leereenheid 2

Wetten van de propositielogica

Introductie 35

Leerkern 36

2.1 Tautologie, contradictie, contingentie 36


2.1.1 Standaardtautologieën 38
2.2 Logische equivalentie 40
2.2.1 Standaardequivalenties 42
2.2.2 Normaalvormen 47
2.2.3 Vereenvoudigen en bezuinigen 51
2.3 Logisch gevolg 53
2.3.1 Standaardgevolgen 56

Samenvatting 58

Zelftoets 59

34
Leereenheid 2

Wetten van de propositielogica

INTRODUCTIE

In deze leereenheid onderzoeken we bepaalde wetmatigheden in de pro-


positielogica. Wat maakt bijvoorbeeld de formule ¬(p ∧ ¬p) zo bijzonder?
Dat is vooral het feit dat de formule niet onwaar kan worden, anders
gezegd: dat de formule waar is, of p nu waar is of niet. Dit kunnen we
aflezen uit de waarheidstabel van de formule. Deze eigenschap komt ook
bij (oneindig) veel andere formules voor en is van groot belang, zowel
voor de theorie als voor diverse toepassingen.
In de vorige leereenheid zagen we al dat p en ¬¬p in feite op hetzelfde
neerkomen: de twee formules hebben in elke situatie dezelfde waar-
heidswaarde. Dit kunnen we precies vaststellen door de waarheids-
tabellen van de formules uit te rekenen en met elkaar te vergelijken.
Hetzelfde verschijnsel zien we bij de formules p ∧ q en ¬¬(p ∧ q), meer in
het algemeen bij elk tweetal formules van de vorm ϕ en ¬¬ϕ. Dit is dus
een wet van de propositielogica, die in feite neerkomt op ‘dubbele nega-
tie mag weggelaten worden’. Dat is niet zo maar een aardigheidje, maar
een nuttig instrument om formules in een eenvoudiger vorm om te
zetten, net zoals we in de rekenkunde –(–8) mogen vereenvoudigen tot 8.
Een derde soort wetmatigheid heeft te maken met correcte redeneringen.
Een redenering van de vorm ‘uit p ∨ ¬q en q kan men p afleiden’, die we
al in leereenheid 1 tegenkwamen, vonden we correct, en we gaan nu
uitzoeken welke eigenschap van de waarheidstabellen van de formules
in kwestie hiervoor verantwoordelijk is.
Naast het ontdekken van de diverse soorten wetmatigheden willen we er
ook graag enige ordening in aanbrengen. Kunnen we misschien bepaalde
standaardwetten formuleren waaruit we de andere wetten kunnen
afleiden? Dan kunnen we immers zonder de rompslomp van de waar-
heidstabellen snel inzien dát iets een wet is. Ook willen we graag ver-
banden tussen de diverse soorten wetmatigheden vinden: het kan bij-
voorbeeld handig zijn een wet te bewijzen via wetmatigheden van
een ander soort.
Samen met de vorige leereenheid vormt deze leereenheid een inleiding
in de propositielogica, die we in leereenheden 3 en 4 gaan uitbreiden tot
een krachtiger logica.

LEERDOELEN
Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u
– weet wat waarderingen zijn
– de begrippen tautologie, contradictie, contingentie, logische equi-
valentie en logisch gevolg kent en kunt hanteren
– het begrip standaardtautologie kent
– weet wat ⊤ (verum) en ⊥ (falsum) zijn en hoe ze gebruikt worden
– standaardequivalenties met betrekking tot de connectieven kent en
kunt gebruiken, in het bijzonder voor het normaliseren van een
formule tot een DNV dan wel CNV

35
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

– standaard logische gevolgen ex falso, modus ponens, contrapositie,


reductio ad absurdum, conjunctie-introductie en conjunctie-
eliminatie kent en kunt toepassen
– het verband ziet tussen logische equivalenties en bepaalde tauto-
logieën
– het verband ziet tussen logische gevolgen en bepaalde tautologieën.

LEERKERN

2.1 Tautologie, contradictie, contingentie

In deze paragraaf richten we ons op eigenschappen van waarheids-


tabellen van afzonderlijke formules. Door middel van waarheidstabellen
kunnen we onderzoeken in welke situaties, dat wil zeggen: onder welke
voorwaarden, een formule waar is. Twee gevallen springen er duidelijk
uit: formules die ‘altijd’ waar zijn (preciezer: bij elke toekenning van
waarheidswaarden aan propositieletters), en formules die ‘altijd’ onwaar
zijn.

VOORBEELD 2.1 De formule p ∨ ¬p is waar, ongeacht de waarheidswaarde van p. Dit is


direct te zien aan de waarheidstabel:

p p ∨ ¬ p

1 1 1 0 1
0 0 1 1 0

1 3 2 1

De waarheidswaarden van de hele formule staan in de kolom onder ∨,


die in stap 3 berekend worden. In deze kolom staan alleen enen, zodat de
formule altijd waar is. Elke uitspraak van deze vorm is dus altijd waar,
en inderdaad geldt bijvoorbeeld: de propositie ‘Het getal n is een
kwadraat of het getal n is geen kwadraat ’ is altijd waar. «

We zullen in het vervolg niet steeds de gebruikte voorbeeldformules


illustreren door middel van concrete proposities, maar u kunt zelf steeds
uitspraken naar eigen voorkeur voor de propositieletters invullen.

VOORBEELD 2.2 De formule (p ∧ (p → q)) → q is ook waar, welke waarheidswaarde we


ook voor p en q kiezen.

p q (p ∧ (p → q)) → q

1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 0 1 0 1 0 0 1 0
0 1 0 0 0 1 1 1 1
0 0 0 0 0 1 0 1 0

Vanaf nu geven we de stappen waarin de waarheidstabel wordt


opgesteld niet meer aan. Denk erom dat de waarheidswaarden van de
hele formule in de kolom staan onder het connectief met het grootste
bereik, hier dus het laatste implicatieteken. Deze kolom is aangegeven
met een pijltje. «

36
Leereenheid 2 Wetten van de propositielogica

Om steeds terugkerende, moeizame formuleringen als ‘bij elke toeken-


ning van waarheidswaarden aan propositieletters’ te vermijden, noemen
we een toekenning van waarheidswaarden aan propositieletters een
Waardering waardering. Bij iedere rij in een waarheidstabel hoort dus een waardering.
Wiskundig gezien is een waardering w een functie van propositieletters
naar waarheidswaarden, dat wil zeggen w: {p, q, r, ...} → {0, 1}.
De formules in de laatste twee voorbeelden, die voor iedere waardering
waar zijn, noemen we tautologieën. De precieze definitie is als volgt.

Tautologie DEFINITIE 2.1 Een tautologie is een formule van de propositielogica die waar is voor
elke waardering.

Om te bewijzen dát een formule een tautologie is, of om na te gaan óf iets


Waarheidswaarden een tautologie is, dienen we dus een waarheidstabel voor de formule op
Hoofdkolom van formule staan te stellen, en vervolgens te kijken of de hoofdkolom (die staat onder het
in hoofdkolom.
connectief met het grootste bereik en die dus het laatst berekend wordt)
alleen maar voorkomens van het symbool 1 bevat.

OPGAVE 2.1 (Aanw)


Bewijs dat de volgende formules tautologieën zijn:
a p→p
b (p → q) ↔ (¬p ∨ q)
c ((p → q) ∧ (q → r)) → (p → r)
d ¬(p ∧ q) ↔ (¬p ∨ ¬q)

OPGAVE 2.2 (Aanw)


Ga na of de volgende formules tautologieën zijn:
a ¬(p → ¬p)
b ¬(p ∨ q) ↔ (¬p ∧ ¬q)
c (p → q) → (¬p → ¬q)
d (p → q) ↔ (¬q → ¬p)

De tegenhanger van een tautologie is een formule die in elke situatie


onwaar is. Dit wordt contradictie genoemd.

VOORBEELD 2.3 De formule p ∧ ¬p is onwaar, ongeacht de waarheidswaarde van p:

p p ∧ ¬ p

1 1 0 0 1
0 0 0 1 0

In de hoofdkolom van de waarheidstabel verschijnen bij een contradictie


dus alleen maar nullen. De definitie van contradictie is een soort spiegel-
beeld van die van tautologie.

Contradictie DEFINITIE 2.2 Een contradictie is een formule die onwaar is voor elke waardering.

De formule p ∧ ¬p is dus een contradictie.

