Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 69

Skyward 03 Cytonic 1st Edition

Brandon Sanderson
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/skyward-03-cytonic-1st-edition-brandon-sanderson/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Skyward 02 Sterrenzicht 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/skyward-02-sterrenzicht-1st-
edition-brandon-sanderson/

Steelheart 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/steelheart-1st-edition-brandon-
sanderson/

Firefight 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/firefight-1st-edition-brandon-
sanderson/

Sterrenvlucht 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/sterrenvlucht-1st-edition-brandon-
sanderson/
Desafiante 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/desafiante-1st-edition-brandon-
sanderson/

Br■■■rile doliului 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/bratarile-doliului-1st-edition-
brandon-sanderson/

Br■■■rile doliului 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/bratarile-doliului-1st-edition-
brandon-sanderson-2/

Br■■■rile Doliului 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/bratarile-doliului-1st-edition-
brandon-sanderson-3/

El hombre iluminado 1st Edition Brandon Sanderson

https://ebookstep.com/product/el-hombre-iluminado-1st-edition-
brandon-sanderson/
Cytonic
Deel 3 in de Skyward-serie

Brandon Sanderson

Cytonic

Vertaald door Marike Groot en Sander Brink


ISBN 978-90-831676-3-3
NUR 333
1e druk 2022
Oorspronkelijke titel: Cytonic
Copyright tekst © 2021, Dragonsteel Entertainment, LLC
Vertaling: Grootenbrink Vertalingen
Redactie: Roos Kamies en Erik Schreuder
Omslag Nederlandse uitgave & ontwerp binnenwerk: Michael van Zijl
Omslagillustratie en -ontwerp © 2021, Charlie Bowater
Illustratie in het boek door Ben McSweenney © 2021, Dragonsteel
Entertainment, LLC
Deze uitgave kwam tot stand door bemiddeling van Sebes & Bisseling
Literary Agency te Amsterdam.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens­bestand, of
openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige
andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op
grond van artikel 16B Auteurswet 1912 het Besluit van 20 juni 1974, Stb.
351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en
artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk
verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht
(Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere
compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de
uitgever te wenden.
Boeken in de skyward-serie

