Professional Documents
Culture Documents
Voorbeeldlesvoorbereiding Mondelinge Vaardigheden 2de Leerjaar
Voorbeeldlesvoorbereiding Mondelinge Vaardigheden 2de Leerjaar
Voorbeeldlesvoorbereiding Mondelinge Vaardigheden 2de Leerjaar
Student x 1
Leerinhoud:
1. Spreken: in een beschrijvend gesprek met leeftijdsgenoten betekenisvolle vragen stellen. Vooraf
bedenken wat je nog niet/al wel weet, wat je te weten wil komen en hoe je dat dan best vraagt.
2. Spreken: in een beschrijvend gesprek met leeftijdsgenoten het antwoord op de vraag
structureren rekening houdend met de voorkennis van je luisteraar.
3. Luisteren: in een beschrijvend gesprek met leeftijdsgenoten aandachtig luisteren naar de uitleg,
tonen dat je aandachtig luistert en eventueel bijvragen stellen.
4. Kringgesprek begeleid door de leerkracht: de loop van een gesprek met leeftijdsgenoten over
elementen uit de eigen leefwereld (speelgoed) volgen en op het gepaste moment zelf een
bijdrage leveren aan het gesprek.
Lesdoelen:
1. In een gesprek over lievelingsspeelgoed aan een medeleerling betekenisvolle vragen formuleren: wat
weet ik nog niet, wat wil ik graag weten en hoe ga ik dat formuleren? (TOmn3 TOmn1 TOmn2)
2. In een gesprek over lievelingsspeelgoed aan een medeleerling betekenisvolle vragen stellen over het
speelgoed van de andere: een vraag stellen waar ik het antwoord nog niet op weet. (TOmn3 TOmn1
TOmn2)
3. In een gesprek over lievelingsspeelgoed rekening houden met de voorkennis van de luisteraar in het
formuleren van je antwoord: wat weet de andere al wel en nog niet? Wat moet hij dan weten? Hoe ga ik
dat vertellen?. (TOmn3 TOmn2)
4. In het gesprek over lievelingsspeelgoed non-verbaal tonen dat je aandachtig luistert naar de spreker en
bijvragen formuleren als je iets niet begrijpt. (TOmn2 TOmn3)
5. In een kringgesprek over lievelingsspeelgoed een zinvolle bijdrage leveren aan de loop van het: niet je
eigen (nieuwe) verhaal inbrengen maar verder vertellen over wat er al gezegd is geweest. (TOmn3 TOtg4)
6. In een kringgesprek aandachtig de loop van het gesprek volgen: niet praten wanneer een ander praat,
weten waar het gesprek over gaat en wie aan het woord is. (TOmn3 TOtg4)
Materiaal/locatiewijziging:
Een deel van de les gaat, als mogelijk, in de open ruimte op de gang door, waar ruimte is om in een kring
te gaan zitten.
De leerlingen hebben van thuis hun lievelingsspeelgoed meegebracht. Voor de leerlingen die niets
bijhebben wordt er speelgoed voorzien waaruit ze kunnen kiezen. Extra speelgoed voorzien voor de
verlengde instructie.
Klaarzetten: klokje op bord, flap, papieren plakband (voor kruisjes en flap ophangen).
LESOPBOUW
Speelgoed verzamelen:
“Jullie hebben allemaal speelgoed meegebracht van thuis. Welke kinderen hebben geen speelgoed bij? Die
mogen bij juf Chloë nog iets gaan kiezen waar ze graag mee spelen. De andere kinderen leggen hun speelgoed
op hun bank, maar je mag er nog niets over vertellen aan de andere kinderen, want dat is voor straks, je mag
het dus nog niet verklappen.”
Verduidelijken regel:
“Ik begrijp dat jullie heel graag willen spelen en dat het moeilijk is om daar af te blijven, maar als jullie dat de
hele tijd gaan doen ga je niet kunnen opletten, dus daarom leg ik nu de regel vast dat als het speelgoed op je
bank of op de grond ligt, dat je er dan niet meer aan komt. Als ik zie dat jullie het moeilijk vinden om er niet aan
te komen, dan leg ik het even aan de kant, zodat jullie makkelijker kunnen opletten. Als je het dan nodig hebt,
dan krijg je het terug.”
