Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 36

Luchtvaart fysica

Luc Vanden Abeele

industriële wetenschappen en technologie

bachelor in de luchtvaart

campus Oostende

academiejaar 2020-2021
Inhoudsopgave Luchtvaart fysica | module 01 Matter

Inhoudsopgave

1 Grootheden en eenheden ............................................................................................... 4

1.1 Basisgrootheden met eenheden .............................................................................................. 5

1.2 Decimale veelvouden en delen van eenheden ......................................................................... 8

1.3 Gebruik van eenheden.............................................................................................................. 9

2 Rekenen, afronden en noteren ..................................................................................... 13

2.1 Beduidende of significante cijfers........................................................................................... 13

2.1.1 Sommen en verschillen ........................................................................................................... 14

2.1.2 Producten en quotiënten ........................................................................................................ 14

2.2 Resultaten noteren ................................................................................................................. 15

3 Atomen en moleculen .................................................................................................. 18

3.1 Intermoleculaire kracht .......................................................................................................... 21

3.1.1 Moleculen bewegen ................................................................................................................ 21

3.1.2 Moleculen oefenen krachten uit op elkaar ............................................................................. 21

3.2 Aggregatietoestanden of fasen .............................................................................................. 22

3.2.1 Vaste stof ................................................................................................................................ 22

3.2.2 Vloeistof .................................................................................................................................. 23

3.2.3 Gas .......................................................................................................................................... 23

3.3 Faseovergangen ...................................................................................................................... 23

4 Luchtweerstand bij valbeweging ................................................................................... 27

4.1 Laminair of turbulent .............................................................................................................. 27

4.2 Draagkracht of lift ................................................................................................................... 28

4.3 Eindsnelheid............................................................................................................................ 29

module 01 Matter 2
Inleiding Luchtvaart fysica | module 01 Matter

Inleiding
Deze syllabus luchtvaartfysica ‒ voor de eerstejaars bachelor in de luchtvaart ‒ behandelt volgende
onderwerpen uit de Physics module van Part-66:

2.1 Matter: eenheden en materie


2.2.1 Mechanics – Statics: dichtheid, druk en drijfvermogen
2.2.2 Mechanics – Kinematics: energie, harmonische beweging, resonantie
2.3 Thermodynamics: temperatuur, warmte, (vocht)
2.4 Optics (Light): weerkaatsing en breking van licht, (laser, buiging van licht)
2.5 Wave motion and Sound: golven, interferentie, geluid
Elk onderwerp (2.1 tot 2.5) komt in een aparte bundel, aangevuld met de oplossingen van de vraag-
stukken en extra leermateriaal in Toledo.

Fysica
is de exacte wetenschap die de fundamentele kenmerken van de materie behandelt. Ze bestudeert
de wetten ervan in concrete systemen, gebaseerd op experimentele waarnemingen en hanteert wis-
kundige formuleringen voor de beschrijving ervan. Het uitvoeren van enkele fysicaproeven gebeurt in
het lab. De wiskundige basisvaardigheden en rekentechnieken uit het opleidingsonderdeel wiskunde
en de basiskennis van het gebruik van het grafisch rekentoestel volstaan als achtergrondkennis.

De theorie sluit nauw aan bij de proeven die in het lab uitgevoerd worden. De berekeningen die in de
uitgewerkte oefeningen en vraagstukken uitgevoerd worden, komen ook aan bod bij het verwerken
van de meetresultaten.

Toledo

Extra leermateriaal wordt in de elektronische leeromgeving aangeboden zoals


foto’s, figuren, video’s, simulaties en links naar externe informatiebronnen. Ook de
oplossingen van de vraagstukken worden in de elektronische leeromgeving gepost.

Extra informatie

Bij het oplossen van de oefeningen en vraagstukken is het gebruik van het reken-
toestel (of het softwarepakket) sterk aanbevolen. Heel wat vraagstukken zijn bij-
voorbeeld opgelost met het softwarepakket TI-Nspire CAS.

2.1 Matter In deze module worden eerst grootheden en eenheden voorgesteld. Daarna komen de bouwstenen
van de materie aan bod (atomen, moleculen) en worden de 3 fasen (vast, vloeibaar en gasvormig)
met de faseovergangen beschreven.

Ter ondersteuning van een experiment wordt nog eens de theorie over de luchtweerstand (of drag)
overlopen.

module 01 Matter 3
Grootheden en eenheden

1 Grootheden en eenheden
Leerdoelen

1. bij gebruik van fysische grootheden overal de SI-eenheden toepassen;

2. omrekenen van eenheden;

3. eenheden gebruiken volgens de afgesproken normen;

Meten is een grootheid vergelijken met een grootheid van dezelfde soort, die we als eenheid kiezen
(Van Damme, 2006). Voorbeelden zijn
de tijd tussen twee opeenvolgende tijdstippen middernacht (86 400 s)

de temperatuur van de kamer (20 °C)

de kracht (9,80665 N) waarmee de aarde een object van 1 kg massa aantrekt

De getalwaarde (of het maatgetal) van een grootheid is het getal dat aangeeft hoeveel maal een be-
paalde grootheid groter is dan de gekozen eenheid.
𝑔𝑟𝑜𝑜𝑡ℎ𝑒𝑖𝑑 = 𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 × 𝑒𝑒𝑛ℎ𝑒𝑖𝑑

A = {A} × [A]

dus {A} is de getalwaarde van grootheid A uitgedrukt in de eenheid [A]

De getalwaarde van de lichtsnelheid is 299 792 458 als de lichtsnelheid c uitgedrukt wordt in m/s.
𝑐
= 299792458
𝑚/𝑠

Deze getalwaarde wordt altijd in tabel en grafiek gebruikt. Staat op een as het getal 25 aangegeven
met als aslabel θ/°C, dan wordt hiermee een celsiustemperatuur van 25 °C bedoeld. Gebruik dus ook
volgende getalnotaties: voor de druk p/hPa of voor het elektrische veld E/(V/m).

Ook in wiskundige uitdrukkingen worden de eenheden op een consistente manier verwerkt. In de


𝑝
uitdrukking ln hPa is het argument van de natuurlijke logaritme een reëel getal.

Extra informatie

Eenheden kunnen in principe willekeurig gekozen worden. Denk maar aan de oude
maten el, voet, duim ..., doch bij uitwisseling van meetgegevens zou dit tot onover-
komelijke problemen leiden. Eenheden worden daarom internationaal afgesproken.
Het wettelijk stelsel van eenheden dat wij in de wetenschappen (moeten) gebruiken
is het SI-eenhedenstelsel (= système international). In België is dit verplicht sinds 1
januari 1978.

module 01 Matter 4
Grootheden en eenheden

In praktijk worden dikwijls nog oude eenheden gebruikt omdat ze soms handiger zijn of omdat de
meetapparatuur nog niet aangepast is, doch dit moet vermeden worden. In publicaties en rapporten
moeten echter steeds SI-eenheden gebruikt worden!

Als twee grootheden in dezelfde soort eenheid kunnen uitgedrukt worden zegt men van deze groot-
heden dat ze dezelfde dimensie hebben.