OPGAVE 2.3 (Aanw)


Bewijs dat de volgende formules contradicties zijn.
a ¬(p → p)
b (p ∧ q) ↔ (¬p ∨ ¬q)
c (p ∨ q) ∧ (¬q ∧ ¬p)

37
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

OPGAVE 2.4 (Aanw)


Ga na welke van de volgende formules contradicties zijn.
a p ∧ ¬(p ∨ q)
b ¬(p → q)
c ¬(((p → q) → p) → p)

Het is duidelijk dat een formule niet zowel een contradictie als een
tautologie kan zijn. Dat volgt meteen uit de definities. Er is overigens
wel een eenvoudig verband tussen beide soorten formules.

OPGAVE 2.5
Laat zien dat ¬ϕ een contradictie is als ϕ een tautologie is, en omgekeerd.
En ook: ϕ is een contradictie precies dan als ¬ϕ een tautologie is.

Hoewel geen enkele formule zowel een contradictie als een tautologie
kan zijn, bestaan er zeker wél formules die geen van beide zijn.

VOORBEELD 2.4 De formule p ∧ ¬q is waar voor één waardering, en onwaar voor de


overige waarderingen.

p q p ∧ ¬ q

1 1 1 0 0 1
1 0 1 1 1 0
0 1 0 0 0 1
0 0 0 0 1 0

Formules die noch tautologie, noch contradictie zijn, worden contin-


genties genoemd.

Contingentie DEFINITIE 2.3 Een contingentie is een formule die geen tautologie en ook geen
contradictie is.

Een contingentie is dus waar voor minstens één waardering en onwaar


voor minstens één andere. Daarom is p ∧ ¬q een contingentie. Andere
voorbeelden zijn formules als p, p → ¬p, (p ∨ q) → p, enzovoort.

OPGAVE 2.6
Welke formules in opgaven 2.2 en 2.4 zijn contingenties?

2.1.1 STANDAARDTAUTOLOGIEËN

Bepaalde vormen van tautologieën keren steeds weer terug. We noemen


Standaard-
tautologie ze standaardtautologieën.
Een tautologie is waar onafhankelijk van de waarheidswaarden van de
propositieletters. Dit betekent dat deze waarheid ook niets te maken
heeft met de uitspraak waar een propositieletter in een concreet geval
voor staat. Het is alleen de vorm van de propositie die haar geldig maakt.
Alle formules van Daarom zijn naast p ∨ ¬p ook q ∨ ¬q en ((p ∧ q) ∨ r) ∨ ¬((p ∧ q) ∨ r) even-
de vorm ϕ ∨ ¬ϕ zijn
tautologieën.
zeer tautologieën. Kortom, alle formules van de vorm ϕ ∨ ¬ϕ zijn tauto-
logieën. We kunnen dit een wet van de propositielogica noemen. We
kunnen ook direct inzien dat al deze formules tautologieën zijn door een
kleine variatie op de waarheidstabel uit het begin van paragraaf 2.1:

38
Leereenheid 2 Wetten van de propositielogica

ϕ ϕ ∨ ¬ ϕ

1 1 1 0 1
0 0 1 1 0

Principe van de Deze wet moet u Deze wet heet het principe van de uitgesloten derde (Latijn: tertium non
uitgesloten derde kennen!
datur, wat letterlijk betekent: een derde wordt niet gegeven). Dit principe
houdt verband met het feit dat we slechts twee waarheidswaarden
hebben: een formule is in de propositielogica of waar of onwaar, en in
het laatste geval is de negatie van de formule waar
– andere mogelijkheden zijn er niet.

Het principe van tertium non datur was de oude Grieken ook al bekend, al waren zeker
niet allen het er mee eens. Het schijnt dat bijvoorbeeld Herakleitos (ca. 500 v. Chr.) de
juistheid van het principe betwijfelde en dat tijdgenoot Parmenides het daarentegen
verdedigde. Het afwijzen van het principe heeft direct te maken met het hebben van meer
waarheidswaarden, waarover een intermezzo in leereenheid 1 al ging. Als we toestaan dat
een formule niet altijd óf waar óf onwaar hoeft te zijn, maar dat de waarheidswaarde ook
‘onbepaald’ kan zijn, dan hoeft het principe van uitgesloten derde niet meer te gelden.
Het is mogelijk waarheidstabellen voor de connectieven te verzinnen die p ∨ ¬p voor
zekere waardering de waarde ‘onbepaald’ geven: de formule is dan geen tautologie meer.
De logische complicaties van dit soort variaties zijn niet gering en we gaan er hier dan ook
verder niet op in.

Misschien is het al duidelijk dat wat we voor het principe van uitge-
sloten derde hebben gedaan, we ook voor andere tautologieën kunnen
doen: vervang in een tautologie de propositieletters (p, q, ...) door wille-
Generaliseren van keurige formules (respectievelijk ϕ, ψ, ...). En wel: elk voorkomen van
tautologieën
één propositieletter door dezelfde formule. Alle formules van de ver-
kregen vorm zullen dan ook tautologieën zijn. Dit levert standaard-
tautologieën van een algemene vorm, zoals:

Deze formules hoeft a ϕ ↔ ¬¬ϕ


u niet uit het hoofd
te leren, maar wel b (ϕ ∧ ¬ϕ) → ψ
moet u met waar- c (ϕ ∧ (ϕ → ψ)) → ψ
heidstabellen kun- d ¬(ϕ ∧ ψ) ↔ (¬ϕ ∨ ¬ψ)
nen bewijzen dat ze
tautologieën zijn. e ¬(ϕ ∨ ψ) ↔ (¬ϕ ∧ ¬ψ)
f (ϕ → ψ) ↔ (¬ψ → ¬ϕ)

Zo is c verkregen door p en q in de formule van voorbeeld 2.2 te


vervangen door respectievelijk ϕ en ψ.

OPGAVE 2.7
Bewijs met waarheidstabellen dat de formules a en b tautologieën zijn.
Ga daarna na uit welke al bewezen tautologieën we formules d, e en f
verkregen hebben.

Het voordeel van het gebruiken van zulke standaardtautologieën is


dat we nu niet meer een omvangrijke waarheidstabel voor bijvoorbeeld
((p ∧ q) → (¬r ∨ s)) ↔ ¬¬((p ∧ q) → (¬r ∨ s)) hoeven op te stellen; het
volstaat om de vorm a van de formule te herkennen.

39
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

2.2 Logische equivalentie

Het al dan niet een tautologie zijn, is een eigenschap van één formule,
maar het kan zin hebben twee formules te vergelijken, ook als dat
contingenties zijn. Veel formules blijken, informeel gesproken, op
hetzelfde neer te komen.

VOORBEELD 2.5 De formules p en ¬¬p krijgen voor elke waardering dezelfde waarheids-
waarde. Dit blijkt uit de volgende tabel, waar we voor beide waarderin-
gen van p de waarheidswaarden van p en ¬¬p hebben bepaald.

p p ¬ ¬ p

1 1 1 0 1
0 0 0 1 0
↑ ↑

De aangegeven kolommen, die de waarheidswaarden van de formules p


en ¬¬p bevatten, zijn identiek. «

Voor deze belangrijke eigenschap voeren we een nieuw begrip in.

Logisch equivalent DEFINITIE 2.4 Twee formules heten logisch equivalent als ze voor iedere waardering
dezelfde waarheidswaarden hebben. Als ϕ en ψ logisch equivalent zijn,
dan noteren we dit met ϕ ⇔ ψ.

Het teken ⇔ gebruiken we dus als een soort afkorting voor ‘heeft voor
iedere waardering dezelfde waarheidswaarde als’.
Logische equivalentie stellen we dus vast door waarheidstabellen te
vergelijken, ook eventueel voor algemenere formules.

VOORBEELD 2.6 De formules ϕ ↔ ψ en (ϕ → ψ) ∧ (ψ → ϕ) zijn logisch equivalent:

ϕ ψ ϕ ↔ ψ (ϕ → ψ) ∧ (ψ → ϕ)

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 1
0 1 0 0 1 0 1 1 0 1 0 0
0 0 0 1 0 0 1 0 1 0 1 0
↑ ↑ «

OPGAVE 2.8 (Aanw)


Bewijs de volgende logische equivalenties.
a p → q ⇔ ¬p ∨ q
b ¬(ϕ ∧ ψ) ⇔ ¬ψ ∨ ¬ϕ
c ϕ → ψ ⇔ ¬ψ → ¬ϕ

OPGAVE 2.9 (Aanw)


Ga na of er in de volgende gevallen sprake is van logische equivalentie.
a ¬(p ∨ q) ?⇔ ¬p ∨ ¬q
b ¬(p ∨ q) ?⇔ ¬p ∧ ¬q
c ¬(p ↔ q) ?⇔ p ↔ ¬q
d p ↔ q ?⇔ (p → q) ∨ (q → p)

40
Leereenheid 2 Wetten van de propositielogica

Wanneer het uit de context voldoende duidelijk is, spreken we vaak


gewoon over equivalentie, in plaats van logische equivalentie. Om
Materiële verwarring te voorkomen, wordt ϕ ↔ ψ soms ook wel een materiële
equivalentie equivalentie genoemd.

