Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 67

Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Humane Wetenschappen
GEDRAGSWETENSCHAPPEN ASO 3
Vakfiche 2021 Camille Weyne

1
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Hoofdstuk 1 25%
Interactie en communicatie
1 Begrippen en classificatie
1.1 begrippen
Communicatie (circulair proces)
Een actief proces waarbij 2 of meerdere personen informatie met
elkaar uitwisselen. Er is altijd een zender, een boodschap met
informatie en een ontvanger. Communicatie is niet beperkt tot taal
alleen, kan ook bereikt worden door gebaren, symbolen,
afbeeldingen…

Interactie (wisselwerking)
Manier waarop mensen ten opzichte van elkaar handelen, op elkaar
reageren en elkaar beïnvloeden. Er moet een duidelijke reactie op de
actie zijn. Directe interactie is in elkaars fysieke nabijheid. Indirecte
interactie is met materiële hulpmiddelen of tussenpersonen.

De 5 axioma’s van Watzlawick


De 1ste axioma
beïnvloedingsaxioma, het is onmogelijk om niet te communiceren.
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=zI2MOdJi5Ac

De 2de axioma
Perspectievenaxioma, elke communicatie bevat inhoud en
betrekkingsaspect.
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=OBnQu9BPKZ0
2
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

De 3de axioma
Waarheidsaxioma, iedereen heeft zijn eigen waarheid.
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=gtavU5rkWhM

De 4de axioma
Taalaxioma, mensen communiceren digitaal en analoog.
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=2McUILLf0w0

De 5de axioma
Betrekkingsaxioma, communicatie is symmetrisch of complementair.
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=R9IJoZOQtbg

1.2 Indeling in interactievormen op basis van de


betrokken partijen
Intrapersoonlijke interactie
Communicatie die een persoon met zichzelf voert. Bv door te denken
of te praten in zichzelf. Zender en ontvanger zijn 1 persoon.

Interpersoonlijke interactie
Communicatie die plaatsvindt tussen 2 personen. Bv face-to-face

Intragroeps interactie
Interactie tussen leden van dezelfde groep.

3
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Intergroeps interactie
Interactie tussen 2 of meerdere groepen.
Mengvorm
De interactievormen kunnen door elkaar worden gebruikt. Je kan
interactie hebben met iemand anders (interpersoonlijke interactie)
terwijl je zelf aan het nadenken bent over je standpunt
(intrapersoonlijke communicatie).

2 intrapersoonlijke interactie
2.1 intrapersoonlijke conflicten
Motivationele conflicten
Toenaderings-toenaderingsconflict
Tussen 2 dingen moeten kiezen die leuk zijn om te doen. Bv naar
vrienden gaan of thuis naar een film kijken.
Toenaderings-vermijdingsconflict
Een positieve en negatieve kant van het doel. Bv roken doet deugd en
verminderd de stress, maar het is ongezond en het stinkt.
Vermijdings-vermijdingsconflict
Twee opties die beide niet leuk zijn. Bv als ik met de auto ga is er
altijd file, als ik met de trein ga is het vies en heel druk.
Dubbel toenaderings-vermijdingsconflict
2 doelen, maar door het ene doel kan je het andere niet meer doen. Bv
met wie ga ik naar de film? Je moet de ene persoon teleurstellen
omdat je voor de andere kiest.

4
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Vermijdingsgedrag
Actief
Zoeken naar een oplossing. Bv je bent zwak voor een vak en denkt
niet te slagen, dus je neemt bijles.
Passief
Het vermijden. Bv je denkt dat je niet zal slagen, dus je stopt met
studeren.
Toenaderingsgedrag
Nastreven wat je niet hebt. Bv ik zal mij harder inzetten dan vorig
jaar, ik wil zeker slagen.
Behouden wat men heeft. Bv je had vorig jaar goeie punten voor
talen, nu lees je met plezier anderstalige boeken.
Negatieve gevolgen
Stress treedt op onder allerlei psychische en / of fysieke
verschijningsvormen, zoals gebrek aan eetlust,
concentratiestoornissen, slaapproblemen, prikkelbaarheid enz. Te
veel stress leidt immers tot prestatievermindering, doordat men niet
meer normaal kan nadenken en functioneren. Gezonde stress helpt
ons immers om alerter te zijn, om onze prestaties te verhogen.
Mensen die daarentegen absoluut geen stress voelen, kunnen
gedemotiveerd en verveeld raken en kunnen slechter presteren.

Frustratie is een emotionele respons op omstandigheden waar het


voor een individu onmogelijk is om een of meerdere doelen,
verwachtingen of behoeftes te realiseren. Mensen voelen dan irritatie,
moedeloosheid, woede. Frustratie is een negatieve psychologische
beleving voor het individu. Normaal gezien is frustratie niet
gevaarlijk, maar in meer extreme vormen kan het zelfs leiden tot
psychische stoornissen of psychosomatische klachten.

5
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Cognitieve dissonantie
Ongemakkelijk gevoel dat ontstaat als we communicatie uitingen
tegenkomen die in conflict zijn met onze gedachten, waarden,
mening, normen…

Attributie: causale attributietheorie


Nadenken over de oorzaak van iemands gedrag.
Interne en externe attributie
Oorzaak ligt binnen of buiten de persoon.
Stabiele on onstabiele attributie
Stabiele oorzaak kan niet gewijzigd worden instabiele wel.
Controleerbare of oncontroleerbare attributie
Persoon kan de situatie al dan niet beheersen.
Globale of specifieke attributie
Oorzaak slaat op alle situaties of op 1 specifieke.

Attributie: attributiefouten
Fundamentele attributiefouten
Slagen bij anderen: we zeggen vaak dat die onstabiele, externe en niet
controleerbare factoren heeft. Bv hij heeft gewonnen door geluk. De
jury was mild…
Falen bij anderen: we zeggen dat die stabiele, interne en
controleerbare factoren heeft. Bv hij heeft verloren door weinig
inspanning te doen…
BIJ ONSZELF BEOORDELEN=OMGEKEERDE
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=BYJkyTLfz30

6
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Self-handicapping
Jezelf bellemeren zodat je later het falen aan externe factoren kunt
wijten. Bv ik ben niet geslaagd want ik was de avond ervoor gaan
feesten met vrienden.
Self-serving bias
Succes aan de eigen talenten of capaciteiten wijten. Bv ik ben
geslaagd, want ik ben superintelligent.
Falen wijten aan anderen. Bv ik ben niet geslaagd, want de leraar had
het niet goed uitgelegd.
Defensieve attributie
Oorzaak toeschrijven zodat de gebeurtenis voor jezelf positief is en
voor andere mensen negatief. Bv iemand heeft een accident met een
auto, je zegt dat dit is door roekeloos rijgedrag, te veel te drinken…
maar je zegt over jezelf dat je dit nooit zal meemaken omdat je niet
drinkt, niet roekeloos rondrijdt…
Stereotypering
Beeld dat je hebt over een persoon, maar die je een hele groep
aanwijst zoals homo’s, boeren, Marokkanen…

3 interpersoonlijke interactie
Vormen van interpersoonlijke interactie
Ruil
Mensen gaan enkel met elkaar om als ze daar beter van
worden
Conflict
Wat de ene groep/partij wil, kan schadelijk zijn voor de andere.
Conformiteit
Neiging van mensen om het gedrag te veranderen voor een vlotte
interactie.
7
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Machtsuitoefening
Machtige personen die de andere partij beïnvloed om eigen
doelstellingen te bereiken.
Samenwerking
Beiden samenwerken aan een gemeenschappelijk doel om stabiliteit
van de groep te verhogen.
Competitie
Vorm van samenwerking die leidt tot maximale, relatieve baten voor
de betrokken partijen.

Rolconflicten
Tweestrijd tussen tegenstrijdige verwachtingen die aan verschillende
rollen gekoppeld zijn binnen 1 persoon.
Rolpatroon
Manier waarop mensen onderling communiceren. Bv ouder-kind,
leraar-leerling…
Intern en extern rolconflict
Intern: problemen eigen persoonlijke doelstellingen
Extern: 2 rolpatronen in botsing

Modellen voor interpersoonlijke interactie


Roos van Leary
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=x1UBEQVcnQE

8
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

De axenroos
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=1jdPcrtUZBM

9
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

4 Mechanismen die interactie en communicatie


beïnvloeden

Rolpatronen
Een mechanisme dat interactie en communicatie kan beïnvloeden is
het rolpatroon. Een rolpatroon beïnvloedt de manier waarop mensen
met elkaar communiceren. Bv een leerkracht t.o.v. een leerling, je
hanteert bepaalde normen en regels van beleefdheid.