Studeeraanwijzingen

Om data en formules te begrijpen, bestudeert men best de onderliggende topics en


principes. Soms vergeet men wel een formule, maar het onderliggende principe kan
helpen de formule te reconstrueren.

1.1 Basisgrootheden met eenheden


Er zijn 7 basisgrootheden met hun eenheden: lengte (m), massa (kg), tijd (s), stroomsterkte (A), tem-
peratuur (K), lichtsterkte (cd) en hoeveelheid stof (mol). Naast deze 7 basisgrootheden worden aan-
vullend nog 2 andere grootheden en eenheden gedefinieerd: vlakke hoek (rad) en ruimtehoek (sr).

Website

Definities van deze eenheden staan vermeld op


URL http://physics.nist.gov/cuu/Units/current.html (Physical Measurement
Laboratory of NIST, 2016).
Voorbeeld: meter is de SI- eenheid van lengte gelijk aan de afstand die het licht af-
legt in vacuüm gedurende een tijd gelijk aan 1/299 792 458ste van een seconde.

Tabel met 7 basisgrootheden met naam en symbool van SI-grondeenheden

Basisgrootheid Naam Symbool

Lengte, afstand d meter m

Massa m kilogram (het) kg

Tijd t seconde s

elektrische stroom I ampère A

thermodynamische temperatuur T kelvin K

hoeveelheid stof n mol mol

Lichtsterkte I candela cd

module 01 Matter 5
Grootheden en eenheden

Uit de basisgrootheden kan op coherente wijze een afgeleide grootheid ontstaan (Standaert &
Standaert, 2006). De afgeleide eenheid hiervan ontstaat uit de definitie van de afgeleide grootheid:
snelheid = afstand/tijd, de afgeleide eenheid is dan m/s

versnelling = snelheid/tijd, de afgeleide eenheid is dan m/s²

Een aantal afgeleide eenheden heeft een eigen naam en een eigen symbool zoals newton N, pascal
Pa of weber Wb. Sommige grootheden zoals vlakke hoek, brekingsindex, wrijvingscoëfficiënt ... heb-
ben geen eenheid, en zijn dus dimensieloos. Voorbeeld: één radiaal (rad) is de vlakke hoek tussen
twee stralen van een cirkel die op de omtrek een boog afsnijden waarvan de lengte gelijk is aan de
straal, dus de omtrek van een cirkel is gelijk aan 2π rad.
oppervlakte in m², volume in m³

hoeksnelheid in rad/s, versnelling in m/s²

dichtheid in kg/m³

stroomdichtheid in A/m²

Niet vergeten

De SI-eenheid voor massa is het kilogram of kg en niet de gram g. Bij het aflezen van
een meetinstrument noteert de student de afgelezen eenheid, maar het meetresul-
taat wordt altijd in SI-eenheden genoteerd.

Enkele voorbeelden waarbij de afgeleide eenheid met eigen naam omgerekend wordt naar de grond-
eenheden:
kracht in newton N = m·kg·s-2

energie in joule J = N·m = …

vermogen in watt W = J/s = …

Vraagstuk

Reken de SI-eenheid pascal om naar de basiseenheden.

m-1·kg·s-2

module 01 Matter 6
Grootheden en eenheden

De zeven SI-basiseenheden en hun onderlinge afhankelijkheid

Oude (niet-SI) eenheden, die nog dikwijls in praktijk gebruikt worden, vind je, samen met de omreke-
ningsfactor naar de SI-eenheid, online of in tabellen (NVON-commissie, 2004).

Vraagstuk

Geef de afgeleide SI-eenheid van stroomdichtheid (elektrisch).

A/m² of ampère gedeeld door vierkante meter

Enkele voorbeelden:
lading in ampère-uur 1 Ah = 3,6×103 C

druk in atmosfeer 1 atm = 101 325 Pa = 1013,25 hPa = 1013,25 mbar

druk in bar 1 bar = 105 Pa

elektrische energie in kilowattuur 1 kWh = 3,6×106 J

druk in millimeter kwikkolom 1 mm Hg ≈ 133,322 Pa

Het is aangeraden de Engelse en Amerikaanse eenheden niet meer te gebruiken, alleen wanneer de
toepassing het expliciet vraagt. Omrekeningsfactoren naar de SI-eenheid vind je online of in tabellen
(NVON-commissie, 2004).
lengte in inch 1 inch = 25,4 mm

massa in pound 1 lb = 0,45359237 kg

frequentie in revolutions per minute 1 rpm = 1/60 s-1

Studeeraanwijzingen

Van alle grootheden kent de student de SI-eenheid of een andere, praktische een-
heid. Voorbeeld: grootheid DRUK, SI-eenheid pascal Pa, maar ook bar (op barometer
gebruikt) of mmHg (bij vloeistofmanometer gebruikt).

module 01 Matter 7
Grootheden en eenheden

1.2 Decimale veelvouden en delen van eenheden


Gebruik overal een spatie tussen getalwaarde en eenheid, een staaf van 1 m lengte, een weerstand
van 10 kΩ, zelfs bij muntcodes 20 EUR of € 20, ook altijd bij het procentteken 1 % en bij de graad Cel-
sius θ = 18 °C, behalve bij de hoeknotatie  = 44°33’22”.

Niet vergeten

Om te voorkomen dat de tekstverwerker de uitdrukkingen met eenheden afbreekt


bij de spatie, gebruikt men de harde spatie (sneltoets Ctrl-Shift-Spatie).

Met behulp van voorvoegsels of door gebruik te maken van de wetenschappelijke notatie kunnen
decimale delen en veelvouden van eenheden worden gevormd. Zodoende is het niet nodig een getal-
waarde te schrijven met veel nullen, waardoor deze moeilijk leesbaar wordt en aanleiding geeft tot
fouten.

De numerieke waarde van een grootheid trachten we weer te geven door een getal begrepen tussen
0,1 en 1000.
5400 m = 5,4×10³ m = 5,4 km

0,000000070 A = 70×10-9 A = 70 nA

De volgende voorvoegsels of vermenigvuldigingsfactoren worden veel gebruikt:


10 km, kilo k 103

0,45 mm, milli m 10-3

25 µA, micro µ 10-6

Schrijf voorvoegsel en eenheid aan elkaar. Voluit is de naam van de eenheid 1 woord.
milliliter, mL of mℓ | picometer, pm | gigaohm, GΩ | terahertz, THz

Let erop dat de exponenten hier zo veel mogelijk veelvouden van 3 zijn (technische notatie of ingeni-
eursnotatie ENG op rekentoestel instellen bij exponentiële opmaak). Samen met de gepaste voor-
voegsels verhoogt dit in de praktijk de leesbaarheid. De numerieke waarde ligt dan tussen 1 en 103.
0,00952 g = 9,52 mg = 9,52×10-6 kg (massa met eenheid het kilogram)

2703 W = 2,703×103 W = 2,703 kW (vermogen)

5.80×10-7 m = 580×10-9 m = 580 nm (golflengte, hier decimale punt .)

3.3×107 Hz = 33×106 Hz = 33 MHz (frequentie)

Sommige eenheden dulden geen voorvoegsels zoals °C, h, min, ° ‘ “, wel bij L (mL) of eV (keV).

