Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Samenvatting H9 – Golven

Trilling
Een trilling is een periodieke beweging rond een evenwichtsstand. 1
T de periode de tijdsduur van 1 trilling
f=
T
f de frequentie, het aantal trillingen per seconde
A de amplitude, de maximale uitwijking t
φ de fase, het aantal uitgevoerde trillingen (zie fase en faseverschil) φ=
T

Harmonische trilling
Een voorwerp voert een harmonische trilling uit als de resulterende kracht op F res =−C ∙u
dat voorwerp tegengesteld gericht en recht evenredig is met de uitwijking (u). 2
4∙ π ∙m
C is de krachtconstante van de trilling. De uitwijking van een harmonische C= 2
trilling wordt beschreven met een sinusvorm. T
T =2 π ∙
√m
C

2 π ∙t
u=A ∙ sin ⁡( )
T
2π ∙ A
v max=
T
De snelheid is maximaal als het voorwerp de evenwichtsstand passeert.
De versnelling is maximaal in de uiterste standen (daar is de snelheid dus 0!)

Massa-veer Systeem
De veerconstante (C) F veer
volgt uit de veerkracht en C=
uuitrekking
de uitrekking.
De krachtconstante (C)
volgt uit de resulterende
F res
C=
kracht en de uitwijking. uuitwijking

De krachtconstante en de
veerconstante zijn aan
elkaar gelijk!

Mathematische slinger
Bij een mathematische slinger is de krachtconstante m∙ g
recht evenredig met de massa waardoor de periode niet
C=
L


meer van de massa afhangt.
L
T =2 π ∙
Energie van een trilling g
Trilenergie is de som van de kinetische en potentiële
energie. Bij een ongedempte trilling is de trilenergie
constant. Bij de beweging door de evenwichtsstand is
er uitsluitend kinetische energie. In de uiterste standen 1 2 1 2
Etril =Ekin + E pot = ∙ m ∙ v + ∙ C ∙ u
is er alleen potentiële energie. 2 2
De veerenergie bereken je met de uitrekking u. Voor de 1 2
Etril = ∙m ∙ v max
totale potentiële energie (met bijvoorbeeld ook een 2
veranderende zwaartenergie), moet je voor u de 1 2
uitwijking nemen. Etril = ∙C ∙ A
2
Resonantie
Resonantie bij een trilling van een voorwerp treedt op als een gedwongen frequentie
(aandrijffrequentie) gelijk is aan een eigenfrequentie van het voorwerp.

1
Lopende golven
Bij een transversale golf trillen alle punten in een
richting die loodrecht staat op de voortplantings-
richting van de golf. Je ziet bergen en dalen

Bij een longitudinale golf trillen alle punten in


dezelfde richting als de voortplantingsrichting van
de golf. Je ziet verdikkingen en verdunningen.

De uitwijking van een transversale lopende


golf wordt beschreven met een sinusvorm.
Een (u,x)-diagram geeft de situatie weer op
een bepaald tijdstip.

Golfsnelheid
In 1 periode beweegt de kop van de golf 1 golflengte λ=v ∙ T
vooruit.
De voortplantingssnelheid van de golf wordt bepaald v
door het medium, de frequentie wordt bepaald door de λ=
f
frequentie van de bron. De golflengte past zich aan
aan de frequentie en/of de golfsnelheid.

Fase en faseverschil
De fase van een punt geeft aan hoeveel trillingen dat t
punt heeft uitgevoerd. Bij een lopende golf is de fase
φ= t is de tijd dat het punt
T
van een punt ook te bepalen uit de afstand tot de kop heeft getrild
van de golf en de golflengte. De kop van de golf heeft Δ x met kop
immers een fase van 0. φ= ∆xmet kop is de afstand tot de
λ
kop van de golf

De gereduceerde fase geeft aan welk deel van de 0 ≤ φred < 1


laatste trilling is uitgevoerd. Twee coherente trillingen
zijn in fase als ze dezelfde gereduceerde fase
hebben. Ze zijn in tegenfase als hun gereduceerde
fase 0,5 verschilt. Het faseverschil tussen twee Δφ = φ2 – φ1
trillende punten op een golf geeft aan hoeveel
trillingen het ene punt al meer heeft uitgevoerd dan
het andere punt.