Conformiteit
Conformiteit kan een factor zijn die voor beïnvloeding zorgt doordat
mensen zich aanpassen aan de groep. We kijken vaak naar anderen en
laten ons gedrag daardoor beïnvloeden.
Deviantie
We weten wat er van ons verwacht wordt, maar gaan hier tegenin
door juist het tegengestelde te doen.
Stereotypen-vooroordelen
Stereotypen en vooroordelen kunnen de manier waarop je
communiceert beïnvloeden. Het zijn meningen over iemand of een
groep mensen Bv alle Nederlanders zijn gierig. Het kan dan
voorkomen dat je je manier van spreken aanpast tegen die persoon.
Frustratie-angst
Frustratie of angst kan ontstaan wanneer een persoon om een of
andere reden niet kan bereiken wat hij wou bereiken en die agressie
uit naar een minderheidsgroep waaraan de schuld wordt gegeven (=
zondeboktheorie).
Etnocentrisme
Etnocentrisme betekent het beoordelen van andere cultuur naar de
normen en waarden van de eigen cultuur. Het wordt ook vaak
beschreven als het geloof in de superioriteit van de eigen cultuur. In

10
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

etnocentrisme neemt de eigen cultuur een centrale plaats in de


manier van denken, het wordt vaak gezien als de norm voor alles.
Men vindt alle gewoonten, geloven en gebruiken van de eigen
cultuur heel normaal, juist en superieur, terwijl andere culturen
abnormaal, raar en inferieur wordt gevonden.

5 Conflicten
5.1 oorzaak en aanleiding
Vaak worden aanleiding en oorzaak als synoniemen gebruikt. Dat is
echter niet juist. De aanleiding ligt meer aan de oppervlakte en is
makkelijk te herkennen voor beide partijen. De oorzaak ligt echter
dieper verscholen onder de oppervlakte en kunnen we enkel
achterhalen als we rekening houden met het uitlokkende incident, het
onderliggende probleem en de beleving van het probleem.
→ Oorzaak: achterliggende reden
→ Aanleiding: wat de emmer deed overlopen

Vormen van conflict naargelang de oorzaak


Belangenconflict
Problemen rondom de verdeling van schaarse middelen. Bv twee
kinderen willen fietsen, maar er is maar 1 fiets.
Waardenconflict
De ene partij probeert zijn waarden en normen op te leggen aan een
andere partij, vanuit de overtuigingen zelf moreel gelijk te hebben.
Vb je wil een piercing, maar je ouders laten dit niet toe.
Machtsconflict
Bij machtsconflicten gaat het om de vraag wie het voor het zeggen
heeft. Wie is de baas? Vb enkele medische specialisten willen allemaal
hoofd van de afdeling worden.

11
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Generatieconflict
Waarden van jongeren en ouderen die met elkaar botsen. Vb je hebt
ruzie met je ouders omdat je te veel op je gsm zit.

5.2 Escalatiefasen
Escalatieladder van Glasl
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=Zzdx9PP5KXU
Win-win, win-lose, lose-lose

12
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

5.3 Conflicthanteringsstijlen
Het model van Thomas en kilman
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=tlr0WIP4k4E

5.4 Agressie en geweld


Soorten geweld
Fysiek geweld
Fysiek geweld is opzettelijke lichamelijke mishandeling, al dan niet
met behulp van voorwerp, wapen of substantie. Hieronder valt
schudden (inclusief het shakenbabysyndroom), gooien, met opzet
laten vallen, slaan met de hand of een voorwerp, duwen,
grijpen, sleuren, trekken, stompen of schoppen. Ook verbranden,
vergiftigen, verstikken of verdrinken vallen onder fysiek geweld. Het

13
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

gaat dus om het toebrengen van fysieke letsels bij iemand anders. De
agressor kan dit als fijn of zelfs opwindend ervaren. Fysiek geweld
kan gericht zijn op de anatomie van het slachtoffer (slagen,
verbranden) of de fysiologische kant (verstikking, uitdroging,
uithongeren).

Psychisch geweld
Psychisch geweld is gericht op het veroorzaken van de tekortkoming
van ontplooiing van iemand. Dit wordt gedaan door te kleineren, uit
te lachen, naar beneden te halen, te pesten, vernederen…

Structureel geweld
Structureel geweld is het geweld dat voortvloeit uit sociale
structuren en de werking ervan. Het komt erop neer dat door allerlei
regels, voorwaarden, politieke chaos bepaalde mensen hun
basisbehoeften niet kunnen volbrengen. Vb Duizenden mensen
sterven in de VS omdat er geen wapenwet is.

Cultureel geweld
Deskundigen beschouwen de wijze
waarop een soort overheersende
levensstijl geïnstitutionaliseerd wordt,
als een vorm van geweld. Want het
bevordert onverdraagzaamheid en
minachting voor levensstijlen of
wereldvisies die niet beantwoorden aan
het dominante stereotype.

14
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

5.5 Einde van een conflict


Vonnis
Kan uitgeoefend worden door een scheidsrechter. In dit geval wordt
de oplossing aangereikt door een derde partij. Meestal is dit iemand
die hiërarchisch hoger geplaatst is. Bv Jasper en Jan wilden graag
samen op tocht gaan, maar ze moesten met drie in een groepje zijn.
Jasper wilde graag Jonas meenemen, maar dat zag Jan helemaal niet
zitten. Er ontstond een hevige discussie tussen Jasper en Jan, die
opgelost raakte doordat de tochtleider hen zei dat ze Jonas moesten
meenemen.
Bemiddeling
Kan uitgevoerd worden door een derde partij. (Zorgt ervoor dat
gesprekken goed verlopen)
Consensus
Methode om gezamenlijke overeenstemming te bereiken.
Compromis
Oplossing die niet ideaal is, maar wel aanvaardbaar.
Stemmen
Elke partij krijgt één stem, de meerderheid beslist wat er zal
gebeuren.
Zelf oplossen
Om conflicten zelf te kunnen oplossen, mag het conflict nog niet te
ver geëscaleerd zijn en moeten de betrokken partijen in staat zijn om
met elkaar te communiceren.

15
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Minder constructieve vormen om een conflict te beëindigen


Onderdrukking
Als een partij erin slaagt om de andere partij voldoende hard te
intimideren of te schaden. Dan wordt het probleem gewoon
weggeduwd en dat is een kwestie van tijd tot er een nieuw probleem
komt.
Onafhankelijkheid
Einde van het conflict doordat de ene partij haar zin doet en doet
alsof de andere niet bestaat.

Hoofdstuk 2 35%
Denken over mens en
samenleving
1 begrippen en classificatie

Persoonlijkheid
Uniek en stabiel patroon van psychologische- en gedragskenmerken
die je onderscheidt van alle anderen. Hoe een persoon zal reageren in
verschillende situaties.
Temperament
Aangeboren gedragsstijl dat het gedrag bepaalt. Bv blijf je lang
koppig, word je snel kwaad…
Identiteit
Geheel aan kenmerken en eigenschappen die samen vormgeven aan
wie je bent.

16
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Karakter
Onveranderbare, stabiele eigenschappen van een persoon.

Constitutie
Fysiek aspect van de persoonlijkheid. De lichaamsbouw en het
lichamelijke functioneren. Dikwijls denken wij een verband te zien
tussen hoe iemand eruitziet en hoe zijn persoonlijkheid is. bv
Schoonheid en intelligentie worden vaak met elkaar verbonden

2 Denken over persoonlijkheid


2.1 het nature-nurture debat
Aanleg-opvoeding debat
De discussie omtrent de oorsprong van de eigenschappen van een
individu.
Nature
De aangeboren en erfelijke eigenschappen die men als individu al
vanuit de baarmoeder meekreeg. Bv oogkleur
Nativisme
De kennis die bij de geboorte al in aanleg aanwezig is en niet tijden
het leven hoeft te worden vergaard.
Nativisme geeft aanleiding naar pessimisme
We kunnen niets meer veranderen aan onszelf, alles ligt vast vanaf de
geboorte. (Pedagogisch pessimisme)
Nurture
Aangeleerde eigenschappen, de eigenschappen die je als persoon
doorheen je leven meekrijgt via de omgeving. Bv via opvoeding,
onderwijs, cultuur…

17
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Empirisme
Filosofische stroming waarin gesteld wordt dat kennis uit de
ervaring voortkomt.
Empirisme geeft aanleiding naar optimisme
De opvoeding en het milieu van een individu bepalen hoe de mens
wordt. (Pedagogisch optimisme)
Maatschappelijke gevolgen
Geloof in macht van nurture op persoonlijkheid nog steeds aanwezig
vb ouders bepalen persoonlijkheid: bij faling van het kind krijgen de
ouders de schuld.
Geloof in macht van nature waarbij zijn gedrag erfelijk is, bepaald
van bij de geboorte. Vb agressie komt niet altijd door opvoeding.