“Jullie zullen waarschijnlijk wel heel graag willen weten wat voor speelgoed er allemaal is en daar allerlei
vragen willen over stellen aan elkaar.”
Daarom gaan jullie straks twee minuten in stilte door de klas wandelen en kijken naar het speelgoed van de
andere kinderen. Je loopt rond, kijkt naar het speelgoed en denkt “wat weet ik daar nog niet over, en zou ik er
over kunnen vragen? Waar wil ik meer over weten? Je mag deze vragen opschrijven op je witte bordje als je
wil. Als je niet weet hoe je een woord moet schrijven, dan is dat niet erg, dan schrijf je maar zoals je denkt dat
“Wie kan nog eens vertellen wat jullie gaan doen nu?”
Ik zet het klokje op het bord, dan kunnen jullie zien wanneer de twee minuten om zijn. Tijdens deze twee
minuten wil ik absoluut niets horen. Ik weet dat jullie dat kunnen!
De leerlingen zitten weer in hun bank, speelgoed ligt voor hen op de bank.
Ik vraag stilte en wacht tot het helemaal stil is. “Weten we de regel nog? We gaan nu niet aan het speelgoed
komen, en als je dat moeilijk vindt, dan mag je dat zeggen, dan leg ik het even weg. Zie ik zelf dat je het moeilijk
vindt, dan leg ik het ook even weg.”
Vragen overlopen
“Welke vragen hebben jullie allemaal gesteld daarnet, toen je rondliep?
“Ik ga nu eens een paar vragen verzamelen hier op mijn flap, want straks gaan jullie nog verder praten over het
speelgoed, en dan hebben jullie al een paar goede vragen om te stellen. Wie kan nog eens zeggen wat er
belangrijk was als we vragen gingen stellen?” (Eerst nadenken over wat we nog niet weten en graag te weten
willen komen, en dan een vraag stellen daarover. )
Eventueel licht ik verder toe: “Als je bij een vriendje op bezoek bent je wil iets vragen over zijn/haar speelgoed,
dan vraag je niets dat je al kan zien of al weet. De vragen die we onszelf stellen zijn: Wat weet ik al wel en wat
nog niet? Wat wil ik weten? Hoe ga ik dat vragen?”
“Jullie mogen nu de vragen zeggen die jullie bedacht hadden, en als het een vraag is die ons iets vertelt wat we
nog niet wisten, dan zal ik ze opschrijven op mijn flap.”
Als alle vragen gesteld zijn, wijs ik er op dat je sommige vragen niet bij alle speelgoed kunnen stellen. Ze gaan
straks dus goed moeten nadenken voor ze een vraag kiezen of het een vraag is die ze kunnen stellen over het
speelgoed dat voor hen ligt.
Bij het overlopen van de vragen van de leerlingen let ik er ook op of ze correct zijn geformuleerd, volledig zijn
en luid en duidelijk worden gesteld.
Als dat niet zo is, dan doe ik het volgende:
o Bij kleine foutjes: ik herhaal de fout op vragende toon, geef het begin van de verbetering,
gebruik de juiste verwoording in mijn antwoord.
o Ik focus op de inhoud van de vraag (en ben dus niet te streng op de formulering): is dat een
vraag die ons iets meer gaat vertellen over het speelgoed? Op interessante en originele
vragen reageer ik met enthousiasme.
o Zelf zal ik ook het goede voorbeeld geven van hoe je goed kan formuleren. Als de leerling
bijvoorbeeld niet uit zijn/haar woorden kan komen, dan vraag ik “Wat zou je willen weten?”