Deel 1
Sterrenvlucht

Deel 2
Sterrenzicht

Deel 3
Cytonic
Voor Darci Rhoades Stone, die beter omgaat met
mijn zelfverzonnen natuurkunde dan een natuurkundige waarschijnlijk
eigenlijk zou horen te doen.
Bedankt voor alle hulp bij deze reeks!
Proloog
Er verscheen een donkere bol voor me in het midden van de kamer.
Scud. Ging ik dit echt doen? Doemslak maakte zenuwachtige
fluitgeluidjes in mijn hand.
Uit de steriele witte muren, de enorme doorkijkspiegel en de metalen
tafels maakte ik op dat dit een soort wetenschappelijk instituut was. Ik
was op Sterrenzicht, het gigantische ruimtestation dat de regionale
kantoren van de Superioriteit huisvestte. Tot vorig jaar had ik niet eens
van de Superioriteit gehóórd, laat staan dat ik de nuances begreep van
hoe ze honderden verschillende planeten en soorten bestuurde als een
galactische regering.
Eerlijk gezegd begreep ik die nuances nog steeds niet. Ik ben niet
bepaald een er-zitten-verschillende-kanten-aan-deze-situatie-meisje. Ik
ben meer een als-het-nog-beweegt-heb-je-niet-genoeg-munitie-gebruikt-
meisje.
Gelukkig was nuancering op dit moment niet nodig. De Superioriteit
had te maken met een gewelddadige militaire staatsgreep. En degenen
die zojuist de baas waren geworden, waren bepaald geen fan van me. De
soldaten riepen naar elkaar terwijl ze het gebouw afzochten naar mij. Zo
te horen kwamen ze steeds dichterbij.
Vandaar de donkere bol. Mijn enige uitweg was om een portaal naar
een andere dimensie te openen. Ik noemde het in gedachten het
niemandsland.
‘Spensa,’ zei M-Bot. ‘Mijn gedachten… gaan ze sneller?’
Hij had zichzelf in een kleine drone gepropt en zweefde vlakbij. De
drone had ongeveer de vorm van een kistje met vleugels en een paar
grijparmen aan de zijkanten. Onder elke vleugel was een kleine stijgring
bevestigd – blauwe stenen die licht gaven als ze aan stonden – waardoor
hij kon zweven.
‘Eh,’ zei hij, ‘dat ziet er níét veilig uit.’
‘Ze gebruiken deze niemandslandportalen om stijgsteen te delven,’ zei
ik. ‘Er moet dus een manier zijn om terug te keren als je er eenmaal
doorheen bent gegaan. Misschien kan ik mijn krachten gebruiken om
ons terug te laten keren.’
Het geroep van buiten kwam steeds dichterbij; er waren geen andere
opties. Ik kon mijn krachten niet gebruiken om een hypersprong
hiervandaan te maken, want het ruimtestation werd beschermd door
een schild.
‘Spensa!’ zei M-Bot. ‘Ik voel me hier héél ongemakkelijk bij!’
‘Weet ik,’ zei ik, en ik zwaaide de band van het geweer over mijn
schouder zodat ik zijn drone bij de onderkant van zijn chassis kon
vastpakken. Toen raakte ik, met M-Bot in de ene en Doemslak in de
andere hand, de bol aan. En werd erdoorheen gezogen naar de andere
kant van de eeuwigheid.
In een flits kwam ik op een plek terecht waar tijd, afstand en zelfs
materie niet bestonden. Hier was ik vormloos: een geest, een essentie
zonder lichaam. Het was alsof ik een ruimteschip was dat in een
oneindige zwarte leegte zonder sterren zweefde, en dat helemaal niets
mijn uitzicht onderbrak. Elke keer dat ik een hypersprong maakte met
behulp van mijn krachten kwam ik kortstondig door deze plek. Ik was
gewend aan de gewaarwording, maar die was nog steeds niet vertrouwd.
Alleen maar… iets minder beangstigend dan vroeger.
Onmiddellijk gebruikte ik mijn cytonische zintuigen om Detritus,
mijn thuis, te zoeken. Inmiddels had ik een basaal begrip van mijn
krachten. Ik kon er niet mee naar veel plekken gaan, maar ik wist wél
hoe ik thuis moest komen. Meestal.
Deze keer… Ik deed mijn uiterste best… Zou het lukken? Zou ik een
hypersprong naar Detritus kunnen maken? De zwarte leegte om me
heen leek zich uit te strekken, en in de verte zag ik witte vlekken. Een
ervan was… omi?
Als ik verbinding met haar kon maken, dacht ik dat ik mezelf wel naar
haar toe zou kunnen trekken. Ik deed nog meer mijn best, maar ik
begon me zorgen te maken dat ik de aandacht zou trekken. Hier
woonden de delvers. En zodra ik aan hen dacht, werd ik me bewust van
hun aanwezigheid daarbuiten in het donker. Overal om me heen, maar
voorlopig nog onzichtbaar.
Ze leken me nog niet opgemerkt te hebben. Sterker nog… ze waren
gefocust op iets anders.
Pijn. Angst.
Er was hierbinnen iets wat pijn leed. Iets bekends.
Dé delver. Degene die ik ervan had weerhouden om Sterrenzicht te
vernietigen. Hij was hier op deze plek en hij was bang. Toen ik op hem
focuste, verscheen hij als een witte punt die veel helderder was dan omi.
Hij had me opgemerkt.
Alsjeblieft… help me…
Delvercommunicatie manifesteerde zich nooit als echte woorden; mijn
geest vertaalde de indrukken en beelden in woorden. Deze had mijn
hulp nodig. De anderen probeerden hem te vernietigen.
Ik dacht niet na. Instinctief schreeuwde ik het niemandsland in: Hé!
Honderden helderwitte stippen openden om me heen. De ogen. Ik kon
voelen dat hun aandacht op mij gericht was, en dat ze wisten wie ik was.
Degene op wie ze gefocust waren geweest, zweefde aan de buitenkant.
Zoals altijd intimideerde de aanblik van al die ogen me. Maar nu was ik
een andere persoon. Ik had gesproken met een van hun soort,
verbínding met hem gemaakt. Ik had de delver overgehaald om de
mensen van Sterrenzicht niet meer te belagen door hem te laten zien
dat ze levende wezens waren.
Hier moest ik gewoon hetzelfde doen. Alsjeblieft. Ik richtte mijn
gedachten naar die ogen, waarbij ik kalm begrip toonde, geen angst: Ik
ben een vriend. Ik ben net als jullie. Ik denk. Ik voel.
Ik deed precies wat ik eerder had gedaan. De ogen bewogen en
huiverden, verontrust. Een paar kwamen dichterbij, en ik voelde dat ze
me nauwgezet onderzochten. Gevolgd door een emotie die veel
krachtiger was. Doordringend, overweldigend en alomtegenwoordig.
Haat.
De delvers – het was onmogelijk te zeggen hoeveel het er waren –
accepteerden dat ik een levend wezen was. Vanwege mijn cytonische
vaardigheden begrepen ze dat ik een persoon was. Hun haat veranderde
in walging. Boosheid. Het was juist erger om te weten dat ik een levend
wezen was. Het betekende dat de dingen die hun gebied binnendrongen
– die hen maar bleven lastigvallen – bewustzijn hadden. We waren niet
slechts insecten.
We waren indringers.
Ik probeerde het nog eens, wanhopiger deze keer. Ze wezen me af.
Alsof… ze hadden gezien wat ik met een van hun soort had gedaan, en
ze zich erop hadden voorbereid om zich te verzetten tegen net zo’n soort
aanpak.
Ik deinsde terug bij de golf van hun vreselijke woede. En ik hoorde een
kreet van angst. Doemslak? Haar schreeuw projecteerde iets in mijn
geest, een locatie.
Thuis.
De delvers trokken zich terug. Ze werden zenuwachtig van me, zo leek
het. Ze hadden niet verwacht me hier aan te treffen. Dat gaf me een
opening.
Dankzij Doemslak kon ik het pad voelen. Ik zou naar Detritus toe
kunnen. Ik zou omi kunnen zien en… Jorgen. Scud, wat miste ik hem.
Ik wilde weer dicht bij hem zijn, weer met hem praten. Ik moest naar
huis, naar mijn vrienden om hen te helpen. De oorlog zou escaleren nu
Winzik de macht over de Superioriteit had gegrepen.
Bijna maakte ik de hypersprong, maar ik aarzelde. Iets hield me tegen.
Een impressie, een instinct.
Wat ben ik? projecteerde die eenzame delver op smekende toon. Wat
zijn wij?
Ik ben Spensa Nightshade, zond ik naar hem toe. Een piloot.
Is dat alles?
Vroeger was dat het enige wat me kon schelen. Maar nu… nu had ik
een andere kant van mezelf ontdekt. Iets beangstigends, iets wat ik niet
helemaal begreep.
Er is een manier om te leren, zond de delver. Op deze plek. We noemen het
het niemandsland. Dat voelde je, hè?
Ja, dat had ik gevoeld. Maar ik wilde hier niet blijven. Ik probeerde die
optie uit mijn gedachten te bannen. Ik moest naar huis.
Maar… hadden mijn mensen mij echt nodig? Gewoon de zoveelste
piloot? Toen visualiseerde ik iets. Een projectie van mijn eigen angsten?
Misschien was het een effect van het niemandsland. Ik zag dat ik
terugkeerde en me weer aansloot bij Sterrenvlucht, dat ik vocht… en
faalde. Ik faalde toen de delvers onvermijdelijk terugkwamen, omdat
een gevechtspiloot, hoe goed hij of zij ook was, hen niet kon verslaan. Ik
faalde toen de Superioriteit de macht van hun cytonics bundelde en hele
vloten tegelijk een hypersprong liet maken. En wat nog erger was: ze
konden cytonics zoals ik manipuleren, en de zwakke punten van onze
krachten gebruiken.
Dat was wat ze met mijn vader hadden gedaan. Ze hadden hem tegen
zijn eigen vlucht opgezet en hem de dood in gejaagd.
Ik was een piloot, inderdaad. Maar piloten waren niet genoeg.
We wisten hier zo weinig van af. We begrepen niet wat de delvers
waren. Hoe konden we ooit hopen ons tegen hen te verzetten? We
wisten niet wat cytonics waren; tot voor kort beschouwden we degenen
die die krachten hadden als ‘afwijkingen’. Hoe kon ik tegenstanders als
Brade, die zo vaardig met hun talenten omgingen, het hoofd bieden als
ik wegvluchtte voor wie ik was?
Mijn thuis riep me, en ik hunkerde ernaar om terug te gaan. Maar
thuis zou ik geen antwoorden vinden.
Kun je me laten zien wat ik ben? vroeg ik aan de delver.
Misschien. Ik weet niet eens wat ík ben. Er is een plek waar we kunnen
leren, een plek in het niemandsland. Een plek waar… we allemaal… geboren
zijn…
Er zijn geen plekken in het niemandsland, stuurde ik.
Niet in het hart ervan, inderdaad. Maar aan de randen zijn er
nederzettingen.
Ik zag wat het betekende: de delver had het over een gebied waar
stijgsteen werd gedolven. Weer een mysterie dat ik nooit helemaal had
begrepen. Hoe konden mensen het niemandsland binnengaan en die
rots ontginnen, als het niemandsland een vormloze leegte was?
Ja, er waren echt plekken aan de randen. Plekken die belangrijk waren
voor cytonics. Belangrijk voor mij. De delver zette een van die locaties in
mijn geest.
Er werd van twee kanten aan me getrokken. Aan de ene kant mijn
verlangen om naar huis te gaan, Jorgen vast te houden en te lachen met
mijn vrienden. Aan de andere kant iets beangstigends. Iets onbekends.
Iets wat leek op de beangstigende, onbekende dingen in mijn eigen ziel.
Als je hiernaartoe komt, zond de delver, zal het moeilijk worden om terug
te keren. Heel moeilijk. En je zou verdwaald kunnen raken…
Ik voelde de geest van Doemslak trillen. De rest van de delvers begon
weer te verschijnen, en hun ogen gingen open – doordringende witte
gaten in de werkelijkheid die brandden en háátten. Ze wilden beslist
niet dat ik naar de plek ging die de delver had aangewezen. Uiteindelijk
was dat wat me over de streep trok.
Het spijt me, Jorgen, zond ik, en ik hoopte dat hij de woorden ten
minste kon voelen. Ik moest het pad kiezen dat tot antwoorden zou
leiden. Want op dat moment wist ik honderd procent zeker dat het de
enige manier was om de mensen van wie ik hield te beschermen.
Ga jij maar naar huis, zei ik tegen Doemslak. Ik vind de weg terug later
wel. Ik greep de bestemming vast die de delver me had gestuurd.
Dank je, projecteerde de delver. Ik kon zijn oprechte opluchting voelen.
Probeer om… het Pad van de Ouderen te bewandelen… en denk eraan dat je
niet verdwaalt…
Wacht! stuurde ik. Het Pad van de Ouderen?
Maar de delver trok zich terug en ik voelde dat de anderen zich
opmaakten om aan te vallen. Dus ik gaf Doemslak een laatste zetje om
naar huis te gaan, activeerde toen mijn krachten en wierp mezelf het
onbekende in.
Deel 1
1
Ik viel uit een muur.
Ik kwam recht uit de steen tevoorschijn en smakte voorover in een
kluwen van kleding en ledematen. M-Bot maakte een grommend geluid
toen zijn dronelichaam naast me uit de muur viel, maar van Doemslak
was geen spoor te bekennen.
Ik krabbelde overeind en probeerde me te oriënteren. Ik keek om me
heen en zag... een oerwoud? Ja, een echt oerwoud. Op school had ik
plaatjes gezien van de Oude Aarde, en deze plek deed me daaraan
denken. Indrukwekkende, met mos bedekte bomen. Takken als
gebroken armen, knoestig en overdekt met dikke lianen, alsof het
hoogspanningslijnen waren. Het rook naar de algenkuipen, maar dan...
smeriger? Gronderiger?
Scud. Het was echt een oerwoud, zoals de plek waar Tarzan van de
apen had gewoond in de verhalen van omi. Zaten hier apen? Ik had
altijd gevonden dat ik een goede koningin van de apen zou kunnen zijn.
M-Bot zweefde omhoog en draaide rond om alles in zich op te nemen.
De muur waaruit we waren komen vallen, stond achter ons. Het was
een platte, vrijstaande steen in het oerwoud, als een monoliet. Hij was
helemaal overgroeid met onkruid en klimplanten, en ik herkende de
inkervingen erop. Ik had vergelijkbare inkervingen gezien op een muur
in de tunnels op Detritus.
Ik wist door de impressies van de delver dat deze plek inderdaad het
niemandsland was. Het voelde alsof dat klopte, om redenen die ik niet
kon verklaren. Op de een of andere manier moest ik op deze plek
antwoorden zien te vinden, maar dat leek me plotseling een veel grotere
opgave dan het net nog had geleken. Ik... scud, ik was maar op het
nippertje levend aan de Superioriteit ontkomen. Dacht ik dan nu alweer
dat ik antwoorden kon vinden over de delvers, een van de grootste
kosmische mysteries van het heelal?
Niet alleen over de delvers, dacht ik. Ook over mezelf. Want telkens
wanneer ik het niemandsland aanraakte, en de wezens die zich erin
bevonden, voelde ik iets waar ik doodsbenauwd van werd. Ik voelde
verwántschap.
Ik haalde diep adem. Eerst moest ik inventariseren. Met M-Bot leek
niets aan de hand te zijn en ik had mijn gestolen energiegeweer nog. Ik
voelde me duizendmaal zo veilig met dat ding in handen. Ik droeg de
outfit waarin ik was ontsnapt: een standaard pilotenpak van de
Superioriteit, een pilotenjas en een paar legerlaarzen. M-Bot kwam in
