Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 10

Opdracht: Bewegende Aarde

Inhoudsopgave
Inleiding 2
Opdrachten 2
Hoofdstuk 1 2
Hoofdstuk 2 5
Hoofdstuk 3 7
Aantekeningen 9
Hoofdstuk 1 9
Hoofdstuk 2 9
Hoofdstuk 3 9
Slot 10
Inleiding
Er wordt al decennia lang onderzoek gedaan naar het bewegen van de aardplaten. Men
vraagt zich af waardoor het komt dat dezelfde fossielen of gesteenten op verschillende
plekken op aarde worden gevonden en hoe aardbevingen nou eigenlijk tot stand komen. Dit,
en nog veel meer, gaan wij onderzoeken in dit portfolio over de bewegende aarde. En welke
krachten deze aarde laat bewegen.
Opdrachten
Hoofdstuk 1
Opdracht 0-1 (voorkennisopdracht): Waar komen aardbevingen en vulkanen voor?
Gedurende het volgen van deze module ga je bijhouden waar vulkanen en aardbevingen
voorkomen. In de verschillende hoofdstukken zijn er opdrachten (bijvoorbeeld opdracht 3-3
en opdracht 4-1) waarbij je steeds weer deze kaart kan gebruiken.
a. Print de blanco wereldkaart uit en geef met potlood aan waar jij weet dat aardbevingen en
vulkanen voorkomen.

b. Zorg dat je ook kranten, www.earthweek.com en andere websites bijhoudt, teken de


gebeurtenissen in en verzamel de informatie over kracht, locatie, aantal slachtoffers en
eventuele berichtgeving over welke maatregelen mensen nemen om de schade door
aardbevingen en vulkanen te voorkomen of hun effect te verminderen (=hazard
management).
- Er worden een aantal voorzorgsmaatregelen genomen. In gebieden met een hoog
risico op aardbevingen en vulkanen worden de inwoners voorbereid en
gewaarschuwd voor het eventuele gevaar. Verder worden gebouwen steviger en
flexibeler gebouwd, en indien van toepassing zo ver mogelijk van een vulkaan
vandaan. Hoewel aardbevingen niet te voorspellen zijn, is het wel zo dat het risico op
een grote aardbeving afneemt naarmate er meer kleinere aardbevingen in het
verleden zijn geweest. De inwoners kunnen zich zo adequaat voorbereiden op een
aardbeving.
Opdracht 0-2 (voorkennisopdracht): Aardbevingen, vulkanen en gebergtes zoeken via
Google Earth.
a. Zoek de vulkanen en aardbevingen uit opdracht 0-3 ook op via Google Earth.
Tip: Gebruik bij het invullen van de kaart voor andere opdrachten, zoals opdracht 3-3, ook
steeds Google Earth.

Opdracht 0-4 (verwerkingsopdracht): Hoeveel tijd heb je nodig om 300 meter klei af te
zetten?
Veel fijne klei sedimenten worden afgezet met een snelheid van ongeveer 1 centimeter per
1000 jaar. In de ondergrond van Nederland zit een dik pakket klei, onderdeel van de Rupel
Formatie, die op sommige plaatsen meer dan 300 meter dik is.
a. Als je geen rekening houdt met inklinking of ontwatering, hoe lang duurt het dan tot je een
pakket hebt met een dikte van 300 meter?
- 300 x 100 = 30000 cm
30000 x 1000 = 30000000 jaar
30 miljoen jaar

b. Als je wel rekening houdt met inklinking en ontwatering, kom je dan op een langere of juist
minder lange tijdsduur voor het afzetten van dit pakket? Hint: inklinking zorgt voor compacter
materiaal. Ontwatering heeft hetzelfde effect.
- Een langere tijdsduur, doordat inklinking het compacter maakt en er meer tijd in een
kleiner gedeelte.

Opdracht 0-5 (toepassingsopdracht): Dateren met de K/Ar methode.


a. Waarom is de K/Ar methode voor de directe datering van Pleistocene afzettingen in
Nederland van weinig belang?
- Geen vulkanisch gesteente, dus er blijft geen argon in het gesteente.

b. Welke twee factoren bepalen in hoofdzaak de betrouwbaarheid van K/Ar dateringen?


