Professional Documents
Culture Documents
Bundel Creatief Oefenen
Bundel Creatief Oefenen
Bundel Creatief Oefenen
1. WHO IS LISTENING?
Voor wie speel je? Op welke manier heeft het soort publiek een invloed op je spel?
Kies een stuk dat je goed kent en beeld je in dat je voor de volgende personen speelt:
2. ACADEMY AWARDS
Speel een stuk dat je goed kent op een manier dat één van de volgende personen dat zou doen.
1
3. PLAYING IN THE DARK
Één van Chopin's studenten vroeg hem waarom hij altijd in het niets staarde terwijl hij speelde. Chopin
antwoordde dat dat een gevolg was van in het donker oefenen. Chopin adviseerde zijn studenten om te oefenen
in het donker zodat ze hun gehoor zouden aanscherpen en volledig te focussen op de klank, toon, helderheid,
articulatie en dynamiek.
Leer een compositie of een deel van buiten. Oefen het daarna in het donker. Luister naar elk aspect van de
klank. Je kan dit ook doen met eenvoudige zaken: speel een akkoordenprogressie in het donker. Let op de
balans tussen de verschillende stemmen. Speel ze met verschillende tempi, dynamiek en articulatie. Luister naar
de resonantie.
4. TEMPO CHANGE
In veel stukken nemen we de tempoaanduiding van de componist als vanzelfsprekend. Maar wat als er geen
tempoaanduiding zou zijn? Welk tempo zou je dan kiezen? Speel een snel stuk zeer traag en probeer het mooi te
doen klinken. Speel een traag stuk zeer snel en probeer de charme van het stuk te bewaren.
Als acteur kan je met een eenvoudige zin als “Hey, hoe gaat het?” heel veel verschillende subtexts duidelijk
maken.
Deze lijst zou eindeloos kunnen doorgaan. Verzin gerust eigen voorbeelden. Je kan de oefening ook doen met
langere zinnen.
Muzikale zinnen hebben meestal geen subtext als in gesproken tekst. Toch kunnen we proberen om de intonatie
van deze voorbeelden te weerspiegelen in de muziek. Neem een muzikale zin van een bestaand stuk en probeer
de verschillende intonaties van de vorige oefening in je spel te doen weerklinken. Let op dynamiek, ritme,
articulatie…
Deze oefening gaat het best met twee personen. Je kunt het ook alleen uitvoeren, maar dit is moeilijk.
Een persoon leest een gedicht voor. Een muzikant speelt een passage uit een gekozen stuk. Dit kan ook een
improvisatie zijn. De sfeer, het ritme en de energie van het gedicht zouden moeten overeenkomen met de
muziek. De muzikant kan inspelen op de lezer, maar de lezer kan ook inspelen op de klanken van de muzikant.
2
Recomposing
7. MELODISCHE TRANSFORMATIE
8. MELODISCHE VERSIERING
9. MINIMALISM
Neem een korte korte melodische passage en herhaal deze constant op een veranderende harmonische
begeleiding. Deze begeleiding kan als pianist met de linkerhand (basnoten, open kwinten of akkoorden) of met
een backing track.
Neem een stuk waarbij de linkerhand een duidelijke begeleidingsfunctie heeft (bijv. Chopin). Speel deze
begeleiding in de linkerhand. Improviseer in de rechterhand. Vereenvoudig gerust de begeleiding tot minder
noten of andere.
Neem twee korte passages van bestaande stukken. Deze passages hoeven niet lang te zijn: één maat, een halve
maat… Het zijn gewoon motieven, korte ideeën. Deze passages hoeven ook niet uit hetzelfde stuk te komen.
Laat ons deze twee passages A en B noemen. Plak de twee ideeën samen alsof ze naast elkaar horen. Het kan
zijn dat je wat aanpassingen moet doen: intervallen aanpassen, transponeren, ritmes aanpassen (zie puntje 7).
Kies een stuk dat je goed kent. Houd de eerste zin zoals hij is en componeer/improviseer een nieuwe tweede zin
dat stilistisch overeenkomt met de eerste. Deze oefening doet je nadenken over stijl: welke harmonie past bij
Bach? Welke ritmes passen bij Stravinsky? Welke frasering hoort bij Ravel?