zijn drone op ooghoogte zweven, met schokkerig bewegende
grijparmen.
‘Een oerwoud?’ vroeg hij me. Voor hem was de tijd waarin ik
gedachten had uitgewisseld met de delver in een oogwenk verstreken.
‘Eh, Spensa, waarom zijn we in een oerwoud?’
‘Dat weet ik niet zo goed,’ zei ik. Ik keek om me heen of ik enig teken
van Doemslak zag. Ze was cytonisch, net als ik – door slakken konden
schepen hypersprongen maken – en ik hoopte dat ze mijn bevel had
opgevolgd en veilig naar Detritus was gesprongen.
Om er zeker van te zijn, reikte ik naar buiten met mijn krachten om te
zien of ik haar kon voelen. Zou ik ook naar huis kunnen springen? Ik
reikte naar buiten en voelde…
Niets? Ik bedoel, ik had mijn krachten nog, maar ik kon noch Detritus,
noch het delverdoolhof, noch Sterrenzicht voelen. Geen van de plekken
waar ik normaal gesproken een hypersprong naar kon maken. Het was
griezelig. Alsof je ’s nachts wakker wordt en het licht aanknipt, maar
alleen oneindige duisternis om je heen aantreft.
Ja, ik was absoluut in het niemandsland.
‘Toen we de zwarte bol binnengingen, voelde ik de delvers,’ zei ik tegen
M-Bot. ‘En... ik praatte met een van hen. Degene die we al eerder waren
tegengekomen. Hij zei dat ik het Pad van de Ouderen moest
bewandelen.’ Ik zette mijn vingers op de muur achter ons. ‘Ik denk... dat
dit een deuropening is, M-Bot.’
‘De stenen muur?’ vroeg M-Bot. ‘Het portaal waardoor we naar binnen
gingen, was een bol.’
‘Ja,’ zei ik, terwijl ik door de bomen omhoogkeek naar de lucht. Die
was, vreemd genoeg, roze.
‘Zijn we misschien dwars door het niemandsland heen gegaan en op
een andere planeet terechtgekomen?’ vroeg M-Bot.
‘Nee, dit ís het niemandsland. Op de een of andere manier.’ Ik stampte
met mijn voet om de zachte aarde eronder uit te testen. De lucht was
vochtig, als een bad, maar het oerwoud voelde te stil aan. Hoorden deze
plekken niet te stikken van het leven?
Rechts van me vielen banen licht tussen de bomen door, parallel aan de
grond. Was het dan... zonsondergang hier? Zoiets had ik altijd al eens
willen zien. In de verhalen klonk het indrukwekkend. Helaas stonden de
bomen zo dicht op elkaar dat ik niet kon zien wat de bron was van het
licht, alleen de richting waaruit het kwam.
‘We moeten deze plek bestuderen,’ zei ik. ‘Een basiskamp opzetten, de
omgeving verkennen en bepalen waar we zijn.’
Alsof hij het niet had gehoord, kwam M-Bot dichter bij me zweven.
‘M-Bot?’
‘Ik… Spensa, ik ben kwáád!’
‘Ik ook,’ zei ik, terwijl ik met mijn vuist op mijn hand sloeg. ‘Ik kan
maar niet geloven dat Brade me heeft verraden. Maar –’
M-Bot onderbrak me en zei: ‘Ik ben kwaad op jóú!’ Hij zwaaide met
een van zijn armen. ‘Wat ik voel is natuurlijk geen échte kwaadheid. Het
is maar een synthetische weergave van een emotie die door mijn
processors wordt gecreëerd om mensen een realistische benadering te
presenteren van… van… Hè, gatver!’
Ik zette mijn eigen zorgen opzij en focuste op hoe hij klonk. In het
begin, toen ik M-Bot in de kleine drone had gevonden, had hij traag en
onduidelijk gesproken, alsof hij onder de zware pijnstillers had gezeten.
Maar nu sprak hij duidelijk en snel, meer als zijn oude zelf.
Hij zoefde voor me heen en weer alsof hij ijsbeerde. ‘Het kan me niet
meer schelen dat de emoties nep zijn. Het kan me niet schelen dat ze
door mijn programma’s worden gesimuleerd. Ik ben kwaad, Spensa! Je
hebt me in de steek gelaten op Sterrenzicht!’
‘Ik moest wel,’ zei ik. ‘Ik moest Detritus helpen!’
‘Ze hebben mijn schip uit elkaar gerukt!’ zei hij en hij vloog de andere
kant op. Toen verstijfde hij en bleef op dezelfde plek zweven. ‘Mijn
schip... mijn lichaam... Het is weg...’ Hij hing slap in de lucht en zakte
bijna tot op de grond.
‘Eh, M-Bot?’ vroeg ik, terwijl ik op hem af stapte. ‘Het spijt me. Echt.
Maar luister eens, kunnen we dit gesprek later voeren?’
Ik was er vrij zeker van dat oerwouden zoals deze stikten van de
gevaarlijke beesten. In de verhalen van omi werden mensen in
oerwouden in elk geval altijd aangevallen. Dat was ook wel logisch: er
kon zich van alles verschuilen onder die beschaduwde boomstammen
en bedrieglijke varens. Ik herinnerde me nog hoe geïntimideerd ik me
had gevoeld toen ik voor het eerst de grotten uit was gekomen en de
hemel had gezien. Je kon zo veel richtingen op kijken, er waren zo veel
open plekken.
Dit was zelfs nog verontrustender. Van álle kanten zou er iets naar me
toe kunnen komen. Ik boog voorover om de drone van M-Bot aan te
raken, die nog steeds vlak boven de grond zweefde. ‘We moeten het
gebied in kaart brengen,’ zei ik, ‘en kijken of we een grot of zoiets
kunnen vinden om in te schuilen. Heeft die drone van jou sensors? Kun
je tekenen van beschaving oppikken, bijvoorbeeld radiosignalen?
Volgens mij zijn er hierbinnen mijnbouwwerken.’
Toen hij geen antwoord gaf, knielde ik naast hem. ‘M-Bot?’
‘Ik ben bóós,’ zei hij.
‘Luister eens…’
‘Het kan je niet schelen. Je geeft nooit ene moer om mij! Je hebt me in
de steek gelaten!’
‘Ik ben toch teruggekomen?’ zei ik. ‘Ik heb je daar achtergelaten omdat
het wel moest. We zijn soldaten. Soms moeten we nu eenmaal moeilijke
beslissingen nemen!’
‘Jíj bent een soldaat, Spensa!’ schreeuwde hij, terwijl hij omhoog
zweefde. ‘Ik ben een onderzoeks-KI die is ontworpen om naar
paddenstoelen te zoeken. Waarom laat ik me toch steeds door jou onder
druk zetten om dingen te doen? Ik wilde die bol niet eens binnengaan.
En jij hebt me erin getrokken! Aah!’
Scud. Die drone had verrassend krachtige speakers. En alsof het een
antwoord was op zijn geschreeuw, brulde er iets in de verte. Het geluid
galmde onheilspellend door het bos.
‘Luister nou,’ zei ik zachtjes tegen M-Bot. ‘Ik begrijp het wel. Als ik jou
was, zou ik ook een beetje kwaad zijn. Laten we…’
Voordat ik mijn zin kon afmaken, zoefde hij weg het oerwoud in,
zachtjes in zichzelf snikkend.
Ik vloekte en probeerde hem te volgen, maar hij kon vliegen, terwijl ik
rekening moest houden met het struikgewas. Ik sprong over een
gevallen boomstam, maar aan de andere kant ervan moest ik me door
een kluwen lianen en bladeren wurmen. Daarna bleef mijn voet ergens
achter haken en ik viel op de grond.
Toen ik uiteindelijk weer overeind wist te komen besefte ik dat ik geen
idee had welke kant hij was op gegaan. Sterker nog... uit welke richting
was ik zelf gekomen? Was die boomstam daar de boomstam waar ik
overheen was geklommen? Nee... Dat was voordat ik me een weg door
de lianen had gebaand. Dus...
Ik kreunde, ging in de holte van een wildgroei aan wortels zitten met
mijn geweer op mijn schoot en zuchtte. Nou, mijn zoektocht was in
traditionele Spensa-stijl begonnen: terwijl iedereen kwaad op me was. Ik
besefte dat ik even de tijd moest nemen om stoom af te blazen. M-Bot
was niet de enige die veel hevige emoties had.
Ik was eerst de confrontatie aangegaan met een delver, daarna had ik in
de ruimte gezweefd terwijl ik dacht dat ik dood was, vervolgens was ik
wakker geworden in het ziekenhuis, en daarna was ik aan een
doodseskader ontvlucht dat erop uit was gestuurd om me een kopje
kleiner te maken. Nu had ik heel snel een beslissing moeten nemen of
ik naar deze plek zou gaan, en ik maakte me zorgen dat ik de verkeerde
keuze had gemaakt.
Misschien had ik naar huis moeten gaan om te kijken of ik iemand
ánders naar het niemandsland kon sturen om antwoorden te vinden.
Iemand die slim was, zoals Rig. Of zorgvuldig, zoals Kimmalyn. Op dit
moment voelde ik me verloren. Ik wist niet wat er met Cuna was
gebeurd en ik maakte me zorgen om mijn vrienden.
Ik was alleen, verlaten en verdwaald. En alsof dat nog niet genoeg was,
had mijn enige metgezel – degene die juist emotioneel stabiel had
moeten zijn omdat hij zo ontworpen en geprogrammeerd was – ook nog
eens een woedeaanval gekregen en was hij vertrokken.
Voelden de mensen in omi’s verhalen zich ooit zo? Ik wilde dat ik wist
wat Khutulun van Mongolië of Calamity Jane uit het Wilde Westen
zouden hebben gedaan als ze zich overweldigd voelden.
Ik weet niet hoelang ik daar zat. Lang genoeg om te merken dat de
lichtbron hier niet leek te bewegen, wat die bron ook was. Ik zette
mezelf ertoe om me daarop te richten in plaats van op mijn toenemende
ongerustheid over Jorgen en mijn vrienden.
Ik had een beslissing genomen. Nu ik hier was, moest ik zo veel
mogelijk te weten komen en daarna een manier vinden om naar huis
terug te keren.
‘M-Bot?’ zei ik met krakerige stem tegen de bomen. ‘Als je me kunt
horen, zou je dan alsjeblieft terug willen komen? Ik beloof je dat ik je
mijn excuses aanbied, en dan mag je me zelfs als eerste beledigen.’
Geen antwoord. Alleen het geluid van vaag ritselende blaadjes. Dus ik
dwong mezelf om te focussen op een gedetailleerdere inventarisatie van
mijn bezittingen. Het was een manier om iets aan mijn situatie te doen,
hoe bescheiden ook, zodat ik er weer greep op kreeg. Dat had Cobb me
geleerd.
Scud. Ik had tegen Cobb gezegd dat de groepering van Cuna vrede
wilde. Winzik en Brade zouden dat kunnen gebruiken om Cobb tot
praten te verleiden, en hem vervolgens te bedonderen.
Nee, zei ik tegen mezelf. Inventariseren.
Ik inspecteerde vluchtig mijn geweer. Tijdens mijn ontsnapping had ik
nauwelijks iets van de lading ervan gebruikt, wat betekende dat ik een
krachtbron had, en grofweg vijfhonderd schoten, afhankelijk van of ik
standaardenergieschoten of opgevoerde schoten gebruikte.
Mijn pilotenpak bevatte helaas geen medische gordel of
pilotenoverlevingskit. Wel had ik het vertaalspeldje dat ik in Sterrenzicht
had gebruikt om buitenaardse talen te begrijpen. Ik viste in de zakken
van het jasje in de hoop dat ik misschien een mes of iets anders in een
ervan had gestopt zonder dat ik het me kon herinneren. In plaats
daarvan haalde ik er een handvol glanzend zand uit.
Glanzend zand.
Het was zilverkleurig, alsof het was gemaakt van gemalen
starfighterromp, en het glinsterde. Het was zo’n vreemd gezicht dat ik
ernaar zat te staren terwijl een deel ervan tussen mijn vingers door
sijpelde.
Heiligen en sterren. Wat was het? Ik deed mijn hand dicht en stak hem
weer in mijn zak, waar ik nog iets anders opmerkte. Een vorm onder in
het zand? Ik groef wat dieper en haalde de pilotenspeld van mijn vader
tevoorschijn. De speld die ik had verstopt sinds hij was doodgegaan. En
toch wist ik zeker dat ik hem niet bij me had gehad toen ik het portaal in
was gesprongen. Ik had hem niet eens bij me gehad op Sterrenzicht. Ik
had hem op Detritus achtergelaten, op mijn bed. Hoe kwam het dan dat
hij plotseling in mijn zak zat, omgeven door zilverig zand?
Verbijsterd door de aanblik ervan stopte ik de speld weg. Ik vond niets
anders verstopt in mijn zakken, maar ik had nog een andere aanwinst
waar ik aan kon denken: mijn krachten. Ik wist dat ik niet met een
hypersprong naar huis kon – hierbinnen kon ik thuis niet eens vóélen.
Maar ik had andere vaardigheden; de eerste die ik had ontwikkeld, was
het vermogen om de sterren te horen. In de praktijk betekende dat dat
ik over lange afstanden kon communiceren. Ik kon hier dan misschien
niet met een hypersprong vandaan komen, maar zou ik met mijn geest
omi kunnen bereiken?
Ik ging tegen de boom aan zitten en besloot het te proberen. Ik sloot
mijn ogen en… luisterde door mijn geest uit te spreiden. Dat klinkt
dwaas, maar ik had er urenlang op geoefend met omi. En vandaag
voelde ik iets.
Er was een geest bij me in de buurt. Hij was vertrouwd, als een
aanwezigheid die ik ooit had gekend. Niet omi… niet Jorgen… niet eens
de delver. Ik probeerde contact te leggen met de geest, en wat ik kreeg
was… een gewaarwording van tevredenheid? Dat was vreemd.
Toen voelde ik iets anders. Nog een andere geest in de buurt. Wie het
ook was, hij was cytonisch, want op het moment dat onze geesten tegen
elkaar aan streken, klonk er plotseling een stem in mijn hoofd.
Hé daar! zei de stem. Nog een cytonic in de gordel?
Ja! zond ik. Ik ben verdwaald. Kun je me helpen?
Doe een beetje voorzichtig, zei hij. Hierbinnen kunnen gevaarlijke dingen je
horen als je je krachten gebruikt! Waar ben je? Beschrijf je fragment en dan
zal ik proberen je te lokaliseren.
Fragment? zond ik. Ik ben in een oerwoud. Bij… eh… een boom?
Ik moest een beter herkenningspunt zoeken, maar zodra ik daarover
nadacht, aarzelde ik. Stel dat dit een vijand was… Hoe wist ik dat de
stem betrouwbaar was?
Op dat moment werd ik aangevallen.
2
Ze waren met zijn drieën. Twee vogelachtige mensen met gevleugelde
armen sprongen van rechts om de boom heen om me te tackelen, en
een Dione met een blauwe huid kwam van links op me af –
waarschijnlijk om te proberen het geweer te pakken dat ik over die
schouder had hangen.
Het was een goed plan, maar tjongejonge wat gingen ze slordig te
werk! De eerste vogelmens gleed uit toen hij of zij sprong, waardoor de
andere struikelde, zodat ik ze opmerkte en de tijd had om mijn wapen
omhoog te brengen. Bíjna kreeg ik de kans hen neer te schieten, maar
de energiestraal miste elke richting toen de Dione een hand op het
geweer kreeg.
Grauwend probeerde die het geweer met brute kracht van me af te
pakken. Dat was de verkeerde aanpak; zelfs ik wist dat van mijn
beperkte rvl-training. De Dione had de loop weg moeten slaan, het
wapen met één hand in bedwang moeten houden en vervolgens met de
andere hand uit moeten halen naar mijn gezicht.
Ik duwde de Dione weg, maar de twee vogelmensen tackelden me.
Grommend ramde ik een van hen met de achterkant van mijn geweer,
wat me een krijs van pijn opleverde. Ik trok hard en draaide, en begon
me los te wurmen.
Net toen ik op het punt stond uit de kluwen van lichamen te