2.2 persoonlijkheidstheorieën
Trekkentheorie: The big 5
Openheid, zorgvuldigheid, extraversie, meegaandheid en neuroticism
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=oGGP8nJGBY0

18
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Psychoanalyse volgens Freud


Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=iNKFoUowPf8
3 componenten van de persoonlijkheid
Es – ich – uberich of id – ego – superego
Es
Aangeboren, primitief, onbewust
Ich
Rationeel, logisch, realistisch deel persoonlijkheid
Uberich
Door dit weten we wat goed en kwaad is
3 bewustzijnsniveaus
Bewuste deel: gedachten/gevoelens
Onderbewuste deel: kennis/herinneringen verleden
Onbewuste deel: enkel toegang via dromen

19
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Psychoseksuele ontwikkeling: 5 fasen


meer uitleg: https://prezi.com/7s93w_lb7u8n/psychoseksuele-
ontwikkeling/

1ste fase: orale fase


Baby ervaart genot via de mond (0 tot 1 jaar)
2de fase: anale fase
Periode van de zindelijkheidstraining (1 tot 3 jaar)
3de fase: fallische fase
Kind heeft interesse in geslachtsdelen, meisjes ontwikkelen
minderwaardigheidscomplex, grote interesse in de tegen
geslachtelijke ouder: oepiduscomplex (3 tot 6 jaar)
4de fase: de latente fase:
Energie van het kind wordt gebruikt om nieuwe kennis en
vaardigheden te verwerven. Kind zoekt contact met hetzelfde
geslacht (6jaar tot puberteit)
5de fase: de genitale fase
Ontwikkeling van een intieme liefdesrelatie + zoekt een plaats in de
maatschappij (12 jaar tot volwassen)

20
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Afweermechanismen
Verdringing
In plaats van bewust om te gaan met iets dat we onaangenaam
vinden, doen we alsof het niet bestaat. Bv pijnlijke dingen uit het
verleden verdringen.
Projectie
Eigenschappen van onszelf ontkennen door deze toe te schrijven aan
iemand anders. Bv je hebt je vriend bedrogen, maar je zegt constant
dat hij jou bedriegt.
Sublimering
Reactie die sociaal niet wenselijk is ombuigen tot ze wel sociaal
aanvaardbaard. Bv je hebt de neiging om iemand te slaan, maar je
gaat een uurtje gaan lopen om je agressie kwijt te geraken.
Compensatie
Onbewuste manier om frustratie niet te laten doordringen en zich
bezig te houden met iets anders (intensief) bv obsessief met hobby
bezig zijn, je storten in alcohol…
Verschuiving
Boos zijn op iemand, maar het uiten op jezelf of op anderen. Bv je
hebt een slechte dag gehad door iemand, maar uit het op je vriend.

Psychoanalytische therapie
Catharis
Emotionele zuivering
Analyse van dromen
Nachtelijke visioenen zijn uitingen
van onbewuste wensen
Foutieve handelingen

21
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Verspreken, vergeten, verkeerd lezen…


Vrije associatie
Je gedachten de vrije loop laten gaan zonder er te veel bij na te
denken.

Kritiek op theorie van Freud


Heel duur en tijdrovend, je moet taalvaardig zijn en niet voor mensen
met psychische stoornissen.

Gedragspsychologie: klassieke conditionering


Experiment van Pavlov (kwijlreflex)
Youtube filmpjes:
https://www.youtube.com/watch?v=AmQwDG67EwE&t=108s
https://www.youtube.com/watch?v=nnYN5v5VTAA

22
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Gedragstherapie: aversietherapie
Bv alcoholisme, geef alcohol met een chemische stof in, de persoon
zal overgeven en krijgt zo een afschuw op alcohol.
Gedragspsychologie: operante conditionering
Thorndike en Skinner
Leerproces waarbij de respons in een bepaalde context gevolgd
wordt door bestraffing of bekrachtiging.
Thorndike
Operante of instrumentele
conditionering is een vorm van
conditionering waarbij het subject
gericht gedrag vertoont teneinde een
bepaald doel te bereiken. Thorndike
onderzocht als eerste deze vorm van
conditionering door te observeren
hoe hongerige katten de uitgang zochten in puzzelkooien die hij
ontwierp. De kooi kon uit de kooi ontsnappen door op een pedaal te
drukken bij de uitgang en dan ging de deur open waarna de kat bij
het eten terecht kon. Aanvankelijk verrichte de kat allerlei nutteloze
handelingen totdat het per toeval op de pedaal duwde waarna de deur
opensprong. Deze procedure werd door Thorndike herhaald en de
kat slaagde erin steeds sneller de puzzel op te lossen. Nu de kat de
oplossing gevonden had, liet hij ook steeds vaker de nutteloze
handelingen achterwege. Op basis van zijn experiment formuleerde
Thorndike zijn wet van het effect: ‘Responsen die voldoening
gevende gevolgen teweegbrengen zullen herhaald worden en steeds
sneller en efficiënter uitgevoerd worden, responsen die
onbevredigende responsen teweegbrengen zullen niet herhaald
worden.’
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=fanm--WyQJo

23
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Skinner
Ook Skinner voerde experimenten uit. Skinner had een kooi
ontworpen - de Skinnerbox genoemd - die uit een hendel, een
voedselbak en een metalen rooster bestaat. Het proefdier, een rat,
krijgt een etensbrokje toegediend als hij de hendel overhaalt. De rat
zal op den duur per toeval de hendel overhalen en hij zal aanvankelijk
geen verband leggen tussen deze activiteit en het eten dat hij krijgt
opgediend. Bij de tweede, derde of vierde keer associeert de rat het
neerhalen van de handel wel met het verkrijgen van eten. Gedrag dat
gevolgd wordt door een effect in de omgeving wordt operante
respons genoemd. Bekrachting is daarbij een onmisbaar element. Het
eten is bij de rat van Skinner de positieve bekrachtiger. Zonder
bekrachting zal het gedrag allengs uitdoven: extinctie genaamd.
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=bDWwXdYWqGk

24
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Positieve en negatieve bekrachtiging


Positief
Gedrag kan aangeleerd worden als er een beloning op volgt
Negatief
Gedrag kan aangeleerd worden om onaangename situaties te
vermijden (straf)
Positieve en negatieve straf
Positief
Onaangename stimulus, draai om je oren, harde woorden…
Negatief
Aangename stimulus, inhouden van zakgeld, ontnemen van vrijheid
Uitdoving
Indien gedrag niet meer beloond wordt zal frequentie afgenomen
worden.
Sociale leertheorie
Bodo Doll experiment
Onderzoek naar gedragspatroon bij agressie van
kinderen, wanneer ze een volwassene agressief zien
doen, dan doen ze dit na. (Aangeleerd gedrag,
nurture/empirisme)
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=pFCn9OpIeOY

Leren door observeren en imiteren


Mensen leren door te kijken naar hoe anderen iets doen en te zien
welke gevolgen die andere persoon daarvan ondervindt
(observationele bekrachtiging)
25
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Therapie: fobieën overwinnen door imitatie


Exposurebehandeling, exposure betekent letterlijk “blootstelling”. De
confrontatie opzoeken, je blootstellen aan het gevreesde object en zo
je angst overwinnen.
2.3 zelfbeeld
Opbouw zelfbeeld
Zelfbewustzijn
Beleving van eigen identiteit, besef van
eigen bestaan
Zelfwaardering
Je goed voelen in je vel, ik mag er zijn met
mijn positieve en negatieve eigenschappen.
Processen die ons zelfbeeld bepalen
Introspectie
Het waarnemen van onze gevoelens en gedachten. (Zelfreflectie)
(jezelf observeren)
Zelfperceptie
Het waarnemen van ons gedrag. (Dat heb ik goed gedaan)
Spiegelzelf
Interpretatie van het gedrag van anderen als reactie op ons eigen
gedrag. Bv anderen zeggen je kan goed luisteren, dus dan leer je van
jezelf dat je goed kan luisteren.
Autobiografische herinneringen
Herinneringen uit het verleden

26
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Vormen en onderdelen
Positief en negatief zelfbeeld
Negatief zelfbeeld
Hierdoor kunnen kansen kunnen verloren gaan.
Positief zelfbeeld
Kan onrealistisch worden, bv denken dat je
slimmer bent dan je echt bent.
Actueel en ideaal zelfbeeld
Actueel zelfbeeld
Zelfbeeld dat je nu hebt, veranderd naar gelang het moment, de
situatie, voorafgaande ervaringen.
Ideaal zelfbeeld
Zelfbeeld dat je graag zou willen.
Sociaal zelfbeeld
Ontstaat door interactie met betekenisvolle personen/groepen
Emotioneel zelfbeeld
Waarnemen van onze eigen gevoelens wanneer we ons in een
specifieke situatie bevinden.
Cognitief zelfbeeld
Beeld over onze eigen intelligentie
Fysiek zelfbeeld
Lichaamsbeeld, hoe we ons lichaam/uiterlijk zien.
Materieel zelfbeeld
Opvattingen over materiële aspecten en eigen situatie ivm bezit en
geld.

27
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Psychische stoornissen
Symptoom
Kenmerk/klacht, waarneembaar teken van
een ziekte.
Diagnose
Vastellen welk onderliggend patroon, stoornis of ziekte ten
grondslag ligt aan de vertoonde symptomen.
Syndroom
Ziektebeeld, verzameling van steeds tezamen voorkomende klinische
verschijnselen/symptomen.
DSM-5 doel en uitgever
Diagnostic and statistical manual of mental disorders.
Uitgever American Psychiatric Association.
De handleiding DSM-5 is het wereldwijd gehanteerde
classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen.
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=RFc1Bq0JA54

3 Denken over rollen in de samenleving: identiteit


3.1 kenmerken en indeling
De kenmerken van identiteit
Relatief
Interpretatie persoonlijke identiteit is voor iedereen anders
interpreteerbaar.
Dynamisch
Identiteit kan veranderen.