- Soort gesteente (of er argon bij de vorming aanwezig is)
- Het vasthouden van Ar40: het systeem moet gesloten blijven.

c. Argon is een gas en kan dus makkelijk ontsnappen. Welke fout zal dit geven in je
datering? Leg dit uit.
- De verhouding klopt niet omdat er een groot deel van het argon vervlogen is en dit
een verkeerd resultaat in K/Ar dateren. Het is te jong. Hoe ouder een monster hoe
meer Ar40.
Opdracht 0-6 (verwerkingsopdracht): Discrepantie tussen verschillende
dateringtechnieken.
Een geoloog ontdekt fossielen van een vis die voorkwamen in het Devoon. Ze zitten in een
licht gemetamorfoseerd gesteente. De Ru/Sr ouderdom van het gesteente is slechts 70
miljoen jaar oud. Hoe zou je deze discrepantie (niet-kloppendheid) kunnen verklaren?
- Een van de stoffen is uit het gesteente gegaan door oplossen of verwering waardoor
de verhouding niet klopt en dus de ouderdom incorrect is. Door metamorfose kan de
isotopen samenstelling van het mineraal waarmee je dateert helemaal veranderen.
Deze dateer je, en daardoor krijg je dus een datum die veel jonger is dan het
gekristalliseerde gedeelte.

Opdracht 0-8 (voorkennis opdracht): Massa extincties en de tijdschaal.


In het geologisch verleden zijn er een aantal periodes aan te wijzen waarin binnen een
‘korte’ tijd veel (soms meer dan 70%) van de soorten uitstierven. Dit zijn de zogenaamde
massa extincties. De belangrijkste vier periodes van massaal uitsterven hebben
plaatsgevonden rond 444 miljoen jaar geleden, 416 miljoen jaar geleden, 251 miljoen jaar
geleden en 65 miljoen jaar geleden.
a. Hoe herken je deze ‘gebeurtenissen’ in de tijdschaal van figuur 1-4?
- De plekken waar er een nieuwe periode start.

b. Wat kan de reden zijn dat deze gebeurtenissen zo goed in de tijdschaal herkenbaar zijn?
- Het begin en einde van een tijdperk.

Hoofdstuk 2

Opdracht 2-1 (voorkennis opdracht): Hoe lang geleden lag Nederland op de evenaar?
Als je weet dat vingernagels ongeveer 2 à 3 mm per maand groeien,
a. Hoe lang duurt het om een (deel van een) continent te bewegen van de evenaar naar de
huidige positie van Nederland? In paragraaf 1.3.3, Metamorf gesteente, heb je gezien dat er
in Nederland steenkool voorkomt. Steenkool is gevormd uit moerasplanten die voorkwamen
in een tropisch klimaat. Hieruit kun je op maken dat Nederland in het verleden op de
evenaar heeft gelegen.
- De afstand van de evenaar tot Nederland is 5.811,76 km.
2.5mm per maand 2.5 x 12 = 30mm per jaar = 3 cm = 0.00003 km
5811,76 : 0.00003km = 193 725 333 jaar = 194 miljoen jaar

b. Als je uitgaat van de algemene bewegingssnelheid van de platen uit vraag a, hoe oud is
het steenkool dan en in welke geologische periode is het gevormd?
- Iets meer dan 194 miljoen jaar oud, dus Trias/Jura.

c. Uit onderzoek blijkt dat steenkool in Nederland is gevormd tijdens het Carboon (carboon
betekent letterlijk kool). Wat klopt er niet met vraag b en hoe zou je dit kunnen verklaren?
- Uit de berekening blijkt dat het kool niet gevormd is in het Carboon. Dit kan
betekenen dat de berekende groeisnelheid niet overeenkomt met de werkelijke
groeisnelheid.
Opdracht 2-2 (verwerkingsopdracht): Hoe kwam Wegener tot zijn inzichten?
Wegener baseerde zijn gedachten over bewegende continenten niet alleen op de
overeenkomst in kustlijnen maar ook op de verspreiding van fossielen en vooral op de
sporen van ijsbedekkingen van 250 miljoen jaar oud.
a. Zoek in de atlas op over welke geologische periode we het hebben. In figuur 2-2 staat
aangegeven waar Wegener sporen van ijsbedekkingen vond.
- Perm

b. Geef twee conclusies die je op basis van figuur 2-2 kan doen (denk aan spreiding en de
ligging van continenten waarop het ijs voorkomt)?
- 1. Deze gebieden hebben aan elkaar gelegen.
2. Deze gebieden hebben rond de (zuid)pool gelegen.