Een voorvoegsel staat nooit zonder eenheid genoteerd: aantal deeltjes 5×106/m3, niet 5 M/m3, een
weerstand van 10kΩ en niet 10k (zoals wel gebruikelijk is in elektronica teksten).

module 01 Matter 8
Grootheden en eenheden

Men zal ook nooit voorvoegsels combineren: nm en niet mµm, 10-3 kg en niet mkg. Bij breuken no-
teer je bij voorkeur 1 voorvoegsel in de teller: 10 MV/m is beter dan 10 kV/mm, 300 000 km/s is be-
ter dan 300 km/ms.

Uitzondering hier is dan weer het kilogram: 103 J/kg of kJ/kg.

Vraagstuk

Zet om naar de SI-eenheid en gebruik gepaste voorvoegsels:


0,00952 g | 2703 J/s | 3,3×107 s-1

9,52×10-6 kg | 2,703 kW | 33 MHz

Voorvoegsel en eenheid zijn één geheel in de formules.

2,3 cm3 = 2,3 (cm)3 = 2,3 (10-2 m)3 = 2,3×10-6 m3

1 cm-1 = 1 (cm)-1 = 1 (10-2 m)-1 = 102 m-1

1.3 Gebruik van eenheden


De naam en het symbool van eenheden worden niet door elkaar gebruikt: dus m/s of meter per se-
conde, maar niet meter/s.

Gebruik ook geen afkortingen van namen van eenheden, maar schrijf de naam voluit.

• seconde = s niet sec


• kubieke centimeter = cm³, niet cc
• uur = h, niet hrs
• liter = ℓ of L, niet lit
• ampère = A, niet amps
• atomaire massa-eenheid = u, niet AMU
• meter per seconde = m/s, niet mps
• joule per kilogram = J/kg, niet joule/kg

Vraagstuk

Bereken het product p·V als de druk p = 1,01325 bar en het volume V = 18 cm³.

1,824 J

module 01 Matter 9
Grootheden en eenheden

Enkele zaken waar men best voor oplet:

1. Voor massa worden de voorvoegsels niet geplaatst voor de grondeenheid kg maar wel voor
de eenheid g (gram). 1000 kg is 1 t (ton). 1 kt = 1000 t = 106 kg

2. Het symbool voor gram is g en niet gr, voor kilogram kg en niet kgr.

3. Voor eenheden noteert men geen meervoud: r = 2 cm, niet r = 2 cms.

4. Het symbool voor seconde is s en niet sec, voor uur h en niet u.

5. 3 h 12 min 17 s is een juiste tijdsnotatie. Dikwijls wordt dit foutief geschreven als 3 h 12' 17".
De symbolen ' en " worden echter voorbehouden voor de minuten en seconden van een
vlakke hoek. De hoek  = π/2 is exact in radialen uitgedrukt of in decimale notatie en afge-
rond  = 1,5708.

6. Gebruik voor de liter het speciale teken ℓ of de hoofdletter: 1 ℓ of 1 L = 1 dm³.

7. Elke grootheid en eenheid heeft een genormaliseerd symbool. Symbolen voor grootheden
worden cursief gedrukt, symbolen voor eenheden rechtop. Achter symbolen staat geen punt.
Ze hebben geen meervoud, uitgezonderd uur, minuut en seconde. Dus niet: 5 liters, 17 kilo-
meters, … maar wel 18 minuten.

8. Grootheden zoals brekingsindex en molfractie zijn onbenoemd en hebben als eenheid 1. Die
schrijft men niet, dus de brekingsindex van plexiglas is 1,49.

9. In samengestelde eenheidssymbolen moeten de enkelvoudige symbolen gescheiden worden


door een dot (·) of een schuine breukstreep. Ook kan de exponent-notatie gebruikt worden.
Zo er meer dan één symbool rechts van de schuine streep staat moeten deze symbolen tus-
sen haakjes gezet worden. In een samengesteld symbool mag slechts één schuine breuk-
streep voorkomen.
a. kg·m², kg·m-1 of kg/m, J·kg-1·K-1 of J/(kg·K) maar niet J/kg·K
b. Nm of N·m, maar in geval van twijfel dot gebruiken ms-1 ≠ m·s-1
c. 103 s-1 = 1/ms ≠ m/s

10. Voor temperaturen mag voorlopig nog de graad Celsius (°C) gebruikt worden. De celsiustem-
peratuur wordt gedefinieerd als 𝜗 = 𝑇 − 273,15 K maar temperatuurverschillen moeten
strikt genomen in kelvin (K) uitgedrukt worden. De graad Celsius en de kelvin zijn eenheden
met eenzelfde grootte.

module 01 Matter 10
Grootheden en eenheden

11. Soms worden in de praktijk nog hardnekkig verboden niet-SI-eenheden gebruikt zoals pk, kgf,
atm of cal. Er zijn echter ook toegelaten niet-SI-eenheden zoals bar, dioptrie (dpt), elektron-
volt (eV). Deze eenheden, met hun status en hun omrekeningsfactor naar de juiste SI-een-
heid vind je in het grafisch rekentoestel, online of in tabellen (NVON-commissie, 2004).

12. Alhoewel het aan te raden is de Engelse en Amerikaanse eenheden niet meer te gebruiken,
zal men in de luchtvaart nog altijd deze eenheden toepassen.

Voorbeeld

Om een stabiele baan te bereiken had in 1998 de Mars Orbiter een hoogte van 145
km boven het oppervlak van Mars moeten hebben. Het toestel kwam terecht op
slechts 57 km hoogte in de atmosfeer van Mars, waar het onherroepelijk beschadigd
werd door wrijving en atmosferische omstandigheden, en uiteindelijk neerstortte.
De oorzaak van de foutieve berekening had alles te maken met verkeerde interpre-
tatie van eenheden. Het bedrijf stuurde de gegevens over de raketaandrijving door
in Engelse eenheden en die werden verkeerdelijk als SI-eenheden aanzien.

Vraagstuk

Zet 1/3 meter om in inch, afgerond op 4 beduidende cijfers.

13,12 in

Wat zijn de meest voorkomende eenheden uit het eenhedenstelsel Eng/US?

Een voet (feet, symbool ft) is 1/3 van een yard (symbool yd) en 1 voet is onderverdeeld in 12 inches:
1 ft = 12 in | 1 in = 2,54 cm
Ook de mijl (mile) wordt vaak gebruikt. De internationale zeemijl is 1852 m en 1 knoop (knot, sym-
bool kt) is een snelheid van 1,852 km/h.
1 mile = 1760 yd = 5280 ft = 1609,34 m
Voor massa gebruikt men het Engelse pond (pound, symbool lb van Libra) en een ons (ounce, sym-
bool oz).
1 kg = 2,20462 lb | 1 lb = 16 oz
Een andere eenheid voor massa is de slug.
1 slug = 14,5939 kg
Voor kracht gebruikt men pondkracht (pound force, symbool lbf).
1 lbf = 4,44822 N | 1 lb · g = 1 lbf
met de zwaartekrachtversnelling g = 32,17405 ft/s² = 9,80665 m/s²
Voor druk tenslotte wordt de afgeleide eenheid pondkracht per vierkante inch (pound force per
square inch) gedefinieerd als psi.
1 lbf / (1 in)² = 1 psi = 6894,76 Pa

module 01 Matter 11
Grootheden en eenheden

Vraagstuk

De normale atmosferische druk bedraagt 101,325 kPa. Bereken de druk in psi.