28
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Meervoudig
Meerdere identiteiten, bv bij vreemde mensen heel stil, bij vrienden
heel luid.
De vormen van identiteit
Persoonlijke identiteit of zelfbeeld
Manier waarop de mens zich definieert door persoonlijke
eigenschappen. Bv biologisch: ik ben vrouw.
Psychologisch: ik voel me vrouw.
Groepsidentiteit of sociale identiteit
Legt de focus op interactie met anderen en het belang om
tot een groep te behoren. Opgebouwd uit identiteit van
groepen waartoe iemand kan behoren zoals nationale,
culturele, geslachts, politieke op stedelijke identiteit.
Geslachtsidentiteit
Hoe we onszelf zien als “mannelijk” of “vrouwelijk”.
Culturele identiteit
Opvattingen, waarden, normen, gewoontes … die je meekrijgt door
de cultuur waarin je leeft.

3.2 geslachtsidentiteit
Geslacht
Je biologisch geslacht, man of vrouw.
Gender
De mate waarin iemand zich man of vrouw, beide of geen van beide
voelt.

29
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Genderrol
Verwachtingen in de samenleving over hoe mannen en vrouwen zich
horen te gedragen. Die verwachtingen kunnen in elke cultuur anders
zijn.
Ontstaan van geslachtsidentiteit
Volgens de psychoanalyse
Ontstaan in de fallische fase (3 tot 6 jaar).
Oepiduscomplex/elektracomplex: gedrag verstekt om zich te
bewijzen tegenover de vader of de moeder.
Volgens de sociale leertheorie
Door te observeren en te imiteren.
Factoren die het vormen van een geslachtsidentiteit beïnvloeden
Biologische factoren
Homoseksualiteit
Seksualiteit tussen mensen van hetzelfde geslacht.
Transgenderisme
Mensen die zich man en vrouw voelen. De vrijheid
nemen om (soms) als man of (soms) als vrouw door het leven te gaan.
Transseksualiteit
Fenomeen waarbij een persoon zichzelf beschouwd als iemand van
het andere geslacht. In het verkeerde lichaam geboren zijn.
Maatschappelijke factoren
Rolpatronen
Gedragspatronen waarin vrouwen en mannen worden opgevoed en
waarrond persoonlijke en maatschappelijke verwachtingen bestaan.

30
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Loonkloof
Loonverschil en ongelijkheid in loopbaankansen
tussen mannen en vrouwen in dezelfde functie.
Carrièreverschillen
Vrouwen maken minder snel carrière. Mannen durven
meer risico nemen.
3.3 groepsidentiteit
Socialisatie
Dwingend proces waarbij iemand, (on)bewust, de waarden, normen
en andere cultuurkenmerken van zijn groep aangeleerd krijgt.
Socialiserende instantie
Instellingen, organisatie, gezin, school, werk…
Conformisme
Zichzelf aanpassen aan gedrag en opvattingen die heersen in een
bepaalde groep om geaccepteerd te worden.
Deviant gedrag
Tegenovergestelde doen van wat er van je verwacht wordt.
Emancipatie
Streven naar een volwaardige plaats in de samenleving.
Socialisatie
Primaire socialisatie
Play-stadium
Rond de leeftijd van 3 jaar. Hij/zij speelt de rol van een belangrijk
persoon uit zijn omgeving (vader/moeder). De belangrijkste persoon
noemt men de significant other.

31
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Game-stadium
Rond de leeftijd van 5 jaar. Het kind kan in een spel de verschillende
rollen organiseren als 1 samenhangend geheel. Groep als geheel is de
generelized other.
Secundaire socialisatie
Bereidt het individu voor op het innemen van specifieke sociale
posities en op het vervullen van rollen die aan deze posities zijn
verbonden. Vindt plaats binnen grotere formelere
samenlevingsverbanden (organisaties). Het niet naleven van de
regels kan leiden tot ontslag.
Tertiaire socialisatie
Massamedia, geconfronteerd worden met reclame, soaps, mode-
industrie, beroemdheden (maatschappijvisie) die we misschien zullen
overnemen.
Invloed op groepsidentiteit
Globalisering
Alle mensen van de wereld met hun verschillende leefwerelden,
culturen en economieën komen dichter bij elkaar.
Individualisering
Proces waardoor mensen meer als individu in plaats van als groep in
de samenleving komen te staan.
Postmodernisme
Postmoderne filosofie. Ervan uitgaan dat de werkelijkheid objectief
kan worden benaderd en dat ze een bron van kennis is. Om de
waarheid te vinden volstaat het om kennis te vergaren. Leidt tot
optimistische visie op vooruitgang en de mens.

32
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

3.4 culturele identiteit


Dominante cultuur
Hoofdcultuur van een samenleving, niet noodzakelijk
de cultuur van de meerderheid, maar wel de
belangrijkste.
Subcultuur
Wijkt af van de hoofdcultuur, maar komt in ruime mate er mee
overeen. Hebben aantal elementen gemeenschappelijk.
Tegencultuur
Cultuurpatroon als reactie op de dominante cultuur, dus een
stroming die zich tegen de gevestigde orde keert. Bv tegen een
politiek klimaat…
Acculturatie
De niet-dominante cultuur die culturele en sociale kenmerken van
een andere groep overneemt. (Van een vreemde cultuur)
Enculturatie
Proces waarbij cultuurkenmerken worden overgedragen naar een
individu vanuit de samenleving of sociale omgeving.
Socialisatieproces waarin mens geboren is.
Migrant
Persoon die van het ene land naar het andere verhuist.
Vluchteling
Iemand die vlucht uit haar land om te ontsnappen aan oorlog of
vervolging en dit ook kan aantonen.
Asielzoeker
Vluchtelingen die de vluchtelingenstatuut aanvragen om officieel in
een land te kunnen blijven.

33
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Illegaal
Persoon die zonder rechtmatige status in een land verblijft.
Sans-papier
Vreemdeling die zonder identiteitsbewijs of documenten in een land
verblijft.
Persoon van vreemde afkomst
Persoon uit een ander land.

Acculturatievormen
Integratie
Socialisatieproces waarbij leden van een niet-dominante groep zich
mengen met de dominante groep, maar hun eigen cultuur ook
behouden.
Assimilatie
Leden van een niet-dominante groep die zich mengen met de groep
en de cultuur overnemen.
Segregatie
Leden van een niet-dominante groep die zich gedwongen mengen
met de dominante groep. Ze behouden wel hun moedertaal, geloof…
in het nabij zijn van medegesegregeerden. Vrijwillig: separatie.
Marginalisatie
Is de afwezigheid van acculturatie waarbij leden van een niet-
dominante groep zich nauwelijks mengen met de dominante groep,
maar ook niet met hun eigen groep.

34
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Verschillende opvattingen over lichaam en lichamelijkheid


naargelang tijd en cultuur
Schoonheidsidealen voor man en vrouw
Een schoonheidsideaal is wat binnen een bepaalde cultuur als het
toppunt van menselijke schoonheid wordt beschouwd. Er zijn
individuele verschillen in de perceptie van aantrekkelijkheid, maar
veel is ook sociaal en cultureel bepaald en verschilt dus afhankelijk
van plaats, tijd en cultuur.
Visies op seksualiteit
Seksuele normen en gewoontes verschillen tussen culturen en
veranderen sterk door de tijden heen. Bv “seks voor het huwelijk kan
echt niet” bij ons in de westerse wereld is dat niet meer zo.
Omgaan met ziekte, gezondheid, ouderdom, zorg
Er is een groot verschil tussen hoe mensen vanuit de westerse
cultuur hier betekenis aan geven en hoe andere culturen dat doen. Bv
westerse: betekenis geven, omgaan met ziekte. Andere cultuur: de
dood is niet het einde.
Omgaan met de dood
Hoe we met de dood omgaan verschilt per persoon, familie, cultuur,
geloof… de rituelen, gebruiken, uitvaart… kunnen heel erg van
elkaar verschillen.
Lichamelijkheid in omgangsvormen
Begroetingen zijn in elke cultuur
anders.

35
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Invloed van culturele identiteit onder invloed van


Migratie
Door te migreren komt men in contact met verschillende culturen.
Globalisering
Door globalisering komt men in contact met verschillende culturen.
Media
Door media kunnen we binnenkijken bij andere culturen.
Asielprocedure in België
Asielaanvraag
Ingediend bij Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ), kan ook aan grens
(bv de luchthaven), ze onderzoeken of België verantwoordelijk is
voor de behandeling van de aanvraag. Als een andere Europese
lidstaat verantwoordelijk is, dan mag België de asielzoeker
doorverwijzen. De asielzoeker legt ook een korte verklaring af en
vult een standaardformulier in.