Opdracht 2-3 (verwerkingsopdracht): Vragen bij de theorie van de bewegende


continenten van Wegener.
a. Bedenk een mechanisme waarmee je kan verklaren dat continenten uit elkaar gaan.
- Druk vanuit binnen in de aarde die door de aardkern ontstaat. Convectiestromen.
-
b. Geef vragen die jij zou stellen aan Wegener op basis waarvan jij kunt beslissen of je voor
of tegen zijn theorie bent.
- Waren het de continenten of de zee die zich verplaatsen? Wat voor een mechanisme
was sterk genoeg om dit soort bewegingen te veroorzaken?

Opdracht 2-4 (voorkennis opdracht): Hoe verloopt de diepte van de oceaan?


a. Teken een diepteprofiel van Recife naar Mount Cameroon. De hoogste vulkaan op
Ascension is 859 m hoog. Gebruik de Atlas.
- Van Recife 200 m + nap naar 5400 diepste punt oceaan naar 859 Ascension naar
5000 m diepste punt en naar 4100 Mt Cameroon in Afrika.

b. Wat is het grootste hoogteverschil (verschil tussen het hoogste punt en het laagste punt)
in dit profiel?
- Het grootste hoogteverschil is 9.5 km

Opdracht 2-6 (verwerkingsopdracht): Plaatbewegingen


Bekijk figuur 2-10 en figuur 2-11 en gebruik de atlas. Het deel van de oceanische korst dat
gevormd is in bijvoorbeeld het Ouder Tertiair is in de Grote Oceaan veel breder dan in de
Atlantische Oceaan.
a. Geef daarvoor een mogelijke oorzaak.
- In dezelfde hoeveelheid tijd ontstaat er meer aardkorst.

b. Waar zal men in de oceanen in principe de dikste sedimentlagen aantreffen, bij A of bij B
uit figuur 2-10? Motiveer je antwoord.
- B ouder meer tijd om sediment op te komen.
c. Hoe komt het dat er nergens op aarde oceaankorst wordt aangetroffen ouder dan het
Jura?
- Het gesteente wat voor het Jura is gevormd is alweer gesmolten als gevolg van de
trek- en duwkrachten van de subductiezones en de mid oceanische rug.

d. Als je weet dat Amerika en Afrika in het Jura uit elkaar zijn gaan bewegen, wat is dan de
gemiddelde snelheid van beweging per jaar? Bereken dit voor de beweging per plaat ten
opzichte van de rug en de plaatbeweging ten opzichte van elkaar. Gebruik de atlas bij deze
vraag.
- Afstand Afrika - Zuid-Amerika: 8520,70 km. Midden van Jura: 173,15 mln. jaar
geleden. Afstand/Tijd = 4,9 x 10^-5 km/j.

Opdracht 2-7 (verwerkingsopdracht): Verschillende plaatgrenzen


Beantwoord voor vijf plaatsen, Jan Mayen, Valparaiso, Jakarta, Anchorage en de Galapagos
eilanden, de vragen a tot en met d:
a. Wat voor een soort plaatgrens verwacht je?
- Divergent, convergent, convergent, divergent, convergent.

b. Op basis van welk gegeven uit de atlas verwacht je deze grens?


- De aardplaten en de bewegingen daarvan.

c. Welke geologische fenomenen zullen er bij die plaatsen voorkomen die verband houden
met de plaatgrenzen?
- Convergent: Subductie, vulkanen, aardbevingen.
Divergent: Effusieve Vulkanen / mid oceanische rug.

d. Controleer op Google Earth of deze geologische fenomenen er ook inderdaad


voorkomen.
- Ja

Hoofdstuk 3

Opdracht 3-1 (verwerkingsopdracht): Lokalisatie van een aardbeving in Nederland


Op 13 april 1992 om ongeveer 03:20 lokale tijd werd Nederland opgeschrikt door een
aardbeving. Later bleek deze aardbeving voor Nederland de sterkste geregistreerde beving
ooit te zijn geweest. In deze opgave gaan we de volgende vragen beantwoorden:
a. Waar ligt het epicentrum van de aardbeving?
S golf:
Bug 15.5 sec
wib 22 sec
ne31 28.5 sec
les 32 sec
clz 64 sec
P golf:
bug 4 sec
wib 8 sec
ne31 10 sec
les 12 sec
clz 31 sec

Verschil:
Bug 11.5 sec
wib 14 sec
ne31 18.5 sec
les 20 sec
clz 33 sec

Afstand:
Bug 75 km
wib 100km
Ne31 150 km
les 160 km
clz 305 km

Met schaal en passer en dan naar de snijpunten te kijken kom je uit in de buurt van
Roermond.

b. Wat is het precieze tijdstip van de aardbeving?