14,6959 psi

Studeeraanwijzingen

Fysica is een probleemoplossende discipline. Belangrijke topics en principes worden


toegepast om problemen te begrijpen en op te lossen. Bekijk de inhoud van de cur-
sus en behoud het overzicht.

Waarom is de volgorde van de topics gewijzigd tijdens de lessen? Welke zijn de be-
langrijke topics?

module 01 Matter 12
Rekenen, afronden en noteren

2 Rekenen, afronden en noteren


Leerdoelen

1. grootheid met gegeven aantal beduidende cijfers noteren;

2. resultaten van berekeningen of metingen noteren volgens de afspraken;

3. rekenen met natuurconstanten;

Leer het grafisch rekentoestel kennen en goed gebruiken. Lees de handleiding.

Overschrijven van getallen van de uitlezing (en dan dikwijls nog met een onzinnig groot aantal cijfers)
om ze even later terug in te tikken, is tijdverlies en een bron van fouten. Gebruik het geheugen van
het grafisch rekentoestel, schakel hiervoor variabelen in.

Noteer bij voorkeur 11 × 3,1415, wat duidelijker is dan 11·3,1415 (dot ·) of 11·3.1415. Vermijd ook de
gewone punt (.) als teken voor de vermenigvuldiging. Dus zeker niet noteren 11.3,1415 want als in
plaats van de komma de decimale punt gebruikt wordt (het grafisch rekentoestel!), dan wordt het
geheel een onleesbare code 11.3.1415.

2.1 Beduidende of significante cijfers


Gegevens zoals ze in vraagstukken of opgaven voorkomen zijn nooit exacte getallen, maar afgeronde
getallen. Een exact getal is b.v. een telresultaat: er liggen 17 knikkers in de doos. Een afgerond getal
is b.v. de temperatuur is 21,7 °C. Hier 21,725849 °C schrijven is zinloos.

Als we 21,7 schrijven bedoelen we dat de 7 zelf niet zeker is. Het zou misschien een 8 of een 6 kun-
nen zijn, of nog een ander cijfer. Cijfers achter de 7 schrijven heeft dus geen zin meer.

Alle cijfers, waarmee een getalwaarde wordt neergeschreven, zijn beduidende (of significante) cij-
fers. Het aantal beduidende cijfers van een getal is gelijk aan het aantal cijfers dat in het getal voor-
komt, van links vertrekkend vanaf het eerste van nul verschillend cijfer, en dit onafhankelijk van de
plaats van de komma of de macht van 10. Nullen vooraan in een getal hebben nooit de betekenis van
beduidend cijfer, achteraan altijd. Voorbeelden:
347,5 heeft 4 beduidende cijfers
0,0075 heeft 2 beduidende cijfers
100,50 heeft 5 beduidende cijfers
1,2×10³ heeft 2 beduidende cijfers
0,0102×10-3 heeft 3 beduidende cijfers

Schrijf bij voorkeur de hoek als 22,20° (dus 4 beduidende cijfers), alleen indien expliciet gevraagd als
22°12’00’’. Voorkeur is dus: notatie van graden decimaal (DD), en niet DMS.

module 01 Matter 13
Rekenen, afronden en noteren

Is de lengte opgemeten tot op 1 m nauwkeurig, dan noteert men l = 1200 m. De nullen zijn signifi-
cante cijfers. Noteer ook l = 1,200 km maar niet l = 1,2 km want hier is een onzekerheid van 0,1 km
verondersteld.

Vraagstuk

Hoe schrijf je 27 845,59 met 3 beduidende cijfers?

27,8×103

2.1.1 Sommen en verschillen


Het eindresultaat van sommen en verschillen heeft slechts zoveel decimale cijfers als de term met
het kleinste aantal decimale cijfers.

Berekening
415,5
+3,64
+0,238
419,378
dus som = 419,4 afgerond

2.1.2 Producten en quotiënten


Het aantal beduidende cijfers van het eindresultaat van producten en quotiënten is ten hoogste ge-
lijk aan het aantal beduidende cijfers van de factor met het kleinste aantal beduidende cijfers.

Berekening
7,4853 × 8,61 × 0,6745 = 43,4703
dus 43,5 correct afgerond
12,47 × 0,00125 × 1302 = 20,3
9731 × 31,2×10-2 × 3,9 = 12×103

Vraagstuk

Bereken met een minimaal aantal beduidende cijfers:

9713 + 31,2×102 + 3,97 = …

128,4×102

module 01 Matter 14
Rekenen, afronden en noteren

2.2 Resultaten noteren


Hoe schrijf je 27845,59 met 3 beduidende cijfers?

Voorbeeld

Het onderstreepte gedeelte kan niet zomaar weggelaten worden. Hier moet
dus overgeschakeld worden op wetenschappelijke of technische notatie:
278×10² of 27,8×10³.

Soms schrijft men ook, voor vlotte leesbaarheid, 27800. De nullen zijn hier
hun strikte betekenis van beduidend cijfer kwijt.

Vraagstuk

Noteer de getalwaarde van de lichtsnelheid in 103 km/s en in 4 beduidende cijfers.

299,8

Worden er bewerkingen uitgevoerd met exacte getallen, dan hebben deze geen invloed op het aan-
tal beduidende cijfers.

Berekening
𝑏∙ℎ
De oppervlakte van een driehoek is 𝐴 = 2
= 74,1 cm²
als b = 19,81 cm en h = 7,48 cm.

De 2 is een exact getal, dus 2,0000000... en heeft dus geen invloed op het aantal be-
duidende cijfers van het eindresultaat: A = 74,1 cm² of … dm²

Vraagstuk

Zet een druk van 11,8 atm om in de eenheid pascal.

1,20 MPa

Enkele fundamentele, fysische natuurconstanten en hun waarde vind je in de bijlagen terug. Voor-
beelden zijn de planckconstante h, de avogradroconstante NA, de elementaire lading e of de licht-
snelheid in vacuüm c (Angenon, 1997).

Komen er in een formule natuurconstanten voor zoals zwaartekrachtversnelling g,


molaire gasconstante R, getal π ..., dan wordt verondersteld dat de nauwkeurigheid
van deze constanten zo is dat de fout hierop verwaarloosbaar klein is ten opzichte
van de fout op de andere grootheden in de formule.

module 01 Matter 15
Rekenen, afronden en noteren

Vraagstuk

Wat is (op aarde) het gewicht van een object met massa gelijk aan 500 g?

Neem voor de valversnelling g = 9,812 m/s².

4,91 N

Voor π wordt nooit 3,14 of 22/7 gebruikt, maar steeds de waarde opgeslagen in het grafisch reken-
toestel: 3,14159265...

Ook de procentnotatie is een getalwaarde: 1 % = 0,01.

