PDF of Skyward 02 Sterrenzicht 1St Edition Brandon Sanderson Full Chapter Ebook

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 69

Skyward 02 Sterrenzicht 1st Edition

Brandon Sanderson
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/skyward-02-sterrenzicht-1st-edition-brandon-sanderso
n/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Skyward 03 Cytonic 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/skyward-03-cytonic-1st-edition-
brandon-sanderson/

Steelheart 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/steelheart-1st-edition-brandon-
sanderson/

Firefight 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/firefight-1st-edition-brandon-
sanderson/

Sterrenvlucht 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/sterrenvlucht-1st-edition-brandon-
sanderson/
Desafiante 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/desafiante-1st-edition-brandon-
sanderson/

Br■■■rile doliului 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/bratarile-doliului-1st-edition-
brandon-sanderson/

Br■■■rile doliului 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/bratarile-doliului-1st-edition-
brandon-sanderson-2/

Br■■■rile Doliului 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/bratarile-doliului-1st-edition-
brandon-sanderson-3/

El hombre iluminado 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/el-hombre-iluminado-1st-edition-
brandon-sanderson/
Sterrenzicht
Deel 2 in de Skyward-serie

Brandon Sanderson

Sterrenzicht
ISBN 978-90-830731-4-9
NUR 333
1e druk 2021
Oorspronkelijke titel: Starsight
Copyright tekst © 2019, Dragonsteel Entertainment, LLC
Redactie: Jeannette Kortenoeven en Erik Schreuder
Omslag Nederlandse uitgave: Michael van Zijl
Ontwerp binnenwerk: HaEs producties & Michael van Zijl
Omslagillustratie en -ontwerp © 2019, Charlie Bowater
Illustratie in het boek door Isaac Stewart en Ben McSweenney © 2018,
Dragonsteel Entertainment, LLC
Deze uitgave kwam tot stand door bemiddeling van Sebes & Bisseling
Literary Agency te Amsterdam.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of
openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op
grond van artikel 16B Auteurswet 1912 het Besluit van 20 juni 1974, Stb.
351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en
artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk
verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht
(Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere
compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de
uitgever te wenden.
Voor Erik James Stone
die heeft geprobeerd me te laten zien hoe je beknopt te werk moet gaan
(een les die niet helemaal geland is), maar die toch een geweldige vriend
en rolmodel is geweest.
Deel 1
1
Ik schakelde mijn naverbrander in en boostte mijn ruimteschip dwars
door de chaos van destructorschoten en ontploffingen heen. Boven me
strekte het immense heelal zich uit. In vergelijking met die oneindige
duisternis leken zowel de planeet als de ruimteschepen heel
onbeduidend. Onbelangrijk.
Behalve dan natuurlijk dat die onbeduidende ruimteschepen hun best
deden me te doden.
Ik week uit, keerde mijn schip en schakelde mijn naverbrander
halverwege de draai uit. Toen ik was omgekeerd, zette ik mijn
naverbrander weer aan en gaf plankgas de andere kant op in een poging
de drie schepen die me achtervolgden kwijt te raken.
Een gevecht in de ruimte is heel anders dan vechten in de atmosfeer.
Je vleugels zijn bijvoorbeeld zinloos. Geen lucht betekent geen
luchtstroom, geen stijgkracht, geen luchtweerstand. In de ruimte vlieg je
niet echt. Je valt gewoon niet naar beneden.
Ik voerde nog een draai en een boost uit op weg terug naar het
hoofdgevecht. Helaas waren de manoeuvres die in de atmosfeer
indrukwekkend waren, hier heel normaal. Door te vechten in een
vacuüm de afgelopen zes maanden, had ik heel wat nieuwe
vaardigheden moeten leren.
‘Spensa,’ klonk een levendige mannenstem uit mijn bedieningspaneel,
‘weet je nog dat ik je moest waarschuwen als je extreem
onverantwoordelijk bezig was?’
‘Nee,’ zei ik grommend, terwijl ik uitweek naar rechts. De
destructorschoten van achteren scheerden rakelings langs de
overkapping van mijn cockpit. ‘Ik kan me zoiets niet herinneren.’
‘Je zei: “Kunnen we hier later over praten?”’
Ik week weer uit. Scud. Waren die drones nou beter geworden in
luchtgevechten of was ik het verleerd?
‘In feite was het al “later” direct nadat je dat woord had uitgesproken,’
vervolgde de praatgrage stem van M-Bot, de KI van mijn schip. ‘Maar
mensen gebruiken dat woord eigenlijk niet als ze “elk moment
chronologisch na nu” bedoelen. Ze gebruiken het als ze “op een
moment na nu wanneer het mij beter uitkomt” bedoelen.’
We werden omsingeld door Krell-drones, die mijn vluchtroute terug
naar het centrale slagveld probeerden te blokkeren.
‘En je denkt dat nú me beter uitkomt?’ vroeg ik.
‘Waarom niet?’
‘Omdat we in gevecht zijn!’
‘Nou, ik zou denken dat je juist in een levensbedreigende situatie wilt
weten of je extreem onverantwoordelijk bezig bent.’
Ik dacht met een zekere mate van heimwee terug aan de tijd dat mijn
ruimteschepen geen weerwoord hadden gehad. Dat was voordat ik had
geholpen met de reparatie van M-Bot, wiens persoonlijkheid een
overblijfsel was van eeuwenoude technologie die we nog steeds niet
begrepen. Ik vroeg me regelmatig af of alle geavanceerde KI’s zo brutaal
waren of was die van mij een speciaal geval?
‘Spensa,’ zei M-Bot. ‘Je moet deze drones naar de rest leiden, weet je
nog?’
Het was zes maanden geleden dat we de poging van de Krell om ons
de vergetelheid in te bombarderen, hadden afgeslagen. Bij onze
overwinning waren we een aantal belangrijke dingen te weten gekomen.
De vijand, die we de Krell noemden, was een groep aliens die tot taak
had om mijn volk gevangen te houden op Detritus, een planeet die een
kruising was tussen een gevangenis en een natuurreservaat voor de
menselijke beschaving. De Krell stonden onder bevel van een grotere
galactische overheid die de Superioriteit werd genoemd.
Ze gebruikten op afstand bedienbare drones, bestuurd door aliens die
ver weg woonden en hun drones bedienden via communicatie die
sneller was dan het licht. De drones werden nooit bestuurd door KI’s,
want het was tegen de galactische wet om een schip zichzelf te laten
besturen. Zelfs M-Bot was ernstig beperkt in wat hij in zijn eentje kon
doen. Afgezien daarvan was er iets waar de Superioriteit voor vreesde:
mensen die de gave hadden om in de ruimte te kijken waar SDL-
communicatie plaatsvond. Mensen die cytonics werden genoemd.
Mensen zoals ik.
Ze wisten wat ik was en ze haatten me. De drones hadden de neiging
om zich specifiek op mij te richten en daar konden we gebruik van
maken. Daar zouden we gebruik van moeten maken.
Tijdens de briefing voor het gevecht had ik de rest van de piloten
schoorvoetend zover gekregen om in te stemmen met een gewaagd
plan. Ik zou de formatie verlaten, de drones lokken, me laten
omsingelen en ze vervolgens terugleiden naar de rest van het team.
Mijn vrienden konden de drones dan elimineren, omdat die zich op mij
richtten.
Het was een waterdicht plan. En ik zou het ook ten uitvoer brengen…
uiteindelijk.
Nu wilde ik eerst iets uittesten.
Ik schakelde mijn naverbrander in en accelereerde weg van de
vijandelijke schepen. M-Bot was sneller en wendbaarder dan zij, hoewel
zijn grootste voordeel was dat hij op hoge snelheid in de lucht kon
manoeuvreren zonder zichzelf uit elkaar te scheuren. In een vacuüm
speelde dat echter niet en de vijandelijke drones konden ons hier beter
bijhouden.
Ze zwermden achter me aan terwijl ik richting Detritus dook. Mijn
thuiswereld werd beschermd door lagen van eeuwenoude metalen
platforms, een soort ringen met geschutsopstellingen langs de rand. Zes
maanden na onze overwinning hadden we de Krell verder
teruggedreven van de planeet, voorbij de ringen. Onze huidige
langetermijnstrategie was om de vijand hier in de ruimte aan te vallen
en te voorkomen dat ze te dicht bij de planeet kwamen.
Door ze op afstand te houden, hadden onze ingenieurs, waaronder
mijn vriend Rodge, steeds meer controle gekregen over de platforms en
het geschut. Uiteindelijk zouden die ringen met geschutsopstellingen
onze planeet moeten beschermen tegen invallen. Maar voorlopig waren
de meeste verdedigingsplatforms nog steeds autonoom en net zo
gevaarlijk voor ons als voor de vijand.
De schepen van de Krell verzamelden zich achter me om me te
isoleren van het slagveld waar mijn vrienden de rest van de drones
aanvielen in een enorm gevecht. Met die isolatietactiek maakten ze een
fatale fout, de aanname dat ik in mijn eentje minder gevaarlijk zou zijn.
‘We keren zeker niet terug om het plan te volgen, hè?’ vroeg M-Bot. ‘Je
gaat proberen in je eentje tegen ze te vechten.’
Ik reageerde niet.
‘Jorgen gaat heeeeeel boos worden,’ zei M-Bot. ‘Trouwens, die drones
proberen je op te jagen via een specifieke koers die ik nu op je monitor
laat zien. Volgens mijn analyse hebben ze een hinderlaag gepland.’
‘Bedankt,’ zei ik.
‘Ik probeer er alleen voor te zorgen dat ik niet opgeblazen word,’ zei M-
Bot. ‘Trouwens, als we eraan gaan door jou, dan kom ik bij je spoken.’
‘Spoken?’ zei ik. ‘Je bent een robot. En sowieso ben ik dan toch ook
dood.’
‘Mijn robotspook komt bij jouw vlezige spook spoken.’
‘En hoe gaat dat dan precies in zijn werk?’
‘Spensa, spoken bestaan niet,’ zei hij op geërgerde toon. ‘Waarom
vraag je je dat soort dingen altijd af als je je op het vliegen moet
concentreren? Echt, mensen raken zo snel afgeleid.’
Ik spotte de hinderlaag: een kleine groep Krell-drones had zich
verstopt achter een groot stuk metaal dat net buiten bereik van het
geschut zweefde. Terwijl ik dichterbij kwam, kwamen de drones uit hun
hinderlaag tevoorschijn en schoten mijn kant op. Maar ik was er klaar
voor. Ik ontspande mijn armen en liet mijn onderbewustzijn het
overnemen. Ik zonk weg in mezelf en kwam in een soort trance waarin
ik luisterde.
Alleen niet met mijn oren.
Op afstand bestuurbare drones werkten in de meeste gevallen prima
voor de Krell. Ze vormden een bruikbare manier om de mensen op
Detritus onder de duim te houden. Maar door de enorme afstanden
tijdens ruimtegevechten werden de Krell gedwongen te vertrouwen op
onmiddellijke sneller-dan-het-licht-communicatie om hun drones te
besturen. Ik vermoedde dat hun piloten ver weg waren. Maar zelfs als ze
zich op het Krell-station vlak bij Detritus bevonden, zou de vertraging in
de radiocommunicatie de drones te langzaam maken om te reageren in
de strijd. Daarom was SDL noodzakelijk.
En dat bleek een zwak punt te zijn. Ik kon hun bevelen horen.
Om een of andere reden die ik niet begreep, kon ik meeluisteren op de
plek waar SDL-communicatie plaatsvond. Ik noemde die locatie het
niemandsland, een andere dimensie waar natuurkundewetten niet
golden. Ik kon de plek horen en soms ook zien en dan zag ik de wezens
die daar woonden naar me kijken.
Eén keer, tijdens het allesbeslissende gevecht zes maanden geleden,
was het me gelukt om die plek binnen te dringen en mijn schip in een
oogwenk over grote afstand te teleporteren. Ik wist nog steeds niet veel
over mijn krachten. Het was me niet meer gelukt om nogmaals te
teleporteren, maar ik kwam steeds meer te weten over de kracht die in
mij huisde. Ik kon deze beheersen en gebruiken tijdens gevechten.
Ik liet mijn instinct het overnemen en volgde met mijn schip een
ingewikkeld ontwijkpatroon. Mijn gevechtsreflexen, versmolten met
mijn aangeboren gave om de bevelen van de drones te kunnen horen,
bestuurden mijn schip zonder specifieke bewuste instructies van mijn
kant.
Mijn cytonische gave werd in de familielijn doorgegeven. Mijn
voorouders gebruikten hem om eeuwenoude sterrenvloten door het
galactisch stelsel te leiden. Mijn vader had de gave en de vijand had dat
uitgebuit om hem te vermoorden. Nu gebruikte ik de gave om in leven
te blijven.