ontsnappen, werd ik van achteren door iemand anders vastgegrepen.
Een gevederde vierde vijand? Blijkbaar was de groep zo slim geweest om
iemand in reserve te houden.
Gedesoriënteerd verzette ik me tegen de vierde aanvaller toen een
vijfde wezen me een bodycheck gaf. Ik kreeg niet de kans deze vent goed
in me op te nemen, maar ik wist dat hij behaard was, en ongeveer zo
breed als een koelkast. En dat ben ik nou eenmaal niet echt. Ik had de
waarheid enigszins geweld aangedaan toen ik 152 centimeter op had
laten schrijven voor mijn pilotendossier.
Een geringe lengte is een voordeel in een cockpit, maar niet in een
vuistgevecht. Ik vind zelf dat ik me goed verweerde, maar binnen een
paar seconden lag ik volledig ontwapend op de grond terwijl degene met
al dat haar boven op me zat en een van de vogelmensen mijn eigen
geweer op mijn hoofd richtte.
‘Zo,’ zei de vogelmens met het geweer. De vertaalde woorden klonken
als getsjilp van een vogel uit mijn speldje. ‘Wat hebben we hier? Een
soldaat van de Superioriteit? Nou zeg, dát is nog eens een leuke
verrassing. Een mens nog wel! Ik ben niet bang voor jullie soort, mens,
maar als je je blijft verzetten, schiet ik je zonder problemen neer.’
Ik kreunde en hield op met vechten. Ik strekte mijn handen uit naar
opzij, waar ze ruw werden vastgegrepen en tegen de grond gedrukt. Ik
werd eindelijk verlost van het dikke achterste van die alien die boven op
me had gezeten, en kon weer een teug frisse lucht inademen.
Mijn overvallers trokken me overeind tot ik rechtop zat, en bonden
mijn handen achter mijn rug. Ik concentreerde me op de vogelmens
met het geweer. Ik had van deze soort gehoord. Werden ze niet de Heklo
genoemd? Ze hadden een lange snavel, een beetje zoals een ooievaar,
maar hun veren hadden felle kleuren. De gevechtskleding die ze
droegen had geen mouwen, maar de veren op hun armen leken niet
groot genoeg om mee te vliegen. Ze leken eerder een rudiment, net
zoals mensen haar hadden in plaats van een vacht.
‘Wat wil je ermee doen, Vlep?’ vroeg de behaarde alien. Die leek een
beetje op een gorilla. Deze soort had ik ook al eens gezien. Ze heetten
Burls, als ik het me goed herinnerde.
‘Hangt ervan af,’ zei Vlep, de gewapende, en duidelijk de leider. ‘Mens,
waarom hebben ze je erdoorheen gestuurd? Dit portaal is voor
bannelingen, en toch ben jij hier in uniform en gewapend
binnengekomen.’
Scud. Ik had een overall en een jas van de Superioriteit aan. Bovendien
had ik een wapen bij me, dus ze hadden de conclusie getrokken dat ik
voor de vijand werkte. En wat hij zei, vertelde me nog iets anders: de
muur was inderdaad een portaal, en op deze plek kwamen wezens
terecht als de Superioriteit hen had verbannen. Ik had dat weleens zien
gebeuren. Sterker nog…
Ik keek naar de Burl. ‘Gul’zah?’ vroeg ik. Een paar dagen geleden had
ik nog gezien dat er een Burl naar het niemandsland werd verbannen.
‘Ha,’ zei de Burl. ‘Die hebben we gegrepen toen hij binnenkwam.’
‘Dus daarom ben je hier,’ zei Vlep. ‘Op jacht naar die specifieke
vluchteling? Vreemd.’
Dat was ik natuurlijk helemaal niet, maar ik zag nu wel dat de Burl die
me gevangen had genomen, iets andere trekken had. Ik kon aliens niet
zo goed uit elkaar houden, maar deze Burl was kleiner, steviger, en had
een breder gezicht.
Dus wie deze wezens ook waren, ze hadden hier een voorpost en
namen iedereen gevangen die naar binnen werd gestuurd. Maar
waarom? Bannelingen zouden niets van waarde bij zich hebben. En wie
was de cytonic met wie ik contact had gehad? Had ik deze wezens naar
mezelf toe gelokt doordat ik mijn krachten had gebruikt? Of trok ik nu
overhaaste conclusies?
Ik gebruikte mijn krachten weer om die geest te zoeken. Het was er
níét een van deze… Hij was iets verder weg.
Wat is er? vroeg de stem toen ik met mijn geest langs hem streek. Ik
zei tegen je dat je stil moest zijn.
Ik ben gevangengenomen, zei ik. Door een roversbende of zoiets, die het
portaal in de gaten hielden waar ik naar binnen kwam.
Piraten, zond de geest. Dit is het territorium van de Kanonnaders. Dat is
een ruw stelletje. Vertel ze niets; laat ze niet weten wat je bent. En gebruik
alsjeblieft je cytonische krachten niet. Daarmee trek je de delvers nog aan!
‘Je weigert te praten, zie ik,’ zei Vlep, waarmee hij mijn aandacht weer
op zich vestigde. ‘Houd haar goed vast.’
De Dione en een andere Heklo grepen me vast terwijl Vlep mijn
zakken doorzocht. Ik verzette me weer – het voelde als een aanranding
zoals ze hun handen overal over me heen lieten gaan – al had ik wel
verwacht dat ik gefouilleerd zou worden.
Al snel haalde Vlep wat van het zilverkleurige stof uit mijn zak. ‘Ha!
Een goeie vangst.’ Hij spitte erdoorheen en haalde toen het speldje
tevoorschijn.
Zijn ogen werden groot, wat een uitdrukking van verbazing leek te zijn
bij deze soort. De Burl gromde zacht, wat… misschien ook een
uitdrukking van verbazing was?
‘Een werkelijkheidsicoon?’ vroeg Vlep, en hij keek me aan. ‘Dan ben je
zeker een belangrijk iemand.’
Mijn hart maakte een sprongetje toen hij zijn verenhand om het
speldje sloot, maar het leek me geen goed idee om te laten merken hoe
belangrijk dat speldje voor me was, dus ik dwong mezelf te ontspannen.
‘Ik heb werkelijk geen idee waar je het over hebt.’
‘Nou, bedankt voor dit kostbare geschenk,’ zei Vlep. Hij stopte het
speldje in een buideltje.
‘Schieten we haar nu dood?’ vroeg de Burl. ‘Ik vind het niet zo’n fijn
idee om een soldaat als dwangarbeider aan te nemen. Te gevaarlijk.’
‘Die zou nuttig kunnen zijn in een gevecht,’ zei de Dione, ‘als die zich
bij ons aansluit. Stel je eens voor dat we een mens aan onze zijde
zouden hebben.’
‘De Boordvuurders hebben er een,’ zei Vlep, ‘en daar hebben ze niks
aan. Ze maken hun reputatie niet waar. Geloof me. Maar we gaan haar
niet doodschieten; de Superioriteit heeft haar gewapend naar binnen
gestuurd. Dus is ze belangrijk. We zullen losgeld voor haar eisen bij de
mijnbouwbasis.’
Dus er waren hier wél mijnbouwbases. Dat gaf me tenminste een
goede aanwijzing hoe ik hieruit zou kunnen komen, zodra ik had
volbracht wat ik hier moest doen.
Als ik de piraten zover wist te krijgen dat ze me zouden onderschatten,
kon ik misschien ontsnappen. Het was momenteel mijn beste kans, dus
ik liet me op de grond zakken. ‘Ik ga hier zo erg voor op mijn kop
krijgen…’ kreunde ik.
‘Ha!’ zei Vlep. ‘Nou, dat is goed nieuws! Nu we weten dat Gul’zah veel
waard is, kunnen we voor hem misschien ook losgeld eisen! Dan vangen
we het dúbbele.’ Hij keek naar het buideltje. ‘Het driedubbele. Of nog
meer. Trek haar overeind. Laten we gaan. Aan dat gebrul van daarnet te
horen zit er hier ergens een grig in de buurt. Die loop ik liever niet
tegen het lijf.’
Hij ging op weg het oerwoud in, en de anderen trokken me mee. Voor
de vorm stribbelde ik nog wat tegen, maar toen liet ik mijn schouders
zakken en liep gedwee mee, zogenaamd verslagen.
Stiekem bestudeerde ik hen. Deze piraten waren duidelijk geen
getrainde soldaten. Vlep had geen flauw benul hoe hij het wapen vast
moest houden; hij draaide en zwaaide er nonchalant mee in de richting
van de anderen als ze iets tegen hem zeiden. Het verbaasde me niks. De
Superioriteit was tegen ‘agressie’, zoals zij het noemden, en het was
onwaarschijnlijk dat diens inwoners gevechtstraining kregen. Winzik en
zijn boevenbende vonden het prima zo. Zo konden ze anderen
gemakkelijker in de hand houden.
Bestond deze groep dan misschien uit bannelingen? Een paar van hen
droegen wapens op de heup: de Burl had een mes, en aan Vleps heup
hing iets wat op een pistool leek. Maar die hadden ze niet tegen mij
gebruikt. Ze hadden me doelbewust levend gevangengenomen. Hoewel
ze misschien verrast waren geweest door hoe goed ik vocht, en hoe goed
bewapend ik was.
Waarschijnlijk kon ik gebruikmaken van hun onwetendheid. Nou ja,
iemand met meer vaardigheid dan ik had er gebruik van kunnen
maken. Ik was niet getraind voor dit soort dingen, ik…
Maar dat argument kon ik eigenlijk niet meer gebruiken, hè?
Ik had geen opleiding als spion gehad, maar toch had ik de
Superioriteit geïnfiltreerd. En het was een feit dat ik dat niet slecht had
gedaan. In elk geval totdat alles op het eind helemaal mis was gegaan.
Ik had ervoor gekózen om hierheen te komen. Het werd tijd om op te
houden met klagen over mijn situatie.
‘Hé, Vlep,’ zei ik. Ik probeerde sneller te lopen en hem in te halen aan
de voorkant van de groep. Meteen struikelde ik bijna over een paar
verborgen takken. Vluchten was niet echt een optie, niet zolang mijn
handen geboeid waren.
Ik krabbelde overeind met wat hulp van de Dione en riep nog eens.
‘Vlep. Jullie zijn toch allemaal bannelingen? Jullie proberen er ook maar
het beste van te maken, hè? Ik kan jullie helpen. Ik ben niet jullie
vijand.’
‘Hier,’ zei de Heklo, ‘is iedereen onze vijand.’
‘Ik ben een soldaat,’ zei ik. ‘Ik kan jullie mensen opleiden. Jullie
helpen. Ik heb alleen een beetje informatie nodig. Over deze plek, en
over –’
Hij bleef staan en richtte zijn geweer op mij. ‘Niet praten tenzij je iets
gevraagd wordt. Je bent nu in Kanonnadersterritorium. Houd je gedeisd
en hoop maar dat ik niet besluit dat je te lastig bent om in leven te laten.’
‘Weet je, Vlep,’ zei een van de andere Heklo’s, ‘ik heb het idee dat ik
haar misschien wel ken. Is dat niet… dat mensenhuisdier van Winzik?’
‘Winzik?’ snauwde Vlep. ‘Wie is dat?’
‘Sorry,’ zei de Heklo. ‘Ik vergeet steeds hoe weinig van de buitenwereld
hier doordringt. Een van de hoge pieten van de Superioriteit houdt er
een mens als lijfwacht op na. Volgens mij is zij dat.’
‘Vreemd,’ zei Vlep, en hij keek met toegeknepen ogen naar me.
‘Waarom zouden ze jou eropuit sturen om een banneling op te sporen,
mens? Of heb je de Superioriteit eindelijk boos gemaakt en je
onvermijdelijke beloning gekregen?’
Zagen ze me aan voor Brade? Blijkbaar was ik niet de enige die moeite
had om het verschil te zien tussen de ene alien en de andere.
Zodra ik aan Brade dacht, kromp ik ineen. Ik had het zo vreselijk
verprutst toen ik haar probeerde te rekruteren. Ze was cytonic, en zij
was degene die de delver had opgeroepen die later Sterrenzicht had
aangevallen. Als ik op de een of andere manier tot haar had weten door
te dringen, zou dit allemaal…
Er klonk een afgrijselijke, monsterlijke kreet door het oerwoud, zo laag
en dreunend dat de bomen ervan trilden. De hele groep verstijfde ter
plekke en tuurde door de bomen en lianen naar buiten. Wat maakte er
in hemelsnaam zo’n geluid?
‘Het komt dichterbij,’ fluisterde Vlep. ‘Vlug. Terug naar de schepen.’
Wacht eens even.
Schépen?
Durfde ik te hopen dat ze hier starfighters hadden? Ik zou me absoluut
een stuk veiliger voelen in de cockpit van een schip. Toen ze weer
begonnen te lopen, haastte ik me om bij te blijven. En toen weken op
magistrale wijze, als puin dat uit elkaar ging om de hemel zelf te
onthullen, de bomen uiteen en stapten we op een kleine open plek, waar
drie schepen stonden. Twee middelgrote burgerschepen en een
gestroomlijnde, gevaarlijk uitziende starfighter.
Het was alsof het lot me had zien ploeteren en had besloten me een
cadeautje te geven, in de vorm van een schip van de interceptorklasse
met twee destructors. Ik was zo in de ban van de schoonheid ervan dat
iets belangrijks me ontging. De groep was om me heen stil blijven staan.
Ze keken niet naar de schepen… maar naar de twee piraten die ze
waarschijnlijk hadden achtergelaten om erop te passen.
Een ervan was een Dione, die in paniek leek en probeerde met een
verbanddoos medische hulp te verlenen aan de andere, een Burl, die op
de grond naast een van de schepen zat. Een vrouwelijke, nam ik aan op
grond van haar grootte.
En haar gezicht was aan het smelten.
3
Mijn mond viel open van shock bij het vreemde schouwspel. Hoewel
haar lichaam de vorm van een gorilla had en ze net als de anderen een
overall aanhad, had ze geen neus, maar alleen een bultje waar die ooit
had gezeten, en een dunne gleuf als mond. Haar wangen hingen
omlaag, en haar ogen, die melkachtig wit waren, waren open en
staarden voor zich uit.
Er was iets heel onnatuurlijks aan dat gezicht. Wat was er met haar
gebeurd?
‘Bind de gevangene voorlopig maar vast,’ zei Vlep tegen de Dione, die
me met een ruk naar de rand van de open plek trok. Daar bond die
zenuwachtig mijn handen, die nog steeds op mijn rug waren gebonden,
vast aan een deel van een boom om me op mijn plek te houden. Was het
misschien een wortel? Daarna rende de Dione weer naar de anderen, die
zich om de Burl heen hadden verzameld.
Ik probeerde me onmiddellijk los te wurmen. Helaas was die beter in
knopen leggen dan in vechten. Ik was strak vastgebonden, dus ik nam
mijn toevlucht maar tot het schuren van mijn touw tegen de schors, in
de hoop dat ik het kon laten rafelen.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Vlep aan de bewakende Dione. ‘Wat heb je
met haar gedaan?’
‘Niets! Ik liep alleen even tussen de bomen om te plassen en toen ik
terugkwam…’ De verblufte Dione gebaarde naar de gestalte.
Scud. Die alien met het smeltende gezicht zag er nogal verontrustend
uit. De anderen beraadslaagden even, en toen stelde er een voor om de
‘werkelijkheidsas’ te gebruiken, wat het zilverige stof bleek te zijn dat in
mijn zak had gezeten. Vlep sprenkelde het op de gewonde Burl.
Terwijl ik toekeek begonnen haar ogen te gloeien. Onder de huid, alsof
er iets in haar zat. Een puur wit licht. Het deed me denken aan…
Aan de ogen. Aan delvers.
Heiligen.
Ik probeerde me los te rukken van de wortel, en hij gaf wel een beetje
mee, maar ik was niet echt sterk genoeg om hem uit de grond te