Niet vergeten

Tussenresultaten die men opschrijft, worden afgerond tot op 4 beduidende cijfers.


Alle cijfers van de uitlezing van het grafisch rekentoestel neerschrijven is zinloos. In
het grafisch rekentoestel moet men uiteraard wel met alle cijfers blijven verder wer-
ken!

Schrijf in wetenschappelijke of technische teksten de getallen met cijfers.

Voorbeeld

de lengte van de laser is 5 m, niet: vijf meter

het materiaal wordt gedurende 5 h bewaard op een temperatuur van 293 K,


niet: vijf uren

de lijndichtheid bedraagt 80/mm, niet: de dichtheid is 80 lijnen/mm

Bij opsommingen of bewerkingen blijft men best consequent dezelfde eenheid gebruiken. Gebruik
eventueel haakjes waar nodig om de leesbaarheid te verhogen.

Voorbeeld

wel 10 mm × 3 mm × 0,02 mm, maar NIET: 1 cm × 3 mm × 20 µm

een volume van 5 mm × 7 mm × 8 mm, NIET: 5 × 7 × 8 mm

opwarmen van 20 °C tot 50 °C, NIET: van 20 tot 50 °C

spanning instellen op 1 V, 3 V of 5 V, NIET: 1, 3 of 5 V

bewerking 129 s – 3 s = (129 – 3) s = 126 s, NIET: 129 – 3 s = 126 s

meetonzekerheid (63,2 ± 0,5) m, NIET: 63,2 ± 0,5 m

module 01 Matter 16
Rekenen, afronden en noteren

Beter is ‘druk = kracht gedeeld door oppervlakte’, hoewel vaak genoteerd staat ‘kracht per eenheid
van oppervlakte’. Een massa van 1 kg is eigenlijk een object met massa 1 kg. Opgepast met de term
‘gewicht’, want dit is een kracht, dus in N uitgedrukt. Het werkwoord wegen is ingeburgerd, dus de
lege beker weegt 68 g of heeft een massa gelijk aan 68 g. Of nog: weeg het voorwerp op de balans.

Voorbeeld

Als twee grootheden X en Y 0,05 % verschillen, geef dan aan hoe dit procentueel
verschil berekend werd.
𝑌−𝑋
𝑌 = 𝑋 ∙ (1 + 0,05 %) of ∆= met ∆= 0,05 %
𝑋

Gebruik nooit de eenheid liter voor het volume van vaste stoffen (in dm3), wel voor fluïda.

Vraagstuk

Bereken de massa en het gewicht van één A4-blad uit een pak van 80 g/m².

4,990·10-3 kg | 48,93·10-3 N

Studeeraanwijzingen

De les voorbereiden? Vóór elke les bekijk je snel even de bladzijden uit de syllabus
die aan bod zullen komen. Lees eventueel introductieteksten of samenvattingen van
relevante hoofdstukken. Formuleer in je hoofd enkele vragen over de nieuwe onder-
werpen.

Bestudeer tekeningen en afbeeldingen. Probeer te achterhalen welke principes ze


illustreren. Neem nota van nieuwe woorden, nieuwe eenheden, nieuwe begrippen
en nieuwe wetten.

Onderstreep nog geen woorden of markeer nog geen tekst omdat je immers nog
niet weet wat de docent zal benadrukken.

Kijk je notities van vorige les na. Het lezen hiervan helpt je de nieuwe les beter te
verwerken, zo zie je ook hoe de thema's uit de vorige les verder uitgewerkt worden.

Heb je nog vragen of problemen met de geziene leerstof? Formuleer een vraag en
stel die bij het begin van de volgende les.

module 01 Matter 17
Atomen en moleculen

3 Atomen en moleculen
Leerdoelen

1. de opbouw van de materie beschrijven;

2. uitleggen wat een molecule en wat een atoom is;

3. de symbolen van de elementen opzoeken in een periodiek systeem;

4. de aard en de eigenschappen van de drie fasen beschrijven vanuit een mole-


culair niveau;

5. de fasen van de materie op een fasediagram aangeven;

De studie van fluïda (= vloeistoffen en gassen) kan gebeuren met de fysische wetten die in de mecha-
nica werden gezien. Daarbij is het echter van belang te weten hoe de materie opgebouwd is, welke
krachten er daarbij optreden, en onder welke voorwaarden een stof voorkomt als vaste stof, als
vloeistof en als gas (Van Damme, 2006).

Schema opbouw van de materie. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Bouw_materie.PNG

Alle stoffen in de natuur zijn opgebouwd uit iets meer dan 100 verschillende elementen. Deze kun-
nen zowel natuurlijk voorkomen als door de mens kunstmatig gemaakt zijn. Al deze elementen zijn
gerangschikt te vinden in het periodiek systeem van de elementen, ook de tabel van Mendeleev ge-
noemd.

module 01 Matter 18
Atomen en moleculen

"Periodic Table Radioactivity" by Periodic_Table_Armtuk3.svg: Armtuk (talk)derivative work: Alessio Rolleri (talk)derivative
work: Gringer (talk) - Periodic_Table_Armtuk3.svg. Licensed under CC BY-SA 3.0 via Commons - https://commons.wiki-
media.org/wiki/

Het kleinste deeltje van een element is een atoom. Een atoom bezit een kern waarin nagenoeg alle
massa geconcentreerd is (99,9 %). Die kern bevat dan op zijn beurt protonen en neutronen. Proto-
nen en neutronen zijn op hun beurt opgebouwd uit quarks. Rond de kern bewegen op grote afstand
de elektronen.

Voorbeeld

De elementaire lading of het elementair ladingskwantum e is gelijk aan een lading


van 1,6022×10-19 C, dan is

de lading van het elektron: -e

de lading van het proton: +e

de lading van het neutron: 0

De atomaire massa-eenheid u = 1,66054×10-27 kg en gelijk aan 1/12 van de massa van het koolstof-
12-isotoop (Physical Measurement Laboratory of NIST, 2016). De massa van een proton is ongeveer
gelijk aan u en ongeveer 1836 keer groter dan de massa van een elektron:
mp ≈ u en mp/me ≈ 1836

module 01 Matter 19
Atomen en moleculen

Om een atoom elektrisch neutraal te houden moet het aantal elektronen precies gelijk zijn aan het
aantal protonen in de kern. Een atoom waar dit niet zo is wordt een ion genoemd. Een atoom is voor-
namelijk lege ruimte. De diameter van een kern is van de orde van 10-14 m terwijl de diameter van de
elektronenbanen van de orde van 10-10 m is.

"Water molecule (1)" by Original uploader was Booyabazooka at en.wikipedia - Transferred from en.wikipedia; transferred
to Commons by User:Jay8g using CommonsHelper.. Licensed under Public Domain via Commons - https://commons.wiki-
media.org/wiki/File:Water_molecule_(1).svg

Atomen kunnen zich verenigen tot moleculen. Hierboven is de watermolecule afgebeeld. De water-
molecule bevat twee atomen waterstof (hydrogen) en één atoom zuurstof (oxygen). De atomen in
een molecule zijn chemisch gebonden. Deze binding kan een ionbinding zijn, een covalente binding
of een metaalbinding. Er bestaat eveneens nog een zwakke van der Waalsbinding tussen moleculen
onderling.