Ik reageerde sneller dan de Krell, op een of andere manier verwerkte ik
hun bevelen adequater dan de drones zelf. Tegen de tijd dat ze
aanvielen, slingerde ik al tussen hun destructorschoten door. Ik
scheerde langs de schepen en vuurde mijn OMP af, waarbij ik de
schilden van iedereen in de buurt uitschakelde.
Ik was zo geconcentreerd bezig dat het me niet kon schelen dat de
OMP ook mijn schild uitschakelde. Het maakte niet uit.
Ik lanceerde mijn lichtlans en het touw van energie doorboorde een
van de vijandelijke schepen en verbond het aan mijn schip. Ik gebruikte
het verschil in onze snelheid om ons beide rond te draaien, zodat ik
achter de groep van weerloze schepen terechtkwam.
De lege ruimte lichtte op door explosies en vonken toen ik twee drones
vernietigde. De overgebleven Krell stoven uiteen als dorpelingen voor
een wolf in een van omi’s verhalen. De hinderlaag veranderde in een
chaos toen ik een paar schepen uitkoos, mijn destructors op hen richtte
en hen aan flarden schoot. Intussen pikte een deel van mijn geest de
bevelen op die aan de rest werden gegeven.
‘Ik sta er altijd weer versteld van als je dat doet,’ zei M-Bot zachtjes. ‘Je
interpreteert data sneller dan mijn prognoses. Je lijkt haast wel…
onmenselijk.’
Ik klemde mijn kaken op elkaar om me schrap te zetten, keerde mijn
schip en boostte achter een afgedwaalde Krell-drone aan.
‘Dat bedoelde ik trouwens als compliment,’ zei M-Bot. ‘Niet dat er iets
mis is met mensen. Ik vind hun kwetsbare, labiele en irrationele aard
juist heel vertederend.’
Ik vernietigde de drone en de romp van mijn schip baadde in het licht
van zijn brandende ondergang. Toen slingerde ik precies tussen de
schoten van twee andere door. Hoewel de Krell-drones geen piloten aan
boord hadden, had ik ergens wel medelijden, omdat ze terug
probeerden te vechten tegen mij – een onstuitbare, onkenbare kracht die
niet volgens dezelfde regels speelde als waar zij aan gebonden waren.
‘Waarschijnlijk,’ ging M-Bot verder, ‘beschouw ik mensen zoals ik dat
doe, omdat ik daartoe geprogrammeerd ben. Maar hé, dat is niet anders
dan hoe instinct een moedervogel programmeert om te houden van de
misbaksels zonder veren die ze uitbroedt, toch?’
Onmenselijk.
Ik slingerde, ontweek, schoot en vernietigde. Ik was niet perfect. Af en
toe overcompenseerde ik en veel van mijn schoten misten. Maar ik had
een onmiskenbaar voordeel.
De Superioriteit – en hun handlangers de Krell – wisten duidelijk dat
ze moesten uitkijken naar mensen zoals ik en mijn vader. Hun schepen
waren altijd op zoek naar mensen die te goed vlogen of te snel
reageerden. Ze hadden geprobeerd om mijn geest te beheersen door
gebruik te maken van een zwakke plek in mijn gave, net zoals ze bij
mijn vader hadden gedaan. Gelukkig had ik M-Bot. Zijn geavanceerde
schild was in staat om hun mentale aanvallen eruit te filteren, terwijl ik
nog steeds de bevelen van de vijand kon horen.
Dit riep een bijzonder beangstigende vraag op.
Wat ben ik?
‘Ik zou het een stuk prettiger vinden,’ zei M-Bot, ‘als je ons schild weer
zou kunnen activeren.’
‘Geen tijd,’ zei ik. Daarvoor zouden we zeker dertig seconden zonder
besturing nodig hebben.
Ik had nog een kans om bij het hoofdgevecht te komen en door te
gaan met het plan dat ik had bedacht. In plaats daarvan keerde ik om,
schakelde de naverbrander in en stoof terug richting de vijandelijke
schepen. Mijn gravcons, de zwaartekrachtcondensatoren, absorbeerden
een groot deel van de g-krachten en voorkwamen dat ik te veel last kreeg
van een whiplash, maar ik merkte nog steeds hoe ik in mijn stoel
gedrukt werd, waardoor mijn huid naar achter werd getrokken en mijn
lichaam zwaarder aanvoelde. Door de extreme g-krachten voelde het
alsof ik in een seconde honderd jaar ouder was geworden.
Ik joeg verder en schoot op de overgebleven Krell-drones. Ik zocht de
uiterste grenzen op van mijn vreemde vaardigheden. Een schot van een
Krell-destructor schampte mijn overkapping en was zo fel dat het
nabeeld even op mijn netvlies bleef staan.
‘Spensa,’ zei M-Bot. ‘Zowel Jorgen als Cobb heeft geklaagd. Ik weet dat
je gezegd hebt dat ik ze moest afleiden, maar…’
‘Leid ze af.’
‘Gelaten zucht.’
Ik cirkelde achter een vijandelijk schip aan.
‘Zei je nou net de woorden “gelaten zucht”?’
‘Ik vind dat non-verbale communicatie van mensen te snel verkeerd
wordt geïnterpreteerd,’ zei hij. ‘Dus ik experimenteer nu met manieren
om ze te verduidelijken.’
‘Schiet je je doel dan niet voorbij?’
‘Duidelijk niet. Rolt minachtend met ogen.’
Om me heen vlamden destructorschoten, maar ik haalde met een paar
voltreffers nog twee drones neer. Terwijl ik dat deed, zag ik iets
weerspiegeld in de overkapping van mijn cockpit. Een handjevol
doordringende witte lichten die als ogen naar me keken. Als ik mijn
gaven te veel gebruikte, werd ik bekeken door iets uit het niemandsland.
Ik wist niet wat het waren. Ik noemde ze gewoon ‘de ogen’. Maar ik
kon hun intense haat voelen. Een woede. Op een of andere manier
hielden al die dingen verband met elkaar. Mijn vermogen om in het
niemandsland te kunnen kijken en luisteren, de ogen die me vanaf die
plek bekeken en de teleportatiekracht die ik maar één keer had weten te
gebruiken.
Ik kon me nog steeds duidelijk herinneren hoe het voelde toen ik die
kracht gebruikte. Ik balanceerde op het randje van de dood, omhuld
door een cataclysmische explosie. Op dat moment had ik een
zogenaamde cytonische hyperdrive geactiveerd.
Als ik die gave om te teleporteren beheerste, zou ik kunnen helpen om
mijn volk te bevrijden van Detritus. Met die kracht konden we voor altijd
ontsnappen aan de Krell. En daarom deed ik mijn uiterste best.
De vorige keer dat ik een hypersprong maakte bevond ik me in een
gevecht op leven en dood. Als ik dezelfde emoties zou kunnen
nabootsen…
Ik dook naar beneden, mijn rechterhand op de stuurknuppel en de
linker op de gashendel. Er verschenen drie drones achter me, maar ik
zag hun schoten aankomen en kantelde mijn schip, zodat ze allemaal
misten. Ik gaf gas en mijn geest kwam in aanraking met het
niemandsland.
De ogen bleven verschijnen, weerspiegeld in de overkapping alsof ze
iets onthulden wat vanachter mijn stoel meekeek. Witte lichten, zoals
sterren, maar ergens toch meer… bewust. Tientallen kwaadaardig
gloeiende stipjes. Door hun wereld te betreden, al was het maar
nauwelijks, werd ik zichtbaar voor hen.
Die ogen verontrustten me. Hoe kon ik tegelijkertijd zowel
gefascineerd als bang zijn voor deze krachten? Het was als de roep van
de leegte die je voelde wanneer je aan de rand van een enorme afgrond
in de grotten stond, wetend dat je jezelf die duisternis in zou kunnen
werpen. Een stapje verder…
‘Spensa!’ zei M-Bot. ‘Er komt een nieuw schip aan!’
Ik haalde mezelf uit mijn trance en de ogen verdwenen. M-Bot
gebruikte het scherm om te markeren wat hij gezien had. Een nieuwe
starfighter, haast onzichtbaar tegen de zwarte lucht, verscheen op de
plek waar de anderen zich verscholen hadden. Hij was strak,
schijfvormig en net zo zwart geschilderd als de ruimte. Hij was kleiner
dan de normale Krell-schepen, maar had een grotere overkapping.
Deze nieuwe zwarte schepen waren acht maanden geleden voor het
eerst verschenen – in de dagen voorafgaand aan de poging tot het
bombarderen van onze basis. Toen wisten we nog niet wat ze
betekenden, maar nu wel.
Ik kon de orders die dit schip ontving niet horen, omdat er geen orders
gestuurd werden. Zwarte schepen als deze werden niet op afstand
bestuurd. In plaats daarvan zaten er echte buitenaardse piloten in.
Meestal een van hun toppiloten. De strijd was zojuist een stuk
interessanter geworden.
2
Mijn hart maakte een sprongetje van opwinding.
Een vijandelijke toppiloot. Ja, het vechten met drones was spannend,
maar er ontbrak iets. Het was niet persoonlijk genoeg. Een duel met een
topper daarentegen voelde als de verhalen die omi vertelde. Dappere
piloten die grimmige gevechten met elkaar aangingen op de oude aarde
ten tijde van de grote oorlogen. Mens tegen mens.
‘Ik zal voor je zingen,’ fluisterde ik. ‘Als je schip brandt en je ziel
opstijgt, zal ik zingen. Ter ere van ons gevecht.’
Ja, het was theatraal. Mijn vrienden lachten me nog steeds uit als ik dit
soort dingen zei, dingen die in de oude verhalen werden gezegd. Ik was
er over het algemeen mee opgehouden, maar ik was nog steeds wie ik
was en ik zei die dingen niet voor mijn vrienden. Ik zei ze voor mezelf.
En voor de vijand die ik op het punt stond te doden.
De toppiloot dook al schietend met zijn destructors op me af en
probeerde me te raken, terwijl ik me richtte op de drones. Ik grijnsde,
dook aan de kant en doorboorde een stuk ruimteschroot met mijn
lichtlans. Zo kon ik snel omkeren, terwijl ik het stuk schroot achter me
slingerde om de schoten tegen te houden. De gravcons van M-Bot
absorbeerden de meeste g-krachten, maar ik voelde nog steeds hoe ik
omlaag werd gedrukt terwijl ik de bocht maakte. Destructorvuur raakte
het ruimteschroot en één schot kwam gevaarlijk dichtbij. Scud. Ik had
nog steeds geen kans gezien om mijn schild opnieuw in te schakelen.
‘Dit is misschien een goed moment om terug te gaan en de
vijandelijke schepen naar de anderen te leiden,’ zei M-Bot. ‘Volgens het
plan…’
In plaats daarvan zag ik dat de vijandelijke toppiloot voorbijschoot dus
keerde ik om en ging erachteraan. ‘Dramatische zinsonderbreking,’
voegde M-Bot toe, ‘beladen met implicaties van je onverantwoordelijke
aard.’
Ik schoot op de toppiloot, maar hij draaide om zijn as terwijl hij zijn
boosters uitschakelde. Door de snelheid bleef hij vaart houden en omdat
hij zich tevens achterstevoren gedraaid had keek hij mij nu recht aan.
Krell-schepen waren minder goed bestuurbaar als ze achteruit vlogen,
dus de manoeuvre was meestal riskant, maar als jij een volledig schild
had en je vijand geen…
Ik werd gedwongen om de achtervolging af te breken, boostte naar
links en ontweek de destructorschoten. Ik kon geen directe confrontatie
riskeren. In plaats daarvan richtte ik me op de drones. Ik schoot er een
uit de lucht en stoof door zijn brokstukken heen, die langs M-Bots
vleugel schraapten en met een flinke klap een barst in mijn overkapping
veroorzaakten.
O, ja. Geen schild. En in de ruimte vielen brokstukken niet naar
beneden als je een schip had neergehaald. Het voelde als een
beginnersfout: een waarschuwing dat, ondanks al mijn training,
gevechten zonder zwaartekracht nog steeds nieuw voor me waren. De
toppiloot verscheen achter me door middel van een manoeuvre van
expertniveau. Hij was goed, wat enerzijds opwindend was, maar aan de
andere kant…
Ik probeerde terug te keren naar het gevecht, maar werd afgesneden
door een zwerm drones. Misschien had ik te veel hooi op mijn vork
genomen.
‘Roep Jorgen op,’ zei ik, ‘en zeg dat ik mezelf in het nauw heb laten
drijven. Ik kan de vijand niet naar onze hinderlaag lokken. Vraag of hij
en de anderen bereid zijn om me te komen helpen.’