⇔ versus ↔ Tussen beide soorten equivalenties bestaat een nauw verband. Kijken we
aandachtig naar een aantal eerdere voorbeelden en opgaven, dan open-
baart zich een regelmaat. Vergelijk maar per regel de volgende formules
links (materiële equivalenties die allemaal tautologieën zijn) met de
logische equivalenties rechts:

(p → q) ↔ (¬p ∨ q) p → q ⇔ ¬p ∨ q
¬(p ∨ q) ↔ (¬p ∧ ¬q) ¬(p ∨ q) ⇔ ¬p ∧ ¬q
¬(ϕ ∧ ψ) ↔ (¬ϕ ∨ ¬ψ) ¬(ϕ ∧ ψ) ⇔ ¬ϕ ∨ ¬ψ
(ϕ → ψ) ↔ (¬ψ → ¬ϕ) ϕ → ψ ⇔ ¬ψ → ¬ϕ

Het verband tussen Met de tautologieën links correspondeert steeds een logische equi-
↔ en ⇔
valentie rechts. Afgezien van het feit dat we rechts ⇔ in plaats van
↔ vinden, is het verschil vooral dat er links steeds één formule staat
en rechts een bewering over twee formules. Dit verband is volkomen
algemeen en we kunnen het ook zonder veel problemen bewijzen.

STELLING 2.1 De formule ϕ ↔ ψ is een tautologie precies dan als ϕ ⇔ ψ.

Bewijs
De stelling, en daarmee het bewijs, valt uiteen in twee beweringen:
i als ϕ ↔ ψ een tautologie is, dan geldt ϕ ⇔ ψ
ii als ϕ ⇔ ψ, dan is ϕ ↔ ψ een tautologie.
Bewijs van Stel ϕ ↔ ψ is een tautologie. Als ϕ nu waar is, dan moet ψ ook waar zijn
bewering i
volgens de waarheidstabel van ↔, anders was ϕ ↔ ψ geen tautologie.
Op dezelfde manier blijkt dat als ψ waar is, ϕ ook waar moet zijn.
Kortom, ϕ is juist dan waar als ψ waar is, en derhalve ϕ ⇔ ψ.
Bewijs van Stel nu dat ϕ ⇔ ψ, dan betekent dit voor elke waardering dat ϕ en ψ óf
bewering ii
beide waar óf beide onwaar zijn. Maar in elk van deze twee mogelijk-
heden is de formule ϕ ↔ ψ waar, ongeacht de gekozen waardering. □

Het is dus lood om oud ijzer of we de mogelijke equivalentie van ϕ en ψ


onderzoeken door een waarheidstabel voor ϕ ↔ ψ te maken, dan wel
door de waarheidstabellen van ϕ en ψ direct te vergelijken.

⇔≠↔ Hoewel er dus een nauw verband is tussen beide soorten equivalenties,
mogen we de tekens ⇔ en ↔ niet door elkaar heen gebruiken. Het
cruciale verschil is dat ↔ een symbool uit de taal van de propositielogica
is en ⇔ niet. Als we twee formules ϕ en ψ hebben, dan kunnen we er een
nieuwe formule ϕ ↔ ψ mee opbouwen die waar of onwaar kan zijn;
ϕ ⇔ ψ is daarentegen geen formule uit de propositielogica, maar een
uitspraak over formules van de propositielogica, namelijk dat ϕ en ψ
logisch equivalent zijn. Omdat we alleen ware uitspraken over de
propositielogica willen doen (tenzij we dit expliciet aangeven zoals in
bewijzen uit het ongerijmde), brengt dit nog een verschil met zich mee:
als we (voor zekere ϕ en ψ) opschrijven dat ϕ ⇔ ψ, dan bedoelen we dat
dit inderdaad het geval is, terwijl alleen de formule ϕ ↔ ψ opschrijven
nog niet de waarheid van die formule inhoudt.

41
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

Equivalenties mag Verschillende equivalenties kunnen we aaneenschakelen, zoals trouwens


u aaneenschakelen.
in de wiskunde ook heel gebruikelijk is (zelfs met de hier ingevoerde
notatie). Bij het oplossen van vergelijkingen gebruiken we immers ook
een keten van equivalenties, zoals x2 – 2x = 3 ⇔ x2 – 2x – 3 = 0 ⇔
(x – 3)(x + 1) = 0 ⇔ x – 3 = 0 ∨ x + 1 = 0 ⇔ x = 3 ∨ x = –1. Zo ook in de
logica: ¬(¬p ∧ ¬q) ⇔ ¬¬p ∨ ¬¬q ⇔ p ∨ q.

De laatste serie equivalenties is niet zonder meer in een formule om te


zetten door ⇔ simpelweg door ↔ te vervangen. Er zijn dan zelfs twee
moeilijkheden: ten eerste ontbreken er haakjes, want de uitdrukking
¬(¬p ∧ ¬q) ↔ ¬¬p ∨ ¬¬q ↔ p ∨ q is geen correcte formule, en als we haak-
jes toevoegen dan krijgen we een ander probleem: hoe we die ook om de
equivalenties heen zetten, de resulterende formule is geen tautologie.

Alle tautologieën Overigens hebben tautologieën de bijzondere eigenschap dat ze allemaal


zijn logisch equi-
valent!
logisch equivalent zijn. De reden hiervoor is eenvoudigweg dat ze alle
alleen maar waar zijn (ongeacht de waardering), dus zijn ze uiteraard
voor dezelfde waardering waar. Dit maakt het mogelijk een willekeurige
tautologie te kiezen (bijvoorbeeld p ∨ ¬p) en die een speciaal symbool en
Verum ⊤ een speciale naam te geven: ⊤ (spreek uit: verum). Voor contradicties
kunnen we een vergelijkbaar verhaal houden. Voor de standaardcontra-
Falsum ⊥ dictie p ∧ ¬p wordt wel het symbool ⊥ gebruikt (spreek uit: falsum). In de
propositielogica rekenen we niet met ⊤ en ⊥ alsof het afkortingen zijn,
maar als nieuwe symbolen die altijd waar, respectievelijk onwaar zijn.
Naast propositieletters zijn ⊤ en ⊥ dan tevens kleinste formules.

OPGAVE 2.10
Waarom maakt het niet uit welke contradictie we voor ⊥ kiezen?

OPGAVE 2.11
a Maak de waarheidstabel van p ∧ (q ∨ ⊤). Met welke formule is
p ∧ (q ∨ ⊤) dus equivalent?
b Toon aan dat ϕ ∨ ¬ϕ ⇔ ⊤.

2.2.1 STANDAARDEQUIVALENTIES

Om met logische equivalenties te werken, is het handig over een aantal


standaardequivalenties te beschikken. Deze equivalenties vormen tevens
de kern van deze leereenheid: ze maken het bijvoorbeeld mogelijk vrij
snel ook van tamelijk ingewikkelde formules te bewijzen dat het tautolo-
gieën zijn (als ze dat tenminste zijn). Sommige van deze regels, die we
ook wel de wetten van de propositielogica zullen noemen, doen denken
aan de middelbare-schoolalgebra waar u wellicht ooit mee te maken
hebt gehad. Die indruk is juist: de propositielogica is een bepaald soort
algebra, namelijk een zogeheten boolealgebra ten opzichte van ¬, ∧ en
∨, opgevat als bewerkingen op waarheidswaarden (zie verder leereen-
heid 6).
Commutativiteit Commutativiteit is de eigenschap die zegt dat een bewerking op twee
uitdrukkingen even goed in omgekeerde volgorde mag worden uitge-
voerd. In de gewone rekenkunde is + commutatief (want x + y = y + x),
maar – is dat niet (want x – y ≠ y – x). Zowel conjunctie als disjunctie
blijken nu commutatief:

42
Leereenheid 2 Wetten van de propositielogica

∧ en ∨ zijn ϕ∧ψ⇔ψ∧ϕ
commutatief ϕ∨ψ⇔ψ∨ϕ

We controleren de commutativiteit van ∧:

ϕ ψ ϕ ∧ ψ ψ ∧ ϕ

1 1 1 1 1 1 1 1
1 0 1 0 0 0 0 1
0 1 0 0 1 1 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
↑ ↑

OPGAVE 2.12
Bewijs de commutativiteit van ∨ op dezelfde manier als voor ∧.