Onderzoek en opvang
Wordt onderzocht door Commissariaat-Generaal van de
vluchtelingen en de staatlozen (CGVS). Eerst vindt er een verhoor
plaats, de asielzoeker krijgt de kans om zijn verhaal te vertellen. Dan
onderzoeken ze dit of het werkelijk zo is om de asielzoeker toe te
laten of te weigeren.
Beslissing
Vluchtelingenstatuut
Het is een erkende vluchteling
Statuut inzake subsidiaire bescherming
Vluchtelingen die niet voldoen aan de criteria van
vluchtelingenstatuut, maar niet kunnen terugkeren naar land van
herkomst omwille van ernstig risico.
36
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Weigering
Bevel om grondgebied te verlaten.
Hervestiging
Procedure waarbij vluchtelingen worden geselecteerd en
overgebracht naar een land waar zij bescherming hebben gezocht.

4 invloed van groepsidentiteit: conformisme en


deviant gedrag
4.1 omgaan met beïnvloeding
Vormen van sociale beïnvloeding
Sociale facilitatie
De neiging van mensen om eenvoudige taken beter te volbrengen als
er andere mensen in de buurt zijn. Bij moeilijkere taken werkt het net
omgekeerd.
Sociaal lanterfanten
Wanneer we een taak in groep doen en er misbruik van maken om
zelf minder te doen/lui zijn. (Profiteren)
De-individuatie
Door de aanwezigheid van anderen en hun gedrag, verliest de
persoon (tijdelijk) zijn zelfbewustzijn en zelfbeheersing.
Helpen
Iemand van dienst zijn.
Inschikkelijkheid
Zich makkelijk aanpassen en doen wat de anderen willen.
Conformisme
Neiging om zich aan te passen aan een groep om erbij te horen.

37
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Gehoorzaamheid
(Vriendelijk bevel) de persoon vraagt iets maar gaat er al van uit dat
je het gaat doen.
Experimenten over psychosociale beïnvloeding
Experiment van Asch: conformisme
Doel is om te onderzoeken in welke mate druk van anderen uitoefent
op de eigen waarneming. Opbouw is 1 proefpersoon en 7 andere
personen. Conclusie 33% sluit zich aan bij wat de meerderheid denkt.
Verklaring is dat mensen bang zijn om belachelijk/vreemd gevonden
te worden.
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=qA-gbpt7Ts8
Experiment van Milgram: gehoorzaamheid
Doel is de bereidheid om te gehoorzamen aan wat wordt ervaren als
legitiem, zelfs als dit inging tegen eigen geweten. Opbouw is 1
proefpersoon, 1 acteur (leraar, leerling). Conclusie is dat gewone
mensen bevelen gehoorzamen van een erkende machtsdrager.
Verklaring is dat men denkt dat de machtsdrager wel weet wat hij
doet.
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=3YOox59J0Bk
Experiment van Zimbardo: gevangenis
Doel Amerikaans leger wil weten waarom er zoveel conflicten zijn
tussen soldaten en gevangenen. Opbouw 24 personen in 2 groepen.
Conclusie gedrag werd bepaald door rol die ze speelden, na 6 dagen
moest het experiment stoppen, want de gevangen leiden onder
psychisch geweld. Verklaring gevangenen hadden geen identiteit
meer en waren compleet afhankelijk van bewakers. Bewakers hadden
onvoorspelbaar gedrag.
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=xPO6BrFTsWM

38
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Omstandereffect
Wanneer een noodsituatie zich voortdoet waarbij een aantal mensen
toekijken zonder hulp te bieden. Hoe groter de groep, hoe kleiner de
kans iemand ingrijpt.

4.2 individuele verklaringen voor deviant gedrag


Verklaringen die deviant gedrag als ziekte zien
Biologische verklaringen vroeger en nu
Een criminoloog was ervan overtuigd dat misdaad verbonden was
met de menselijke natuur en dat criminaliteit een afwijking was. Je
kon misdadigers herkennen volgens deze theorie adh brede kaken,
diepliggende ogen…
De meeste biologische modellen zien afwijking in het erfelijke
materiaal als oorzaak voor afwijkend gedrag. Bepaalde biologische
factoren (bv vitaminetekort) verstoren processen binnen het
zenuwstelsel. Zo leidt serotoninetekort in de hersenen bv tot
agressief gedrag.
Psychologische verklaring
Volgens enkele psychologische theorieën wordt deviant gedrag
veroorzaakt door persoonlijke kenmerken, ze zijn aangeboren en niet
veranderlijk. Andere psychologische theorieën leggen de nadruk op
invloed van de omgeving. Bv te kort aan aandacht tijdens de
kinderjaren zou kunnen verantwoordelijk zijn voor een
psychopathische persoonlijkheid.

39
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

4.3 sociologische verklaringen voor deviant gedrag


Anomietheorie van Durkheim
Het begrip anomie volgens Durkheim
Anomietheorie/straintheorie stelt dat het de sociale structuur van de
maatschappij is die deviant gedrag in de hand werkt als het doelen
definieert zonder dat de middelen om die te bereiken toereikend zijn.
Oorzaken van anomie
Volgens hem kan deviant gedrag ontstaan door de complexiteit van
een maatschappij. Mensen leggen moeilijk contact met elkaar
waardoor waarden en normen niet meer worden aangegeven.
Ernstige overtredingen brengen mensen wel samen (denk aan Witte
Mars zaak Dutroux)
Kritiek op de theorie van Durkheim
Vaagheid over welke hoeveelheid criminaliteit gunstig/positief is
voor een samenleving. Durkheim ging ervan uit dat deviantie en
criminaliteit niet zou bestaan als ze geen functie hadden. Toch is er
niet voor elke vorm van criminaliteit een functie te vinden in de
samenleving.
Anomietheorie van Merton
Het begrip anomie volgens Merton
De structuur van een sociale samenleving zorgt voor deviant/anomie
gedrag.
4 vormen van reactie bij spanningen tussen doel en middelen
Innovatie
Aanvaarden culturele doelen maar houden zich niet aan de regels.
Ritualisme
Houden zich aan de regels, maar denken dat maatschappelijke doelen
onbereikbaar zijn voor hen.

40
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Terugtrekking
Culturele doelen zijn voor hen onbereikbaar omdat ze niet terecht
kunnen bij de organisatie/instantie.
Rebellie
Persoon denkt dat het onmogelijk is om culturele doelen op legale
manier te bereiken.
Kritiek op de theorie van Merton
Hij denkt dat mens van nature goed is, maar door sociale
omstandigheden tot criminaliteit gedwongen wordt. Houdt bijzonder
weinig rekening met witteboordencriminaliteit bij hogere klassen.

Sociale bindingstheorie (of sociale controletheorie) van Hirschi


Sociale band die jongeren hebben met de samenleving zorgen ervoor
dat jongeren niet toegeven aan drijfveren voor criminaliteit. De
sociale band zorgt ervoor dat jongeren iets te verliezen hebben bij
deviant gedrag.
4 elementen die binding bevorderen
1 attachment/gehechtheid
Jongeren hebben een band nodig met een ‘belangrijk’ persoon, zo zal
hij zich aan de regels houden om die persoon niet teleur te stellen.
2 commitment/inzet
Deel uitmaken als jongere van een sociale groep zoals chiro.
3 involvement/betrokkenheid
Jongeren die heel actief bezig zijn met hun sociale groep hebben geen
tijd voor deviant gedrag.
4 beliefs/overtuiging
Hoe minder jongeren geloven in de regels van de samenleving, hoe
makkelijker om deze te negeren (deviant gedrag neemt dan toe)

41
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Kritiek op theorie van Hirschi


Theorie kan niet verklaren waarom er delinquente jongeren zijn die
op alle vlakken een stevige binding hebben. Hij houdt geen rekening
met bredere maatschappelijke structuren, enkel met directe
omgeving.
Labelingtheorie (of etiketteringstheorie) van Becker
Deviant gedrag volgens Becker
Samenleving gebruikt stigmatiserende etiket om zijn veroordeling te
legitimeren terwijl deviant persoon het gebruikt om zijn gedrag te
rechtvaardigen.
Gevolgen van het etiketteren
Er ontstaat een machtsverhoging. Afhankelijk van de sociale klasse
wordt een gedrag wel of niet deviant gezien. Kans op hervalling
waardoor labelproces intensiever wordt. Er treedt self fulfilling
prophecy op. Hij krijgt een etiket en gaat zich hiernaar gedragen, dus
etiket is terecht.
4.4 gevolgen
Functionele gevolgen van deviant en conformistisch gedrag voor
individu en maatschappij
- Als een soort oproep tot opstand/revolutie.
- Veiligheidsklep (bv prostitutie, verkrachters).
- Signaalfunctie (bv stakingen).
- Samenhorigheid.
Disfunctionele gevolgen van deviant en conformistisch gedrag
voor individu en maatschappij
- Maatschappelijke desorganisatie (bv massale staking)
- De samenleving ondermijnen (bv verkeersregels niet
respecteren)
- Wantrouwen (verliezen van vertrouwen in rechtssysteem:
(Dutroux tijdperk)
42
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

5 Denken over de samenleving: waarden en normen


5.1 waarden en normen
Waarden
Betekenis gevend ideaal van wat er moet nagestreefd
worden, bv vrijheid.
Normen
Gedragsregels, concrete regels waar je de ander of jezelf
op afrekent, bv elkaar laten uitspreken: norm, respect:
waarde
Ethiek
Wetenschap die bepaalde handelingen als goed of fout kwalificeren.
Moraal
Handelingen en gedragingen die door de samenleving als wenselijk
worden gezien.
Waardenoverdracht
Regels aangeven volgens eigen waarden en regels vormen volgens
normen.
Waardenhiërarchie
Rangorde volgens het belang dat gehecht wordt aan waarden.
Internalisering
Proces waarbij mensen zich bepaalde sociale regels eigen maken,
zodat deze regels na verloop van tijd niet langer worden beschouwd
als van buitenaf opgelegde voorschriften, maar als richtlijnen die men
zelf heeft gekozen.