13. TRANSFUSION
Kies een stuk dat je graag hoort. Je hoeft het stuk niet te kunnen spelen. Analyseer de ritmes, de melodische
contouren, de articulaties, textuur… Probeer een korte passage door te spelen en alle elementen te behouden
(ritme, articulatie, textuur, dynamiek…) behalve de toonhoogtes.
3
14. ACCENTING THE WRONG SYLLABLE
Kies een stuk dat je goed kan spelen. Speel accenten op “verkeerde” noten.
Met één hand speel je een melodie die je goed kent. Met de andere hand speel je dezelfde melodie, maar in een
andere toonaard. Experimenteer met verschillende combinaties, ook met andere modi (bijvoorbeeld mineur en
majeur).
Wanneer je oefent met de metronoom, zet de klik dan eens op de tweede en de vierde tel. Deze praktijk is
normaal in jazz, maar komt veel minder voor in klassieke muziek.
Neem een stuk dat je kent. Speel door het stuk, maar let niet op de ritmes. Die kies je zelf. Bij deze oefening
kan het helpen door te denken aan ritmes van verschillende muzikale stijlen. Bijvoorbeeld:
• Sarabande • Fanfare
• Cakewalk • Boogie-Woogie
• Ragtime • Jig
• Mars • Swing
• Bossa Nova • Wals
18. SINGLE-MINDED
Deze oefening kan zowel geïmproviseerd worden als met een partituur van een stuk. De bedoeling is dat je je
aandacht focust op maar één muzikaal element. Dit kan vanalles zijn: dynamiek (speel alles ff of alles pp),
articulatie (speel alles staccato of legato), register (exploreer het bovenste register of het onderste)…
Speel een melodie of een passage die je beter wilt kunnen. Terwijl je deze melodie speelt (in loop bijvoorbeeld)
probeer je helemaal willekeurige dingen te doen met vrije ledematen of met je stem. Een pianist kan met de
vrije linkerhand bijvoorbeeld willekeurig beginnen slaan op de piano. Je kan beginnen brullen op willekeurige
momenten, dingen beginnen vertellen, in een ander tempo beginnen tikken met je voet.
4
20. DEVELOPPING AB'S: CONTRAST
Deze oefening kan je zowel al improviserend doen, als ook met een bestaande partituur. Gebruik de volgende
paren om contrast in je spel te brengen. Als je werkt met een partituur kan je twee keer dezelfde passage spelen,
maar met een contrast, of twee verschillende passages spelen. Als je improviseert hoeven A en B niet lang te
duren. De improvisatie kan puur melodisch zijn, harmonisch, ritmisch of een combinatie.
A B
Luid Zacht
Snel Traag
Dens Spaars
Lange noten, legato Extreme staccato
Bovenste register Laagste register
Majeur Mineur
Mars Lyrisch
Tonaal Atonaal
Normaal timbre Extended techniques
Homofoon Fugatisch
4/4 3/4
Eenvoudig Met versiering
Deze oefening kan zowel geïmproviseerd worden als met een partituur van een stuk. Experimenteer met
akkoorden die niet opgebouwd zijn uit tertsen. Kies een bestaande melodie of improviseer een melodie en
begeleid bijvoorbeeld met sus- of kwartakkoorden. Voorbeelden:
Akkoordnoten Op de grondnoot Do
1-2-5 Do-re-sol
1-b2-5 Do-reb-sol
1-4-5 Do-fa-sol
1-#4-5 Do-fa#-sol
1-2-6 Do-re-la
1-2-b7 Do-re-sib
1-2-7 Do-re-si
1-4-b7 Do-fa-sib
5
B. Creatief oefenen zonder partituur (improvisatie)
Bij improvisatie heb je vaak begeleiding nodig. Als pianist is dat geen probleem, want je hebt een hand voor
begeleiding en een hand voor melodische elementen. Voor andere instrumentalisten is dat niet zo eenvoudig. Je
kan een backing track gebruiken (youtube of apps) of je kan jezelf opnemen als begeleidingsinstrument.