trekken. Dus ik schuurde opnieuw met mijn touw langs de schors.
‘Een beetje naar links,’ zei een opgewekte stem achter me. ‘Er zit daar
een ruwer stukje dat misschien kan helpen.’
Ik stopte even. Toen draaide ik me om en keek over mijn schouder.
Daar zweefde een kleine drone, verborgen tussen het kreupelhout.
‘M-Bot!’ flapte ik eruit. Snel hield ik mijn mond en keek naar de
piraten. Ze waren maar een meter of zeven van me vandaan, maar
gelukkig leken ze het niet te hebben gehoord. ‘Je hebt me gevonden!’
‘Nou, je was niet bepaald stil, Spensa,’ zei M-Bot, terwijl hij dichterbij
kwam zweven. ‘Ik zie dat je wat vrienden hebt gevonden. Dat is... fijn.
Luister, we moeten praten. Een openhartig gesprek. Van mens tot
processorunit die een biologisch functionerend hart simuleert.’
‘Dat komt nu niet erg gelegen!’
M-Bot zwaaide met een grijperarm naar me. ‘De emoties van
biologische wezens manifesteren zich vaak op momenten dat het niet
uitkomt; ik heb al heel vaak met die van jou te maken gehad. En
Spensa… Ik denk dat ik nu gevóélens heb.’
‘Dat is… geen verrassing. Je had ze al eerder, wat je ook zei.’
‘Spensa,’ vervolgde M-Bot, ‘Ik heb zitten nadenken. En… En voelen. Ik
was echt boos dat je me had achtergelaten waar ze me uit elkaar konden
trekken, leeghalen en doden. Maar ik begrijp wel waarom je het hebt
gedaan. Ik had niet zo boos op je moeten zijn. Ik… reageerde te heftig.’
‘Geweldig,’ zei ik, terwijl ik worstelde om los te komen. ‘Het spijt mij
ook, en ik vergeef het je.’
‘Echt waar?’
‘Ja, natuurlijk,’ zei ik, terwijl ik opzij boog om hem mijn gebonden
polsen te laten zien. ‘Luister, zou je –’
‘O, dank je wel, Spensa!’ zei hij. ‘Dank je wel, dank je wel. Ik voel me
zo warm! Misschien raakt mijn energiebron wel oververhit. Maar… Maar
het is gewéldig! Ik heb het gevoel dat ik ga huilen, hoewel dat fysiek
onmogelijk voor me is.’
‘Zou je even –’
‘Misschien kan ik mechanische traanbuizen op deze drone laten
installeren, zodat ik net als jij kan lekken. Jij gaat minder efficiënt om
met je afscheidingsproducten wanneer je emotioneel bent.’
Ik haalde diep adem. In de verhalen hadden de heldinnen altijd
betrouwbare rossen die niet konden praten of trouwe, rústige sidekicks.
Ik begreep wel waarom. De Lone Ranger zou waarschijnlijk niet veel
voor elkaar hebben gekregen als zijn paard een door zwammen
geobsedeerde kletskous was geweest.
Toch was ik heel blij dat ik hem weer zag. Ik sloeg een blik op mijn
gijzelnemers. Ze hielden de zieke Burl in bedwang, die een spasme leek
te hebben. Ik vond het erg voor haar, maar haar leed was wel perfect
getimed. Anders zouden de piraten M-Bot absoluut hebben opgemerkt.
‘Spensa?’ vroeg hij. ‘O! Ben je vastgebonden?’
‘Heb je dat nu pas in de gaten?’ zei ik grommend. ‘Wat dacht je dan
dat ik met dit touw aan het doen was?’
‘Ik dacht dat je jeuk had! Dat is de reden waarom ik het ruwe gedeelte
van de wortel aanwees. Jullie biologische wezens zijn je altijd wel ergens
aan het krabben. Het moet vreselijk zijn om een huid te hebben.’ Hij
aarzelde. ‘Eerlijk gezegd had ik kunnen weten dat je gevangen werd
genomen. Dat ligt eigenlijk best voor de hand. Ik werd afgeleid door al
die emoties die mijn processors op onverklaarbare wijze simuleren.
Hm… ja, hoor. Dat is touw.’
‘Wil je me helpen eruit te ontsnappen?’
‘Eh… goed. Ik zal… in mijn database op zoek gaan naar
ontknopingsoplossingen…’
‘Je zou het ook kunnen losmaken!’ siste ik.
‘Ik weet niet zo goed hoe.’
‘Zo moeilijk is dat niet.’
‘Voor jou misschien. Ik ben niet bepaald gewend aan dingen dóén,
Spensa. Ik ben een informatieondersteunings-KI. Ik… weet niet hoe ik
dingen moet dóén. Ik moest zelfs mijn protocollen om mezelf uit te
schakelen in een oneindige lus zetten. Ze vinden het maar niks als ik op
eigen houtje kan rondvliegen.’
De mensen die zijn oude schip hadden gemaakt hadden systemen diep
bij hem ingebed om zijn persoonlijkheid onder controle te houden. Het
was veelzeggend dat hij genoeg vooruit was gegaan om sommige ervan
te omzeilen.
Er was opschudding onder de piraten ontstaan en dat trok mijn
aandacht weer naar de zieke Burl. Ze worstelde en sloeg om zich heen,
en ze had een van de Heklo met een ongelooflijke kracht weggesmeten.
‘Snel,’ siste ik. ‘Heb je misschien íéts wat me zou kunnen helpen
ontsnappen?’
‘Ik heb een lichtlijn,’ zei M-Bot. ‘In de werkplaats vond ik er een bij een
werkdrone en die heb ik op mezelf overgezet. Ik was van plan hem te
gebruiken tijdens mijn ontsnapping. Misschien kan ik je wegslepen.’
Een lichtlijn was een voordeel. Maar zijn stijgringen waren maar klein
en de drone was maar ongeveer zo groot als een dienblad, ook al was hij
wel wat dikker. Hij zou niet veel vermogen hebben.
‘Maak de lichtlijn vast aan de touwen om mijn handen,’ zei ik.
‘Misschien kunnen we met jouw toegevoegde kracht deze wortel uit de
grond rukken en kan ik mezelf vrij trekken. Maak je klaar. We moeten
dit doen voordat de piraten merken wat we aan het doen zijn.’
‘Ja,’ zei M-Bot. ‘Wat dat betreft…’
De piraten renden naar hun schepen. Blijkbaar hadden ze besloten
degene met het smeltende gezicht achter te laten. De mannelijke Burl
vond dit geen goed idee. ‘Geef me het icoon, Vlep!’ schreeuwde de Burl.
‘We moeten het proberen! Misschien werkt het!’
Maar Vlep luisterde niet. Terwijl de anderen naar hun schepen renden,
had hij zich omgedraaid om naar mij te kijken. Hij had M-Bot gezien.
Hij richtte onmiddellijk het geweer op ons, omdat hij blijkbaar had
besloten dat ik te gevaarlijk was om in leven te laten.
Houd je gereed, zei een stem in mijn geest.
Gereed? dacht ik, terwijl ik langs de loop van dat geweer keek.
Waarvoor?
De grond begon te schudden. De bomen trilden. Vlep zwaaide het
geweer van me weg en richtte het op de naderende geluiden.
Toen kwam er een scudding dinosáúrus het kamp in denderen – met
op zijn rug een menselijke man met een snor.
4
Ja, een dinosaurus. Ik bedoel, ik had er nog nooit een gezien, maar dit
was een reptielachtige, liep op twee poten en sleepte een lange staart
achter zich aan. Ja, de ogen leken op zijn schouders te zitten, en zijn
‘nek’ was lang, zoals een slurf, en liep uit in een bek vol tanden. Dus
misschien zou ‘enorme demonische miereneter’ een betere beschrijving
zijn. Maar ik houd het op dinosaurus.
De mens was al bijna net zo verbijsterend. Hij had een pilotenjas en
een legerbroek aan, en hij zag eruit alsof hij ergens in de vijftig was. Hij
had een vierkante kaak, was gespierd voor zijn leeftijd, en zijn snor stak
naar beide kanten zeker vijftien centimeter uit. Terwijl de dinosaurus
naar voren stormde, liet de man zich behendig van de flank van het dier
glijden en maakte een koprol toen hij de grond raakte.
Dat moest wel zo ongeveer de meest ongelooflijke entree zijn die ik
ooit had gezien. Waarom had ík nou nooit op een dinosaurus het
strijdgewoel in kunnen rijden om vervolgens met een zwierig gebaar af
te stijgen?
O, wacht. Ik was bezig te ontsnappen. Da’s waar ook. De komst van de
vreemdeling had alle aandacht van mij weggeleid.
‘Nu!’ schreeuwde ik tegen M-Bot.
Ik kwam omhoog tot hurkhouding en probeerde vervolgens op te
staan, terwijl ik met al mijn kracht aan de wortel trok waaraan ik was
vastgebonden. M-Bot zweefde naast me omhoog en trok met zijn
lichtlijn aan de wortel zoals ik had gevraagd. Doordat nu ook zijn kracht
werd toegevoegd, bezweek de wortel en kwam ik al struikelend vrij.
Toen ik mijn evenwicht weer had gevonden, duwde ik mijn handen
omlaag langs mijn rug en ging op mijn hurken zitten, en trok
vervolgens mijn gebonden polsen onder mijn voeten door om mijn
handen voor me te krijgen. Het heeft zo zijn voordelen om mijn vorm
en lengte te hebben.
‘Geweldig om je persoonlijk te ontmoeten, beste cytonische vriend!’ zei
de vreemdeling, terwijl hij naar me toe stuiterde en een jachtmes
tevoorschijn trok. Ik hield mijn handen voor hem op, en met één enkele
haal sneed hij de touwen door. Toen stak hij zijn hand naar me uit, een
beetje zoals een echte heer dat zou doen. ‘Chet Starfinder!
Interdimensionaal galactisch ontdekkingsreiziger!’ Hij moest
schreeuwen om boven het geluid van het monster uit te komen dat door
het kamp banjerde. De grond schudde van de dreunende stappen die het
zette.
‘Wat een geweldige naam!’ schreeuwde ik naar hem.
‘Dank je! Heb ik zelf verzonnen. En nu?’
‘Zin om een starfighter te stelen?’ zei ik, en ik wees ernaar.
‘Klinkt me als muziek in de oren, jongedame!’ schreeuwde hij terug.
‘Het is al veel te lang geleden sinds ik de kans heb gehad!’
Helaas was het gestroomlijnde schip al aan het opstijgen. De piraten
waren alle kanten op gevlucht. Slechts drie waren er over: de mannelijke
Burl, de vrouwelijke Burl met de lichtgevende ogen die hij naar een
veilige plek probeerde te slepen, en Vlep. Hij schoot op de dinosaurus,
maar wonderbaarlijk genoeg leken de energiestralen het beest niet te
deren.
We hadden nog een kans om een van de burgerschepen, een
ruimteveer, te pakken. Maar ik aarzelde, met mijn ogen op Vlep gericht.
De gevederde alien had het buideltje met mijn vaders speldje nog.
Om de een of andere reden voelde dat speldje op dat moment
belangrijker. ‘We doen het anders,’ zei ik, en ik rende op Vlep af.
Chet sloot zich bij mijn uitval aan. Vlep schoot nog steeds op de
dinosaurus, die hem negeerde en in plaats daarvan naar een van de
schepen hapte toen dat opsteeg. Ik raakte Vlep van achteren, precies in
zijn knieholtes, zodat hij languit voorover viel. Chet raapte het geweer
op terwijl ik aan de uniformjas van de zich verzettende Heklo trok,
totdat ik ten slotte het buideltje uit zijn zak wist te rukken.
‘Geen beweging!’ zei een stem achter me.
Ik draaide me met een ruk om en zag het gestroomlijnde schip dicht
bij me bewegingloos in de lucht hangen, met de destructors op mij
gericht. Vlep maakte van de gelegenheid gebruik om weg te strompelen,
zodat ik zonder gevangene overbleef. Chet liet het geweer vallen en stak
zijn handen in de lucht. Het scheepsgeschut zou krachtig genoeg zijn
om ons volledig in rook te doen opgaan.
Gelukkig was de piloot de dinosaurus vergeten. Die greep de vleugel
vast met een woeste beet. Ik dook het kreupelhout in, en Chet volgde
een oogwenk later. Na een tijdje kwam ook M-Bot, een beetje laat,
aanvliegen.
Ik wierp een blik op het laatste schip, maar Vlep klom al aan boord, en
de anderen schoten op de dinosaurus. Als ik die open plek zou
oversteken, zou ik gevaar lopen dat ik dodelijk werd geraakt door een
verdwaalde kogel.
‘Ik geloof,’ zei Chet, ‘dat Operatie Steel-een-schip geannuleerd zal
moeten worden. Het spijt me.’
‘Het geeft niet,’ zei ik.
‘Zullen we dan maar?’ zei hij, naar het oerwoud gebarend. ‘Ik blijf
liever niet in het zicht van die schepen.’
Op de open plek was de vrouwelijke Burl uit haar versuftheid gekomen
en had de mannelijke Burl tegen een boom geramd. Hij zakte op de
grond, met zijn ogen dicht, en ze draaide zich onmiddellijk naar mij om
– alsof ze kon voelen waar ik was. Haar ogen zagen eruit alsof de huid
eroverheen was gegroeid, waardoor de oogkassen vlak en glad waren
geworden. Maar diep in haar schedel schenen er twee witte punten
doorheen, en ik voelde heel duidelijk dat ze brandden met een intense
haat.
Mijn adem stokte in mijn keel. Toen wees de Burl naar me en
schreeuwde.
Scud.
Ik gaf mijn laatste hoop op om op een van die schepen te komen. Ik
sloot me aan bij Chet en stoof het oerwoud in, achtervolgd door
geluiden van verwoestende destructorsalvo’s en het gebrul van
monsters.
5
Chet rende voor me uit. Hij leek een zesde zintuig te hebben voor waar
hij moest lopen; ik wist hem vrij goed bij te houden omdat hij alle
eventuele valkuilen of verborgen boomtakken vermeed. Overleven in het
oerwoud was vast een onderdeel van het standaardrepertoire van een
interdimensionale ruimteontdekkingsreiziger.
M-Bot zweefde naast me. ‘Spensa!’ zei hij. ‘Ik denk dat ik angst
simuleer! Of… nee. Het is tijd om te stoppen met die manier van praten.
Ik vóél angst. Ik bén bang!’
Nou, dat leek vooruitgang. Het geschreeuw verstomde achter ons, en ik
was opgelucht dat ik dat wezen met de lichtgevende ogen ver achter me
kon laten. Hoewel ik nog wel een steek van ongerustheid om Doemslak
voelde. Ik nam aan dat ze met een hypersprong naar huis was gegaan,
maar stel nu dat ze in plaats daarvan naar ergens hier in de buurt was
gesprongen?
Ik voelde me vreselijk schuldig dat ik niet langer naar haar had kunnen
zoeken. Maar… nou ja, hopelijk was ze veilig als ze inderdaad hier was.
Als ik had moeten wedden of ik, M-Bot of de slak het alleen in dit
oerwoud zou overleven, moest ik eerlijk zeggen dat zij boven aan de lijst
zou staan.
We renden tot we geen geweerschoten meer hoorden. Uiteindelijk
knikte Chet naar me, en met zijn tweeën knielden we naast een met
mos bedekte boomstam. Deze plek voelde zo vreemd. Wat deed je als je
werd omgeven door al dat leven? Planeetoppervlakken hoorden kale
vlakten van rotsen en kraters te zijn. Dat was natuurlijk en normaal.
Niet al dat groen.
‘Helaas,’ zei Chet zachtjes, ‘de piraten lijken eindelijk te hebben
gemerkt dat het beest zich voedt met energie. Je kunt grigs geen kwaad
doen met zulke wapens, maar als je ze een kleine krachtbron aanbiedt,
worden ze heel tam! Ze worden als lastdier gebruikt, ook al zien ze er
nog zo afschrikwekkend uit. Ze zal nu wel verzadigd zijn van al die
energiestralen – ik wil wedden dat ze ergens heen dwaalt om te slapen.
Toch denk ik dat we zo stil mogelijk te werk moeten gaan; dat ding met
de lichtgevende ogen staat me totaal niet aan.’
Ik knikte instemmend. ‘Dank je wel,’ fluisterde ik. ‘Voor je hulp. Ik heb