VOORBEELD 2.7 Voorbeelden van commutativiteit van ∧ en ∨ zijn:

p∧q⇔q∧p
(p ∧ q) ∨ (p ∧ ¬r) ⇔ (p ∧ ¬r) ∨ (p ∧ q)

De equivalentie van het eerste paar formules kunnen we zien als een
abstracte weergave van het feit dat ‘Stefan tennist het liefst en Gabriela
speelt het liefst met haar Game Boy’ hetzelfde betekent als ‘Gabriela
speelt het liefst met haar Game Boy en Stefan tennist het liefst’. «

Het connectief ↔ (equivalentie) is ook commutatief, maar de implicatie


is dit niet : ϕ → ψ  ψ → ϕ. U kunt dit zelf met een waarheidstabel
controleren.

Associativiteit Ook associativiteit is bekend uit de rekenkunde: + is associatief, want


x + (y + z) = (x + y) + z. Ook conjunctie en disjunctie zijn elk op zich asso-
ciatief: (hierbij gebruiken we de Griekse letter χ (chi, spreek uit: ‘gie’)
die weer een willekeurige formule aanduidt)

∧ en ∨ zijn (ϕ ∧ ψ) ∧ χ ⇔ ϕ ∧ (ψ ∧ χ)
associatief. (ϕ ∨ ψ) ∨ χ ⇔ ϕ ∨ (ψ ∨ χ)

OPGAVE 2.13
Bewijs de associativiteit van ∧ met behulp van waarheidstabellen.

Als we een formule hebben met alleen conjuncties, dan staat associativi-
teit ons toe om haakjes weg te laten. Of we ϕ ∧ ψ ∧ χ nu lezen als (ϕ ∧ ψ)
∧ χ of als ϕ ∧ (ψ ∧ χ) maakt weinig uit. Let wel: het zijn andere formules,
maar ze zijn wel logisch equivalent. Hetzelfde geldt voor disjunctie. De
haakjes binnen ϕ, ψ en χ blijven natuurlijk wel staan.

OPGAVE 2.14
Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat → niet associatief is.

43
Open Universiteit Logica, verzamelingen en relaties

Commutativiteit en associativiteit zijn algebraïsche eigenschappen van


één connectief. Een eigenschap die twee connectieven met elkaar in
Distributiviteit verband brengt, is distributiviteit. In de rekenkunde is × distributief over
+, want x × (y + z) = x × y + x × z, maar + is niet distributief over ×, want 1
+ (1 × 0) ≠ (1 + 1) × (1 + 0). Daarin verschillen de logische operaties van de
rekenkundige: ∧ is distributief over ∨, én ∨ is distributief over ∧.
∧ en ∨ zijn distri- ϕ ∧ (ψ ∨ χ) ⇔ (ϕ ∧ ψ) ∨ (ϕ ∧ χ)
butief over elkaar. ϕ ∨ (ψ ∧ χ) ⇔ (ϕ ∨ ψ) ∧ (ϕ ∨ χ)

VOORBEELD 2.8 Een voorbeeld van de distributiviteit van ∨ over ∧ is:

p ∨ (q ∧ r) ⇔ (p ∨ q) ∧ (p ∨ r)

Dit zou kunnen staan voor: ‘Marie of zowel Christa als Edith komt op het
feestje’, wat hetzelfde betekent als ‘Zowel Marie of Christa als Marie of
Edith komt op het feestje’. Dit lijkt inderdaad juist. «

Deelformule De voorgaande eigenschappen hebben we alleen besproken voor hele


vervangen door
equivalente for- formules en nog niet voor delen daarvan. Maar ze gelden ook voor de
mule. deelformules van een formule.

VOORBEELD 2.9 Vanwege de commutativiteit van ∧ geldt er dat (p ∧ q) ∨ r ⇔ (q ∧ p) ∨ r,


want p ∧ q ⇔ q ∧ p. «

In een formule mag een deelformule dus vervangen worden door een
formule die daarmee equivalent is.

De tot nu toe genoemde standaardequivalenties lijken nog veel op ge-


wone rekenkundige eigenschappen. Maar andere equivalenties gelden
zeker niet voor de gewone rekenkunde. We noemen enkele kenmer-
kende regels.

Idempotentie De eigenschap idempotentie zegt dat een bewerking op twee gelijke


argumenten weer hetzelfde element oplevert.

∧ en ∨ zijn idem- ϕ∧ϕ⇔ϕ


potent.
ϕ∨ϕ⇔ϕ

Een eigenschap waarop we in de leereenheid over Boole-algebra’s


terugkomen, maar die we hier alvast voor de volledigheid vermelden,
Absorptie is absorptie.

∧ en ∨ voldoen aan ϕ ∧ ( ϕ ∨ ψ) ⇔ ϕ
de absorptiewetten. ϕ ∨ ( ϕ ∧ ψ) ⇔ ϕ

Veel algebra’s hebben speciale elementen waarbij een bewerking geen


effect heeft. Bijvoorbeeld x + 0 = x en x × 1 = x. Zo ook in de propositie-
logica met de operaties ∨ en ∧.

Eigenschappen van ϕ∧⊤⇔ϕ


⊤ en ⊥ ϕ∨⊥⇔ϕ

44
Leereenheid 2 Wetten van de propositielogica

Ten opzichte van de ‘verkeerde’ operatie zijn ⊥ en ⊤ heer en meester:

Eigenschappen van ϕ∨⊤⇔⊤


⊤ en ⊥ ϕ∧⊥⇔⊥

VOORBEELD 2.10 Uit deze eigenschappen is vrij eenvoudig af te leiden dat dan ook de
eigenschap ⊥ ∧ ϕ ⇔ ⊥ geldt. We bewijzen dit, waarbij we alleen van
standaardequivalenties gebruikmaken.

⊥∧ϕ
⇔ϕ∧⊥ commutativiteit
⇔⊥ ⊥-eigenschap

Notatie Bij het logische equivalentiesymbool en de daarop volgende nieuwe


(logisch equivalente) formule schrijven we steeds welke eigenschap we
gebruikt hebben. «

Een pluspunt is dat wanneer we eenmaal zo’n equivalentie hebben


afgeleid uit de standaardwetten, we haar ook verder kunnen gebruiken
in bewijzen van meer ingewikkelde formules.

OPGAVE 2.15
Bewijs door middel van standaardequivalenties dat ⊤ ∨ ϕ ⇔ ⊤. Geef
daarbij steeds aan welke eigenschappen of standaardequivalenties
worden gebruikt.

Zoals al gezegd zijn ⊤ en ⊥ equivalent met respectievelijk elke tautologie


en elke contradictie. In het bijzonder geldt dit voor de standaardtauto-
logie ϕ ∨ ¬ϕ en de standaardcontradictie ϕ ∧ ¬ϕ, waarop we uiteraard
ook weer commutativiteit kunnen toepassen:

⊤ is equivalent met ϕ ∨ ¬ϕ ⇔ ¬ϕ ∨ ϕ ⇔ ⊤
tertium non datur.
ϕ ∧ ¬ϕ ⇔ ¬ϕ ∧ ϕ ⇔ ⊥

Ten slotte zijn ⊤ en ⊥ tot elkaar te herleiden:

⊤ versus ⊥ ¬⊤ ⇔ ⊥
¬⊥ ⇔ ⊤

Al eerder zagen we een eigenschap die gelijkenis vertoont met – –x = x.


Dubbele negatie De propositielogica kent de wet van de dubbele negatie (vergelijk met
dubbel complement voor verzamelingen):

¬¬ϕ ⇔ ϕ

Wetten van Ook de wetten van De Morgan zijn we (in de opgaven 2.8b en 2.9b) al
De Morgan
tegengekomen.

¬(ϕ ∧ ψ) ⇔ ¬ϕ ∨ ¬ψ
¬(ϕ ∨ ψ) ⇔ ¬ϕ ∧ ¬ψ

Augustus De Morgan was hoogleraar aan University College London en overleed in 1871.
Hij deed eens de (ware) uitspraak: ‘in het jaar n2 was ik n jaar oud’. Wanneer was hij
geboren?.