Programma's zoals audacity werken hier goed voor, maar je hebt ook pedaaltjes of apps waarmee je jezelf kan
opnemen en loopen.
Nog enkele suggesties voor het creëren van begeleidingen voor jezelf of anderen:
• Unisono: Speel dezelfde melodie in unisono. Dit kan een octaaf hoger of lager, luider of zachter.
• Drone zonder puls: Speel een lange toon als begeleiding, of een open kwint.
• Drone met puls: Speel een noot en herhaal deze constant.
• Ostinaat: Bedenk een kort motiefje/ideetje en herhaal deze constant. Heel vaak heeft een ostinaat een
catchy ritme.
• Tegenmelodie: Speel een tweede melodie onder of boven de andere melodie. Heel vaak zijn deze twee
complementair: als de ene rust, zal de andere bewegen. Als de ene beweegt, zal de andere rusten. Soms
kunnen ze parallel lopen, soms in tegenbeweging.
• Arpeggio's: Speel akkoordische begeleiding in arpeggio's.
• Baslijn: Speel lage basnoten die fungeren als grondnoten van akkoorden. Dit kan ook ritmisch
gebeuren.
• Oompah: Speel in de bas telkens de grondnoot en de kwint van het akkoord.
• Imitatie: Speel een echo van wat je hoort in de andere partij, een soort canon of fuga, maar dan niet per
se zo strikt.
• Speel niet: Stilte is een belangrijk deel van muziek. Stilte zorgt voor een “kader” rond alle klinkende
noten.
• Percussie: Voorzie enkel ritmische begeleiding.
Kies één tot twee intervallen en maak hier een compositie rond. Experimenteer met verschillende ritmes,
tempo's, begeleiding, articulatie, register… Rusten zijn natuurlijk ook belangrijk.
Suggesties:
• Atonaal 1: Majeur of mineur septiemen en tritonussen.
• Atonaal 2: Kwarten en tritonussen.
• Atonaal 3: Kleine none en tritonus.
• Heroïsch: Kwarten en kwinten.
• Dolce: Grote tertsen.
• Romantisch: grote en kleine sexten.
• Donker: kleine tertsen
• Custom: kies een eigen combinatie van twee intervallen.
2. CHORD HOPPING
Kies twee akkoorden waarover je wil improviseren. Je kan deze willekeurig kiezen. Als pianist kan je ze in de
linkerhand spelen. Dit is op zich al een goeie oefening. In de rechterhand kan je melodisch werken. Mensen met
een melodisch instrument kunnen ofwel de twee akkoorden in arpeggio spelen en hiermee improviseren. Ofwel
kan een backing track twee akkoorden spelen en speel je melodisch op deze begeleiding.
6
3. COPY MACHINE (piano)
De rechterhand speelt een idee of motief in de rechterhand. De linkerhand imiteert dit direct daarna, maar een
octaaf lager. Dit hoeft geen exacte herhaling te zijn. Houd het ritmisch en melodisch interessant. Let ook op
articulatie en dynamiek. Wissel na een tijdje van handen.
4. DRIFTING
Improviseer een melodie in eender welke toonaard. Na een tijdje beland je bij een noot die je gebruikt als
scharniernoot naar een andere toonaard. Speel vanaf hier verder in de nieuwe toonaard en herhaal dit proces
meerdere keren. Dit werkt ook goed met harmonische begeleiding (piano).
Voorbeeld: De mediant (derde graad) in do groot (mi) wordt de tonica (eerste graad) van mi groot. Daarna
wordt de dominant (vijfde graad) van mi groot (si) de subdominant (vierde graad) van fa# klein. Etcetera…
Improviseer een melodie terwijl je exact dezelfde melodie in unisono meezingt. Experimenteer met sprongen,
syncopatie, herhalen van motieven…
6. TWISTED UNISON
Doe hetzelfde als in DUET FOR ONE, maar zing nu niet in unisono. Kies een interval (secunde, terts, kwint…)
en zing mee op een afstand van het gekozen interval. Je kan dit diatonisch doen of chromatisch.