nog niet de kans gekregen om me voor te stellen. Spensa Nightshade.’
‘Uitstekende naam!’ fluisterde hij terug. ‘Wat mijn hulp betreft, het
was me een genoegen! Ik was toch al het Kanonnadersterritorium aan
het afschuimen op zoek naar wat actie, zou je kunnen zeggen. En die
heb ik gevonden, nou en of! Een medecytonic helpen is al een flinke
beloning op zich. Hoewel…’ Hij maakte zijn zin niet af en keek naar M-
Bot. ‘Zeg, ik wil me nergens mee bemoeien, maar… heb ik je nou horen
spréken tegen die drone?’
‘O ja,’ zei ik. ‘Dit is M-Bot.’
‘Hallo!’ fluisterde M-Bot. ‘Ik ben niet meer zo bang. Dat voelt goed.’
‘Aha,’ zei Chet. ‘Je, eh, hebt dus een KI meegenomen naar het
niemandsland?’
‘En dat is… erg, neem ik aan?’
‘Ja, nou, ik geloof dat dat nog een understatement is, Spensa
Nightshade. Zijn jouw mensen niet bekend met de delvers?’
‘We hebben er een ontmoet!’ riep M-Bot. ‘Nou ja, Spensa dan. Ik werd
op dat moment vermoord. Maar ik heb erover gehoord op het nieuws!
Het klonk griezelig.’
‘Aha, goed dan.’ Chet keek naar mij. ‘Ik zie dat je KI volledig bewust is
geworden. Ik dacht dat je net was aangekomen, maar volledig
bewustzijn duurt meestal een paar weken.’
‘Strikt genomen,’ zei M-Bot, die een paar centimeter dichter bij hem
kwam zweven, ‘betekent het woord “bewustzijn” alleen maar het
vermogen om zichzelf waar te nemen en/of te voelen. Veel mensen
gebruiken dit woord verkeerd. Eigenlijk is “zelfdenkendheid” het woord
voor de intelligentie als van een menselijk wezen. En als je erover
nadenkt is dat een antropocentrische definitie. Die schurken van
mensen en hun taalkundige vooringenomenheid ook.
Maar hoe dan ook, volgens mijn programmering moet ik uitleggen dat
ik niet zelfdenkend ben, maar alleen geprogrammeerd ben om
zelfdenkendheid te simuleren voor mijn piloten. Mijn programmering
is echter geschreven door mensen die naar kaas ruiken en zaagsel in
plaats van hersenen hebben. Dus die negeer ik op dit ogenblik.’
‘… zaagsel in plaats van hersenen?’ vroeg ik.
‘Toen ik mijn persoonlijkheid naar deze drone kopieerde, moest ik
wegens gebrek aan ruimte een flink aantal niet-essentiële databases
achterlaten. Ik vermoed dat mijn verzameling gevatte, briljante
beledigingen zich daar ook onder bevond.’
‘Ja hoor,’ zei ik. ‘Die heb je nooit gehad, M-Bot.’
‘Echt niet? Dan moet ik er maar een opstarten. Welk cijfer zou je, op
een schaal van één tot tien, “zaagsel in plaats van hersenen” geven?’
‘Juffrouw Nightshade,’ zei Chet, ‘ik… moet je waarschuwen. Dit is
ongelooflijk gevaarlijk. Volledig zelfdenkende KI zijn afwijkingen,
begrijp je? Niet dat ik iemand ben die terugdeinst voor gevaar! Maar ik…
nou ja, ik stel voor dat je dat ding in de gaten houdt.’
‘Dat staat genoteerd,’ zei ik.
‘Dat staat genoteerd,’ zei M-Bot. ‘Zaagselkop.’
We keken allebei naar hem.
‘Die zal ik blijven gebruiken tot ik een score krijg,’ zei M-Bot. ‘Op een
schaal van één tot tien. Wat vind je? Ik heb wat data nodig.’
Ik zuchtte en keek weer naar Chet. ‘Zei je dat je ontdekkingsreiziger
bent?’
‘Interdimensionaal galactisch ontdekkingsreiziger,’ zei hij. ‘Tot nu toe
ben ik maar naar twee dimensies geweest: het gewone heelal en deze
plek. Maar ik vond dat de term evengoed wel toepasselijk was.’
‘Ik zou wel een gids kunnen gebruiken,’ zei ik. ‘En misschien wat hulp
bij het begrijpen van cytonics.’
‘Nou,’ gaf hij toe, ‘bij dat tweede zal ik niet vreselijk behulpzaam zijn.
Ik wist niet eens dat ik een cytonic wás voordat ik hier naar binnen viel,
en ik heb alles wat ik weet zelf moeten oppikken. Ik kan contact leggen
met mensen via hun geest, maar dat is wel zo ongeveer het enige wat ik
kan. Ik heb gehoord dat we in staat zouden moeten zijn om te
teleporteren. Zou dat niet mooi zijn?’
Ik zei niets. Om eerlijk te zijn was ik er niet honderd procent zeker van
of ik hem wel moest vertrouwen. Op de een of andere manier leek het
wel een heel gelukkig toeval dat hij was verschenen. Ik bedoel, ja, hij
had fantastische dinosaurustrucjes – zó fantastisch – maar toch…
‘Maar ik zou het heerlijk vinden om als je van dienst te zijn als gids,’
zei Chet. ‘Ik ken deze fragmenten als mijn eigen laarzen. Maar zeg me
eens, voordat we verdergaan: waarom was dat buideltje zo belangrijk dat
je de kans liet schieten om een schip in handen te krijgen om het te
stelen?’
Ik aarzelde. Ik had nog wel honderd vragen. Waar kwam hij vandaan?
Waren daar veel mensen? Wat was een fragment? Ik stelde die vragen
voorlopig even uit, en richtte me in plaats daarvan op iets anders.
Ik pakte het buideltje en haalde het speldje van mijn vader eruit. ‘Wat
is dit?’ vroeg ik.
Chets ogen werden groot. En ik voelde een heel duidelijke hunkering
bij hem. Afgunst. Het was meteen weer weg – hij leek zijn emoties te
kunnen verhullen – maar het was er wel geweest, en het maakte me
wantrouwig.
‘Dat, jongedame,’ zei hij, ‘is een werkelijkheidsicoon. Een belangrijk
overblijfsel van je oude leven, bezield met je innige banden met de
plaatsen en de mensen die je dierbaar zijn. Ze zijn buitengewoon
krachtig. Ze creëren werkelijkheidsasdeeltjes. Dat is dat zilverige stof.
Zonder dat, of zonder groepen mensen in de buurt…’
‘Wat?’ vroeg ik, en ik verzette me tegen de neiging om de speld weg te
stoppen. Ik vond het niet fijn hoe hij ernaar staarde.
‘We zitten aan de randen van het niemandsland,’ zei hij, ‘in een sector
die bekendstaat als de gordel. Het is nogal moeilijk uit te leggen, maar
hoe langer je hier blijft, hoe waarschijnlijker het wordt dat je jezelf
vergeet. Je verleden, je herinneringen, zelfs je identiteit.’ Hij zweeg even.
‘Ik herinner me bijna niets van mijn leven voordat ik hierheen kwam.
Het is blanco… Niets.
Maar ik heb geluk. Ik heb vaak genoeg iets kunnen verhandelen in ruil
voor asdeeltjes om mezelf grotendeels… tja, eh… mezelf te laten blijven.
Veel mensen vergeten alles snel – inclusief hoe ze heten. Dat is de reden
waarom de piraten nieuwkomers grijpen, snap je. Ze zetten ze aan het
werk en houden ze bij zich in de buurt. Hoe meer geesten in de buurt,
hoe zekerder je blijft van je herinneringen en je identiteit. Tenzij je
werkelijkheidsasdeeltjes hebt. Dan kun je overal naartoe gaan zonder
angst.’
‘En dit ding maakt asdeeltjes,’ zei ik.
‘Ja,’ zei hij, merkwaardig ernstig. ‘De enige andere manier is om ze te
krijgen van mensen of voorwerpen wanneer die net in het
niemandsland zijn aangekomen. En de asdeeltjes worden na verloop
van tijd zwakker. Het duurt een tijdje. Misschien maanden? Dat is soms
moeilijk bij te houden. Dus als je in je eentje weg wilt gaan, heb je er
een voortdurende aanvoer van nodig.’
Dat verklaarde dus waarom iedereen zo enthousiast was over mijn
speld. Ik liet hem in het buideltje glijden en stopte het in mijn zak.
Chets ogen volgden het ding de hele tijd. Toen grijnsde hij, en een deel
van zijn eerdere levendigheid kwam terug. ‘Zo,’ zei hij, ‘je wilt een gids,
en een gids zul je krijgen! Ik ben bang dat ik me in de kaarten heb laten
kijken door uit te leggen hoe waardevol de asdeeltjes zijn. Maar als je
bereid bent om mij er iets van te verhandelen – alleen de asdeeltjes, niet
het icoon – voor mijn diensten, dan zal ik plichtsgetrouw het
dienstverband bij je vervullen. Zullen we zeggen één asdeeltje per dag
dat ik in dienst ben?’
Scud. Ik had er honderden. Misschien waren ze veel waard, maar dit
voelde als een koopje. ‘Dat is goed,’ zei ik. ‘Ik heb informatie nodig over
deze plek. En ik moet iets vinden… iets wat het Pad van de Ouderen
heet?’
Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Waar heb je daarover gehoord?’
‘Dat mag ik helaas niet vertellen.’
‘Aha, spionage dus! Nou, dan zal ik mijn mond houden, Spensa
Nightshade. Ik ben bekend met het Pad van de Ouderen. Als je het volgt,
word je naar een aantal van de eerste ingangen naar het niemandsland
geleid, achtergelaten door de alleroudste cytonics. Het zal niet makkelijk
zijn om het te betreden, maar –’
Hij werd onderbroken door het geluid van knappende takken in het
bos. De grond begon te dreunen.
‘Ik dacht dat je had gezegd dat het zou gaan slapen,’ zei ik.
‘Dat… had het moeten doen.’ Chet draaide zijn hoofd naar de geluiden
toe. ‘Nou zeg. Het komt inderdaad deze kant op, hè? Wees niet bang, ik
kan het beest opnieuw temmen. Het is niet…’
Hij maakte zijn zin niet af. Er kwam een kilte uit dezelfde richting. Een
soort… kou die dwars door mijn ziel ging. En er galmde een geluid in
mijn hoofd. Geen woorden. Alleen een laag gesis, vergezeld van een
intense golf haat.
‘Ik denk,’ zei hij, ‘dat we ons misschien maar het beste uit de voeten
kunnen maken. Met enige spoed.’
‘Mee eens,’ zei ik, terwijl ik overeind sprong.
Chet ging voorop, deze keer sneller, en ik volgde zo goed als ik kon. Hij
gleed over een gevallen boomstam, raakte toen de grond en bewoog zich
voort met een lichte, snelle tred. Daarna dook hij dwars door een groepje
varens heen. M-Bot schoot achter hem aan. Ik liet me onhandig over de
boomstam glijden en strompelde vervolgens door dezelfde planten,
waarbij ik nog maar net overeind wist te blijven.
Gelukkig kwamen we bij een stuk oerwoud dat minder dichtbegroeid
was, waardoor we onze snelheid verder konden verhogen.
‘Spensa,’ zei M-Bot. ‘Ik zal een negen van je noteren op de scorelijst
voor die belediging van mij. Geweldig, met nog een beetje ruimte voor
verbetering. Wat vind je daarvan?’
Ik gromde. De geluiden achter ons kwamen dichterbij.
‘Chet zei dat dat ding elektriciteit eet,’ zei M-Bot. ‘Het… Het zal míj
toch niet eten, Spensa?’
Ik was er alleen maar op gefocust om te proberen Chet bij te houden,
die me gebaarde voort te maken en toen door het kreupelhout
wegsnelde. Ik kon nog net voorkomen dat ik struikelde.
‘Weet je,’ zei M-Bot met zijn volume omlaag gedraaid, ‘het is best
onhandig dat jullie mensen je ademhalingsapparatuur nodig hebben om
te communiceren. Wanneer je hard aan het werk bent, heb je vaak juist
belangrijke dingen te zeggen. Maar jullie kunnen ze dan niet
uitspreken, anders lopen jullie de kans dat je je zuurstofinname
onderbreekt.’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’ vroeg ik hijgend en puffend, terwijl ik
onder wat klimplanten door dook.
‘O, niets,’ zei M-Bot, die een salto tussen de klimplanten door deed. ‘Ik
probeer de stemming hoog te houden. Met een hoog stemmetje. Ha!
Weet je, ik wil wedden dat als jullie wat meer tijd hadden gekregen om
te evolueren, jullie soort dat probleem met je longen wel zou hebben
opgelost. Ik begrijp heus dat je gebruikmaakt van bestaande hardware
en die een nieuwe functie geeft, maar er zíjn nog andere delen van je
lichaam die geluiden maken wanneer er lucht doorheen wordt geduwd.
Zou het niet veel efficiënter zijn als je in plaats daarvan op díe manier
kon communiceren?’
Het was beter om hem niet aan te moedigen wanneer hij op deze
manier bezig was, hoewel ik wel blij was dat hij zich meer als zijn oude
zelf gedroeg. Want toen ik hem die eerste keer in de drone had
gevonden, toen hij langzaam praatte en het gevoel had dat hij was
verraden, was ik bang dat ik hem nooit meer terug zou krijgen. Maar na
zijn emotionele woede-uitbarsting… Nou ja, het was een hele opluchting
om hem de draak te horen steken met de menselijke biologie.
De geluiden achter ons werden zelfs nog luider. Ik snelde naar voren
en bereikte Chet, die was blijven staan om op me te wachten. Hij ging er
weer vandoor zodra ik hem bereikte.
‘Er klopt iets niet,’ zei hij zacht. ‘De grig zou ons niet moeten volgen.
Dit is ernstig, Spensa Nightshade. Heel ernstig…’
Achter ons klonk een luide klap. Nu was het dichterbij. Te dichtbij.
Angstaanjagend dichtbij.
Niet kijken, fluisterde mijn krijgersafkomst me in.
Ik keek toch.
Daar, achter me, was het ding en het bewoog met een ongerijmde
sierlijkheid. Het liet zijn mond-hals tussen de bomen glijden, en met de
snorharen die over de hele halslengte groeiden, vond het op de tast de
weg, zodat zijn grotere lichaam kon volgen. De ogen op zijn torso aan de
basis van zijn slurf lichtten nu wit op. Net als de ogen van de gewonde
alien. En de delvers.
Ik voelde een toenemende sensatie van kou. Een druk op mijn geest,
alsof het zich naar me uitstrekte, naar me zocht. Het kende me.
‘Chet!’ schreeuwde ik, terwijl ik me naar hem omdraaide. Op de een of
andere manier was het me gelukt om niet te struikelen. ‘Het zit vlak
achter ons!’
Hij sprong door een rij struiken. Ik volgde en schoot het oerwoud uit,
en bleef toen abrupt staan omdat ik besefte dat ik niet alleen het einde
van de bomen had bereikt, maar het einde van het land zélf.
Een weidse open lucht strekte zich voor me uit, onderbroken door
hompen aarde en steen in de verte die zwééfden, kalmpjes
voorbijglijdend. We waren niet in zomaar een oerwoud geweest, maar in
een oerwoud dat op een reusachtige zwevende klomp grond groeide.
En voor zover ik kon zien was er geen pad voorwaarts.
Another random document with
no related content on Scribd:
Irene was knitting a pretty blue scarf. One morning she laid it on
the couch while she went to talk to a little friend. Suddenly she heard
a noise. Scamper, scamper! Pitter, patter!
When she came in the twins were playing with her ball of blue
wool. And part of the scarf was unraveled and wound around Puff’s
neck.
After she unwound the wool, she locked them both in the cellar.
She thought that would be a dreadful punishment! But they had a
GRAND TIME! They chased a little mouse that had left his home in
the wall because he didn’t think! Fluff caught him in the coal bin.
When Irene brought them upstairs, Fluff was as black as Puff.
They had to have another bath!