“Hoe zou je dat kunnen vragen?” “Je kan bijvoorbeeld het woordje ‘hoe’, ‘met wie’ ‘van wie’
‘hoe lang’,… gebruiken. Als je dat woordje in jouw zin zet, welke zin krijg je dan?” “Ah, je wil
dat weten, dan zou ik dat zo formuleren (…), is dat wat je wil zeggen?”
o Als de leerling te stil spreekt, vraag ik het volgende: “Oh, maar als je dat zo stil zegt, dan kan ik
je niet verstaan, en misschien straks je gesprekspartner ook niet. Kan je dat nog eens
herhalen, maar dan luider?”.
2. Per twee een gesprek voeren over het meegenomen speelgoed. (20’)
oriënteren verwerven verwerken afronden
1, 2, 3
Organisatie
We gaan naar de open ruimte in de gang, met ons speelgoed. Daar zijn al op de grond twee cirkels gemaakt
met kruisjes. Op elk kruisje staat de naam van een kind, in elke rij in een andere kleur. De kinderen zijn op
voorhand verdeeld: in de ene rij (blauw) zitten de meer taalvaardige kinderen, in de andere (rood) de minder
taalvaardige, zodat er heterogene groepen ontstaan wanneer ze aan het werk gaan. Voor elk kruisje is er op de
grond een kleiner kruisje om speelgoed op te leggen. Ik neem ook de flap met vragen mee naar daar en hang ze
op aan de muur.
De klasjuf neemt 3 leerlingen apart voor verlengde instructie (zie onder), zo blijven er bij mij 20 lln. over: 2
groepen van 10.
Opdracht
Ga in stilte naar de open ruimte.
In de open ruimte ga ik met de lln. in een kring rond de twee cirkels staan en geef ik de opdracht om op het
kruisje met hun naam te gaan zitten, met de gezichten naar elkaar. Het speelgoed leggen ze op het kruisje voor
hen.
Begeleiding en controle
Als de leerlingen aan het praten zijn, ga ik rond, luister ik mee en let ik op het volgende:
- Is het antwoord dat gegeven wordt relevant en volledig? Als dat niet het geval is, stel ik bijkomende
vragen: “denk je dat x weet wat een … is?”
- Gaat de leerling niet te ver in zijn verhaal (bij het speelgoed blijven)? Gaat hij niet te snel in details
waar de anderen nog niets van weten?
- Is de vraag duidelijk en volledig? Is het een vraag waar hij/zij het antwoord nog niet op weet?
- Ik vraag eens aan de luisteraar: “Weet je nu alles wat je wou weten? Heb je een goed antwoord
gekregen op je vraag?”.
Na de gesprekjes:
“We gaan nu stilletjes terug gaan naar de klas. De les is nog niet gedaan, we gaan een tentoonstelling houden.
Dus ga maar terug in stilte naar de klas en leg je speelgoed op de bank.”.
Verlengde instructie
De twee AN-leerling en één leerling waarvoor de taal nog heel moeilijk is zullen bij de juf zitten in een aparte
kring. De juf zal zelf een aantal stukken speelgoed meenemen uit de kast, en de drie leerlingen mogen vragen
stellen aan de juf over het speelgoed. De juf zal telkens helpen met het formuleren van de vraag, vb. door er
achter proberen te komen wat ze te weten willen komen, woorden te geven om de vraag te formuleren, de
vraag voor te zeggen en de leerlingen te laten nazeggen,.. De leerlingen kunnen eventueel gewoon wijzen op
iets en de juf kan dan hun actie omzetten in een woordelijke vraag. Daarna zal de juf een eenvoudige uitleg
geven. Als de andere leerlingen doorschuiven in de kring zal de juf een ander stuk speelgoed nemen.
1, 2, 3
Organisatie
Lln terug naar klas laten gaan, op plaats laten zitten, stilte vragen, regel herhalen van niet met speelgoed te
prutsen.
Opdracht
“Jullie hebben nu al over het speelgoed van een paar leerlingen vragen kunnen stellen, maar nog niet over alle
speelgoed. Daarom gaan we nu een tentoonstelling houden. De helft van de klas gaat rond gaan bij de andere
helft en mag vragen stellen over het speelgoed waar je een vraag over wil stellen. Je gaat naar dat kind en je
stelt je vraag. Als je ziet dat er al een ander kind een vraag aan het stellen is, dan ga je zelf eerst naar een ander
kind, zodat je niet moet staan wachten.”