Zet in plaats van een partituur een tekst (gedicht, artikel, passage…) op de pupiter. “Zeg” de tekst met je
instrument. Gebruik de ritmes, de accenten, het tempo en de intonatie van de tekst voor de uitvoering op je
instrument. Dit is zeer effectief op de piano, maar het kan ook met andere instrumenten.
8. ETUDE
Een étude is een stuk waarbij je een bepaalde instrumentale techniek leert beheersen. Kies een techniek dat je
zelf zou willen beheersen (bijvoorbeeld: duimpositie bij cello; linkerhand over rechterhand bewegen bij piano;
triolen spelen op trompet…) en schrijf of improviseer hier een étude voor. De focus hoeft niet per se enkel
technisch te zijn, maar kan ook muzikaal zijn: een étude van diminished akkoorden, of een étude van
gesyncopeerde ritmes...
De ene hand stelt een muzikale vraag, de andere hand antwoordt. Het wordt een soort debat tussen twee
“personages” die elk gelijk probeert te krijgen. Je kan akkoord gaan met een muzikale vraag, die bevestigen,
beantwoorden, tegenwerken, negeren… Dit vraag- en antwoordspel komt veel voor in muziek.
7
10. FAR OUT
Improviseer een atonale melodie. Benadruk dissonante intervallen zoals kleine secundes, tritonussen, kleine
nones… Geef de melodie vorm door motiefjes te herhalen, in sequens te plaatsen…
Wanneer je toonladders of arpeggio's oefent, voeg dan verschillende accentpatronen toe, bijvoorbeeld: een
accent om de drie noten, om de vier noten… Een uitdaging is om om de vijf noten een accent te spelen. De
meest interessante patronen zijn die die niet overeenkomen met de maatsoort. Je kan ook verschillende cijfers
combineren: 2+3, 3+2, 3+3+2, 2+2+3, 3+2+2...
Kies een nummer dat je mooi vind, dit kan eender welke stijl zijn. Kies één muzikale zin of motief en beluister
het tientallen keren. Zing die zin tot je het gemakkelijk mee kan zingen met de opname.
Zoek nu de melodie op je instrument. Speel het tot je het vanbuiten kan spelen. Pas de melodie aan (frasering,
accenten, articulatie) naar eigen smaak.
Kies een viertal noten (bijvoorbeeld 1-2-3-5). Schrijf daarna een reeks willekeurige toonaarden op
(bijvoorbeeld, do groot – mib groot – si groot – la groot – fa# groot – re groot – sib groot). Speel nu die vier
noten, maar telkens in een andere toonaard, volgens de volgorde dat je zelf hebt opgeschreven.
Je kan ook andere toonladders gebruiken: mineur, dominant septiem, diminished, augmented, whole tone,
blues, pentatonisch.
Kies een majeurtoonaard. Kies een comfortabel tempo. Speel nu vanaf een willekeurige plaats in de toonladder
drie stijgende noten (stapsgewijs). Je kiest zelf de notenwaarden (halve noten, kwartnoten, achtsten…). Maak
daarna een sprong van eender welke grootte en speel dan drie dalende noten. Speel dit een aantal keren tot het
comfortabel wordt. Herhaal dan de oefening met een nieuw paar van stijgende en dalende noten.
Experimenteer met verschillende soorten sprongen in alle registers. Verhoog het tempo geleidelijk aan. Blijf
ontspannen en behoud accuraatheid. Herhaal in verschillende toonaarden.
Variaties:
• Gebruik een ander aantal noten (twee, vier, vijf, zes…)
• Varieer in de ritmes die je gebruikt, bijvoorbeeld: lang-kort-kort, kort-kort-lang…
• Start met een terts als sprong en vergroot daarna telkens het interval van de sprong.
• Gebruik verschillende soorten toonaarden: dominant, mineur, chromatisch, whole tone, diminished,
altered, modi…
• Gebruik verschillende maatsoorten: 4/4, 6/8, 5/8, 7/8…
8
15. AMAPFALAP
De acroniem staat voor As Much As Possible From As Little As Possible. Gebruik een ritmische begeleiding,
een drone of harmonische begeleiding. De solist improviseert met één noot. Speel met interessante ritmes,
timbres, dynamiek, frasering, articulatie… Vergeet niet dat rusten ook muziek zijn.