45
Another random document with
no related content on Scribd:
sleep. They assert, moreover, that the preference the lynxes show
for these winter-quarters betrays the bears, since search has only to
be made where most lynx-tracks cross, and especially where there is
a circular track, for that always surrounds a bear’s sleeping-place.
The lynx’s habit of keeping to his old paths with almost anxious
carefulness must greatly facilitate the discovery of the bear’s
quarters. Moreover, it may be added that in Siberia the lynxes show
themselves very fond of fresh meat, and that they possibly seek the
neighbourhood of a bear in the hope of occasionally sharing his
booty. For, although it may be urged that the lynx is able enough on
his own account to bring down big game without any help from so
doubtful a friend as the bear, and that he hunts the reindeer and the
roe, and may in a short time overpower them, yet the fact remains
that his booty chiefly consists of small animals, such as hares,
ground-squirrels, tree-squirrels, black-cock, capercaillie, hazel-
grouse, young birds, mice, and the like. Of this there is no doubt, and
it explains satisfactorily why the lynx is so rare in the fringes of the
forest which are accessible to man. As long as squirrels and game
birds abound in the interior of the forest, the lynx has no temptation
to stray from this unvisited wilderness; when his prey migrates, he is
forced to follow. How much he is feared by the game birds one can
discern from the fact that every wooing capercaillie or black-cock is
instantaneously dumb when a lynx lets himself be heard.
Both immigrants and natives hold the hunting of the lynx to be right
noble sport. This proud cat’s rarity, caution, agility, and powers of
defence raise the enthusiasm of every sportsman, and both skin and
flesh are of no small value. The former is preferably sent from West
Siberia to China, where it fetches a good price; the latter, when
roasted, is highly esteemed not only by the Mongolian peoples but
also by most of the Russian settlers. The lynx is but seldom captured
in the fall-traps, but he often renders them useless by walking along
the beam and stepping on the lever; he is but rarely a victim to the
spring-bow, and he usually leaps over the steel traps in his path. So
there is only the rifle left. Only in winter can he be hunted, when the
snow betrays his tracks and admits of the use of snow-shoes. The
courageous dogs, having sighted their game, drive it with difficulty to
a tree or bait it on the ground, but they often suffer cruelly, or may
even be killed. The hunter himself runs a risk of being attacked by a
furious lynx at bay.
The wild cat, which the lynx persecutes as pitilessly as the wolf does
the fox, is absent from the forest-zone of West Siberia, but now and
then the region is visited by the most perfect of all cats,—the tiger.
Two which were killed in 1838 and 1848 at Baesk and
Schlangenberg now stand stuffed in the museum of Barnaul;
another, killed in the beginning of the seventies, is preserved in the
school museum at Omsk. Towards the end of the sixties a tiger
terrified the inhabitants of the Tschelaba district (on the European
boundary of the Ural) by attacking, without provocation, a number of
peasants, from whom it was only frightened off when one of the men
threw his red cap in its face. In the steppe-mountains of Turkestan,
and throughout the south of East Siberia, the “king of beasts”, as the
Daurs call the tiger, is found everywhere and permanently in suitable
localities, and from both sides it may pass, oftener than can be
proved, to the western forest-zone, remaining perhaps for some time
unobserved and retiring unnoticed. Yet on the whole it occurs so
rarely and irregularly that we cannot do more than name it, without
reckoning it among the beasts of this region.
It is far otherwise with the most precious of the furred beasts, the
various species of marten. Their decrease is more lamented than
that of all other beasts of the chase, but most of them are still
regularly caught, if not everywhere, at any rate in certain parts of the
forest region. Only the sable has in the last few decennia become
really rare. Old huntsmen of the middle Ural remember having
caught sable every winter in the vicinity of Tagilsk; nowadays, at this
latitude of the mountain-land, only an occasional stray specimen is to
be met with. A great forest fire in the central part of East Ural is said
to have driven off the highly-prized and much-hunted creature. We
hear the same story in the forest villages of the lower Ob, where the
hunting of the sable is still pursued, and yields, for instance, at the
Yelisaroff market, about a score of skins every winter.
In all the forests of West Siberia the pine-marten is notably more
abundant than the sable. In the fairly extensive hunting-ground
around the already-mentioned town of Tagilsk from thirty to eighty
are still captured every winter. It is said that the pine-marten, much
more than the sable, is associated with the squirrel, and that the two
appear and disappear together. But the greedy marten is by no
means content with making the beautiful squirrel its prey; indeed it
kills every creature which it can master, and is an especially
dangerous foe of black-cock and capercaillie. Even in summer a
clever spring often enables him to capture the watchful bird; while in
winter the habit the black game birds have of sleeping in holes in the
snow greatly facilitates his stealthy operations. Sneaking almost
noiselessly from branch to branch, he comes within springing
distance of the buried bird, and springs on it from above, crushing
down the snowy roof by the force of his bound, and seizing the
sleeper by the neck before it has any chance to escape. The stone-
marten also occurs everywhere in the mountain forests, but it is rarer
than its relative. Polecat, ermine, and weasel are also widely
distributed and locally very abundant; the mink is confined to the
western side of the Ural, and is also absent from its tributaries, the
Irtish and Ob, which harbour the otter in considerable numbers; the
badger is hardly ever mentioned in West Siberia; and the universally
distributed glutton is less thought of than any other of the martens,
being hunted not so much for his skin as because of his thefts from
the traps.
Fig. 24.—Sable and Hazel-grouse in a Siberian Forest.