Studeeraanwijzingen

Tijdens de les? Kom op tijd naar de les en blijf tot het einde. Vaak geven docenten
behulpzame hints in de eerste of de laatste vijf minuten van de les.

Neem goeie notities. Gebruik een eigen lijst van afkortingen. Laat een brede marge
voor latere aantekeningen en voor vragen. Neem tekeningen volledig over, maar het
hoeft geen kunstwerk te zijn. Noteer ook de mondelinge commentaar bij de teke-
ning.

Zit je wat achterop bij het noteren, laat dan wat vrije ruimte die je achteraf met be-
hulp van een medestudent kunt aanvullen. Raadpleeg ook deze syllabus of het
handboek.

Wees niet verlegen om vragen te stellen. Misschien vergeet de docent een stap in
de redenering uit te leggen of maakt hij/zij een fout aan het bord.

module 01 Matter 20
Atomen en moleculen

3.1 Intermoleculaire kracht

3.1.1 Moleculen bewegen


In 1827 bestudeerde de Schotse plantkundige Brown de grillige bewegingen van stuifmeelkorrels op
een wateroppervlak. Het zijn echter niet de stuifmeelkorrels die bewegen, maar wel de omringende
watermoleculen die aanbotsen tegen de stuifmeelkorrels en deze daardoor doen bewegen. De ver-
deling van de botsingen van die watermoleculen is ongelijkmatig. Vandaar dat de stuifmeelkorrels
zigzagbewegingen uitvoeren.

De snelheid van de moleculen is echter geen constante. Door botsingen met andere moleculen
wordt zowel de grootte als de richting van de snelheid voortdurend gewijzigd. Deze botsingen zijn
volkomen elastisch m.a.w. er gaat bij die botsingen geen kinetische energie verloren.

Rookdeeltje voortdurend in botsing met de luchtmoleculen

Bij een moleculaire botsing hoeven de moleculen elkaar niet "echt" te raken. Dit moleculaire bot-
singsmechanisme verklaart transportverschijnselen zoals warmtegeleiding.

3.1.2 Moleculen oefenen krachten uit op elkaar


Er is een intermoleculaire aantrekkingskracht die de moleculen van vaste stoffen en vloeistoffen bij
elkaar houdt. Tussen moleculen van dezelfde soort wordt dit cohesie genoemd (b.v. stukje krijt). Tus-
sen moleculen van verschillende soort wordt dit adhesie genoemd (b.v. krijt op het bord).

Ten gevolge van deze krachtwerking bezitten de moleculen potentiële energie. Deze is groter naar-
mate de afstand tussen de moleculen groter is. Anderzijds moet er ook een intermoleculaire afsto-
tingskracht zijn, anders zou de materie in elkaar klappen. Deze afstotingskracht treedt op wanneer
de onderlinge afstand tussen moleculen te klein wordt. Hierdoor is het moeilijk een vaste stof of een
vloeistof samen te drukken.

Zowel de aantrekkingskracht als de afstotingskracht tussen moleculen is van elektrische oorsprong.


Moleculen trekken elkaar aan omdat de ladingsverdeling in moleculen niet altijd volledig symme-
trisch is. Ze stoten elkaar af omdat, wanneer moleculen te dicht bij elkaar komen, de elektronen op
de buitenste schil elkaar afstoten.

module 01 Matter 21
Atomen en moleculen

In de grafiek hieronder is dit samenspel van krachten weergegeven. Zolang de afstand tussen de mo-
leculen groter is dan de molecuuldiameter r0 is de resulterende kracht aantrekkend, voor een klei-
nere afstand afstotend. Op een afstand gelijk aan r0 is de resulterende kracht juist nul. Op een af-
stand van ongeveer 10 molecuuldiameters is de krachtwerking verwaarloosbaar.

Krachtwerking bij moleculen

3.2 Aggregatietoestanden of fasen


H2O kennen we in vaste toestand (ijs), in vloeibare toestand (water) en in gasvormige toestand (wa-
terdamp). Dit zijn de drie aggregatietoestanden of fasen. In welke toestand een stof zich bevindt bij
een bepaalde temperatuur en druk hangt af van de grootte van de intermoleculaire krachten ener-
zijds en van de moleculaire bewegingen anderzijds.

In hetgeen volgt behandelen we eerst het gedrag van fluïda in rust: hydrostatica en aerostatica. Let
wel dat onder in rust moet verstaan worden dat er geen macroscopische verplaatsing van moleculen
is. De moleculaire beweging zelf is er altijd.

3.2.1 Vaste stof


Een vaste stof wordt gekenmerkt door een vaste vorm en een vast volume. Vaste stoffen zijn hard en
niet-samendrukbaar. Een vaste stof kan in een kristallijne toestand voorkomen waarbij de deeltjes
(ionen, atomen of moleculen) van een vaste stof regelmatig geordend zijn in een kristalrooster.

Kristalrooster van keukenzout NaCl

module 01 Matter 22
Atomen en moleculen

De deeltjes worden daarbij voortdurend aangetrokken en afgestoten door naburige deeltjes. De


enige beweging die de deeltjes van een vaste stof nog kunnen uitvoeren is een vibratie of trilling ten
opzichte van hun evenwichtspositie. Wanneer de temperatuur van de vaste stof wordt verhoogd,
neemt de amplitude van deze trilling toe.

Een vaste stof kan eveneens in een amorfe toestand voorkomen waarbij de deeltjes van de vaste stof
ongeordend voorkomen. Voorbeeld hiervan is glas.

3.2.2 Vloeistof
Wanneer de temperatuur van een vaste stof voldoende verhoogd wordt, neemt de amplitude van de
vibratie van de atomen of moleculen zodanig toe dat de intermoleculaire krachten tussen naburige
atomen of moleculen overwonnen worden. Atomen of moleculen komen gedurende korte tijd onder
invloed van de krachten van atomen of moleculen iets verder af gelegen. Er is minder orde en de
vaste stof smelt. De roosterstructuur wordt verbroken.

De atomen en moleculen in een vloeistof zitten nagenoeg niet verder van elkaar dan in een vaste
stof, maar zij vibreren sneller door de hogere temperatuur, terwijl ze willekeurig doorheen de vloei-
stof bewegen.

Vloeistoffen hebben een vast volume maar geen eigen vorm. Ze nemen de vorm aan van het vat
waarin ze zich bevinden. In kleine hoeveelheden nemen ze de druppelvorm aan (b.v. regendruppels).

Vloeistoffen zijn, zoals vaste stoffen, nagenoeg niet-samendrukbaar.

3.2.3 Gas
Bij gassen en dampen zitten de deeltjes wel ver van elkaar, ongeveer 10 molecuuldiameters bij norm-
omstandigheden. Zij bewegen met hoge snelheden kriskras doorheen de beschikbare ruimte. Als het
gas niet mono-atomisch is zullen de moleculen bij hogere temperaturen ook een rotatie- en vibratie-
beweging uitvoeren. Krachtwerking is er alleen tijdens de korte tijd dat de gasdeeltjes met elkaar
botsen. De botsingen van de gasdeeltjes met de wanden van het vat veroorzaken de druk van het
gas.