Variaties:
• De solist mag enkel twee naast elkaar liggende noten gebruiken.
• Gebruik drie noten die naast elkaar liggen: 1-2-3, 1-2-b3, 1-b2-b3 of 1-b2-3
Voorbeelden: Bach – Cello suites. Uit onderzoek is gebleken dat Bach eerst een akkoordenprogressie schreef en
die pas daarna invulde met een melodie. Als je de cello suites analyseert, valt op dat de melodie vooral bestaat
uit toonladderfiguren en arpeggio's. De harmonie is altijd zeer duidelijk.
17. LONGITUDE
Kies een akkoordenprogressie. Bedenk een kort motief en speel deze doorheen de akkoordenprogressie.
Behoudt de vorm van het motief zoveel mogelijk. Verplaats het motief altijd naar dezelfde plaats in het
akkoord. Als het motief bijvoorbeeld start op de 1 van het eerste akkoord, dan doe je dat ook bij de andere
akkoorden. Het is met andere woorden een constante transpositie.
18. LATITUDE
Kies een akkoordenprogressie. Bedenk een kort motief en speel deze doorheen de akkoordenprogressie.
Behoudt de vorm van het motief zoveel mogelijk, maar houdt het op dezelfde plaats. Je zal noten moeten
aanpassen als het bij ieder akkoord moet blijven klinken.
19. BLUES
Gebruik de traditionele twaalfmatenstructuur van de blues om een stuk te improviseren. De stijl hoeft niet per
se bluesy te zijn. Gebruik gewoon het akkoordenschema:
I7 IV7 I7 I7
IV7 IV7 I7 I7
V7 IV7 I7 I7
Als de ene hand beweegt, is de andere stil of rust die op een lange noot.
9
21. FAMILIAR TUNE (piano)
Kies een stuk dat je goed kent. Probeer het te spelen op je gehoor. Nadat dit een beetje lukt, probeer dan andere
muzikale parameters toe te voegen (op gehoor):
• Basnoten
• Harmonie
• Tegenmelodie
• Variaties op de melodie
Doe eerst oefening 21. (Familiar Tune). Laat dan de melodie weg en speel enkel de begeleidende partijen:
basnoten, harmonie, tegenmelodie… Improviseer dan een nieuwe melodie op deze begeleiding.
Kies een akkoordenprogressie in één bepaalde toonaard. Speel daarop een melodie die in een andere toonaard
staat.
10
Baslijnen
Improviseren op een bepaalde baslijn kan zeer leuk zijn. Als pianist kan je het makkelijk in je linkerhand
spelen. Op een melodie-instrument kan je het eerst opnemen of in een programma simuleren. Je kan de baslijn
ook zelf zingen terwijl je erop improviseert.
De volgende voorbeelden passen allemaal met de toonladder van do groot of do klein. Speel ze in een loop.
Transponeer ook naar andere toonaarden.
• C-Bb-Ab-G • C-Db-D-G
• C-B-A-G • C-E-D-Db
• C-A-F-G • C-F-Bb-Ab
• C-E-G-Ab • C-E-F-G
• C-A-Ab-G • C-F#-G-Db
• C-Db-C-G • C-F-G-Bb
• C-Eb-F-Bb • C-G-A-E-F-D-G_C
Bronnen.