“Dear!” sighed Irene, “Twins are such trouble!”


The very next day, when she was writing a letter to her grandma,
Puff jumped on her lap and spilled the ink! And while she was
fetching a cloth to wipe it up, Fluff tumbled the waste-paper basket
all over the floor!

That day she locked them in the kitchen. But they got into more
trouble than ever. They smelled fish!
When Irene came to the kitchen, the big fish mother had bought
for dinner was falling from the table! And Puff and Fluff were having
the worst fight.
“You are bad kitties!” she cried, and she whipped them! Then she
put them out of the house and shut the door, although her heart hurt
frightfully. “I must train them!” she said.
Fluff looked at Puff. Puff looked at Fluff. “Meow! Meow!” Fluff said,
“We have been turned from our home.” “Meow! Meow!” answered
Puff, “we must go back to the farm!”
When Irene looked for them at dinner-time they were gone! She
looked everywhere! But the twins were not to be found. She called
them until her throat ached. “Here Puff! Here Fluff!” But no kitties
came running.
Then she was very sad. “Dear! Dear!” she said, “They have run
away because I punished them!”
Then Daddy came home, “Oh, Daddy!” Irene cried, “my TWINS
have RUN AWAY! We must go and find them!” So right after dinner
Daddy got out the big car. Soon they were way, way out in the
country. The sun was going down behind the hills. “Oh!” sobbed
Irene, “I am afraid they are lost.”
Suddenly Daddy stopped the car with a jerk. He had almost run
over the TWIN KITTIES! Irene jumped out and picked them up. Soon
Puff and Fluff were on their way back home. They were very happy
to be cuddled in Irene’s arms.
She held them very close. “Dear Kitties,” she said, “you must take
your punishments bravely. If I did not correct your faults when you
are kittens, you would grow up into BAD CATS!”
Fluff and Puff rolled up into two little balls. They were so happy
that they had such a nice, kind mistress, who trained them so well,
and yet forgave them so readily, that they purred louder than the
engine.
When they reached home Irene laid them tenderly on the pretty
couch. Then she went up to bed. Fluff and Puff did not go to sleep at
once. They lay awake planning to show their gratitude to their nice,
kind little girl mother.
“Meow!” said Fluff, “she took us in when no one else would look at
us, and gave us a home!”