Gassen hebben geen eigen vorm en zijn goed samendrukbaar. Voor vloeistoffen is de dichtheid
(massa gedeeld door het volume) nagenoeg onafhankelijk van druk en temperatuur omdat een vloei-
stof slecht samendrukbaar is. Een (grote) wijziging van druk of temperatuur heeft slechts een kleine
volumeverandering tot gevolg.

De dichtheid van gassen daarentegen is sterk afhankelijk van druk en temperatuur.

3.3 Faseovergangen
De overgang van vast (S = solid) naar vloeibaar (L = liquid) wordt smelten genoemd, omgekeerd
spreekt men van stollen. Bij de overgang bestaan de twee fasen in evenwicht naast elkaar en blijft de
temperatuur (smeltpunt genoemd) constant. Hetzelfde wordt waargenomen voor de overgang van
vloeistof naar gas (kookpunt genoemd) en voor de overgang van vaste stof naar gas (sublimatiepunt

module 01 Matter 23
Atomen en moleculen

genoemd). Dan spreekt men van verdampen en condenseren. De temperatuur bij deze evenwichts-
toestand tussen twee fasen hangt ook van de druk af. De gastoestand (G = gas) boven de vloeistof en
in dynamisch evenwicht met de vloeistof, noemt men een damp (waterdamp).

Faseovergangen

Dit zijn natuurkundige processen waarbij een tijdelijke toestandsverandering optreedt die omkeer-
baar is. Hierbij wijzigt de aard van de stof niet. Een ander voorbeeld is opwarmen of afkoelen van een
metaal. Het verhit metaal (staal) wordt roodgloeiend, maar na afkoeling is het weer het oorspronke-
lijke stuk staal.

Bij een chemisch proces treedt een blijvende stofverandering op. Het verbranden van aardgas is een
chemisch proces. De gassen die na verbranding overblijven (kooldioxide en waterdamp) zijn andere
stoffen dan aardgas (methaan) en zuurstof.

Een mengsel laat zich via een natuurkundig proces scheiden in zijn samenstellende bestanddelen.
Een verbinding is een stof die zich alleen langs chemische weg laat scheiden in twee of meer stoffen.

In een fasediagram wordt de druk p uitgezet als functie van de temperatuur T. Daarin worden de fa-
seovergangen, de fasen en enkele speciale punten voorgesteld. Bij de overgang van vast naar vloei-
baar, waar dus de vloeistof in evenwicht is met de vaste stof, zal de druk afhangen van de tempera-
tuur volgens de grafiek van de smeltlijn. Bij de overgang van vloeibaar naar damp, waar dus de vloei-
stof in evenwicht is met de verzadigde damp van de stof, zal de druk afhangen van de temperatuur
volgens de grafiek van de kooklijn.

Elk punt op het fasediagram komt overeen met één fase (gas, vloeibaar of vast), maar de punten op
de smelt- of kooklijn komen overeen met 2 fasen in evenwicht (smeltende vaste stof, kokende vloei-
stof met damp erboven).

Waar de smelt- en kooklijn samenkomen in het tripelpunt, zijn er 3 fasen in evenwicht. De sublima-
tielijn eindigt in het tripelpunt. De punten op de sublimatielijn zijn de punten (T,p) waar de vaste stof
rechtstreeks verdampt tot damp.

module 01 Matter 24
Atomen en moleculen

Fasediagram van een stof

De kooklijn (of dampdruklijn) eindigt in het kritisch punt bij de kritische temperatuur en kritische
druk. Boven de kritische temperatuur kan een gas door te zwakke intermoleculaire aantrekking nooit
vloeibaar gemaakt worden door compressie alleen; ook de temperatuur moet dalen tot het gas afge-
koeld is onder de kritische temperatuur en de dampfase bereikt wordt. Daar kan de damp condense-
ren tot vloeistof.

dalende smeltlijn
bij water

Fasediagram van water

Water is hier een van de uitzonderingen. Bij water is de smeltlijn dalend. Dit betekent dat ijs smelt
door de daling van het smeltpunt bij toenemende druk.

module 01 Matter 25
Atomen en moleculen

Draadje snijdt door ijs


http://serc.carleton.edu/sp/compadre/demonstrations/examples/pressure_melt.html

Studeeraanwijzingen

Na de les? Herlees en bewerk je notities onmiddellijk na de les. Hoe eerder hoe be-
ter. Je hoeft ze niet te herschrijven. Zoek naar belangrijke ideeën en mogelijke ver-
banden tussen hoofdzaken. Vat deze ideeën samen in de marge of op de linker blad-
zijde van de cursustekst.

Voeg ook een overzicht van de cursus toe aan je notities. Schrijf ook enkele notities
over van je handboek in je lesnotities. Zo staan alle notities bij elkaar.

Bij het overlezen van de notities komen er misschien vragen bij je op. Noteer deze
vragen. Probeer ze te beantwoorden (met hulp van de teksten of van je vrienden) of
vraag het volgende les aan de docent.

module 01 Matter 26
Luchtweerstand bij valbeweging

4 Luchtweerstand bij valbeweging


Leerdoelen

1. de twee stromingstoestanden (laminair en turbulent) onderscheiden;

2. de draagkracht of lift en de drag of luchtweerstand toelichten;

3. de eindsnelheid berekenen van een vallend object in lucht

Bij een vrije val veronderstelt men dat enkel de zwaartekracht inwerkt op het object. In de lucht ech-
ter ondervindt elk bewegend object een weerstandskracht, die tegengesteld gericht is aan de valsnel-
heid van het object, ook aangeduid als drag (resistance to flow) in aerodynamica. Deze uitwendige
wrijving treedt op aan het oppervlak van het object dat zich in een visceus medium voortbeweegt.

Naast de wrijvingsweerstand is er nog een drukweerstand, die bepaald wordt door de vorm van het
object. De drukverdeling rond het object is dan belangrijk (vleugelprofiel). Het object stroomlijnen
voor zo weinig mogelijk weerstand is de boodschap voor ontwerpers van vliegtuigen.

4.1 Laminair of turbulent


Men onderscheidt twee stromingstoestanden: laminair bij lage snelheden of kleine objecten, turbu-
lent bij hoge snelheden of grote objecten. In onderstaande figuur stroomt het medium van links naar
rechts rond de quasi bolvorm.

Laminaire stroming Turbulente stroming

Voor lage snelheden of kleine deeltjes is deze weerstand D evenredig met de snelheid. Dit komt voor
bij een laminaire luchtstroming. De stroomlijnen volgen het oppervlak van het object en laten niet
los.

Volgens de wet van Stokes is voor een bolvormig object met straal R de weerstand D gegeven door

𝐷 = 6𝜋𝜂𝑅𝑣

module 01 Matter 27
Luchtweerstand bij valbeweging

De viscositeitscoëfficiënt η van lucht bedraagt 1,84·10-5 Pa·s bij kamertemperatuur.