‘Eindelijk,’ zei M-Bot.
Ik ontweek er nog een paar en volgde de vijandelijke toppiloot op mijn
radar. Scud. Ik zou willen dat ik hem net zo kon horen als de drones.
Nee, dacht ik, dit is juist goed. Ik moet zorgen dat ik nooit afhankelijk word
van mijn gave.
Ik klemde mijn kaken op elkaar en nam een snelle beslissing. Ik kon
niet terug naar het hoofdgevecht dus in plaats daarvan dook ik op
Detritus af. De verdedigingsringen eromheen waren niet massief. Ze
bestonden uit grote platforms waar vroeger woonvertrekken,
scheepswerven en wapens waren ondergebracht. Hoewel we de
platforms die zich het dichtst bij de planeet bevonden, langzaam aan het
heroveren waren, stonden de buitenste lagen nog steeds zo ingesteld dat
ze automatisch vuurden op alles wat in de buurt kwam.
Ik schakelde mijn naverbrander in en accelereerde tot snelheden die in
de atmosfeer de meeste starfighters zouden doen rammelen of in
stukken uiteenrijten. Hier voelde ik alleen de acceleratie, niet de
snelheid.
Al snel bereikte ik het dichtstbijzijnde ruimteplatform. Het was lang
en dun en licht gebogen, als een stuk van een gebroken eierschaal. De
overgebleven drones en de toppiloot zaten nog steeds achter me aan.
Met deze snelheden waren luchtgevechten een stuk gevaarlijker. Mijn
reactietijd om een botsing te voorkomen was veel korter en de lichtste
aanraking van mijn stuurknuppel zou me – sneller dan ik kon voorzien
– uit koers brengen.
‘Spensa?’ zei M-Bot.
‘Ik weet wat ik doe,’ mompelde ik gefocust.
‘Ja, dat zal best,’ antwoordde M-Bot. ‘Maar… voor de zekerheid… je
weet dat we nog geen controle over deze buitenste platforms hebben,
hè?’
Uiterst geconcentreerd probeerde ik zo dicht mogelijk bij het
oppervlak van het metalen platform te komen zonder iets te raken. De
geschutsopstellingen volgden me en begonnen te schieten, maar ze
begonnen ook op de vijand te schieten.
Ik probeerde ze uit alle macht te ontwijken. Of eigenlijk slingerde ik
gewoon wild heen en weer. Qua vaardigheden vloog ik beter dan de
drones, maar zij waren met veel meer. Bij het platform werd dat een
extra risico voor mijn vijanden, want voor de wapens daar waren we
allemaal doelwitten.
Diverse drones ontploften en veroorzaakten vuurballen die vrijwel
onmiddellijk verdwenen, omdat de vlammen werden gedoofd door het
vacuüm van de ruimte.
‘Ik vraag me af of die wapens voldoening voelen nu ze eindelijk na al
die jaren weer iets mogen neerschieten,’ zei M-Bot.
‘Jaloers?’ vroeg ik grommend, terwijl ik uitweek.
‘Volgens Rodge hebben ze geen echte KI’s, alleen maar wat simpele
richtfuncties. Dat is dus hetzelfde als wanneer jij jaloers bent op een rat.’
Daar ging weer een drone neer. Nog even doorgaan. Terwijl ik wachtte
tot mijn vrienden er waren, wilde ik de vijandelijke aantallen nog wat
uitdunnen.
Ik zonk tijdens het vliegen weer weg in een trance. Ik kon de besturing
van het geschut niet horen, maar op dit soort momenten – momenten
van opperste concentratie – voelde het alsof ik één werd met mijn schip.
Ik voelde de aandacht van de ogen weer op me gevestigd. Mijn hart
bonsde in mijn borst. Met die platformwapens op me gericht…
achtervolgers die nog steeds op me schoten…
Nog iets verder…
Mijn geest zonk nog dieper weg en het was net alsof ik de werking van
M-Bot kon voelen. Ik was in groot gevaar. Ik moest ontsnappen.
Nu zou het toch zeker moeten lukken. ‘Start cytonische hyperdrive!’
zei ik en probeerde te doen wat ik al eens eerder had gedaan: mijn schip
teleporteren.
‘Cytonische hyperdrive is offline,’ zei M-Bot. Scud.
Die keer dat het wel lukte, had hij me gezegd dat hij online was. Ik
probeerde het nog een keer, maar… ik wist niet eens hoe ik het die ene
keer gedaan had. Ik was toen ook in gevaar geweest en had op het punt
gestaan om te sterven. En toen had ik… Ik had…
Iets gedaan?
Ik werd haast verblind door een salvo dat van dichtbij op me werd
afgevuurd. Ik klemde mijn kaken op elkaar, trok op en vloog tot buiten
het bereik van het afweergeschut. De toppiloot had het overleefd, ook al
was hij een of twee keer geraakt, dus misschien was zijn schild
verzwakt. Bovendien waren er nog maar drie drones over.
Ik schakelde mijn stuwraketten uit en draaide mijn schip om zijn as.
Ik bewoog nog steeds vooruit, maar mijn schip wees naar achteren. Dit
was een manoeuvre die aangaf dat ik achterwaarts wilde gaan schieten.
En ja hoor, de toppiloot dook meteen weg. Hij was niet zo dapper met
een verzwakt schild. In plaats van te schieten, ging ik achter hem aan,
en ontsnapte aan de drones die zich op mijn eerdere positie stortten.
Wie hij ook was, hij was goed. Hij voerde een ingewikkelde reeks
uitwijkmanoeuvres uit, terwijl hij steeds sneller ging. Ik schatte een
bocht verkeerd in en vloog bij hem vandaan. Ik herstelde me snel, in de
volgende bocht zat ik weer in zijn spoor en liet ik een salvo wilde
schoten op hem los. Ik was echter behoorlijk ver bij hem vandaan en de
schoten verdwenen in de ruimte.
M-Bot las de snelheden en hoeken op, zodat ik mijn concentratie geen
fractie van een seconde hoefde te onderbreken om naar mijn
bedieningspaneel te kijken. Ik leunde naar voren en probeerde elke
beweging van de andere starfighter te volgen – ik dook, draaide en
versnelde. Ik zocht naar exact dat ene moment waarop we lang genoeg
op één lijn zouden zitten om een schot af te vuren.
De toppiloot kon op zijn beurt elk moment omdraaien en
terugschieten dus hij wachtte waarschijnlijk net als ik op dat uitgelezen
moment om een onverwachtse aanval in te zetten.
Die perfecte concentratie. Die intensiteit die het kookpunt bereikte.
Dit bizarre moment van verbinding waarbij de buitenaardse piloot mijn
inspanningen spiegelde – vechtend, worstelend en zwetend – terwijl hij
steeds dichterbij kwam in een paradoxaal intieme wedstrijd. Heel even
zouden we een zijn. En dan zou ik hem vermoorden.
Ik leefde voor deze uitdaging. Voor het vechten tegen een echt
persoon, wetende dat het hij of ik was. Op dit soort momenten vocht ik
niet voor het RVL of het menselijke ras. Ik vocht om te bewijzen dat ik
het kon.
Hij dook naar links, net als ik. Hij draaide om en kwam heel even
recht tegenover me te vliegen. We vuurden allebei een salvo af.
Hij miste. Ik niet. Mijn eerste schot brak door zijn verzwakte schild.
Het tweede raakte hem net links van zijn cockpit en scheurde het
schijfvormige schip in een lichtflits aan stukken.
Het vacuüm nam de flits snel op en ik week uit naar rechts om het
puin te ontwijken. Ik haalde diep adem en probeerde mijn hartslag weer
rustig te krijgen. Zweet droop van de binnenvoering van mijn helm
langs mijn gezicht naar beneden.
‘Spensa!’ schreeuwde M-Bot. ‘De drones!’
Scud.
Ik draaide mijn schip en dook opzij, net toen drie vlammende
explosies mijn cockpit verlichtten. Ik kromp ineen, maar dat licht werd
niet veroorzaakt omdat ik werd geraakt – het waren de vlammen van de
drones die achter elkaar ontploften. Twee RVL-schepen vlogen voorbij.
Ik opende het groepskanaal op het communicatiepaneel van mijn
dashboard.
‘Bedankt, jongens,’ zei ik.
‘Graag gedaan,’ antwoordde Kimmalyn via het kanaal. ‘Zoals de Heilige
altijd zegt: “Pas op voor de slimmeriken. Zij blijken juist vaak het domst
te zijn”.’ Ze had een accent en sprak op ongehaaste toon. En ergens
klonk ze heel vrolijk, zelfs als ze me berispte.
‘Ik dacht dat je de drones zou afleiden,’ zei FM, ‘en ze dan naar ons toe
zou loodsen.’ Ze had een zelfverzekerde stem, een stem die je zou
verwachten bij iemand die twee keer zo oud was als zij.
‘Dat wilde ik uiteindelijk wel doen.’
‘Ja,’ zei FM, ‘en daarom heb je de radio uitgezet, zodat je het niet zou
horen als Jorgen tegen je tekeer ging?’
‘Hij stond niet uit,’ zei ik. ‘M-Bot ontregelde de verbinding.’
‘Jorgen heeft er een hekel aan om met mij te praten!’ zei M-Bot
geestdriftig. ‘Dat hoor ik aan de manier waarop hij tegen me spreekt.’
‘Ja, nou, de vijand trekt zich terug,’ zei FM. ‘En je hebt geluk dat we al
onderweg waren om je te helpen, voordat je besloot toe te geven dat je in
de problemen zat.’
Ik was nog steeds helemaal bezweet. Met bonzend hart en klamme
handen schakelde ik mijn schild in, keerde mijn schip en vloog richting
de andere twee. Ik kwam langs het wrak van het schip dat ik had
verslagen. Het bewoog zich nog steeds voort op ongeveer dezelfde
snelheid als toen ik het geraakt had. Dat was nou de ruimte.
Het schip was eerder opengebarsten dan volledig ontploft en ik voelde
een koude rilling toen ik het lijk van de vijandelijke toppiloot zag. Een
hoekig buitenaards wezen. Misschien zou zijn harnas hem beschermen
tegen het vacuüm…
Nee! Terwijl ik voorbij vloog, zag ik dat zijn harnas was gebroken door
de explosie. Het wezen zelf was een soort kleine tweepotige krab,
spichtig en felblauw met een pantser over zijn buik en gezicht. Ik had ze
wel gezien in de shuttles bij hun ruimtestation, dat iets verder weg lag
en van waaruit ze Detritus in de gaten hielden. Ze waren onze
gevangenbewaarders. Hoewel het krabachtige ras de Varvax werd
genoemd in de data die we gestolen hadden, noemden wij ze nog steeds
de Krell – ook al wisten we dat het een acroniem was in een of andere
taal van de Superioriteit voor het opsluiten van mensen, en niet de echte
naam van hun ras.
Deze was echt dood. De vloeistof die zijn harnas vulde, was de ruimte
ingelopen. Eerst kookte het hevig en vervolgens bevroor het tot massieve
damp. De ruimte was raar.
Ik staarde naar het lichaam en remde M-Bot af, terwijl ik zachtjes een
van de liederen van mijn voorouders neuriede. Een Vikinglied voor de
doden.
Goed gevochten, dacht ik voor de opstijgende ziel van de Krell. Verderop
kwam een van onze bergingsschepen aanvliegen vanaf de relatief veilige
plek dichter bij de planeet waar ze het gevecht hadden gadegeslagen. We
borgen Krell-schepen altijd, zeker als ze bestuurd werden door levende
piloten. Er was een kans dat we op die manier een kapotte hyperdrive
van de Superioriteit zouden kunnen vinden. Ze verplaatsten zich niet
met behulp van piloten op afstand. Ze hadden een of andere technologie
waarmee ze tussen de sterren konden reizen.
‘Spin?’ Kimmalyn riep me op. ‘Kom je?’
‘Ja,’ zei ik. Ik maakte een bocht en sloot me aan bij haar en FM. ‘M-
Bot? Hoe zou je de vliegcapaciteiten van die piloot beoordelen?’
‘Ongeveer net zo goed als die van jou,’ zei M-Bot. ‘En zijn schip was
geavanceerder dan we ooit eerder hebben gezien. Ik zal eerlijk zijn,
Spensa – vooral omdat ik geprogrammeerd ben om niet te kunnen
liegen – ik denk dat dat gevecht ook anders had kunnen aflopen.’