Although the west of Siberia is regarded as altogether over-shot, the


forest-folk prepare every year to hunt for sable and other martens.
Some huntsmen undertake expeditions and explorations, which
compare with those of the North American trappers. Of course, they
do not confine their attention to martens, but are prepared to bag all
kinds of game; the main objects of their quest, however, are martens
and squirrels. According to the time of colour-change in the latter the
huntsmen arrange their departure from the village home, for the
change of colour in the squirrels is regarded as an indication of the
approaching winter, whether it is to be early or late, severe or mild.
Armed and equipped as we have already described, the sable-
hunters set out, after the first snowfall, in companies of three to five.
Besides gun and ammunition each of them carries a sack on his
back, snow-shoes and a hatchet on his shoulders, and a whip in his
girdle. The sack contains the indispensable provisions:—bread,
meal, bacon, and “brick-tea”,[36] also a few utensils, such as a pan,
tea-kettle, drinking-vessel, spoons, and the like, and less frequently
a flask of spirits. The whip is used to drive out the squirrels and to
bring them into sight. Four to six dogs, which offend the eye of every
German sportsman, join the company.
Guided by the sun, which, however, is often hidden for days, and by
the known stars, the weather-beaten huntsmen traverse the
inhospitable wilds, camping out at night, feeding themselves and
their dogs on the flesh of the game they shoot, and sparing their
small store of provisions as carefully as possible. The ungainly but
clever and wide-awake dogs not only scent the tracks of game, but,
spying unfailingly the martens or squirrels hidden on the trees, bark
at them and keep them in sight till the huntsman is on the spot. He
approaches with the imperturbable quietness of all forest sportsmen,
rests his long musket carefully on a branch, or, if need be, on the
fork fastened to the barrel, takes a slow aim, and fires. At the outset
of the hunt, the squirrels and even the pine-martens are so much
disturbed by the dogs that they allow the sportsman to approach to
within a few yards; soon, however, they become wiser, and a sure
and steady aim becomes difficult. If the huntsman gets this, and
succeeds in sending a ball through the animal’s eye, then he is well-
pleased, for not only has he secured an undamaged skin, but he can
recover his precious leaden shot. As soon as he has got possession
of his fallen booty he skins it, in the case of martens and squirrels
forcing the viscera through the mouth opening. The skull is broken
open to recover the shot, and skin and body, separated from one
another, are consigned to the bag.
When squirrels are plentiful, the hunt is as profitable as it is
entertaining. Everyone utilizes the short day to the utmost; one shot
quickly follows another; and the pile of skins rapidly grows. Loading
the gun is a tedious matter, but the skinning is done all the more
quickly; and every huntsman faithfully does his utmost. Without
resting, without eating, without even smoking, the huntsmen go
forward while they may. As the dogs call, the comrades draw
together or separate; the sharp report of their guns and the cheerful
barking of the dogs is to them a stimulating entertainment. They
count the shots, and welcome or envy their neighbours’ luck. But if
the winter’s yield be a poor one, if the oft-repeated cracking of the
whip calls forth no squirrel, if there be no tracks of sable or noble
marten, of elk or reindeer to be seen, huntsmen and dogs trudge
silently and moodily through the forest, and short commons put the
finishing touch to their ill-humour.
When night comes on, our sportsmen have to think of preparing their
beds. From under an old, thick, fallen tree each shovels out the
snow, makes a trough the size of a man, and kindles a strong fire in
it. One of them then clears the snow from a circular patch as nearly
as possible in the middle of all the hollows, and under the shelter of
thick firs or pines; another gathers fuel; a third heaps up in the
clearing a still stronger fire, and a fourth prepares supper. So many
squirrels have been shot that there is no lack of strong meat soup
with which to give a relish to the porridge and bread. The sportsmen
have their supper and go shares with the dogs, refresh themselves
with tea and a pipe made of twisted paper and then, after the fashion
of their kind, discuss the exploits and experiences of the day.
Meantime the fire in each hole has melted the snow, dried up the
moisture, caught hold of the old tree-trunk above, and thus
thoroughly warmed the chamber. Carefully each sleepy hunter
pushes the still glowing fragments of wood to one end of the hole,
and into this, avoiding the side-wall of snow, he creeps, calling his
dogs after him that they too may share the warm bed, and soon he is
asleep. It is true that glowing sparks from the smouldering tree-trunk
fall throughout the night alike on the hunter and his dogs, but a
Siberian’s fur hunting-coat can stand as much as a Siberian dog’s
skin; and it is evident that a log like this will give much more heat
than a much larger free fire. It is to the hole what the stove is to the
room; it alone makes it possible for the sportsman to camp out in the
forest.
In the gray dawn the huntsmen arise refreshed, have breakfast, and
go on their way. If they reach a good hunting-ground, which is visited
every winter, they stay as long as they think fit. Here and there they
find a log-hut built in previous years and still serviceable for shelter;
in any case there are old and new fall-traps, which have to be put in
order and visited every morning. This takes time, for the traps are
often distributed over a wide range, and so it may be that the
company stay a week or more in one part of the forest, and hunt it
thoroughly, before they continue their wanderings.
On these hunting expeditions many Siberians pass the greater part
of the winter in the forest. Before he sets out, the huntsman usually
makes a bargain with a merchant. He promises the merchant all the
skins he gets at a certain average price, provided the merchant will
buy all without selection. If the hunter has good luck he may, even
nowadays, make enough out of it to keep him alive, or at least to
defray the expenses of the winter; usually, however, he has little
recompense for his hardships and privations, and no one less
modest in his demands than the Siberian huntsman could make it a
means of livelihood.
Hunting the bear is regarded by the West Siberians as the most
honourable and the most arduous kind of sport. For in this region
Bruin is by no means the good-natured, simple creature he still is
here and there in East Siberia; he is rather, as in most regions, a
rough, uncouth fellow, who usually runs away from man, but who,
when wounded or driven into a corner, will show fight savagely and
prove himself exceedingly formidable. In spite of all persecution, he
is still far from extermination; his occurrence may be spoken of as
frequent, or, at any rate, as not uncommon. Always and everywhere,
however, he goes his own way, and does not too often cross man’s
path. Not that he is shy of human settlements, for he often stations
himself not far from these, and sometimes falls upon domestic
animals under the very eyes of their possessors; but he shows
himself so sporadically that many Siberians have never seen him
face to face, nor met him in the forest. It seems likely that he goes a-
touring all the summer. He traverses the woods with a disregard of
paths, but keeps to more or less beaten tracks when he ascends to
the heights of the mountains in late summer, or returns to lower
ground at the beginning of winter. When the corn is ripe, he stations
himself in the fringes of the forest that he may steal comfortably from
the adjacent fields; sometimes he leaves the wood entirely and visits
the steppes, or the mountain-sides with steppe characters; he will
stay a long time in one district and hurry through another without
stopping, always and everywhere keeping a sharp look-out for the
constantly recurring opportunities of securing his favourite foods. In
most districts he is emphatically a vegetarian; here and there he
becomes a formidable carnivore; in other places he seeks after
carrion. In spring he is on short commons, and takes what he can
get; he sneaks stealthily on the herds grazing in the woodland,
makes a sudden bound on a victim, or pursues it with surprising
rapidity, seizes it, drags it to the ground, kills it, and, after satiating
himself, buries the remainder for a future meal. When a cattle plague
rages, he visits the burial-places in order to secure the carcasses,
and he is even accused of being a body-snatcher. In summer he
plunders the fields of rye, wheat, and oats, robs bee-hives, and the
nests of wild-bees and wasps, destroys ant-hills for the sake of the
pupæ, rolls old trunks over to get at the beetles and grubs beneath,
and even breaks up mouldering trees to capture the larvæ which live
in rotting wood. In autumn he lives almost exclusively on berries of
all sorts, and even on those fruits which he can gather from such
trees as the bird-cherry; when the cembra-cones are ripe he goes
after these, climbing lofty trees, and breaking off not only branches
but the very tops; nor can he refrain from persistently prowling round
the stores in which the cones are temporarily collected, or from trying
to find his way in. Moreover, at all seasons he tries his hand at
fishing, and not unfrequently with success. From man he usually
runs away, but sometimes he will attack him without further ado, not
hesitating even at superior force. According to the weather he times
his winter-sleep. For his bed he selects a suitable place under a
fallen giant tree; there he scrapes out a shallow hole, covers the floor
with fine pine-twigs and moss a foot and a half deep, cushions the
side-walls with the same material, covers the outside with branches
and pieces of stem, creeps into the interior, and allows himself to be
snowed up. If the first snowfall surprise him on the mountains, he
does not always descend, but hides in a rock-cave which he
furnishes as best he can, or else expands a marmot’s burrow till it is
just big enough to hold him, and there sleeps through the winter.
Once sunk into deep sleep, he lies dormant so obstinately that many
efforts are often necessary to rouse him; he bites savagely at the
poles with which the huntsman tries to poke him up, he growls and
roars, and only surrenders when rockets or fire-brands are thrown on
his refuge. Then, if he be not wounded, he rushes forth like a startled
boar, and seeks safety in rapid flight. According to the consistent
evidence of all experienced huntsmen, the she-bear brings forth
young only every second winter, and does not awake from her deep
sleep until a short time before the birth; she licks her cubs clean and
dry, sets them to suck, and continues her sleep in snatches. At the
end of May or in June she seeks out her older children, of two or
even four years’ growth, and compels them to do service as nurses.
[37]