11
Melodische Transformatie
1. Exacte Herhaling
Ϫ Ϫ
3 j j
& b4 œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
2. Verandering in dynamiek
Ϫ Ϫ
&b œ œ j j
œ œ œ œ œ œ œ œ
f p
3. Verandering in timbre
j
œ™ #œ ™
j
fluit Trompet (in Bb)
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
4. Ander register
œ œ œ œ™ œ œ
Ϫ
j
&b œ œ œ œ œ J
5. Transponeren
bbb œ
Ϫ
j j
&b œ œ œ œ œ œ œ œ™ œ œ
1. Sequens: diatonisch
j
Ϫ
j
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ™ œ œ
2. Sequens: chromatisch
Ϫ
j j
&b œ œ œ œ œ œ œ #œ #œ ™ œ #œ
œ™ bœ ™
j j
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
5. Inversie: diatonisch
Ϫ Ϫ
j j
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
6. Inversie: strikt
œ™ bœ ™
j j
&b œ œ œ œ œ œ œ bœ œ bœ
3
Ϫ Ϫ
&b œ nœ j j
œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
j j
œ™ œ œ™
j
&b œ œ œ œ œ ‰ œ œ œ œ œ
Ϫ Ϫ
j j
&b œ œ œ œ œ Œ œ œ œ œ œ Œ Œ
4. Maatsoort veranderen
Ϫ
j œ 4 3
&b œ œ œ œ 4œ œ œ œ œ œ œ
Ó 4
5. Augmentatie
œ™ ˙™
3 j
& b4 œ œ œ œ œ ˙ œ œ ˙ œ ˙
6. Diminutie
Ϫ
j
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
4
b œ ™ œœbœ j
1. Geleidelijke metamorfose
nieuw idee
œ™ œœ
&b œ œ œ œ™ œ œ œ œ œ œ™ œ œ œ œ
j j œ œ œ‰ œ J bœ ‰ œJbœ œ œ œ
J
2. Plotse metamorfose
bœ ™ œ œj bœ bœ ‰ œJ bœ œ œ œ
j
Ϫ
&b œ œ j
œ œ œ
œ™ œ œ
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ j
j
& b œ œ œ œ ™ œj œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ™ œ œ œ œ œ ˙™
5
&b œ œ œ ˙™
8. Kreeft
j Ϫ
& b ˙™ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œj œ ™ œ œ œ
9. Kreeftinverie: diatonisch
œ œ œ™
j
& b ˙™ œ œ œ œ œj œ™ œ œ œ œ œ œ
j bœ ™
& b ˙™ bœ œ bœ œ bœj bœ ™ œ bœ œ bœ œ bœ œ œ
j
Ϫ
j
&b œ œ œ œ œ œ œ œ œ™ œ œ
& b œ™ œ œ
J
œ™ œ œ
J
œ™ œ œ
J
œ œ œ™ œ
J
˙™
Melodische versieringstechnieken
Originele melodie
C F C G7 C G7 C
4 œ œ
&4 œ œ ˙ œ œ œ œ œ œ
œ œ ˙
& œ œ #œ œ œ n˙ œ œ œ bœ
œ œ œ ˙
(d) (d)
C F C G7 C G7 C
& œ œ œ œ œ œ œ œ ˙ œ œ œ œ œ œ ˙
(d) (d) (d)
3. Octavering
œ
C F C G7 C G7 C
œ œ œ œ
& œ œ œ œ ˙ œ
œ œ ˙
(o) (o) etc...
& œ œ œ œ œ#œ œ œ œ ˙ œ œ œ œ œ œ œ œ œ ˙
œ
(w) (w) (w) (w) (w)
2
5. Dubbele wisselnoot
C F C G7 C G7 C
Ϫ
C F C G7 C G7 C
œ œ j
& œ œ œ œ ˙ œ œ œ œ œ ˙
(app) (app) (app) (app)
7. Anticipatie
C F C G7 C G7 C
j
& œ œ œ œ™ œ ˙ œ œ œ œ œ j
œ œ™ œ ˙
(a) (a) (a) (a)
8. Boven/onder of onder/boven
C F C G7 C G7 C
3
& œ œ #œ œ œ œ #œ œ ˙ nœ #œ œ œ bœ # œ nœ œ bœ n ˙
b o o b o b b o o b
& œ™ nœ
j œ œ œ™ œ ˙
J œ œ œ œ œ œ œ ˙
(e) (e) (e) (e) (e)
3
Voorbeeld:
C
œ œ #œ œ œ œ œ œ #œF œ œ œ œ œ œ œ Cœ œ œ œ œ œ œ œ
& œœœœœœœœ
(app) (w) (w) (w) idem (app) (w) (w) (d) (app) (d) (d) (d)
nœ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ
G7 C G C
& œ œ Œ
(d) (d) (app) (d) (d) (d)