Ik knikte. Daar was ik het wel mee eens. Ik was de strijd aangegaan
met die toppiloot. Aan de ene kant was het fijn om bevestiging te krijgen
dat mijn vaardigheden niet alleen afhankelijk waren van mijn gave om
het niemandsland te bereiken. Maar nu ik volledig uit mijn trance kwam
en dat rare lege gevoel kreeg dat altijd volgde na een gevecht, merkte ik
dat ik me vreemd genoeg zorgen maakte. Al die tijd dat we hier hadden
gevochten, waren we slechts een handjevol van die zwarte schepen
tegengekomen die bestuurd werden door levende wezens.
Als de Krell ons echt wilden doden, waarom stuurden ze dan zo
weinig toppiloten? En… waren dit echt de beste die ze hadden? Ik was
goed, maar ik vloog nog geen jaar. Volgens de gestolen informatie
vormden onze vijanden een enorme galactische coalitie met honderden
planeten. Ze moesten vast piloten hebben, die beter waren dan ik.
Iets leek niet te kloppen. Voorheen stuurden de Krell maximaal
honderd drones per keer om tegen ons te vechten. Dat aantal hadden ze
versoepeld en nu stuurden ze tot honderdtwintig drones per aanval. Dat
leek echter nog steeds weinig voor de schijnbaar enorme omvang van
hun coalitie.
Dus wat was er aan de hand? Waarom hielden ze zich nog steeds in?
Kimmalyn, FM en ik voegden ons weer bij de rest van onze
strijdkrachten. Het RVL werd sterker en sterker. We waren vandaag
slechts één schip kwijtgeraakt. Vroeger verloren we er zeker wel zes in
elk gevecht. En we boekten steeds meer vooruitgang. De afgelopen twee
maanden waren we begonnen met het inzetten van de eerste schepen
die gebouwd waren volgens de technologie die we van M-Bot hadden
geleerd. Het was nog maar een half jaar na de slachtoffers van het
Tweede Gevecht om Alta, maar deze stimulans voor ons moreel –
evenals het feit dat onze piloten langer overleefden om hun
vaardigheden aan te scherpen – maakte ons met de dag sterker.
Door de vijand hier te onderscheppen en hem niet dichterbij te laten
komen, hadden we onze bergingsoperaties kunnen uitbreiden. Hierdoor
heroverden we niet alleen de dichtstbijzijnde verdedigingsplatforms,
maar konden we ook materiaal bij elkaar scharrelen voor steeds meer
schepen.
Dit betekende dat onze scheepsbouw en rekrutering spectaculair
toenamen. We zouden snel genoeg voldoende stijgstenen en piloten
hebben om honderden sterrenschepen in te zetten.
Alles bij elkaar was het een steeds groter wordend sneeuwbaleffect van
vooruitgang. Toch maakte ik me ook zorgen. De Krell gedroegen zich
vreemd. En daarnaast hadden we een enorm nadeel. Zij konden door
het sterrenstelsel reizen, terwijl wij vastzaten op één planeet. Tenzij ik
leerde hoe ik mijn krachten moest gebruiken.
‘Uh, Spensa?’ zei M-Bot. ‘Jorgen roept je op en ik denk dat hij
behoorlijk nijdig is.’
Ik zuchtte en opende de lijn. ‘Sterrenvlucht Tien meldt zich.’
‘Alles goed?’ vroeg hij grimmig.
‘Ja.’
‘Mooi. We hebben het hier nog over.’ Hij verbrak de verbinding.
Ik kromp ineen. Hij was niet behoorlijk nijdig… hij was woest.
Sadie, het nieuwe meisje dat tot mijn wingman was benoemd,
verscheen achter me in Sterrenvlucht Negen. Ik merkte aan haar schip
dat ze nerveus was, hoewel ik er misschien te veel achter zocht. Ik had
haar volgens plan achtergelaten toen de Krell een overweldigende
strijdmacht hadden gestuurd om me te vernietigen. Gelukkig was ze zo
verstandig geweest om de orders op te volgen en dicht bij de anderen te
blijven in plaats van achter mij aan te komen.
We moesten wachten op bevelen van het vluchtcentrum voordat we
terug konden vliegen naar de planeet dus zweefden we even rond in de
ruimte. Kimmalyn schoof haar schip voorzichtig naast het mijne. Ik
wierp een blik door haar overkapping in de cockpit. Ik vond altijd dat ze
er vreemd uitzag met haar helm die haar lange donkere haar bedekte.
‘Hé,’ zei ze via een privé-kanaal. ‘Gaat het?’
‘Ja,’ zei ik. Het was een leugen. Elke keer dat ik mijn vreemde gaven
gebruikte, voelde dat erg tegenstrijdig. Onze voorouders waren bang
geweest voor mensen zoals ik. Mensen met cytonische krachten.
Voordat we op Detritus waren neergestort, werkten we in de
machinekamers van schepen, aan de krachtbron en als gids.
Ze noemden ons toen gewoon de mensen van de machines. Andere
bemanningsleden meden ons. Dit leidde tot tradities en vooroordelen in
onze cultuur, die zelfs in stand werden gehouden nadat we al lang
vergeten waren wat een cytonic was.
Was het allemaal slechts bijgeloof of zat er meer achter? Ik had de
kwaadaardigheid van de ogen gevoeld. Uiteindelijk had mijn vader zijn
eigen mensen aangevallen. Daar gaven we de Krell de schuld van, maar
ik maakte me zorgen. Hij had zo kwaad geleken op de opnames.
Ik was bang dat ik – wat ik ook was – meer gevaar zou opleveren dan
wij allemaal konden bevatten.
‘Jongens?’ vroeg Sadie, terwijl ze naast mij kwam vliegen. ‘Wat
betekent deze waarschuwing op mijn paneel?’
Ik wierp een blik op het knipperende lampje op de afstandssensor en
vloekte in stilte, terwijl ik de ruimte afspeurde. Ik kon het
controlestation van de Krell amper zien en terwijl ik keek, verscheen er
iets nieuws naast. Twee objecten die zelfs nog groter waren.
Moederschepen. ‘Er zijn net twee nieuwe schepen in het systeem
gearriveerd,’ zei M-Bot. ‘Mijn langeafstandssensoren bevestigen wat het
vluchtcentrum ziet. Het lijken slagschepen te zijn.’
‘Scud,’ zei FM via het kanaal. Tot nu toe hadden we alleen met andere
ruimtejagers te maken gehad, maar aan de hand van de gestolen data
wisten we dat de vijand toegang had tot in elk geval een paar van zulke
grootschalige slagschepen.
‘We hebben beperkte gegevens over de bewapening van zulke
schepen,’ zei M-Bot. ‘De data die jij en ik gestolen hebben, bevatten
alleen algemene informatie. Maar volgens mijn processoren zijn zulke
schepen uitgerust met wapens om de planeet te bombarderen.’
Bombarderen. Ze konden vanuit de ruimte genoeg vuurkracht loslaten
op de planeet om zelfs degenen die diep in de grotten leefden in stof te
doen veranderen.
‘Ze zullen niet voorbij de verdedigingsplatforms kunnen komen,’ zei
ik. We namen aan dat dat de reden was dat de Krell in het verleden altijd
laagvliegende bommenwerpers hadden ingezet en geen bombardement
vanuit de ruimte. De platforms waren gebouwd met tegenmaatregelen
om bombardementen op afstand te voorkomen.
‘En als ze nou eerst de platforms vernietigen?’ zei Sadie.
‘De verdediging is daar te sterk voor,’ zei ik.
Dat was deels grootspraak. We wisten niet zeker of de verdediging van
Detritus een bombardement zou kunnen voorkomen. Misschien zouden
we, zodra we ze allemaal onder controle hadden, hun volledige
capaciteiten kunnen vaststellen. Maar helaas zou dat nog maanden
duren.
‘Hoor je iets?’ zei Kimmalyn.
Ik gebruikte mijn cytonische zintuigen. ‘Alleen zachte muziek, heel
vaag,’ zei ik. ‘Het lijkt haast wel ruis maar dan… mooier. Ik zou
dichterbij moeten komen om te verstaan wat ze precies zeggen.’
Ik was altijd al in staat geweest om de geluiden te horen die van de
sterren kwamen. Toen ik jonger was, dacht ik dat het muziek was. Door
mijn maandenlange training en gesprekken met mijn oma, kwamen we
erachter dat die ‘muziek’ het geluid van SDL-communicatie was die via
het niemandsland werd gestuurd. Wat ik nu hoorde was waarschijnlijk
het geluid van dat station of die slagschepen die met de rest van de
Superioriteit communiceerden.
We moesten lang wachten. Ons bevel was om in positie te blijven om
te zien of de slagschepen zouden oprukken. Dat deden ze niet. Waar ze
ook naartoe gestuurd waren, het leek erop dat er op korte termijn niets
zou gebeuren.
‘Bevelen zijn binnen,’ zei Jorgen uiteindelijk over de intercom. ‘Die
slagschepen lijken daar te blijven, dus we moeten ons melden op
Platform Primus. Kom op, we gaan.’ Ik zuchtte, keerde mijn schip en
ging op weg naar de planeet. Ik had de strijd overleefd.
Nu zou ik er verbaal van langs krijgen.
3
M-Bot berekende onze aanvliegroute.
De anderen voelden zich nog steeds niet helemaal op hun gemak bij
hem. Een computerprogramma dat kon denken en praten als een mens?
Omi was nog een klein meisje in de tijd voordat ons volk was
neergestort op Detritus, maar ze zei dat ze van zulke dingen had
gehoord en dat ze verboden waren geweest.
Toch gaf M-Bot ons een voordeel waar we niet omheen konden. Met
zijn hyperefficiënte berekeningen konden we gemakkelijk langs de
verdedigingsplatforms rond Detritus komen zonder hulp van de
wiskundigen van het RVL.
We volgden nauwkeurig de koers die hij had aangegeven. Deze voerde
net buiten het bereik van de geschutsopstellingen op de metalen
platforms, die zo groot waren als bergketens. Ik zag de schaduwen van
wolkenkrabbers. Toen ik nog op school zat, moest ik elk jaar verplicht
erfgoedlessen volgen. Dan kregen we foto’s van de oude aarde te zien en
gingen we allerlei diersoorten bekijken die in speciale grotten werden
gefokt. Ik wist dus over het leven daar en over dingen als
wolkenkrabbers, ook al vond ik omi’s verhalen over de oude tijd vele
malen interessanter dan de erfgoedlessen.
Die wolkenkrabbers duidden erop dat deze platforms rond Detritus
ooit bewoond waren geweest, net als de planeet, maar dat ze eeuwen
geleden door iets waren vernietigd.
De aanblik van alle platforms die afbogen naar wat het oneindige leek,
vond ik altijd weer adembenemend. Daarbij vergeleken waren onze
vijftig starfighters slechts piepkleine stipjes. Hoe lang hadden ze erover
gedaan om dit allemaal te bouwen? Er woonden misschien
honderdduizend mensen in de Verenigde Rebelliegrotten, de
grottenstelsels van ons volk. Maar die volledige bevolking kon je
makkelijk kwijt op slechts één zo’n platform.
We kregen het bevel om te vertragen. Net als de rest draaide ik M-Bot
en richtte mijn boosters naar de planeet. Mijn schip remde rustig en
regelmatig af.
Achterstevoren gedraaid keek ik op naar de ringen, die me vaag deden
denken aan de tandwielen van een of andere buitenaardse klok die
doortikte met een onbekend doel. Elk platform roteerde op zijn beurt en
hield zijn wapens gereed om iedereen te vernietigen – mens of alien –
die in de buurt kwam. Maar deze ringen waren de reden dat we nog
leefden dus je hoorde mij niet klagen.
Al snel passeerden onze schepen de ring die zich het dichtst bij de
planeet bevond en zich in een aantal opzichten onderscheidde van de
rest. Het meest opvallende was dat hij voorzien was van duizenden
enorme lampen die als schijnwerpers delen van de lagergelegen planeet
verlichtten. Deze hemellichten creëerden een kunstmatige dag- en
nachtcyclus.
De binnenste ring bevond zich ook in een slechtere staat van
onderhoud dan de buitenste ringen. Enorme puinresten tuimelden hier
door de ruimte, net buiten de atmosfeer. We gingen ervan uit dat deze
resten de overblijfselen waren van platforms die vernietigd waren.
Sommige delen waren neergestort op de planeet, nadat hun energie was
opgeraakt.
Er kraakte een stem in mijn helmspeaker. ‘Sterrenvlucht,’ zei een
mannenstem, ‘en Xiwang Vlucht. Admiraal Cobb heeft jullie opdracht
gegeven om aan te koppelen op Platform Primus. De rest van jullie gaat
naar het oppervlak voor het wisselen van de dienst.’