Voor grotere objecten of hoge snelheden in lucht is de weerstand D evenredig met het kwadraat van
de snelheid. De stroomlijnen laten gemakkelijk los en er worden achter het object turbulenties ge-
vormd. De drukverdeling wijzigt naargelang de vorm en de afmetingen van het voorwerp. In de for-
mule komt een weerstandscoëfficiënt CD (drag coefficient) voor, onbenoemd en afhankelijk van de
afmetingen en de vorm van het voorwerp.
1
𝐷 = 𝐶𝐷 𝐴𝜌𝑣 2
2
Het loodrecht op de bewegingsrichting geprojecteerde oppervlak A is bij een bol gelijk aan πR² en de
weerstandscoëfficiënt CD = 0,3 tot 0,5 (tot 1,2 voor een halve bol).

Voor een parachute is de weerstandscoëfficiënt CD ongeveer 0,8.

Vraagstuk

Zoek de afgeleide eenheden van de factor A·ρ·v² uit de formule voor D.


Dus de luchtweerstand of drag wordt uitgedrukt in …?...

kg·m·s-2 | newton of N

De luchtdichtheid ρ bij kamertemperatuur T en atmosferische druk p wordt berekend met de vol-


gende formule:
𝑝 ∙ 𝑇𝑛
𝜌 = 𝜌𝑛
𝑝𝑛 ∙ 𝑇
De luchtdichtheid bij normale omstandigheden (STP: Standard Temperature and Pressure) is gege-
ven: 𝜌𝑛 = 1,293 kg/m³, evenals de normale druk pn = 101325 Pa en de normale temperatuur
Tn = 273,15 K.

4.2 Draagkracht of lift


Onderzoekt men de valbeweging van een object in lucht, dan speelt bij objecten met kleine massa
ook nog de draagkracht (of lift) L een belangrijke rol. Dit is de opwaartse drukkracht die een volume
V ondervindt als het in lucht wordt gebracht. De schijnbare massa mS van het object (gewogen op
een balans) is steeds kleiner dan de werkelijke massa m. De neerwaarts gerichte kracht is het verschil
van de zwaartekracht Fz en de draagkracht L.

𝐹𝑧 − 𝐿 = 𝑚 ∙ 𝑔 − 𝜌𝑔𝑉 = 𝑚𝑆 ∙ 𝑔

Hieruit volgt dat de schijnbare massa mS gelijk is aan m – ρgV. Voor objecten met een grote werke-
lijke massa m is de schijnbare massa mS ongeveer hieraan gelijk en is de draagkracht verwaarloosbaar
klein.

module 01 Matter 28
Luchtweerstand bij valbeweging

4.3 Eindsnelheid
Valt een object in het luchtledige, dan blijft het onder invloed van de zwaartekracht steeds versnel-
len. Door de toenemende luchtweerstand in de lucht zal een vallend object minder en minder ver-
snellen. Na een zekere tijd wordt de versnelling a gelijk aan nul en blijft het object vallen met een
constante eindsnelheid vt (terminal velocity).

v / ve

1,2

0,8

0,6

0,4

0,2

0 t /s
0 5 10 15 20

Grafiek van v/vE als functie van de valtijd

Stel op t = 0 de valsnelheid gelijk aan 0, dan zal na loslaten het object vallen als de zwaartekracht Fz
groter is dan de draagkracht L. Het object versnelt, heeft dan een ogenblikkelijke snelheid v(t) en on-
dervindt dus een steeds toenemende weerstandskracht (of drag) D.

𝐹𝑧 − 𝐿 − 𝐷 = 𝑚𝑆 ∙ 𝑎 > 0

De versnelling die op t = 0 gelijk was aan de zwaartekrachtversnelling g daalt tot een ogenblikkelijke
waarde a < g. Als de versnelling a gelijk wordt aan 0, geldt:

𝐹𝑧 = 𝐿 + 𝐷

De weerstandskracht D wordt na een tijd dus gelijk aan 𝐹𝑧 − 𝐿 = 𝐷 = 𝑚𝑆 ∙ 𝑔

Hiermee wordt de eindsnelheid vt (index t van terminal velocity) berekend.

Voor een turbulente luchtstroming rond een bolvormig object met schijnbare massa mS, met straal R
en met weerstandscoëfficiënt CD geldt dan

2𝑚𝑆 𝑔
𝑣𝑡 = √
𝜌𝜋𝑅 2 𝐶𝐷

Men leidt hieruit af dat in het turbulente geval de eindsnelheid in het kwadraat, dus vt2 evenredig is
met de schijnbare massa mS (kwadratisch verband).

module 01 Matter 29
Luchtweerstand bij valbeweging

Vraagstuk

Bereken de eindsnelheid van een tennisbal van 58 g met straal 3,2 cm.
De dichtheid van de lucht is gelijk aan 1,2 kg/m³ en de weerstandscoëfficiënt van de
tennisbal bedraagt 0,30. Na enkele tienden van een seconde valtijd bereikt de ten-
nisbal deze eindsnelheid.

31 m/s

Opdracht

Bereken uit de valsnelheid van een A4-blad de dichtheid van lucht.

Neem 1 m als beginhoogte en laat het A4-blad zo vlak mogelijk vallen. Meet de tijd
op die het blad nodig heeft om de vloer te bereiken. Bereken hieruit de snelheid v.

Zoek de afmetingen en de massa van een A4-blad. Bereken hieruit de oppervlakte A


en het gewicht W van het blad.

Uit een eenvoudig luchtweerstandmodel leidt men volgende formule af

𝑊 = 𝑚 ∙ 𝑔 = 𝐴 ∙ 𝜌 ∙ 𝑣2

Bereken hieruit de dichtheid ρ van de lucht. Vergelijk met een referentiewaarde.

module 01 Matter 30
Bibliografie

Bibliografie
Angenon, A. (1997). Werken met Grootheden en Wettelijke Eenheden. Brugge: Die Keure.

NVON-commissie. (2004). BINAS. Informatieboek voor het onderwijs in de natuurwetenschappen.


Groningen: Wolters-Noordhoff bv.

Physical Measurement Laboratory of NIST. (2016, Januari 16). International System of Units (SI).
Opgehaald van The NIST Reference on Constants, Units, and Uncertainty:
http://physics.nist.gov/cuu/Units/index.html

Standaert, K., & Standaert, A. (2006). Eenheid in eenheden. Het SI in wetenschap en techniek.
Antwerpen: Uitgeverij De Boeck nv.

Van Damme, J. (2006). Fysica (cursus). Brugge: KHBO.

module 01 Matter 31
Bijlagen

Bijlagen
(1) Definities van de SI-grondeenheden

bron: http://physics.nist.gov/cuu/Units/current.html

module 01 Matter 32
Bijlagen

(2) Tabel met vaak voorkomende eenheden van buiten het SI-eenhedenstelsel

bron: http://physics.nist.gov/cuu/Units/outside.html

module 01 Matter 33
Bijlagen

(3) Tabel met meest gebruikte fysische constanten

module 01 Matter 34
Bijlagen

(4) tabel van Mendelejev

module 01 Matter 35
Bijlagen

(5) fasediagram van koolstofdioxide CO2 en ammoniak NH3

module 01 Matter 36

You might also like