- 4 seconden 75:7.5 = 10 sec
10-6= 4 seconden
Dus 3:19:56

c. Waarom gaan de cirkels die je op de kaart hebt getrokken niet precies door één punt?
- Onnauwkeurigheden in de metingenen

d. Waarom gaan de lijnen in de grafiek van de reistijden niet door de oorsprong?


- De meting begint vanaf het epicentrum, terwijl de aardbeving begint in het
hypocentrum. Er zit dus een verschil in afstand.
Aantekeningen
Hoofdstuk 1
Er zijn drie verschillende soorten gesteenten: sedimentgesteente, metamorf gesteente
en stollingsgesteente. Graniet bevindt zich op landplaten en basalt bevindt zich op de
oceaanbodem. In sedimentgesteente zijn fossielen te vinden. Kalksteen, een
sedimentgesteente, wordt aangetast door zure regen.
De geschiedenis van de aarde is opgedeeld in verschillende tijdvakken. Het tijdperk van de
mens( en apen) is zeer klein in vergelijking met de andere tijdperken.

De relatieve tijd is te bepalen met drie methoden: het verschil in diepte van lagen in
vergelijking met elkaar, de aanwezigheid van verschillende soorten fossielen in
sedimentgesteente en…
De absolute tijd is onder andere te bepalen met isotopen in de gesteenten.

Als we kijken naar de halveringstijd van kalium valt te zien dat er een omgekeerd evenredig
verband is tussen deze stof en argon. Hoe meer argon, hoe langer de steenlaag afgesloten
was, omdat het kaliumgehalte is afgenomen.

Hoofdstuk 2
Verticale verschuiven: hoogteverschillen/plaattektoniek
Horizontale verschuiving: plaattektoniek

Bewijzen voor plaattektoniek: fossielen, sporen van ijsbedekking en de soorten/vormen


gesteenten.

Paradigma: samenhangen van theorieën en modellen om een verschijnsel te plaatsen


Op het moment van stollen leg je de polariteit vast in het gesteente, zo kun je dateren.

Subductiezone: de plek waar zwaarder gesteente onder landplaten duikt.


convergerend: naar elkaar toe
divergent: van elkaar af
transform: langs elkaar

Hoofdstuk 3
Hoe dichter bij het epicentrum hoe groter de trillingen op de seismograaf.
2 soorten golven:
Ruimte golven en bijzondere golven, waarbij de ruimtegolven bestaan uit P en S golven.
P golf: longitudinale golf met trillingsrichting in dezelfde richting als een golf zich voortplant
5-8 km/s
S golf : secundaire golf transversale trillingsrichting loodrecht op de voortplantingsrichting
deze s golven zijn ongeveer 2 keer zo traag als een p golf en komen dus later bij een
meetapparatuur.
Slot
In dit portfolio en tijdens de lessen zijn wij meer te weten gekomen over de aarde als ‘levend
organisme’. We hebben onder andere geleerd hoe wij bepaalde gesteenten kunnen
analyseren en dateren door middel van bijvoorbeeld k/ar analyse ook kunnen wij de
oorsprong van een aardbeving achterhalen. Ook hebben we geleerd over verschillende
soorten gesteente zoals stollingsgesteente, sedimentgesteente en metamorf gesteente.
Verder hebben we ook nog naar de platentektoniek gekeken en hoe deze platentektoniek
ervoor zorgt dat er aardbevingen en vulkanen kunnen ontstaan. En bij deze platentektoniek
hebben we ook nog gekeken naar subductie zones en midoceanische ruggen. Door al deze
informatie hebben we naast wat we bij Aardrijkskunde hebben geleerd nog meer inzicht
gekregen in dit onderwerp.

You might also like