Ik herkende de spreker als Rikolfr, een staflid van de admiraal. Ik
volgde het bevel op en stuurde mijn schip in de juiste richting. Hierdoor
kreeg ik Detritus in zicht: een blauwgrijze bol met een heldere,
uitnodigende atmosfeer. Dertig schepen van onze vloot vlogen richting
de planeet.
De rest scheerde langs de buitenkant van de atmosfeer. We kwamen
langs enkele platforms met lampen die vriendelijk blauw knipperden in
plaats van agressief rood zoals op de andere platforms. Dankzij M-Bots
stealth eigenschappen was het ons gelukt om er op een te landen en de
systemen te hacken. Gelukkig maakten de interne
beveiligingsprotocollen van de platforms enkele uitzonderingen voor
mensen, waardoor de ingenieurs lang genoeg de tijd hadden gekregen
om hun werk af te maken.
Daarna hadden Rodge en de andere ingenieurs ontdekt hoe ze een
paar andere nabijgelegen platforms moesten uitschakelen, waardoor we
die ook hadden kunnen innemen. Tot nu toe hadden we er nog maar
tien van de duizenden teruggevorderd, maar het was een veelbelovend
begin.
Platform Primus was het grootste. Het was een enorm platform met
ruimtedokken voor starfighters. We hadden er een orbitaal
hoofdkwartier van gemaakt, hoewel de ingenieursteams nog aan enkele
systemen werkten – met name aan de eeuwenoude databanken.
Ik vloog het mij toegewezen dok in, een kleine individuele hangar. De
lichten flikkerden aan toen de deur sloot en de ruimte met lucht werd
gevuld. Ik haalde diep adem, zuchtte en opende mijn overkapping. Het
voelde zo saai om na een gevecht weer terug te keren naar het normale
leven. Ik wist dat het onrealistisch was, maar ik zou willen dat ik kon
doorgaan met patrouilleren en vliegen. De antwoorden op de vraag wie
ik was, wat ik was, waren ergens daarbuiten te vinden en niet in deze
steriele metalen gangen.
‘Hé!’ zei M-Bot terwijl ik uit de cockpit klom. ‘Neem me mee. Ik wil de
lol niet missen.’
‘Ik krijg gewoon een preek.’
‘Zoals ik al zei…’ reageerde hij.
Prima. Ik reikte onder het voorpaneel en maakte zijn nieuwe mobiele
ontvanger los: een armband die was uitgerust met enkele sensoren, een
holografische projector, een ontvanger om M-Bots communicatie te
versterken en een display met een klok. Hij beweerde dat hij vroeger een
soortgelijke mobiele ontvanger had gehad, maar dat die kwijt was. Zijn
oude piloot had hem waarschijnlijk honderden jaren geleden
meegenomen toen hij Detritus ging verkennen.
Toen M-Bot de ingenieurs de plannen had laten zien om een nieuwe
te maken, waren ze door het dolle heen geweest over de microhologram
technologie die erin zat. Gelukkig hadden ze naast feesten tijd
vrijgemaakt om een vervangend exemplaar voor mij te fabriceren. Ik had
deze nu vaker bij me dan de lichtlijn van mijn vader, aangezien ik die
nauwelijks gebruikte nu ik niet meer regelmatig door de grotten zwierf.
Ik klikte de hologramarmband vast en gaf mijn helm aan Dobsi,
iemand van het grondpersoneel, toen ze de ladder op kwam om te zien
hoe het met me ging.
‘Moeten we nog ergens naar kijken?’ vroeg ze.
‘Ik heb een stuk puin geraakt aan de rechterkant van de romp terwijl
mijn schild was uitgeschakeld.’
‘Ik ga ernaar kijken.’
‘Bedankt,’ zei ik. ‘En pas op. Hij heeft weer een van zijn buien.’
‘Wanneer niet?’
‘Er was eens een keer,’ zei ik, ‘dat hij een zelfdiagnose aan het uitvoeren
was en vijf hele minuten zijn mond hield. Het was hemels.’
‘Je weet dat ik geprogrammeerd ben om sarcasme te herkennen, hè?’
zei M-Bot.
‘Vandaar dat grapje.’ Ik liep de kleedkamer in die hier ook dienst deed
als mijn hut. Niet dat ik veel spullen had. Mijn vaders speld, mijn oude
kaarten van de grotten en een paar van mijn geïmproviseerde wapens.
Ik bewaarde alles samen met mijn kleding in een kist naast mijn kooi.
Op het moment dat ik binnenkwam, werd ik begroet door een trillend
fluitend geluid. Doemslak zat op haar stok naast de deur. Ze was felgeel
met kleine blauwe stekels op haar rug en ze had een nest gemaakt van
een paar van mijn oude shirts. Ik kriebelde haar op haar kopje en ze
maakte weer een vrolijk fluitend geluid. Ze was niet slijmerig, maar vrij
stug, zoals goed leer aanvoelt.
Ik was blij om haar hier te zien. Ze moest in mijn kamer blijven, maar
ze ontsnapte steeds en dan vond ik haar vaak in de hangar. Ze leek graag
bij M-Bot te zijn.
Ik friste me even op, maar ik hield mijn vliegpak aan. Toen, nadat ik
alle tijd had genomen die ik voor mezelf kon rechtvaardigen, vermande
ik me met de vastberadenheid van een strijder en stapte de gang in. Het
licht was hier altijd te fel als je net uit de ruimte kwam, en de witte
muren glommen en reflecteerden. Het enige wat niet overdreven glom,
was de vloerbedekking die de tand des tijds verrassend goed had
doorstaan. Dat kwam vast omdat dit allemaal een vacuüm was geweest
tot het ingenieursteam de gaten in het station had gedicht en de
levensondersteunende systemen had ingeschakeld.
In de gang stonden de andere leden van mijn vlucht te wachten. Nedd
en Arturo hadden een discussie of piloten de mogelijkheid moesten
krijgen om de voorkant van hun schip te beschilderen. Ik negeerde ze
en ging naast Kimmalyn staan. Haar haar was nu warrig en ze hield
haar helm onder haar arm.
‘Je beseft wel hoe kwaad Jorgen is, hè?’ fluisterde ze tegen me.
‘Ik kan hem wel aan,’ zei ik.
Kimmalyn trok een wenkbrauw op.
‘Echt,’ zei ik. ‘Ik moet gewoon zelfverzekerd en intimiderend
overkomen. Heb je toevallig oogzwart bij je?’
‘Uh, wat is dat?’
‘Een soort oorlogsverf die mannen gebruikten tijdens een voorloper
van voetbalwedstrijden op de oude aarde. Een soort deathmatch met een
dood varken.’
‘Gaaf. Maar de mijne is net op. En… Spin, zou het niet beter zijn om
Jorgen eens een keer niet te provoceren?’
‘Ik weet niet of ik dat wel kan.’
FM liep langs en stak bemoedigend haar duim omhoog. Ik deed
hetzelfde, hoewel ik me soms nog steeds ongemakkelijk voelde in haar
nabijheid. De lange, slanke vrouw wist zelfs een vliegpak op een
modieuze manier te dragen, terwijl ik me door de logge kleding altijd
voelde alsof ik drie lagen te veel aanhad. Ze voegde zich bij T-Stall en
Catnip, twee jongens die waren toegevoegd aan ons team om de lege
plekken op te vullen. Ze waren begin twintig, een paar jaar ouder dan de
rest van ons, hoewel ze hun best deden om zich aan te passen.
Het andere lid van ons team was Sadie, het nieuwe meisje. Ze
struikelde prompt over de drempel tussen haar kleedkamer en de gang
en liet bijna haar helm vallen. Haar blauwe haar en opvallende
gelaatstrekken deden me denken aan… nou ja, pijnlijke herinneringen.
De meesten liepen door naar de mess, maar ik wachtte op Jorgen. Het
was beter om hem nu onder ogen te komen, hoewel hij meestal als
laatste uit zijn schip was. Hij keek altijd uitgebreid de controlelijst na,
ook al mocht je dat gewoon aan het grondpersoneel overlaten.
Kimmalyn bleef samen met mij wachten en Sadie haastte zich naar ons
toe.
‘Je was echt te gek daarbuiten,’ zei ze enthousiast met haar helm tegen
haar borst geklemd. Scud. We zaten maar één klas hoger dan haar groep
dus we waren in principe even oud. Maar wij zagen er toch vast en zeker
niet zo jong uit als zij.
‘Ja, nou, je hebt zelf ook goed gevlogen vandaag,’ zei ik.
‘Heb je naar me gekeken?’
Ik had niet naar haar gekeken, maar ik knikte haar bemoedigend toe.
‘Misschien word ik binnenkort net zoals jij, Spin!’
‘Je hebt het geweldig gedaan, schat,’ zei Kimmalyn, terwijl ze Sadie een
schouderklopje gaf. ‘Maar je moet nooit proberen om iemand te zijn die
je niet bent. Je hebt nog lang niet voldoende ervaring om dat voor elkaar
te krijgen.’
‘Juist, juist,’ zei Sadie terwijl ze in haar zak groef en een klein
notitieboekje en een potlood tevoorschijn haalde. ‘Nooit… iemand die je
niet…’ Ze krabbelde de uitspraak in het boekje alsof het een Bijbeltekst
was, hoewel ik zeker wist dat Kimmalyn het ter plekke had verzonnen.
Ik wierp een blik op Kimmalyn. Ze stond bekend om haar kalme
gezichtsuitdrukkingen die altijd moeilijk te peilen waren, maar aan de
schittering in haar ogen kon ik zien dat het haar prima beviel dat haar
uitspraken werden opgeschreven.
‘Ik wou dat ik je vandaag had kunnen volgen, Spin. Het zag er
gevaarlijk uit voor jou in je eentje.’
‘Het enige wat ik wil dat jij opvolgt, Sadie,’ zei een strenge stem, ‘zijn
je bevelen. Het zou fijn zijn als iedereen dat deed.’
Ik hoefde me niet om te draaien om te constateren dat Jorgen –
vluchtleider en soms Jerkface – zich eindelijk bij ons had gevoegd en nu
achter me stond.
‘Uh, dank u, sir,’ zei Sadie. Ze salueerde en ging er snel vandoor naar
de mess.
‘Succes,’ fluisterde Kimmalyn en gaf me een kneepje in mijn arm. ‘Ik
hoop dat je alleen krijgt wat je verdient.’ En toen liet ze me, uiteraard,
alleen achter.
Nou, ik kon dit varkentje zelf wel wassen. Ik draaide me om met mijn
kin omhoog en moest vervolgens mijn hoofd nog verder achterover
buigen. Waarom moest hij nou zo scud lang zijn? Jorgen Weight, met
zijn diepbruine huid, was een pijler van bijzondere vastberadenheid die
alles volgens het boekje deed. Hij ging elke avond slapen met de
gedragsregels van het RVL onder zijn kussen, ontbeet terwijl hij naar
patriottische toespraken luisterde en gebruikte uitsluitend bestek waar
de woorden zorg dat Spensa geen lol heeft in het handvat stonden
gegraveerd.
Misschien had ik een paar van die dingen verzonnen. Maar toch, het
leek erop dat hij veel te veel tijd van zijn leven besteedde aan het klagen
over mij. Nou, ik was opgegroeid met dwingelanden. Ik wist hoe ik voor
mezelf moest opkomen tegen iemand die…
‘Spensa,’ zei hij tegen me, ‘je moet niet zo’n dwingeland zijn.’
‘Ooooooh,’ zei M-Bot vanaf mijn pols. ‘Goeie.’
‘Kop dicht,’ mompelde ik tegen hem.
‘Dwingeland? Dwingeland?’ Ik prikte Jorgen in zijn borst. ‘Wat bedoel
je met dwingeland?’
Hij keek naar mijn vinger.
‘Ik kan je niet dwingen,’ zei ik. ‘Jij bent langer dan ik.’
‘Zo werkt het niet, Spensa,’ gromde Jorgen terwijl zijn stem steeds
lager werd. ‘En… wat heb je op je gezicht?’
Op mijn gezicht? Zijn vraag was zo onlogisch dat ik even mijn
discussie met hem vergat en naar mijn spiegelbeeld op de glanzende
metalen muur keek. Er zaten zwarte strepen onder mijn ogen. Wat?
‘Oogzwart,’ zei M-Bot vanaf mijn pols. ‘Schmink die werd gedragen
door atleten op de oude aarde. Je zei tegen Kimmalyn dat…’
‘Dat was een grapje,’ zei ik. De gezichtsverf was een hologram dat M-
Bot op mij had geprojecteerd met zijn mobiele ontvanger. ‘Het wordt
tijd dat iemand jouw humorprogramma herschrijft, M-Bot.’
‘Oooohhhhh,’ zei hij. ‘Sorry.’ Hij liet het hologram verdwijnen.