“Vertellers, jullie denken altijd goed na: wat weet de andere al wel/nog niet, wat moet ik vertellen om een
antwoord te geven op de vraag en hoe ga ik dat vertellen?”
“Oké, de ene helft van de klas, dat zijn deze leerlingen (ik duid ze aan), jullie mogen 3 minuten rondgaan bij de
andere leerlingen en dingen vragen over het speelgoed. Ik zet het klokje op. Doe maar. Ik loop zelf ook mee
door de klas om vragen te stellen over jullie leuke speelgoed.” Daarna laat ik de lln terug naar hun plaats gaan
en wisselen ik de helften, weer 3 min.
4,5
Opdracht
“We hebben nu al veel gepraat over speelgoed, maar telkens maar met twee. We weten nog niet zo veel over
hoe wij graag spelen als klas. Daarom gaan we daar in de kring verder over praten. Jullie mogen nu in de kring
gaan zitten. Neem je speelgoed maar mee, en leg het in het midden op de tafel.”
Instructie:
“Als we in de kring praten, dan gaan we proberen een echt gesprek te voeren. Wat wil dat nu zeggen, een echt
gesprek voeren? Dat wil zeggen dat we gaan proberen verder gaan op wat iemand aan het vertellen is. Als een
kindje iets vertelt heeft, dan denk je na “O, dat doe ik ook graag, of daar speel ik ook mee, of daar kan ik meer
over vertellen. Je begint geen helemaal nieuw verhaal, maar denkt eerst na of je iets meer kan vertellen over
wat iemand al gezegd heeft”.
“Zeg, en, jullie moeten mij vaak ‘de 5’ geven.” (De leerlingen zijn vertrouwd met deze afspraak over een goede
luisterhouding aan te nemen.) Wat doe je als je ‘de 5’ geeft? Dan geef je alle aandacht aan de persoon die aan
het vertellen is. Ik wil graag dat jullie dat nu ook doen met elkaar, want we praten met elkaar, niet enkel met
de juf. Dus we luisteren ook en we zijn stil als iemand aan het praten is. En wie weet nog hoe je kan tonen dat
je aan het luisteren bent, zonder te praten?”
Ik stel eerst een aantal vragen over het speelgoed zelf. Ik zorg ervoor dat de vragen binnen het thema blijven.
- Wat hebben we allemaal meegebracht? Is dat voor binnen of buiten? Waar spelen jullie het liefst?
- Wie speelt nog graag buiten/binnen? Wie kan hier iets meer over vertellen?.
- Speel je dat alleen of met velen? Wat vinden jullie leukst? Spelen voor alleen of voor met velen?
- Wie vond het moeilijk om maar één stuk speelgoed of spel mee te brengen?
- Had iemand nog iets anders willen meebrengen? Wat dan?
- Wie heeft er hetzelfde speelgoed meegebracht dan een ander, of iets dat er op lijkt?
- Speel je op school hetzelfde als thuis, of andere dingen?
- Wat speel je op de speelplaats? Vind iedereen dat leuk?
- Maak je wel eens ruzie als je speelt? Waarover dan?
Op het einde ga ik nog even in op de les van vandaag. “We hebben vandaag veel vragen gesteld over ons
speelgoed en daarop een antwoord gegeven.
- Waar letten we op als we vragen stellen aan elkaar (Wat weet ik al? Wat wil ik nog weten? Hoe ga ik
dat vragen om dat te weten te komen?)
- Waar letten we op als we antwoorden (Wat weet de andere al/nog niet en moet ik nog vertellen? Hoe
ga ik dat vertellen?).
- Ik heb als juf niet heel veel gezegd, jullie hebben vooral gepraat. Hebben jullie dan geleerd van elkaar?
Wat heb je geleerd van elkaar?
Evaluatie: Evalueer hier je eigen handelen (did., ped. en/of org.). Wat deed je goed en waarom? Wat ging niet goed en
waarom? (Denk aan voorbereiding en realisatie.) Doe een verbetervoorstel.