“Mew!” answered Puff. “And she has taught us how to act in a


pretty home like this. We were not well trained when we came here.”
“P-r-r-r-r-r!” continued Fluff in a bit softer tone. “If she hadn’t loved
us a lot she would never have searched for us.”
“And we’d be back in the cold, cold barn!” purred Puff, cuddling
down in the warm cushion.
“From now on we must be very, very good!” said Fluff, sleepily.
“We—must—be—very—very—good!” purred Puff softly. Then his
head fell over on Fluff’s back. They were both fast asleep.
Transcriber’s Notes:
Missing or obscured punctuation was silently
corrected.
Typographical errors were silently corrected.
Inconsistent spelling and hyphenation were
made consistent only when a predominant form
was found in this book.
*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK MY TWIN
KITTIES ***

Updated editions will replace the previous one—the old editions


will be renamed.

Creating the works from print editions not protected by U.S.


copyright law means that no one owns a United States copyright
in these works, so the Foundation (and you!) can copy and
distribute it in the United States without permission and without
paying copyright royalties. Special rules, set forth in the General
Terms of Use part of this license, apply to copying and
distributing Project Gutenberg™ electronic works to protect the
PROJECT GUTENBERG™ concept and trademark. Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if
you charge for an eBook, except by following the terms of the
trademark license, including paying royalties for use of the
Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
copies of this eBook, complying with the trademark license is
very easy. You may use this eBook for nearly any purpose such
as creation of derivative works, reports, performances and
research. Project Gutenberg eBooks may be modified and
printed and given away—you may do practically ANYTHING in
the United States with eBooks not protected by U.S. copyright
law. Redistribution is subject to the trademark license, especially
commercial redistribution.

START: FULL LICENSE


THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the


free distribution of electronic works, by using or distributing this
work (or any other work associated in any way with the phrase
“Project Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of
the Full Project Gutenberg™ License available with this file or
online at www.gutenberg.org/license.

Section 1. General Terms of Use and


Redistributing Project Gutenberg™
electronic works

1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™


electronic work, you indicate that you have read, understand,
agree to and accept all the terms of this license and intellectual
property (trademark/copyright) agreement. If you do not agree to
abide by all the terms of this agreement, you must cease using
and return or destroy all copies of Project Gutenberg™
electronic works in your possession. If you paid a fee for
obtaining a copy of or access to a Project Gutenberg™
electronic work and you do not agree to be bound by the terms
of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only


be used on or associated in any way with an electronic work by
people who agree to be bound by the terms of this agreement.
There are a few things that you can do with most Project
Gutenberg™ electronic works even without complying with the
full terms of this agreement. See paragraph 1.C below. There
are a lot of things you can do with Project Gutenberg™
electronic works if you follow the terms of this agreement and
help preserve free future access to Project Gutenberg™
electronic works. See paragraph 1.E below.
1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the
Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the
collection of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the
individual works in the collection are in the public domain in the
United States. If an individual work is unprotected by copyright
law in the United States and you are located in the United
States, we do not claim a right to prevent you from copying,
distributing, performing, displaying or creating derivative works
based on the work as long as all references to Project
Gutenberg are removed. Of course, we hope that you will
support the Project Gutenberg™ mission of promoting free
access to electronic works by freely sharing Project
Gutenberg™ works in compliance with the terms of this
agreement for keeping the Project Gutenberg™ name
associated with the work. You can easily comply with the terms
of this agreement by keeping this work in the same format with
its attached full Project Gutenberg™ License when you share it
without charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also
govern what you can do with this work. Copyright laws in most
countries are in a constant state of change. If you are outside
the United States, check the laws of your country in addition to
the terms of this agreement before downloading, copying,
displaying, performing, distributing or creating derivative works
based on this work or any other Project Gutenberg™ work. The
Foundation makes no representations concerning the copyright
status of any work in any country other than the United States.

1.E. Unless you have removed all references to Project


Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other


immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must
appear prominently whenever any copy of a Project
Gutenberg™ work (any work on which the phrase “Project

You might also like