43
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Morele ontwikkeling volgens Piaget


3 stadia: leeftijd en morele redenering
Voor-moraal stadium (tot 3 jaar)
Het kind heeft weinig besef van regels of van moraliteit.
Moreel-realisme (4 tot 10 jaar)
Regels liggen vast en kunnen niet veranderen. Regels gelden
absoluut, zonder uitzonderingen. Regels worden bedacht door
ouderen, niet door het kind zelf.
Moreel-relativisme (+ 10 jaar)
Regels kunnen veranderen als iedereen het met die verandering eens
is, mogelijkheid tot onderhandeling. Regels worden bedacht door
mensen.

Morele ontwikkeling volgens Kolhberg


3 niveaus en 6 stadia van moreel redeneren
Niveau 1 pre conventioneel niveau
Fase 1 oriëntatie op straf en gehoorzaamheid (tot 9 jaar)
- Er is iets goed al mama dat zegt, er is iets slecht als je er straf
voor krijgt.
Fase 2 instrumentele oriëntatie (tot 13 jaar)
- Er is iets goed als het mijn eigen belang dient, er is iets slecht
als het niet mijn belang dient. (Onderhandeling)
Niveau 2 conventioneel niveau
Fase 3 interpersoonlijke oriëntatie (tot 16 jaar)
- Er is iets goed als de meerderheid het goed vindt. Er is iets
slecht als de meerderheid het slecht vindt.
Fase 4 oriëntatie op wetten en plichten (na 16 jaar)

44
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

- Iets is goed als je je plicht doet t.o.v. anderen en de


maatschappij (+omgekeerd)
- Mensen hebben respect voor gezag en houden zich aan wetten
en regels omdat dat hun plicht is
Niveau 3 post conventioneel niveau
Fase 5 oriëntatie op sociale contracten (20 jaar)
- Er is iets goed als het overeenstemt met mijn waarden.
Fase 6 oriëntatie op universele ethische principes
- - Iets is goed als het in overeenkomt met universele morele
beginselen (+omgekeerd)
- Voor de wereld waarin ik leef draag ik een directe
verantwoordelijkheid
- Ik zal wat slecht is openlijk afkeuren, zelfs als niemand het met
mij eens is.
Youtube filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=y5Cf1ZjLStU

5.2 gedeelde waardenbeleving


Referentiekader
Alle regels, normen en waardes die, vaak onbewust, bepalen hoe je
iets beoordeelt. Een soort persoonlijk uitgangspunt waaraan je kunt
afmeten of iets goed of slecht is.
Sociale cohesie
Duidt op de samenhang in een maatschappij. De mate waarin mensen
in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij
maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, als burger in de
maatschappij en als lid van de samenleving.
In-group
Groep waar we ons lid van voelen of waar we lid van zijn of willen
zijn. We voelen een hechte band.

45
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Out-group
Groep waar we geen lid van (willen) zijn. We staan er vijandig en
negatief tegenover.

Effect van gedeelde en verschillende waardenbeleving


Sociale cohesie
Micro-niveau
Binnen het gezin, de familie, de vriendenkring
Macro-niveau
Binnen verenigingen, kerkgenootschappen
Niveau van de samenleving
Vooral binnen uni-culturele samenleving (dezelfde taal, religie,
geschiedenis…)

Maatschappelijke breuklijnen
Sociale verschillen kunnen in de samenleving aanleiding geven tot
felle strijd en soms burgeroorlog. Bv arm-rijk, godsdiensten…

Sociale verandering en verschuiving in waardenhiërarchieën


Secularisering
De afname van de maatschappelijke invloed op godsdienst/religie
Globalisering
Verspreiding van waarden en normen door in contact te komen met
andere culturen.
Veranderde visie op lichaam en seksualiteit
Homoseksualiteit wordt meer en meer aanvaard.
Mens- en maatschappijbeeld
46
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Het begrip wereldbeeld, wereldbeschouwing of maatschappijbeeld


slaat op het algemene idee dat de mensen hebben over de wereld
waarin we leven. Het betreft het geheel aan op- en misvattingen
omtrent het eigen bestaan van de mens en van de wereld, al dan niet
gekaderd binnen religieuze of magische overtuigingen.

Hoofdstuk 3 25%
Organisatie en wisselwerking
1 begrippen en classificatie
Gezin
Groep mensen die samenwoont, minstens 2 generaties omvat en waar
afhankelijke kinderen aanwezig zijn.
Referentiegroep
Groep die een sterke invloed uitoefent op onze gevoelens, kennis en
gedrag als vergelijkingspunt bij het vormen van waarden, attitudes
en gedragingen.
Peergroup
Een groep mensen uit de samenleving, die een vergelijkbare leeftijd,
status, belang of belangstelling hebben en gemeenschappelijke
gedragscodes. Wordt ook wel de ‘vriendengroep’ of ‘vriendenkring’
genoemd.
Beroepsgroep
Een groep mensen die dezelfde of verwante beroepen uitoefenen.
Beroepsgroepen zijn niet hetzelfde als sectoren. Zo horen een
afdelingsmanager en een salesmanager bij dezelfde beroepsgroep,
maar ze zijn niet werkzaam in dezelfde sector.

Middenveld

47
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Alle soorten netwerken van burgers die zich samen inzetten voor
iets. Middenveld is het geheel van particuliere organisaties in de
samenleving die verschillende groepen, meningen en belangen
vertegenwoordigen. Zij vervullen de brugfunctie tussen individuele
burgers en de overheid.

2 organisatie en groeperingen
2.1 Gezin
Evolutie van westerse gezinsvormen vanaf de
industriële revolutie tot nu
De landbouwsamenleving
In deze gezinseconomie stond het gezin in teken
van de productie van landbouwproducten die voor
een groot gedeelte ook zelf geconsumeerd werden.
Ieder lid van het gezin was nodig om de productie in stand te houden
en in het levensonderhoud te voorzien. Dit waren de grootfamilies
(moeder, vader, kinderen, grootouders, nonkels, tantes…)
patriarchaal gezin: man is dominant.
De industriële samenleving
Er werd een groot deel van de bevolking gelokt naar de steden om te
werken in de industrie. Bevolking was niet meer bij de
voedselvoorziening betrokken en verloor haar economische functie.
Slechts een klein aantal fabriekseigenaars waren in het bezit van de
productiemiddelen. Van gezinseconomie naar gezinslooneconomie.
Het ontstaan van een kerngezin, gezin bestaat uit ouders en
kinderen.
De postindustriële samenleving
De samenleving waartoe wij nu behoren. De tewerkstelling buiten de
productiesector stijgt en steeds meer mensen werken in de
dienstensector bv onderwijs, banken, de zorg… Wij evolueerden
naar een consumptiemaatschappij. Groot deel van de zorgtaken

48
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

worden nu overgenomen door de verzorgingsstaat bv bejaardenzorg,


kinderzorg… Meer vrouwen gaan gaan werken. Patriarchale gezin
neemt af, maar is niet volledig verdwenen. Nog steeds het kerngezin,
ouders en kinderen, maar is niet meer alleen heersend. Er bestaan nu
tal van nieuwe gezinsvormen die meer en meer aanvaard worden in
de maatschappij.
Verschillen in gezinssamenstelling naargelang de (sub) cultuur
- Gehuwde partners zonder kinderen
- Ongehuwd samenwonen
- Nieuwe samengestelde gezinnen
- Eenoudergezinnen
- Tweeoudergezinnen
- Homoseksuele gezinnen
- Alleenwonenden

Effect van het niet behoren tot een gezin


Hechtingsgedrag
De term voor een relatief, duurzame, liefdevolle relatie tussen een
kind en de personen met wie hij regelmatig interacteert. Het
hechtingsproces is voor elk kind van essentieel belang. Hierdoor kan
het kind op latere leeftijd met een gevoel van basisveiligheid en
vertrouwen in het leven staan.
Scheidingsangst
Tussen de leeftijd van 8 tot 18 maanden kan het kind verdrietig
reageren als er vertrouwde mensen uit zijn omgeving weggaan. Het
kind weet nog niet of en wanneer ze terugkomen. Veiligheid valt
plots weg. Kan blijven tot de leeftijd van 3 jaar.
Geen bodem syndroom
GBS is een patroon van gedragingen die ontstaan zijn als gevolg van
een gebeurtenis waarin het basisvertrouwen is aangetast. Het
basisvertrouwen wordt door deze ervaring aangetast en er komt
automatisch een overlevingsdrang opgang. Bv moeder heeft last van

49
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

posttraumatisch stress syndroom, na geboorte niet in armen van


mama, vroeggeboortes…
Verwaarlozing
Bij fysieke verwaarlozing vervullen de ouders of de verzorgers
gedurende lange tijd de lichamelijke basisbehoeften van hun kind niet
genoeg. Bij emotionele verwaarlozing krijgt het kind te weinig
aandacht of veel te strenge regels.
Verwenning
Kind dat altijd zijn zin krijgt leert geen grenzen kennen en leert ook
niet om met de realiteit om te gaan. Ze leren geen keuzes maken
omdat ze nooit negatieve gevolgen hebben gekregen. Geen
verantwoordelijkheid en ziet zichzelf altijd als het slachtoffer.