Jorgen schudde zijn hoofd, liep langs me heen en beende door de
gang. Ik moest me haasten om hem bij te houden.
‘Je bent altijd onafhankelijk geweest, Spin. Dat snap ik,’ zei hij. ‘Maar
nu gebruik je je gaven en je status om de baas te spelen over iedereen –
inclusief Cobb. Je negeert het protocol en de bevelen, omdat je weet dat
de rest er geen mallemoer aan kan veranderen. Dat is het gedrag van
een dwingeland.’
‘Ik probeer de anderen te beschermen,’ zei ik. ‘Ik lok de vijand weg! Ik
word zelf doelwit!’
‘Het plan was dat je dat zou doen en ze dan naar ons zou leiden, zodat
we vanuit de flank konden aanvallen. Ik zag dat je meerdere kansen had
om dat te doen en je koos er specifiek voor om het risico te nemen in je
eentje tegen ze te vechten.’ Hij keek me aan. ‘Je probeert iets te
bewijzen. Wat heb je de laatste tijd? Hiervoor wilde je altijd graag
samenwerken als een team. Scud, je hebt dit team praktisch bij elkaar
gebracht. En nu gedraag je je zo? Alsof jij de enige bent die ertoe doet?’
Ik…
Mijn tegenwerpingen verdwenen. Ik wist dat hij gelijk had en dat
uitvluchten de verkeerde aanpak waren. Er was maar een ding dat echt
werkte bij Jorgen. De waarheid.
‘Ze zijn vastbesloten om me te vermoorden, Jorgen,’ zei ik. ‘Ze zullen
alles wat ze hebben tegen ons gebruiken tot ik dood ben.’
We hielden stil aan het einde van de gang en stonden onder een
verblindend wit licht.
‘Je weet dat het waar is,’ zei ik terwijl ik hem aankeek. ‘Ze hebben
ontdekt wat ik ben. Als ze me vernietigen, dan kunnen ze ons voor altijd
gevangen houden op Detritus. Ze laten zich door niemand
tegenhouden.’
‘En dus maak jij het gemakkelijker voor hen?’
‘Ik leid ze af, zoals ik al zei, zodat…’ De woorden stierven op mijn
lippen. Scud Jerkface en zijn doordringende alwetende ogen. ‘Oké,
prima. Ik probeer mezelf op de voorgrond te dringen. Die ene keer dat
ik het deed, die ene keer dat ik een hypersprong maakte, zat ik midden
in een explosie. Ik was wanhopig, werd bedreigd en stond op het punt te
sterven. Dus ik dacht: als ik die emotie opnieuw kan oproepen, dan lukt
het me misschien nog een keer. Misschien kan ik erachter komen wat ik
eigenlijk allemaal kan. Wat ik… daadwerkelijk ben.’
Hij zuchtte en keek naar het plafond met een uitdrukking die nogal
melodramatisch overkwam. ‘Heiligen, sta ons bij,’ mompelde hij. ‘Spin,
dat is gestoord.’
‘Het is gewaagd,’ zei ik. ‘Een strijder test zichzelf altijd. Pusht zichzelf.
Zoekt haar grenzen op.’ Hij keek me aan, maar ik hield voet bij stuk.
Jorgen had een manier om me de dingen te laten uitspreken die ik
normaal niet wilde toegeven, zelfs niet aan mezelf. Misschien was hij
daarom een goede vluchtleider. Scud, het feit dat hij enigszins wist hoe
hij met me om moest gaan, was daar voldoende bewijs van.
‘Spensa,’ zei hij. ‘Je bent het beste wat we hebben. Je bent belangrijk
voor het RVL… en voor mij.’
Ik merkte ineens hoe dichtbij hij stond. Hij boog zich een stukje naar
voren en heel even leek het alsof hij verder wilde gaan. Helaas werden
we tegelijkertijd door iets belemmerd. Iets stond ons in de weg van wat
we misschien samen gehad zouden kunnen hebben. Ten eerste was de
vluchtleider-piloot-relatie ongemakkelijk.
Maar er was meer dan dat. Hij was de belichaming van orde en ik…
nou, ik niet. Ik wist niet wat of wie ik echt was. Als ik eerlijk was tegen
mezelf, moest ik toegeven dat ik daarom niet met hem was
verdergegaan de afgelopen zes maanden.
Uiteindelijk ging Jorgen weer rechtop staan. ‘Je weet dat de Nationale
Vergadering heeft gesproken over het feit dat je te belangrijk bent om op
het spel te zetten in de strijd en dat ze je op de grond willen houden.’
‘Dat wil ik nog wel eens zien,’ zei ik en werd kwaad bij de gedachte
alleen al.
‘Een deel van mij ook,’ zei hij en glimlachte lief. ‘Maar vind je het echt
nodig om ze daar munitie voor te geven? Je maakt deel uit van een team.
Wij maken deel uit van een team. Denk niet dat je dingen alleen moet
doen, Spensa. Alsjeblieft. En in sterrennaam, breng jezelf niet meer in
gevaar. We vinden wel een andere manier.’
Ik knikte, maar… hij kon dat soort dingen makkelijk zeggen. Omi zei
dat zelfs toen onze voorouders samen deel uitmaakten van een
ruimtevloot, mensen zoals ik gevreesd werden. De mensen van de
machines. De hyperdrives. We waren vreemd. Misschien zelfs
onmenselijk.
Jorgen toetste zijn code in op het paneel bij de deur, maar voordat hij
klaar was, ging de deur al open. Kimmalyn had hem vanaf de andere
kant geactiveerd. ‘Jongens,’ zei ze buiten adem. ‘Jongens.’
Ik fronste mijn voorhoofd. Normaal gesproken was ze nooit zo
enthousiast. ‘Wat is er?’
‘Ik heb bericht gehad van Rodge,’ zei ze. ‘De ingenieurs die werken
aan de computersystemen van het platform… Ze hebben zojuist iets
gevonden. Een opname.’
4
Jorgen en ik volgden Kimmalyn naar de kamer die iedereen de
bibliotheek noemde, ondanks het gebrek aan boeken. Hier had het
Ingenieurskorps volop gewerkt aan de oude databanken. Ze hadden er
diverse muurpanelen uitgetrokken waardoor het netwerk van kabels
bloot was komen te liggen alsof het pezen waren. Hoewel een groot deel
van het platform zonder al te veel gedoe online was gekomen, konden
we diverse computersystemen nog niet gebruiken.
Kimmalyn ging ons voor naar een groep ingenieurs in overalls van het
grondpersoneel, die opgewonden stonden te fluisteren en kletsen
rondom een grote monitor die ze hadden opgesteld. Ik keek rond op
zoek naar de rest van mijn team, maar ze waren er niet – alleen ik,
Jorgen, Kimmalyn en enkele officieren van de staf van de admiraal
waren aanwezig. Ik plukte aan mijn logge vliegpak dat plakte van het
zweet door het gevecht. ‘Had ik me nou toch maar omgekleed,’
mompelde ik tegen Jorgen.
‘Ik kan een hologram van een nieuwe outfit voor je maken!’ bood M-
Bot aan. ‘Het…’
‘En wat zou dat veranderen aan het feit dat ik bezweet ben?’ vroeg ik.
Serieus, nu we de armband en het hologram aan de praat hadden
gekregen, greep hij elk excuus aan om zich uit te sloven.
Bij het horen van mijn stem keek iemand uit de groep ingenieurs op.
Hij draaide zich om en grijnsde toen hij ons zag.
Rodge was slungelig en bleek en hij had een bos rood haar. Hij
glimlachte nu vaker dan toen we nog klein waren. Sterker nog, op de
een of andere manier bleef ik het gevoel houden dat ik iets had gemist.
Tijdens onze gezamenlijke reparatie van M-Bot had iemand mijn
nerveuze vriend weggerukt en hem vervangen door deze persoon vol
zelfvertrouwen.
Ik was trots op hem, zeker toen ik zag dat hij zijn cadetspeldje weer
droeg. Cobb had opdracht gegeven om het speciaal voor hem rood te
laten emailleren als een nieuw symbool van prestatie, dat voorbehouden
was aan uitmuntende leden van het ingenieursteam of het
grondpersoneel.
Rodge haastte zich naar ons toe. ‘Ik ben zo blij dat ze je gevonden
heeft. Dit wil je niet missen,’ zei hij zachtjes.
‘Wat is het?’ vroeg Jorgen terwijl hij zijn nek uitstrekte om naar de
monitor te kijken.
‘De laatste bestanden van het station,’ fluisterde Rodge. ‘De laatste
videologs voordat de boel werd gesloten. Ze werden halverwege
onderbroken en zijn gearchiveerd zonder voltooid coderingsproces. Het
is de eerste hoeveelheid data die we hebben kunnen herstellen.’ Hij keek
over zijn schouder. ‘Commandant Ulan stond erop om op Cobb te
wachten voordat we het zouden laten zien en ik dacht dat niemand het
erg zou vinden als de heldin van het Tweede Gevecht om Alta ook zou
komen kijken.’
Mijn komst had inderdaad de aandacht getrokken. Een paar
ingenieurs stootten elkaar aan en knikten naar me. ‘Weet je, Spin,’ zei
Kimmalyn die naast me stond, ‘het is soms best handig om bij jou in de
buurt te zijn. Iedereen let op jou dus wij kunnen overal mee wegkomen.’
‘Waar wil jij nou mee wegkomen?’ vroeg Jorgen. ‘Een extra slok thee?’
Hij probeerde nog steeds een glimp op te vangen van de monitor en
zag niet dat Kimmalyn een vulgair gebaar naar hem maakte. Ik gaapte
haar met open mond aan. Deed ze dat nou echt?
Kimmalyn grijnsde ondeugend en bedekte vervolgens haar mond met
haar hand. Deze meid… Ik dacht dat ik haar inmiddels wel doorhad,
maar dan deed ze zoiets waarmee ze me opzettelijk – dat wist ik zeker –
wilde shockeren.
Het gesprek werd onderbroken, omdat de deur openging en Cobb
binnenkwam. Hij had een korte witte baard en liep nog steeds mank
door zijn oude verwonding. Hij weigerde echter om een stok te
gebruiken, behalve tijdens heel formele gelegenheden. Hij had een mok
warme koffie in zijn hand en droeg het spierwitte uniform van de
vlootadmiraal van het Rebellen Verdedigingsleger. De rechterkant van
zijn borst was behangen met medailles en onderscheidingen.
Hij had met tegenzin de functie overgenomen nadat Ironsides, met
evenveel tegenzin, met pensioen was gegaan. Volgens sommige
maatstaven was Cobb de belangrijkste levende mens. En toch was hij
nog steeds gewoon… nou, Cobb.
‘Wat is dat voor gedoe over een logbestand?’ wilde hij weten. ‘Wat staat
er op dat verdomde ding?’
‘Sir!’ zei commandant Ulan, een lange Yeongiaanse vrouw. ‘Dat weten
we nog niet. We wilden op u wachten.’
‘Wat?’ zei Cobb. ‘Weet je dan niet hoe langzaam ik loop? Het
verdomde station kan drie keer van dienst gewisseld zijn in de tijd die ik
nodig heb om over dat achterlijke ding te strompelen.’
‘Eh, sir, we dachten… Ik bedoel, niemand denkt dat u langzaam bent
door uw been…. Eh…. Niet te langzaam. Ik bedoel…’
‘U hoeft me niet te vleien, commandant,’ bitste hij.
‘We wilden gewoon respectvol zijn.’
‘En respecteer me ook niet,’ mopperde hij en nam een slok koffie.
‘Dan voel ik me oud.’
Ulan veinsde een lach waarop Cobb fronste en Ulan nog
ongemakkelijker keek. Ik voelde met haar mee. Leren omgaan met Cobb
vereiste een speciale vaardigheid, net als het uitvoeren van een
driedubbele Ahlstrom-looping met straalomkering.
De technici gingen aan de kant voor Cobb en Kimmalyn en ik maakten
van de gelegenheid gebruik tussen hen door te glippen om dichter bij
het scherm te komen. Jorgen bleef op de achtergrond en stond met zijn
handen op zijn rug om plaats te maken voor de officieren die hoger in
rang waren. Soms kon die jongen veel te plichtsgetrouw zijn. Hij kon
een meisje bijna een schuldgevoel bezorgen, omdat ze haar bekendheid
gebruikte om een goed plekje te bemachtigen.
Cobb keek me aan. ‘Ik hoor dat je weer hebt gestunt, luitenant,’ zei hij
zachtjes terwijl een van de hoofdtechnici met de bestanden aan het
rommelen was.
‘Eh…’ zei ik.