Although the flesh of the bear is by no means unpalatable, it is but


little esteemed in West Siberia, where bear-hams are served up
rather in obedience to fashion than from appreciation of the dish.
Nevertheless, the bear-hunt brings in rich gain. The skin is in great
demand for sledge-rugs and fetches a high price; teeth and claws
serve not only among the Ostiaks and Samoyedes, but also among
the West Siberian peasants, as potent charms; even the bones are
now and then used. The canine of a bear slain in honourable combat
brings to the Ostiak hunter, so he believes, supernatural gifts,
especially courage, strength, and even invulnerability. A claw,
especially the fourth of the right fore-foot, which corresponds to the
ring finger, is prized by the love-lorn maiden of the Ural, for the youth
whom she secretly scratches with it is bound to return her love
ardently. Teeth and claws have, therefore, a high value, and have
more effect in inciting the huntsman to pursue the most formidable
carnivore of the forest, than any damage which Bruin does. But the
chase is neither easy nor without danger. Traps do not seem to be of
any avail. The hunter must seek out the bear, and, weapon in hand,
helped by his practised dogs, must do battle. During the summer the
restless habits of the bear make the chase very difficult; during
winter there is the chance of finding a lair and of killing the sleeper in
or near it. The poor peasant who discovers a lair sells the bear in situ
to any well-to-do sportsman, who, on a suitable day, goes with him
and the requisite associates and surrounds the sleeper with sure
marksmen. Beaters rouse the creature from his slumbers and bring
him into view, and the huntsman shoots from the nearest possible
distance. It is thus that the great majority of the bears are secured,
and to good shots there is little danger. In summer and autumn they
track the bear with small dogs, and while these bait him on all sides,
the sportsman seizes a good opportunity for a telling shot. Or he
may use the bear-spear, as the bold Ostiaks do, and charge the
animal. Or else he may wind birch-bark several times round his left
arm, and, holding this as a shield against the angry bear, may plunge
a long, broad knife into his heart as he snaps at the bark. In these
modes of attack accidents do, indeed, often happen; but in the
course of time some hunters become so expert and cold-blooded
that they prefer the spear or knife to any other weapon. Indeed, a
peasant girl in the village of Morschowa is famous all over West
Siberia for having killed more than thirty bears with the knife.
Of undesired encounters with bears many stories are told. A hunter,
armed only with a pea-rifle, came across a large bear in the forest,
but did not dare to shoot, knowing that his weapon was too small for
such big game. He therefore remained still, so as not to irritate the
bear. But Bruin came along, raised himself, snuffed at the
huntsman’s face, and then gave him a blow which stretched him
senseless on the ground. Thereupon the bear ran away as quickly
as possible, just as if he thought that he had played a naughty trick.
Two Swedes, Aberg and Erland, were hunting hazel-grouse on the
Urals. The former approached a bramble bush in the hope of raising
a bird, when to his surprise a huge bear jumped up and made for
him at once. As flight was impossible, Aberg raised his fowling-piece
to his shoulder, aimed at the bear’s eye, fired, and was fortunate
enough to blind him. Maddened with the pain, the bear covered the
bleeding eye with his paw, roared loudly, and rushed on at the
undismayed huntsman. But the latter coolly took aim at the other eye
and fired again with equal effect. Then he called for his comrade,
and they fired alternately at the blinded bear until he was dead.
But the merriest tale had its scene in the village of Tomski Sawod in
the district of Salair. One of the peasants was leading a load of
cembra-cones through the forest, and did not notice that the cones
were falling out of one of his sacks. A bear, who was wandering
through the forest in the rear of the cart, crossed the road, and
finding some of the cones looked for more, and followed the track
unnoticed. After a time the peasant left the horse and cart standing,
and diverged into the wood to fetch another sack which he had left
filled with cones. But before he returned with his burden, the bear,
still gathering cones, had reached the cart and climbed into it, there
to feast to his heart’s content. With no little dismay the peasant
perceived as he drew near what passenger had taken possession,
and not daring to dispute his right, left him with the horse and cart.
The horse, becoming uneasy, looked back, recognized the bear, and
forthwith trotted off as fast as he could go. But the undesired jolting
frightened the bear and prevented him from leaping off. He was
forced to sit still and hold on, venting his increasing discontent in
loud roars. The roaring only served to increase the pace; the more
the bear stormed, the faster the horse hastened to the village. Now
the village-folk had been for several hours expecting a visit from the
bishop, and were standing at their doors in holiday attire, ready to
greet his reverence when he appeared. Already sharp-eyed boys
had been posted on the outlook on the church-tower, with
instructions to toll the bells when the bishop’s company came in
sight. In the distance was seen a whirling cloud of dust; the boys
sprang to the bells, men and women arranged themselves in rows,
the priest appeared with incense before the door of the church, every
soul stood ready to give a worthy reception to the dignitary of the
church. On came the rattling cart, and right through the festive
village tore horse and driver, the former covered with dust, sweating
and panting, the latter roaring and snorting, their mad career only
ending when they reached the peasant’s yard. Instead of the
beautiful Russian psalm, the terrified cries of half-senseless women
rang out through the air, and the men, instead of doing dutiful
reverence, rushed about astonished and affrighted. Only the church
bells continued to peal. Before these had ceased, the men had
recovered presence of mind and got hold of their weapons. The cart
was followed, and the bear, who seemed to have lost all his wits,
was soon stretched dead on the throne which he had himself
chosen.
Those who know the ways of bears will allow that all might have
happened as I have described, though we may be inclined to regard
the humorous story as one of the sportsman’s budget. For even the
most serious and honourable forest-folk sometimes mingle truth and
fancy when they tell of the forests and woodcraft of Siberia.
THE STEPPES OF INNER AFRICA.
The north of Africa is desert, must be desert, and will be desert for
ever. For between the Red Sea and the Atlantic, the land-area
exposed to the scorching sun is so extensive that the surrounding
seas have not their usual climatic importance. The Red Sea is out of
account altogether; even the Mediterranean is too small to have
great influence, and the Atlantic Ocean affects only a narrow belt
along the west coast. Over regions so vast and so hot, every cloud is
dispersed without moistening or fertilizing the parched ground. Only
when we go much further south, near the equator, do the conditions
change. On the one side, the Atlantic Ocean sweeps in with a great
curve; on the other side, the Indian Ocean washes the African
shores, the two oceans, as it were, stretching their hands across the
continent. Here, moreover, at certain times, thunder-storms bring
downpours of rain so heavy that the desert has to give way to the
more living steppe, and the year is divided into two essentially
different seasons—of life and of death, of rain and of drought,
whereas in the barren desert only the periodic winds bear tidings of
the seasonal changes in progress elsewhere.
In order to understand the steppe-lands it is necessary to give a
rapid sketch of their seasons. For every country reflects its dominant
climate, and the general aspect of a region is in great part an
expression of the conflicting forces of its seasons, apart from which it
cannot be understood.
Almost as soon as the rains are over, the season of destruction and
death begins—the long and terrible winter of the African interior—a
winter which brings about by heat the same dire effects as are
wrought in the North by cold. Before the sky, hitherto often clouded,
has become quite clear, some of the trees, which had become green
in spring, throw off their foliage, and with the wind-swept leaves go
the wandering birds. These had brooded here in the spring, but now
they seek other fields. The stems of the cereals turn yellow before
the rains have ceased; the low grasses wither and dry. The
intermittent water-courses cease to have any flow; the rain-filled
pools are dried up; and not only the reptiles and amphibians, but
even the fishes peculiar to them, are forced to burrow and seek
winter-quarters in the damp clay. The seeds of plants, and the eggs
or larvæ of insects are also hidden away in the earth.
As the sun travels to the north, the winter sets in rapidly. Autumn
lasts but for a few days. It causes no withering nor gradual death of
leaves, no glow of red and gold such as we see at home, but
exercises, through its hot winds, such a destructive power that the
leaves are dried up like mown grass under the sun’s rays, and either
fall to the ground green, or crumble away on the stalk, so that the
trees, with few exceptions, assume their winter aspect with extreme
suddenness. Over the plains, on which, a few days before, the tall
grass still waved in the wind, dust clouds now whirl; in the partially or
wholly dried up water-courses and water-basins the ground gapes in
deep cracks. Everything that is pleasing vanishes; everything that is
unpleasing becomes painfully obtrusive: leaves and flowers, birds
and butterflies fade away, or migrate, or die; thorns, spines, and burs
are left; snakes, scorpions, and “tarantulas” have their heyday.
Indescribable heat by day and enervating sultriness by night make
this season almost unbearable, and against neither heat nor
sultriness is there any remedy. The torments are inconceivable to
those who know nothing of such weather, when the thermometer
registers up to 122° Fahr. in the shade;[38] when one is in a constant
sweat, yet without being conscious of it, so drying is the heat; when
one cloud of dust after another whirls up to heaven, or parching thirst
weighs on one like lead. Nor can anyone who has not groaned
through these nights, when one tosses on the couch, prevented by
the sultriness from resting or sleeping, adequately sympathize with
the torments to which men and animals are subjected at this season.
Even the sky exchanges its hitherto but rarely clouded blue for a dun
colour, for the vapour often hides the sun for half a day at a time, yet
without diminishing the oppressive heat; indeed the sultriness seems
to increase when the horizon is obscured by such mists. One day
follows another without any refreshing of body or soul. No cooling
breeze from the north fans the forehead; and the soul is not
refreshed by any fragrance of flowers, or song of birds, or
enchanting pictures with bright colour and deep shade, such as the
flooding light of heaven elsewhere paints in the equatorial regions.
Everything living, everything coloured, everything poetical, is gone,