2.2 referentiegroep
Functie van een referentiegroep
Een groep die een sterke invloed uitoefent op onze gevoelens, kennis
en gedrag. Het is een vergelijkingsgroep; groep die het
referentiekader vormt bij het bepalen en evalueren van het eigen
gedrag. Peergroepen zijn van groot belang voor ons.

Soorten referentiegroepen
Positieve referentiegroep
Groep waar we positief tegenover staan, waarvan we de waarden,
normen, opinies… willen overnemen.
Negatieve referentiegroep
Groep waar we negatief tegenover staan, waarvan we de waarden,
normen, opinies… willen vermijden.

Vergelijkende referentiegroep

50
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Groepen die invloed uitoefenen op specifieke waarden of een deel van


het gedrag. Groep waar we onze situatie vergelijken. We willen er
niet noodzakelijk bij horen.

Normatieve referentiegroep
Groep die de algemene waarden of de hele manier van doen van een
persoon beïnvloedt. Normen waar we ons aan moeten houden, willen
we lid worden van deze groepen… bv leden van een jeugdbeweging
moeten verplicht een uniform dragen…
Peergroup
Groep van personen die zowat onze gelijke zijn wat
ontwikkelingsniveau betreft, onze leeftijdsgenoten dus. Een
peergroup is een vergelijkingsgroep waarin het individu als persoon
participeert zonder echt formeel lid te zijn.

2.3 beroepsgroep
Factoren die een studie- en beroepskeuze bepalen
Rationele factoren
Factoren die je objectief kan beoordelen, zoals interesses,
intelligentie, kennis… bv ik wil dierenarts worden, maar ik kan geen
wetenschappen, dus dan maar beter niet.
Emotionele factoren
Factoren waar je gevoel en omgeving bij betrokken is. Bv ik kies deze
richting niet, want ik ben bang voor een stage…
Persoonlijkheidskenmerken
Je persoonlijkheid moet passen bij wat je kiest en doet. (zie ook the
big five)

51
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Beroepsorganisaties
Externe functies
Effect op het beroep of de beoefenaars als geheel. Vb verbeteren van
het imago van het beroep door een reclamespotje

Interne functies
Functies die effect hebben op de leden van de organisatie. Bv
infosessie naar aanleiding van nieuwe wetgeving
Waardering
Verschillen in sociale waardering per beroepsgroep
Beroepen waar men lang voor moet studeren en goed mee verdiend
zijn hooggewaardeerd. Mensen met beroepen zonder studies, veel
veranderen van werk, een laag inkomen… zijn minder gewaardeerd.
Statussymbolen beroepswaardering: mooie auto, groot huis, gelukkig
gezin…
Effect van toenemende scholing op de participatie en
waardering van beroepen
De waardering van beroepen verandert door meer toegankelijkheid
tot hogescholen. Er wordt steeds meer gestimuleerd om een hoger
beroep te doen. Mensen kijken meer en meer neer op bepaalde
beroepen.

2.4 Middenveld
Verzuiling
De maatschappij wordt georganiseerd en gestructureerd op basis van
de grote levensbeschouwingen of ideologieën. Mensen voelen zich
veilig binnen hun zuil en laten hen doen en laten in grote mate
beïnvloeden door de zuil.
Ontzuiling

52
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Mensen hebben alsmaar minder behoefte aan de veiligheid die hun


zuil biedt.

Pluralisme
Wanneer een samenleving uit verschillende sociaal-culturele
subsystemen bestaat die vaak
uiteenlopende belangen en inzichten
hebben en waartussen een zeker
machtsevenwicht bestaat.
- Vaak gezien als garantie voor
vrijheid van het individu
- Kan ook betekenen dat het
overheidsbeleid veel aandacht
heeft voor de verschillende
minderheden in een land,
waardoor die hun eigen cultuur kunnen behouden.
Democratie
Staatsvorm waarin het volk het voor het zeggen heeft.
Invloed van het middenveld op democratie
Om kritische signalen te sturen richting onze samenleving in de hoop
om ze te versterken, wetten en regels te verbeteren en aan te zetten
tot meer samenhorigheid.
2.5 Organisaties in een snel veranderende
samenleving
Globalisering
Ook wel mondialisering genoemd, is een voortdurend proces van
wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als

53
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

centraal kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij


productielijnen worden gespreid door internationale handel.
Netwerken
Geen eenrichtingsverkeer. Kleine en grote organisaties die
boodschappen verspreiden en gehoord worden.

Voor- en nadelen van globalisering binnen verschillende


maatschappelijke domeinen
De nadelen zijn bv dat werkgelegenheid wegtrekt naar landen met
het laagste inkomen, werknemers machteloos worden tegenover
multinationale ondernemingen, grootschalig transport het milieu
vervuilt en de macht van burgers en nationale regeringen krimpt.
Tot de voordelen behoren economische groei, het afbreken van
onrechtvaardige tariefheffingen, werkgelegenheid in landen waar
daaraan eerder een gebrek was, democratisering door het openstellen
van grenzen en de uitwisseling van informatie via moderne
informatietechnologie.

Invloed van de veranderende samenleving op


Gezinnen
Kunnen makkelijker verhuizen door internet.
Referentiegroepen
Meer in contact met andere culturen waardoor we andere waarden en
normen leren kennen.
Beroepsgroepen
Mensen kunnen gemakkelijker in het buitenland gaan werken.
Het middenveld

54
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Lokale overheden krijgen minder inspraak


over wat in hun land gebeurt.
Netwerken
Het sociale netwerk is enorm gegroeid.

3 verschillen tussen groeperingen: sociale


stratificatie
3.1 begrippen en classificatie
Sociale klasse
Een sociale klasse is een groepering van
mensen op basis van een soortgelijke
economische positie en de daaruit
volgende levenskansen.
Sociale stratificatie
Is een vorm van sociale ongelijkheid, waarbij mensen verdeeld
worden in groepen die een hogere of lagere waardering krijgen in de
maatschappij.
Sociaaleconomische status (SES)
Plaats op de maatschappelijke ladder vanuit sociaal en economische
status. Bepaald door opleidingsniveau, beroep, inkomen…
Mattheuseffect
De rijken worden nog rijker, de armen worden nog armer.

Vormen van sociale stratificatie


Klassenmaatschappij

55
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

De maatschappelijke positie van een individu wordt bepaald door


beroep en inkomen van de persoon.
Standenmaatschappij
De adel (bezit gronden, rijkdom), de clerus (politieke macht) en de
boeren (het gewone volk)
Kastenmaatschappij
Het kastensysteem is een gesloten systeem van sociale stratificatie
dat geen enkele sociale mobiliteit toelaat. Het individu wordt geboren
binnen zijn kast en sterft binnenin dezelfde kast. Het is terug te
vinden in India, het is gebaseerd op criteria van rituele zuiverheid.
Bovenaan de kast ben je rein, onderaan de kast onrein.
3.2 verklaringen voor sociale stratificatie
Factoren die sociale stratificatie bepalen
Beroep, inkomen, rijkdom of bezit, kennis, afkomst, leeftijd,
gender, handicap, huwelijk, echtscheiding, migratiegeschiedenis

Verklaringsmodellen voor sociale stratificatie


Marx
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=2wjIlSvfAww

Weber
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=qkLnNVkb0ak

56
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Functionalisme volgend Davis en Moore


Sociale stratificatie nodig zodat maatschappij goed zou kunnen
functioneren. Bijdrage is belangrijk in een sociaal systeem. Beloning
in de maatschappij zorgt ervoor dat de belangrijkste functies door de
meest getalenteerde mensen wordt uitgevoerd.
3.3 Gevolgen van sociale stratificatie
Gevolgen
Sociale mobiliteit
De beweging van een persoon of een groep van de
ene positie naar de andere.
Gelijke kansen
Geld bepaalt hoe je leeft, wat je kan kopen… mensen in hogere klasse
krijgen meer kansen dan mensen in mindere klasse.
Maatschappelijke breuklijnen
Sociale verschillen tussen groepen die aanleiding geven tot felle
strijd. We spreken pas over breuklijnen als het gaat over ernstige
verschillen, die het wezen van een samenleving kunnen bedreigen. Bv
de kloof tussen arm en rijk, tussen lager en hoger geschoolden.
Actieve participatie
Burgers die zich actief inzetten voor de samenleving.
Machtsstructuren
57
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Gebruik maken van macht. Bv petitie tekenen, meedoen aan een


protest.