‘Dat is inderdaad het geval!’ zei M-Bots stem aan mijn pols. ‘Ze zei
tegen Jorgen dat ze opzettelijk probeerde om…’ Ik drukte op de
dempknop en voor de zekerheid zette ik ook zijn holografische projector
uit. Blozend keek ik Cobb aan.
De admiraal nipte van zijn koffie. ‘We hebben het er nog wel over. Ik
wil je oma niet boos maken met de mededeling dat je omgekomen bent.
Ze heeft vorige week nog een taart voor me gebakken.’
‘Eh, ja sir.’
Het scherm werd wazig en de video begon met het beeld van deze
kamer, maar dan zonder de gestripte muren. Een groep mensen in
onbekende uniforms was druk bezig achter hun monitor. Mijn adem
stokte. Het waren mensen. We hadden altijd al geweten dat dat het geval
zou zijn. Hoewel we Detritus onbewoond hadden aangetroffen, was veel
van de apparatuur beschreven met de talen van de oude aarde. Toch was
het griezelig om terug in de tijd te kijken naar deze mysterieuze
mensen. Vele miljoenen, zo niet miljarden van hen moesten ooit deze
planeet en de platforms bewoond hebben. Hoe waren ze allemaal
verdwenen?
Ze leken met elkaar te praten – ja, ze leken nerveus te zijn hoewel ze
druk in de weer waren. Bij nader inzien leek het alsof enkelen van hen
schreeuwden, maar er was nog geen geluid bij het beeld. Een blonde
man nam snel plaats in de stoel voor zijn monitor en zijn gezicht vulde
Another random document with
no related content on Scribd:
Chalmers, S. Greater punishment. (Ag ’20)
Child, R: W. Vanishing men. (S ’20)
Cobb, T: Silver bag. (Je ’20)
Cohen, O. R. Gray dusk. (Jl ’20)
Crabb, A., pseud. Samuel Lyle, criminologist.
(N ’20)
Curtiss, P. E. Wanted: a fool. (Ja ’21)
Davis, J. F. Chinese label. (Je ’20)
Dawson, W: J. Borrowdale tragedy. (F ’21)
Dodge, L: Whispers. (Je ’20)
Fletcher, J. S. Dead men’s money. (D ’20)
Fletcher, J. S. Paradise mystery. (Ag ’20)
Fletcher, J. S. Talleyrand maxim. (Mr ’20)
Forrester, I. L. Dangerous inheritance. (D
’20)
Foster, J: Searchers. (Ag ’20)
Fox, D: Man who convicted himself. (O ’20)
Ganachilly, A. Whispering dead. (Ag ’20)
Graham, A. Follow the little pictures! (Ag ’20)
Hanshew, M. E. and T: W. Riddle of the
frozen flame. (Jl ’20)
Hay, J. Melwood mystery. (My ’20)
Hay, J. “No clue!” (N ’20)
Jepson, E. Loudwater mystery. (S ’20)
Johnston, W: A. Mystery in the Ritsmore. (Ag
’20)
Jones, S. C. La Chance mine mystery. (Je ’20)
Leblanc, M. Secret of Sarek. (Je ’20)
Le Queux, W: T. Doctor of Pimlico. (S ’20)
Level, M. Tales of mystery and horror. (O ’20)
Levison, E. Hidden eyes. (F ’21)
Lincoln, N. S. Red seal. (Je ’20)
Lowndes, M. A. Lonely house. (O ’20)
Luehrmann, A. Triple mystery. (Ag ’20)
McGibeny, D. 32 caliber. (F ’21)
McSpadden, J. W., ed. Famous detective
stories. (O ’20)
Mantle, B. In the house of another. (D ’20)
Oppenheim, E: P. Great impersonation. (Mr
’20)
Ostrander, I. E. How many cards? (Ja ’21)
Ostrander, I. E. Unseen hands. (O ’20)
Parrish, R. Mystery of the silver dagger. (Je
’20)
Post, M. D. Mystery at the Blue villa. (Ap ’20)
Post, M. D. Sleuth of St James’s Square. (D
’20)
Rees, A. J: Hand in the dark. (S ’20)
Reynolds, G. M. Also Ran. (N ’20)
Rising, L. She who was Helena Cass. (N ’20)
Rohmer, S., pseud. Golden scorpion. (Jl ’20)
Rohmer, S., pseud. Green eyes of Bast. (F ’21)
Rowland, H: C. Peddler. (N ’20)
Sheehan, P. P. House with a bad name. (D
’20)
Sheridan, S. N. Typhoon’s secret. (Ap ’20)
Thayer, L. Unlatched door. (N ’20)
Tracy, L: Strange case of Mortimer Fenley.
(My ’20)
Tweedale, V. Beautiful Mrs Davenant. (O ’20)
Tyrrell, R. Pathway of adventure. (Ag ’20)
Vane, D. Ferrybridge mystery. (N ’20)
Wallace, E. Four just men. (N ’20)
Wells, C. Raspberry jam. (Ap ’20)
Williams, H: S. Witness of the sun. (N ’20)
Wright, R. Disappearance of Kimball Webb.
(Ap ’20)
Mysticism
Newton, A. Jewel in the sand. (Ap ’20)
Negro problem
Ovington, M. W. Shadow. (Ap ’20)
Negroes
Cohen, O. R. Come seven. (N ’20)
Martin, G: Children in the mist. (S ’20)
Nurses and nursing
Sawyer, R. Leerie. (S ’20)
Politics
Day, H. F. All-wool Morrison. (S ’20)
McConn, M. Mollie’s substitute husband. (O
’20)
Roseboro’, V. Storms of youth. (Je ’20)
Williams, B. A. Great accident. (My ’20)
Prehistoric times
Langford, G: Pic, the weapon maker. (O ’20)
Prophecies (novels of the future)
Hastings, M. M. City of endless night. (D ’20)
McMasters, W: H: Revolt. (Jl ’20)
Shanks, E: B. People of the ruins. (N ’20)
Psychic phenomena
Harben, W: N. Divine event. (N ’20)
Johnston, M. Sweet Rocket. (D ’20)
Psychological stories
Barker, D. A. Great leviathan. (F ’21)
Beresford, J: D. Imperfect mother. (Jl ’20)
Bryher, W. Development. (Ja ’21)
Caine, W: Strangeness of Noel Carton. (O ’20)
Castle, A. and E. John Seneschal’s Margaret.
(D ’20)
Davis, N. Other woman. (Jl ’20)
Hall, G. S. Recreations of a psychologist. (Ja
’21)
Hamsun, K. Hunger. (D ’20)
Jenkin, A. M. N. End of a dream. (Jl ’20)
King, B. Thread of flame. (O ’20)
Monkhouse, A. N. True love. (S ’20)
Richardson, D. M. Interim. (Ag ’20)
Sedgwick, A. D. Third window. (Jl ’20)
Sinclair, M. Romantic. (D ’20)
Straus, R. Pengard awake. (Ja ’21)
Vance, L: J. Dark mirror. (Ag ’20)
Walpole, H. S. Captives. (D ’20)
Walton, G: L. Oscar Montague—paranoiac.
(Ap ’20)
Washburn, C. C. Order. (Ap ’20)
Watson, E. L. G. Deliverance. (Ap ’20)
Webster, H: K. Mary Wollaston. (D ’20)
Woolf, V. Voyage out. (Jl ’20)
Young, F. B. Young physician. (Ag ’20)
Young, F. B. and E. B. Undergrowth. (Ja ’21)
Quaker life
Morris, H. S. Hannah Bye. (Ja ’21)
Railroad stories
Lynde, F. Wreckers. (Jl ’20)
Reincarnation
Barclay, F. L. Returned empty. (N ’20)
Religion
Garborg, A. Lost father. (S ’20)
Humphrey, Z. Sword of the spirit. (F ’21)
Roman Catholic faith
Clarke, I. C. Lady Trent’s daughter. (S ’20)
Clarke, I. C. Ursula Finch. (F ’21)
Romance
Cabell, J. B. Domnei. (F ’21)
Farnol, J. Geste of Duke Jocelyn. (N ’20)
Wallace, E. K. Stars in the pool. (F ’21)
School and college life
Fitzgerald, F. S. K. This side of paradise. (Je
’20)
Graham, J. C. It happened at Andover. (N
’20)
Nathan, R. Peter Kindred. (My ’20)
Waugh, A. Loom of youth. (Je ’20)
Sea stories
Allison, W: Secret of the sea. (Ap ’20)
Connolly, J. B. Hiker Joy. (Je ’20)
Conrad, J. Rescue. (Je ’20)
Copplestone, B. Last of the Grenvilles. (Ap
’20)
Forbes, G: Adventures in southern seas. (Ja
’21)
Hawes, C: B. Mutineers. (D ’20)
Leverage, H: Shepherd of the sea. (Mr ’20)
McFee, W: Captain Macedoine’s daughter. (D
’20)
Mason, A. Flying bo’sun. (D ’20)
Moore, F: F. Isle o’ dreams. (Ap ’20)
Moore, F: F. Sailor girl. (My ’20)
Overton, G. M. Mermaid. (Mr ’20)
Paine, R. D. Ships across the sea. (Je ’20)
Patterson, J: E: Passage of the barque
Sappho. (My ’20)
Price, E. B. Silver Shoal light. (O ’20)
Sheridan, S. N. Typhoon’s secret. (Ap ’20)
Tooker, L: F. Middle passage. (N ’20)
White, S: A. Foaming fore shore. (N ’20)
Secret service
Sinclair, U. B. 100%. (Ja ’21)
Sex problems
Hamilton, C. Blue room. (D ’20)
Short stories
Abdullah, A., and others. Ten-foot chain. (D
’20)
Aleichem, S. Jewish children. (N ’20)
Andreïeff, L. N. When the king loses his head.
(S ’20)
Annunzio, G. d’. Tales of my native town. (Ap
’20)
Baxter, A. B. Blower of bubbles. (Mr ’20)
Bridges, V: Cruise of the “Scandal.” (Ag ’20)
Brown, A. Homespun and gold. (Ja ’21)
Brown, D., and Phoutrides, A., trs. Modern
Greek stories. (S ’20)
Brunner, E. Celia and her friends. (S ’20)
Brunner, E. Celia once again. (S ’20)
Carleton. W: Stories of Irish life. (Mr ’20)
Cather, W. S. Youth and the bright Medusa.
(N ’20)
Clemenceau, G. E. B: Surprises of life. (O ’20)
Cobb, I. S. From place to place. (Mr ’20)
Cohen, O. R. Come seven. (N ’20)
Cotter, W. Sheila and others. (Ja ’21)
Cutting, M. S. Some of us are married. (Ag
’20)
Dell, E. M. Tidal wave. (Ap ’20)
Dostoevskii, F. M. Honest thief. (Ap ’20)
Dunsany, E: J: M. D. P. Tales of three
hemispheres. (Mr ’20)
Dwight, H. G. Emperor of Elam. (Ja ’21)
Easton, D. Golden bird. (S ’20)
Evans, C. My neighbors. (My ’20)
Ferber, E. Half portions. (Jl ’20)
Fitzgerald, F. S. K. Flappers and
philosophers. (N ’20)
French, J. L:, ed. Best psychic stories. (S ’20)
Galsworthy, J: Tatterdemalion. (My ’20)
Gittins, H. N. Short and sweet. (S ’20)
Graves, C. I. M. Eve of Pascua. (S ’20)
Grogan, G. William Pollok, and other tales.
(Je ’20)
Hall, G. S. Recreations of a psychologist. (Ja
’21)
Heydrick, B: A., ed. Americans all. (O ’20)
Hichens, R. S. Snake-bite, and other stories.
(Mr ’20)
Howells, W: D., ed. Great modern American
stories. (S ’20)
Hughes, R. Momma. (Ja ’21)
Hutten zum Stolzenberg, B. Helping Hersey.
(Ag ’20)
Irwin, W. A. Suffering husbands. (Ag ’20)
James, H: Master Eustace. (D ’20)
Jeffery, J. E. Side issues. (N ’20)
Jessup, A., ed. Best American humorous short
stories. (S ’20)
Johnson, A. Under the rose. (O ’20)
Keable, R. Drift of pinions. (Je ’20)
Level, M. Tales of mystery and horror. (O ’20)
Linderman, F. B. On a passing frontier. (Ag
’20)
London, J. Brown Wolf. (F ’21)
McCutcheon, G: B. Anderson Crow, detective.