 Faseverschil tussen 2 coherente trillingsbronnen: Δ t tijdsverschil tussen de starttijden


Δ φ= =
T T

 Faseverschil tussen 2 tijdstippen van één trilling: Δ t tijdsverschil tussen de tijdstippen


Δ φ= =
T T

 Faseverschil tussen 2 punten op een lopende golf: Δ x afstand tussen de punten


Δ φ= =
λ λ

 Faseverschil tussen 2 golven, afkomstig van 2 Δ x verschil∈afstand tot de bronnen


Δ φ= =
coherente trillingsbronnen, die op hetzelfde punt λ λ
aankomen:

Interferentie
2
Interferentie treedt op als golven door elkaar heen lopen.
Ieder punt maakt dan tegelijk deel uit van 2 of meerdere golven.

Coherente trillingsbronnen
Coherente trillingsbronnen Buiklijnen:
hebben dezelfde f, φred, en A. Δx = 0, λ, 2λ, 3λ, …
De oppervlaktegolven
veroorzaken staande golven Knooplijnen
met buiklijnen en knooplijnen. Δx = ½λ, 1½λ, 2½λ, …

Bij een buik is het verschil in


afstand tot de beide
trillingsbronnen een geheel
aantal maal de golflengte, bij
een knoop is dit een oneven
aantal halve golflengtes.

Staande golven - muziekinstrumenten


Golven worden teruggekaatst bij een rand of 2 vaste uiteinden:
overgang naar een ander medium en gaan
interfereren met zichzelf. Bij de juiste frequenties
treedt dan resonantie op en ontstaan er staande
golven. Er zijn meerdere frequenties mogelijk
waarbij resonantie optreedt.

Bij een vast uiteinde zit een knoop, bij een los of 1 v
open uiteinde een buik. Mogelijke golflengtes die L=n∙ λ f = f n=n∙ f 1
2 λ
kunnen resoneren moeten precies passen.

Bij geluid spreekt men over de grondtoon en 2 open uiteinden:


boventonen. De grondtoon hoort bij de grootste
golflengte die kan resoneren (n=1).

Alle tonen hebben dezelfde golfsnelheid. Een


hogere boventoon heeft een hogere frequentie en
een kleinere golflengte.

Tussen twee buiken in een staande golf zit een


afstand van een ½ λ. 1 v
L=n∙ λ f = f n=n∙ f 1
Tussen twee maxima in een lopende golf zit een 2 λ
afstand λ.

Snaarinstrumenten 1 vast en 1 open uiteinde:


Bij snaarinstrumenten wordt een snaar in trilling
gebracht. De golfsnelheid hangt af van het
materiaal en spanning van de snaar.
Er ontstaan staande transversale golven. Bij de
knopen trilt de snaar niet, bij de buiken trilt de
snaar maximaal en verandert de amplitude van de
snaar maximaal.

Blaasinstrumenten 1 v
Bij blaasinstrumenten wordt lucht in trilling L=( 2 n−1 ) ∙ λ f = f n=( 2 n−1 ) ∙ f 1
4 λ
gebracht. De golfsnelheid is de geluidssnelheid
(BINAS 15A). Er ontstaan staande longitudinale
golven. Bij de knopen trilt de lucht niet, bij de
buiken trilt de lucht maximaal en verandert de
dichtheid van de lucht maximaal.

3
Samenvatting H10.1 + H10.2 – Elektromagnetisme
Elektrische veld
Volgens de wet van Coulomb is de elektrische q∙Q
kracht tussen twee ladingen omgekeerd
F el=f ∙ 2
r
evenredig met hun afstand in het kwadraat.

Elektrische veldlijnen geven de richting aan F el


van de elektrische kracht op een positieve E=
q
lading.
De elektrische veldsterkte (E) geeft aan
hoeveel Newton er per Coulomb lading werkt
(eenheid N/C).

Tussen de platen van een condensator heerst ∆ E kin=±∨q ∙U ∨¿


een homogeen elektrisch veld.
De verandering van kinetische energie van ∆ E el=−∆ Ekin
een deeltje met lading q tussen de platen
hangt af van de spanning tussen de platen. 1 eV = 1,602·10-19 J
Als een deeltje versnelt/vertraagt neemt de
elektrische energie af/toe.
Indien een elektron 1 Volt spanning doorloopt
verandert zijn kinetische energie met 1 eV.

In een lineaire versneller wordt een geladen


deeltje iedere keer tussen twee cilinders
versneld. Is het deeltje in een cilinder dan
draait de spanning om zodat het bij het
verlaten van de cilinder weer wordt versneld.
Binnen de cilinder voelt het deeltje geen
elektrisch veld (Kooi van Faraday) en blijft de
snelheid dus constant.

You might also like