Maatschappelijke breuklijnen
Socio-economisch
Betrekking op de vakbonden en de werkgevers. De werkgevers
verdedigen de economische belangen, de vakbonden de sociale. Bv
werkgevers willen hun werknemers langer laten werken, vakbonden
ijveren voor vermindering van arbeidsduur.
Levensbeschouwelijk
De strijd tussen de christelijke en socialistische zuil.

Communautair
Vroeger had deze scheiding te maken met de taalverschillen,
momenteel staan de taalverschillen minder tussen beide, het zijn nu
vooral de economische en politieke verschillen. Bv Walen-Vlamingen
Kennis
Breuk tussen hoog- en laaggeschoolden, kennis is macht.
Migratie
In België wonen heel wat culturen door elkaar. Er blijven
aanzienlijke verschillen bestaan. Bv taal, verschil qua opvoeding,
waarden en normen… deze verschillen kunnen leiden tot racisme.

58
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

3.4 evolutie van sociale stratificatie


Evolutie van sociale stratificatie binnen de westerse
samenleving
Landbouwsamenleving
Standenmaatschappij, geen enkele vorm van mobiliteit. Bezit in heel
belangrijk.
Industriële samenleving
Klassenmaatschappij, sociale mobiliteit mogelijk (beperkt). Beroep en
inkomen.
Postindustriële samenleving

59
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Goeie jobs vereisen scholing, scholing is belangrijkste criteria

3.5 Sociale mobiliteit


Vormen van sociale mobiliteit
Horizontale mobiliteit
Mobiliteit tussen posities met eenzelfde sociale status. Gelijkheid.
Verticale mobiliteit
Mobiliteit tussen hogere en lagere geplaatste posities.
Intragenerationele mobiliteit
De overgang binnen één generatie, binnen het eigen leven. Bv
verandering beroep, opleiding, inkomen, bezit…
Intergenerationele mobiliteit
Een verandering in beroepspositie die zich voortdoet tussen twee
generaties. Bv iemand uit arbeidersfamilie die een diploma behaald
aan de universiteit.

Sociale mobiliteit doorheen de tijd en binnen verschillende


culturen
- Vroeger bleef men binnen zijn sociale klasse
- Arm geboren = arm leven
- Vroeger mochten moslimameisjes niet naar school, maar
moesten zorgen voor gezin en huishouden
- Nu gaan er meer en meer meisjes gaan studeren

60
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

4 Wisselwerking: macht
Macht
Iemand die anderen dwingt om op een
bepaalde manier zijn wil en doel te bereiken
zonder dat de andere daar niet (noodzakelijk)
mee instemmen.

Strategieën om macht op te bouwen


Macht ruilen
Bepaald individu ruilt een soort macht tegen een andere soort, om zo
zijn eigen macht uit te breiden of te versterken.
Machtsbronnen verwerven
Individu die zijn macht vergroot door zijn machtsbronnen waarover
hij beschikt uit te breiden.
Afhankelijkheid van de andere partij vergroten
Zien we vooral in de welzijnssector. Zoals psychologen, artsen… ze
proberen hun invloed op het publiek uit te breiden door de bevolking
afhankelijker te maken van de dienstverlening.

Chaos scheppen
Door het scheppen van chaos proberen ze een land te ontwrichten om
de macht te verkrijgen.
Steun verwerven
Hoe meer steun er is voor je eigen ideeën, hoe meer kans dat die
worden aangenomen en hoe meer macht je krijgt.

Strategieën om macht uit te oefenen

61
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Sancties gebruiken
Door ondergeschikten dingen te beloven of te dreigen met zaken
kunnen machtshebbers hun macht behouden.
Alternatieven van de andere partij beperken
De machthebber gaat de mogelijkheden van de ondergeschikten om
aan de macht komen beperken.
Verdeel en heers
Een verdeling zaaien onder de ondergeschikten, waardoor ze niet als
een front kunnen optreden tegen de machtshebber.
Agenda bepalen
Iemand met macht kan invloed uitoefenen op wat er wel en niet
besproken wordt. Media bepaald niet wat we denken maar wel
waarover we denken m.a.w bepalen de agenda.

5 Wisselwerking: individueel of collectief belang


Individualisme
Iemand vertrekt vanuit zijn eigen leefwereld. Wat wil ik. Voor jezelf
zorgen.
Solidariteit
Een bewustzijn van samenhorigheid en bereidheid om de
consequenties daarvan te dragen.

62
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Collectivisme
Cultureel waardenstelsel dat nadruk legt op de samenhang tussen
mensen in groepsverband. Bv samen dingen organiseren.
Voorbeelden van spanningen tussen individualisme, solidariteit
en collectivisme
We moeten voor anderen zorgen, bv mensen die niet meer werken en
leven van een pensioen en thuisverpleging.
Kan frustrerend zijn voor de werkende generatie omdat die langer
moet werken en belastingen moet betalen.

Hoofdstuk 4 10 %
Expressie
1 begrippen en classificatie
Emotie
Innerlijke beleving of gevoel dat door een bepaalde situatie of
spontaan wordt opgeroepen.
Stemming
Mentale of emotionele toestand (gemoedstoestand), gevoel dat
iemand heeft voor een bepaalde duur.
Stemmingsstoornis
Verzamelnaam voor psychische aandoeningen waarbij de
gemoedsstemming of emotie ziekelijk verstoord is of niet past in de
situatie.
Gevoelens
Gevoel in psychologische zin is een innerlijke (positieve of negatieve)
beleving van een bepaalde gebeurtenis. Een gevoel kan echter ook
‘spontaan’ optreden, zoals bij een bepaalde stemming. Men voelt zich

63
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

dan bijvoorbeeld opgewekt of neerslachtig zonder duidelijke


aanwijsbare aanleiding.
Fysiologie
Biologische wetenschap over levensverrichtingen van organismen,
werking van de stofwisseling en mechanismen ervan.

6 basisemoties volgens Ekman


Woede, angst, verdriet, afkeer, blijdschap, verrassing.

Emotiemodel van Plutchik

64
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

- 8 basisemoties zijn 4
paren van het
tegengestelde
- Andere emoties gevormd
door combinaties
- Emoties hebben nuttige
functie
- Basisemoties zijn
aangeboren
- Gezichtsuitdrukkingen
zijn universeel

2 denken over emoties


Mentale en fysiologische processen bij emoties
Centrale theorie
Emotionele prikkel wordt waargenomen en doorgestuurd naar de
hersenen. Hersenen doen de emotie ontstaan.
Prikkel, ‘ik zie een wilde hond’ -> de hersenen roepen een emotioneel
gevoel op en lokken een fysiologische reactie uit, ‘ik ben bang’, mijn
hart klopt sneller’-> reactie, ‘ik loop weg’

65
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Perifere theorie
Elke emotie heeft één specifiek fysiologisch reactiepatroon op basis
waarvan we de verschillende emoties kunnen onderscheiden. Iedere
emotie gaat gepaard met een typische, kenmerkende, fysiologische
reactie.
Prikkel, ‘wilde hond’ -> onmiddellijke reactie van het lichaam,
‘beginnen beven, ‘weglopen’-> emotionele beleving, ‘ik ben bang’

Cognitieve theorie
Het voelen van emoties is te wijten aan cognitieve interpretatie.
Cognitieve vaardigheden staan centraal.
Prikkel, ‘wilde hond -> cognitieve interpretatie, ‘dit is
angstaanjagend –> emotionele beleving, ‘ik ben bang’-> reactie, ‘ik
loop weg’

Aangeboren uitingen van emoties


Sommige emoties maken ons emotioneel omdat dat zo
aangeboren is. We hebben niet geleerd om emotioneel te
zijn in deze specifieke situaties. Een voorbeeld van een
aangeboren emotionele reactie is schrikken.
Aangeleerde uitingen van emoties
De meeste emotie-uitlokkers zijn niet
aangeboren, maar aangeleerd. We kunnen ook
leren wanneer we bang, boos, droevig…
moeten zijn dat is door conditionering,
observerend leren, generalisering en door
normen en waarden aangeleerd binnen de
cultuur. Bv een sociale glimlach naar iemand.
Voorbeelden van socio-culturele verschillen in uiting van
emoties
66
Camille Weyne vakfiche 2021 gedragswetenschappen aso 3

Hoewel emoties universeel zijn kunnen ze per cultuur toch soms


verschillend zijn. Bv scheiding in het westen vertoond verdriet en
rouw. Scheiding in een andere cultuur vertoond kracht tonen, zwakte
is eerverlies.

Hoofdstuk 5
Onderzoekscompetentie
In het youtube filmpje wordt uitgelegd hoe je een onderzoek moet
doen
Youtube filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=yY1dxNIaQUc&t=310s
In deze andere onderstaande link vind je nog eens de theorie over
onderzoekscompetentie.
Link: https://www.vanin-
methodes.be/vanin_master/file.aspx?f=5486

67

You might also like