(Je ’20)
Mackay, H. G. Chill hours. (Ap ’20)
Mackinnon, A. G. Guid auld Jock. (O ’20)
MacManus, S. Top o’ the mornin’. (N ’20)
McMichael, C: B., tr. Short stories from the
Spanish. (D ’20)
McSpadden, J. W., ed. Famous detective
stories. (O ’20)
McSpadden, J. W., ed. Famous psychic
stories. (N ’20)
Martin, G: Children in the mist. (S ’20)
Morgan, B. Roaring road. (Ag ’20)
Mundy, T. Told in the East. (F ’21)
New Decameron. (D ’20)
O’Brien, E: J. H., ed. Best short stories of
1919. (Ap ’20)
O. Henry memorial award. Prize stories 1919.
(Jl ’20)
O’Kelly, S. Golden barque; and The weaver’s
grave. (D ’20)
Paine, R. D. Ships Across the sea. (Je ’20)
Pérez de Ayala, R. Prometheus. (D ’20)
Perry, L. For the game’s sake. (D ’20)
Post, M. D. Mystery at the Blue villa. (Ap ’20)
Post, M. D. Sleuth of St James’s Square. (D
’20)
Ragosin, Z. A., comp. Little Russian
masterpieces. (D ’20)
Rhodes, H. G. High life. (F ’21)
Rice, A. C. and C. Y. Turn about tales. (O ’20)
Rinehart, M. Affinities. (Jl ’20)
Robbins, C. A. Silent, white and beautiful. (Ja
’21)
Sedgwick, A. D. Christmas roses. (Ja ’21)
Smith, G. A. Pagan. (S ’20)
Spofford, H. E. Elder’s people. (My ’20)
Tracy, L: Sirdar’s sabre. (D ’20)
Train, A. C. Tutt and Mr Tutt. (Je ’20)
Tuttle, W. C. Reddy Brant. (O ’20)
Vernède, R. E. Port Allington stories. (N ’20)
White, S. E: Killer. (Jl ’20)
Widdemer, M. Boardwalk. (Mr ’20)
Wylie, I. A. R. Holy fire. (Ag ’20)
Yezierska, A. Hungry hearts. (D ’20)
Smuggling
McFadden, G. V. Preventive man. (Jl ’20)
Social conditions
Desmond, S. Passion. (Jl ’20)
Lewis, S. Main street. (N ’20)
Rinehart, M. Poor wise man. (D ’20)
Social problems
Banning, M. C. This marrying. (My ’20)
Socialism
Wood, C. Mountain. (S ’20)
Society novels
Bartley, N. I. Gorgeous girl. (My ’20)
Brackett, C: Counsel of the ungodly. (S ’20)
Wharton, E. N. Age of innocence. (N ’20)
Spiritualism
Brown, A. Wind between the worlds. (S ’20)
Miln, L. Invisible foe. (O ’20)
Sanborn, M. F. First valley. (O ’20)
Sport and recreation
Morgan, B. Roaring road. (Ag ’20)
Marshall, R. Enchanted golf clubs. (Mr ’20)
Perry, L. For the game’s sake. (D ’20)
Witwer, H. C: Kid Scanlan. (Ag ’20)
Yates, L. B. Autobiography of a race horse.
(Ag ’20)
Supernatural phenomena
French, J. L:, ed. Best psychic stories. (S ’20)
Harrison, M. S. Tall villa. (Mr ’20)
Judson, J. Stars incline. (Ap ’20)
McSpadden, J. W., ed. Famous psychic
stories. (N ’20)
Roof, K. M. Great demonstration. (F ’21)
Ross, R. Revels of Orsera. (F ’21)
Theater and stage life
Boucicault, R. B. Rose of Jericho. (My ’20)
Chapin, A. A. Jane. (Je ’20)
Cooper, H: St J. Sunny Ducrow. (My ’20)
Corbett, E. F. Puritan and pagan. (Ja ’21)
Harker, L. A. Allegra. (Ap ’20)
Mackenzie, C. Vanity girl. (O ’20)
Reymont, W. S. Comédienne. (F ’21)
Wodehouse, P. G. Little warrior. (D ’20)
Thrift
Dowst, H: P. Bostwick’s budget. (F ’21)
Translated stories
Bohemian
Hrbkova, S. B., tr. and ed. Czechoslovak
stories. (Ag ’20)
Danish
Jacobsen, J. P. Niels Lyhne. (Jl ’20)
Nexö, M. A. Ditte: girl alive! (O ’20)
Dutch
Couperus, L: M. A. Inevitable. (D ’20)
Couperus, L: M. A. Tour. (Jl ’20)
French
Audoux, M. Marie Claire’s workshop. (D
’20)
Benoit, P. Atlantida. (S ’20)
Clemenceau, G. E. B: Surprises of life. (O
’20)
France, A., pseud. Little Pierre. (F ’21)
France, A., pseud. Seven wives of
Bluebeard. (F ’21)
Guillaumin, E. Life of a simple man. (F ’21)
Marx, M. Woman. (Ag ’20)
Maurois, A. Silence of Colonel Bramble. (Jl
’20)
Mayran, C. Story of Gotton Connixloo. (Ja
’21)
German
Wassermann, J. World’s illusion. (Ja ’21)
Greek
Brown, D., and Phoutrides, A., trs. Modern
Greek stories. (S ’20)
Hebrew
Mapu, A. Sorrows of Noma. (Ap ’20)
Italian
Annunzio, G. d’. Tales of my native town.
(Ap ’20)
Serao, M. Souls divided. (My ’20)
Norwegian
Bojer, J. Power of a lie. (Jl ’20)
Bojer, J. Treacherous ground. (Jl ’20)
Garborg, A. Lost father. (S ’20)
Hamsun, K. Hunger. (D ’20)
Polish
Nalkowska, S. Rygier-. Kobiety (women).
(D ’20)
Reymont, W. S. Comédienne. (F ’21)
Portuguese
Graça Aranha, J. P. da. Canaan. (Ap ’20)
Russian
Andreïeff, L. N. Satan’s diary. (D ’20)
Andreïeff, L. N. When the king loses his
head. (S ’20)
Chekhov, A. P. Chorus girl. (Ag ’20)
Dostoevskii, F. M. Honest thief. (Ap ’20)
Ragosin, Z. A., comp. Little Russian
masterpieces. (D ’20)
Spanish
Blasco Ibáñez, V. Enemies of women. (F
’21)
Blasco Ibáñez, V. Woman triumphant. (Je
’20)
McMichael, C: B., tr. Short stories from the
Spanish. (D ’20)
Pérez de Ayala, R. Prometheus. (D ’20)
Zamacoïs, E. Their son; The necklace. (Mr
’20)
Yiddish
Aleichem, S. Jewish children. (N ’20)
Kobrin, L. Lithuanian village. (O ’20)
Unclassified
Agate, J. E. Responsibility. (Je ’20)
Aumonier, S. One after another. (O ’20)
Bain, F. W:, tr. Substance of a dream. (Ap ’20)
Barcynska, H. Rose o’ the sea. (N ’20)
Bartley, N. I. Gray angels. (N ’20)
Bell, J: K. Peculiar major. (Ap ’20)
Chambers, R. W: Crimson tide. (Mr ’20)
Chambers, R. W: Slayer of souls. (Jl ’20)
Cobb, T: Mr Preston’s daughter. (D ’20)
Coxon, M. Breathless moment. (S ’20)
Crockett, S: R. Light out of the east. (Ag ’20)
Foster, M. Trap. (O ’20)
Goodwin, J: Without mercy. (F ’21)
Grozier, E. A., ed. One hundred best novels
condensed. (Je ’20)
Hall, A. B. Blind wisdom. (F ’21)
Hartley, O. Anne. (N ’20)
Humphreys, E. M. J. Diana of the Ephesians.
(Ap ’20)
Irwin, F. Poor dear Theodora! (My ’20)
Kirby, E. Adorable dreamer. (O ’20)
Lawrence, C. E. God in the thicket. (Ja ’21)
Lee, J. B. Chinese coat. (O ’20)
Lutz, G. L. H. Exit Betty. (Jl ’20)
McKenna, S. Sheila intervenes. (Ap ’20)
Norris, K. Harriet and the piper. (S ’20)
Nyburg, S. L. Gate of ivory. (D ’20)
Onions, B. Sweethearts unmet. (Ap ’20)
Patrick, D. Wider way. (S ’20)
Phillpotts, E. Evander. (My ’20)
Snaith, J; C. Adventurous lady. (N ’20)
Taylor. K. H. Yellow soap. (Ag ’20)
Townshend, G. E. G. E. T. Widening circle. (S
’20)
Tremayne, S., pseud. Echo. (Jl ’20)
Villars, M. Broken laugh. (O ’20)
Wadsley, O. Belonging. (O ’20)
Wallace, E. Green rust. (Je ’20)
Weaver, G. Thunderbolt. (Ag ’20)
Woodworth, H. G. In the shadow of Lantern
street. (Jl ’20)
Fiddler’s luck. Schauffler, R. H. (Jl ’20)
Field artillery instruction. Carter, A. H., and
Arnold, A. V. (Ag ’20)
Fifty years in the royal navy. Scott, P. M. (Ap ’20)
Fight for a free sea. Paine, R. D. (D ’20)
Fight for freedom. Goldring, D. (Ag ’20)
Fighting without a war. Albertson, R. (Ap ’20)
Filing
McCord, J. N. Textbook of filing. (My ’20)
Finance
Barron, C. W. World remaking. (Ap ’20)
Foxwell, H. S. Papers on current finance. (My
’20)
Moody, J: Masters of capital. (D ’20)
Great Britain
Hobson, J: A. Taxation in the new state. (My
’20)
Mexico
McCaleb, W. F. Present and past banking in
Mexico. (Ap ’20)
Finding a way out. Moton, R. R. (Jl ’20)
Fir trees and fireflies. Wilson, C. C. (F ’21)
Fire of youth. Forman, H: J. (Ap ’20)
First plays. Milne, A. A. (Jl ’20)
First reflections on the campaign of 1918.
Johnston, R. M. (My ’20)
First steps in the enjoyment of pictures. Oliver, M.
I. G. (Ap ’20)
First valley. Sanborn, M. F. (O ’20)
First world war. Repington, C: A. (D ’20)
Fisheries
Jenkins, J. T. Sea fisheries. (F ’21)
Fisherman’s lures and game-fish food. Rhead, L:
J: (Je ’20)
Fishing
Cook, C. B. Goin’ fishin’. (Ja ’21)
Heilner, V. C., and Stick, F. Call of the surf. (N
’20)
Holden, G: P. Idyl of the split bamboo. (Ja ’21)
Rhead, L: J: Fisherman’s lures and game-fish
food. (Je ’20)
St John, L. Practical fly fishing. (Je ’20)
Sheringham, H. T. Trout fishing memories and
morals. (N ’20)
Smith, O. W. Casting tackle and methods. (N
’20)
Five books of youth. Hillyer, R. S. (Ag ’20)
Five months in the Argentine from a woman’s
point of view. Dreier, K. S. (F ’21)
Flame and shadow. Teasdale, S. (D ’20)
Flappers and philosophers. Fitzgerald, F. S. K. (N
’20)
Flemish legends. Coster, C: T. H. de. (N ’20)
Fleurs-de-lys. Thorley, W. C:, tr. and ed. (Je ’20)
Florida
Description and travel
Simpson, C: T. In lower Florida wilds. (O ’20)
Flow of value. McPherson, L. G. (My ’20)
Flowers
Teall, G. C. Little garden the year round. (Ap
’20)
Flying bo’sun. Mason, A. (D ’20)
Flying legion. England, G: A. (O ’20)
Flying the Atlantic in sixteen hours. Brown, A. W.,
and Bott, A. J: (Jl ’20)
Foaming fore shore. White, S: A. (N ’20)
Foch, Ferdinand, 1851–
Recouly, R. Foch: the winner of the war. (Je ’20)
Folk lore
Armfield, C. Wonder tales of the world. (N ’20)
Bradley-Birt, F. B. Bengal fairy tales. (Ja ’21)
Coster, C: T. H. de. Flemish legends. (N ’20)
Eells, E. S. Tales of enchantment from Spain. (N
’20)
Fillmore, P. H. Shoemaker’s apron. (N ’20)
Glinski, A. J. Polish fairy tales. (F ’21)
Gregory, I. A., comp. and ed. Visions and beliefs
in the west of Ireland. (Je ’20)
Ozaki, Y. T. Romances of old Japan. (Mr ’20)
Safroni-Middleton, A. South sea foam. (Je ’20)
Spence, L: Legends and romances of Spain. (D
’20)
Stephens, J. Irish fairy tales. (F ’21)
Follow the little pictures! Graham, A. (Ag ’20)
Food
Andrea, A. L. Dehydrating foods. (D ’20)
Harvey, L. S. Food facts for the homemaker. (Ap
’20)
Lansing, M. F., and Gulick, L. H. Food and life.
(My ’20)
Food adulteration and inspection

You might also like