sunk into death-like sleep—too dismal to awaken any fancy. Men
and beasts seem to wither as the grass and leaves withered; and
like them many a man and many a beast sinks down for ever. In vain
does manly courage endeavour to bear up under the burden of these
days: the most resolute will give way to sighs and moans. Every
piece of work fatigues, even the lightest covering is too heavy, every
movement is an effort, every wound becomes a virulent sore.
But even this winter must at length yield to spring, yet the incoming
of this season also is terrible. For the same wind, which, in the
desert, becomes the simoom, raises its wings as herald of the
spring. It rages through the fissures in the ground, sweeps out more
dust, whirls it aloft in thick masses, and builds it into wall-like clouds,
which it drives roaring and howling through the land, and forces
through the latticed windows of the comfortable town-houses as well
as through the low doorways of the native huts, adding a new plague
to the existing torments. At last the wind gains complete mastery and
exerts its force without restraint, as though it would annihilate
everything that still resisted; but it is this same wind that, farther
south, piles up the clouds heavy with rain, and sweeps them towards
the scorched land. Soon it seems as if the sultriness began to grow
less oppressive as the wind gathered strength; it seems even as if it
sometimes blew no longer hotly but refreshingly. And this is no
deception; the spring is preparing for its coming, and on the wings of
the storm the rain-clouds are borne. In a short time, in the south,
they darken the dome of heaven; in a few days quivering flashes
lighten the dull cloud-banks; in a few weeks the distant thunder
heralds the life-giving rain.
Then all the streams from the south rise and surge and overflow.
They are scarcely yet turbid, but they have life now; they continue to
rise, and through all the deeper rents and fissures of their muddy
banks the life-giving moisture is diffused into the adjacent country.
The birds of passage begin to appear, and day by day their numbers
increase. To the lands of the Upper Nile the storks return to take
possession of their old nests on the conical straw huts of the natives,
and with them comes the sacred ibis to perform to-day the duty
which has been his for thousands of years,—to be the messenger
and herald assuring all that the old Nile-god will again open the
fountain of his mercy, and pour forth his horn of blessing on the
lands which own his sway.
At length the first thunder-storm draws near. Sultriness more painful
than ever oppresses the dead, scorched land. An eerie stillness fills
man and beast with uneasiness. Every song, nay, almost every voice
of birds is hushed, and they hide themselves amid the thickest
foliage of the evergreens. In the camp of the nomad herdsmen, in
the village, in the town, all life seems as if under a spell. The dogs,
usually so lively, slink quietly away to some safe hiding-place; the
other domestic animals become uneasy or else wild, the horses
have to be hobbled, and the cattle are driven into the pen. In town,
the merchant closes his stall, the artisan his workshop, the officials
their divan; everyone takes refuge at home. And yet not a breeze
stirs the air; there is not a rustle among the leaves of the few trees
which still have foliage. But everyone knows that the storm is
gathering and is drawing near.
In the south is built up a great wall of cloud, dark and at the same
time lurid, like the fire-cloud over a burning town or over a forest in
flames. Fiery red, purple, dark red, and brown, dull yellow, deep
blue, and black seem to move in a dance of colour; they mingle and
separate; they fade into the darkness and appear again in vivid
prominence. The great cloud-bank rests upon the earth and reaches
up to the heavens; now it seems to stand still, and now it rushes on
like a tempest; from minute to minute it narrows the range of vision;
more and more completely it throws an impenetrable shroud over all.
A whistling, hissing sound issues from it, but around the observer all
is still, quiet, and noiseless.
Then suddenly a brief and violent blast of wind bursts forth. Strong
trees bend before it like weak reeds; the slender palms bow down
their crowns. With ever-increasing rapidity one blast follows another;
the wind becomes a tempest, and the tempest a hurricane, raging
with unexampled fury. Its noise is so terrible that the spoken word
does not reach the speaker’s ear; every other sound is drowned and
lost. It rages and roars, blusters and hisses, pipes and howls,
rumbles and rattles, in the air, along the ground, among the tops of
the trees, as if all the elements were in battle, as if the heavens were
falling, as if the very foundations of the earth itself were being
shattered. The irresistible storm dashes against the trees, and tears
off half of the leaves, if there are any left; while stems as thick as a
man’s waist are snapped like brittle glass. Breaking off the crowns,
the hurricane whirls them like light balls over the plain, and buries
them head downwards in the loose earth or sand, with the miserable
fragment of trunk sticking up, a prey to the destructive termites.[39]
Hungrily the wind rushes through the clefts and fissures of the earth,
sweeps out dust, sand, and gravel, hurls this even into the clouds,
and bears it onwards with such force that it recoils stinging and
rattling from hard surfaces. With this dust the tempest hides the
heavens and covers the earth, and turns the day into dread night,
while the anxious inhabitants in their dust-filled houses light lanterns
to gain what encouragement and consolation they may from the
sight of living flame.
But even the roaring hurricane may be out-roared. The crashing,
rumbling thunder is yet more mighty; it drowns the howling and
bellowing of the wind. The clouds of dust are still too thick to allow
the lightning flashes to be seen; but soon to the confusion of sounds
and noises a hitherto unheard rattling is added, and the unnatural
night begins to be relieved by gleams of light. It seems as if heavy
hailstones were rattling down, but they are only rain-drops which
bear with them in falling the up-whirled dust and sand. Now the
flashes are seen. One follows so quickly upon another that we are
forced to close our dazzled, well-nigh blinded, eyes, and to follow the
storm only by listening to the uninterrupted roll of the thunder. The
downpour becomes a cloud-burst; from the hills the water rushes
down everywhere in streams; in the hollows it forms lakes; in the
valleys there are rivers in flood. For hours the downpour continues,
but with the coming of the rain the tempest abates, and a fresh
cooling breeze refreshes man and beast and plant. Gradually the
flashes become fewer and the peals of thunder less violent, the rain-
spout becomes a shower, and this ends in a gentle drizzle; the sky
clears, the clouds scatter, and the sun breaks forth in splendour.
Mirthfully the brown children, naked as they were born, run out from
the houses and huts to bathe in the pools which the spring rain has
filled; and not less gladly do the reptiles, amphibians, and fishes rise
from their muddy beds. Even the first night after the rain one hears
everywhere the clear, loud voice of a little frog, of whom one saw
nothing before, for he, like some of the crocodiles, many turtles, and
all the fishes, had sought winter-quarters deep in the mud bottom of
the periodically dried-up lakes, and had just been awakened by the
first spring rain.[40]
Everywhere the newly-awakened life arises in strength. The thirsty
earth eagerly sucks in the moisture which has been bestowed upon
her; but after a few days the heavens again open their flood-gates
and a fresh supply of rain awakens any germs which are still
slumbering. A second thunder-storm causes the buds to burst on all
the trees which shed their leaves, and liberates the sprouting
grasses from the ground. A third downpour of rain calls forth
blossoms and flowers, and clothes the whole land in luxuriant green.
Magical as spring’s coming is the subsequent rush of life. What with
us requires a month here completes its life-cycle in a week; what
develops but slowly in temperate zones here unfolds itself in days
and hours.
But within a few weeks the spring is once more past; the hardly
distinguishable summer follows in the annual pageant; and is as
rapidly succeeded by the short autumn; so that, strictly speaking, all
three—spring, summer, and autumn—make but one season. Again
the destructive winter is at the doors, and prevents that continuous
germinating, growing, and flourishing which is possible in other
equatorial countries where the water-supply is more abundant. Here,
however, the rainfall is at least sufficient to keep the barren desert
from gaining the mastery, and to spread a more or less rich carpet of
vegetation over the ground—in other words, to produce steppe-land
instead of desert.
I use the word steppe to designate those lands peculiar to the
interior of Africa which the Arabs call “Chala”, which means “lands
bearing fresh green plants”. It is true that the chala is as little like the
steppes of South Russia and Central Asia as the prairies of North
America, or the pampas or llanos of South America, yet in certain
important respects it does resemble the first-named, so that I need
scarcely make any excuse for preferring a known to an unknown
term. The steppe extends over the whole interior of Africa, from the
Sahara to the Karroo,[41] from east coast to west, surrounding all the
high mountains and enclosing all the extensive virgin forests which
stretch on their slopes, or occupy in greater luxuriance the low
grounds where water is plentiful. In fact it includes all the lands in the
heart of Africa, beginning a few hundred paces beyond the last
house of the towns, and directly behind the last houses of the
villages; it includes the fields of the settlers, and supports the flocks
of the nomads. Where the desert ends to the south, where the forest
ceases, where the mountain flattens, there is steppe-land; where the
forest is destroyed by fire, the steppe first gains possession of the
clearing; where men abandon a village the steppe encroaches, and
in a few years destroys every trace of habitation; where the farmer
relinquishes his fields the steppe impresses its character upon them
in the space of a year or two.
Fig. 25.—The Bed of an Intermittent River, Central Africa.

Inhospitable and monotonous the steppe seems to one who sees it


for the first time. A wide, often immeasurable plain stretches before
his eye; only exceptionally is this interrupted by isolated conical hills,
yet more rarely do these unite to form mountain ranges. More
frequently, low, undulating hills alternate with flat valleys; or
sometimes they combine in a strange mazy network of ranges which
enclose deep-sunk basins, where pools, ponds, and lakes are
formed during the rainy season, while during winter the clayey soil is
rent with thousands of fissures. In the deepest and longest
depressions there is, instead of standing water, a “Chôr” or rain-
torrent, that is to say, a water-course which even in the spring is only
occasionally in flow, but which, under specially favourable
circumstances, may be flooded to the brim in a few hours, and does
not merely flow, but rushes—a moving wall of water—hissing and

You might also like