DDD 010293537 Mpeg21 A0001

You might also like

Download as txt, pdf, or txt
Download as txt, pdf, or txt
You are on page 1of 7

Geschiedenis van Tjiomas.

111. Alvorens over te gaan tol de beantwoording der vraag, aan het slot van het
vorig artikel gesteld, dient een enkel woord te worden gezegd over het ontstaan van
de resolutie, aldaar genoemd, ter juister appreciatie van de daarin voorkomende
bepalingen betreffende het particulier landbezit op West-Java. Het onderzoek naar
de wederkeerige rechten en verplichtingen van het Gouvernement tegenover de
particuliere landeigenaren en van deze laatsten tegenover de opgezetenen hunner
landen was reeds onder commissarissengeneraal aangevangen. De toenmalige commissie,
benoemd bij besluit van 3 Januari 1819, no. 1, schijnt echter weinig ter zake te
hebben uitgericht, zoodat bij resolutie van 5 Maart 1831, no. lü, de zaak opnieuw
ter hand werd genomen en eene andere commissie met het onderzoek belast werd.
Eenderieden, de heer G. F. Meijlan, overleed echter; een tweede lid, de heer J. van
der Vinne, vertrok, na eenigen tijd werkzaam te zijn geweest, naar Holland, met dat
gevolg, dat slechts de heer I. M. van Beusechem overbleef. Bij de besluiten van 21
Juli 1833, no. 58, en 29 April 1834, n 0.5, werd de commissie wederom aangevuld met
den Resident van Batavia D. F. W. Pietennaat en den Omgaand rechter A. I. Bik, die
op 15 Februari 1835 een rapport met ontwerpreglement en memorie van toelichting
aanboden, dat echter slechts door de twee eersten onderteek end is ge worden,
zoodat het schijnt, dat de beer Bik geen aandeel in de werkzaamheden genomen heeft.
De vijandige gezindheid dier commissie tegenover den particulier is somwijlen door
enkele belanghebbenden aangegrepen om het door haar opgesteld rapport en ontworpen
reglement in verdenking te brengen. Doch indien de schrijver, (*) die zich nu reeds
sedert dertig jaar tot kampioen dier belanghebbenden heeft opgeworpen en met
onverdroten ijver tevelde trekt tegen al wie maar eenigszins den schijn heeft het
gouvernement te dienen, er tevens bij .had willen voegen dat het oudste lid dier
commissie, de heer van Beusechem, die reeds van af het jaar 1831 met de opdracht
belast was geweest, zelf landeigenaar was in het Buitenzorgsche, en dat het geheele
rapport door hem alleen geschreven is, dan had die beweerde vijandige gezindheid
veel van haar kracht verloren.
Reeds op 1 Mei 1818 nam van Beusechem het land Tjimangis van zijn zwager S. Y. H.
van Riemsdijk over en trad hij van dien stond af ais landeigenaar op, zonder
evenwel zijn betrekking als rechterlijk ambtenaar neer te leggen. Door
aanhuwelijking behoorde hij tot de vermogende familie der Riemsdijks, die wij boven
ree ls onder de vier koopers zagen van de gezamenlijke Buitenzorgsche landen.
Daarna zien wij de Riemsdijks optreden als eigenaren van de landen Tjilodong,
Tjibinong, Tjimangis, Dramaga, Tjampéa, Sadang-Oost, in 1820 nog Tjileboet, terwijl
Tjiserowa toebehoorde aan een zuster van een der Riemsdijks, gehuwd met Coppelhoff
en daarna met Hols.
Is het nu aan te nemen, dat van Beusechem zijne eigene belangen als landeigenaar en
die van zijne familieleden zoude hebben verwaarloosd of uit het oog verloren, toen
hij zijn rapport schreef over de particuliere landerijen ?
Ook de verdere geschiedenis van het ontstaan van het bekende P.eglement van 1836,
zou dien bovenbedoelden kampioen, die gewoon is aan kwade trouw en vijandigheid toe
te schrijven al wat niet ten voordeele van den particulieren landeigenaar
geschreven en bepaald is, kunnen overtuigen, dat de belangen zijner beschermelingen
geenszins veronachtzaamd zijn en den Gouverneur- Generaal Jean Chrétien Baud
allerminst de onderteekening van eep, hem als het
(*) C. H. F. Riesz. De particuliere landerijen veronachtzaamd en het
erfpachtsrecht. Batavia, Kolff en Co. 1884.
ware onbekend, stuk is opgedrongen. (*) Want dan had hij, bij de noodige kennis van
het voorgevallene en vooral met. wat goeden wil, ongetwijfeld zijn pleidooi Len
gunste der landheeren aangevuld en verrijkt met de mededeeling dat het reglement,
zooals het in het Staatsblad is afgekondigd, met enkele kleine veranderingen liet
ontwerp is, dat door den Gouveriieur-Generaal Baud zelf is ontworpen en gesteld
geworden.
Inderdaad was door hem, na aandachtige lezing van het rapport met concept-reglement
van de commissie en van het daarop uitgebracht hoogst be langrijk advies van het
lid in den Raad van lndie J. J. van Sevenhoven, een geheel nieuw ontwerp opgemaakt,
dat hij echter niet in rondlezing bracht alvorens daarop het advies te hebben
ingewonnen van van Beusechem. De laatste voldeed bij nota van 23 Februari 1836 aan
het verzoek om ophelderingen omtrent enkele zaken, die Baud niet recht duidelijk
waren.
Hoewel de Gouv. Gen. Baud aan zijne erkende bekwaamheden praktische kennis paarde
van het onderwerp, dat hij zich ter regeling had voorbehouden, alzoo wij hem reeds
in 1819 leeren kennen als administrateur van kampong Baroe en zijne brieven aan den
Resident van Buitenzorg als zoodanig zien teekenen, blijft het te betreuren, dat
afgeweken werd van de redactie in he. ontwerp der commissie, die in menig opzicht
duidelijker was dan het andere en voorzeker tal van latere onjuiste opvattingen en
begrippen omtrent den aard en de beteekenis der rechten en plichten van landheeren
en opgezetenen had voorkomen. Hoe dat ook zij, het ontwerp-Baud werd na eenige
gedachtenwisseling en verandering tot wet verheven en de aard en beteekenis,
waarvan zooeven sprake was, is nu niet anders te kennen dan uit de geschiedenis en
uit het verband der feiten en gebeurtenissen, die voor ons bewaard zijn gebleven.
Doch dit blijkt reeds dadelijk voor degenen, die slechts eenige kennis hebben van
het ontstaan van het bewuste reglement, dat de voorstelling als zoude Baud het
onnoozel slachtoffer geworden zijn van de kwade trouw zijner ambtenaren jegens den
particulier, onjuist is, en dat én door den langen duur van het onderzoek én door
het werk op te dragen aan een landeigenaar én door de praclische kennis van den
Gouverneur-Generaal zelven als gewezen beheerder van een zeer groot land, in het op
28 Februari 1836 gearresteerd reglement genoegzame waarhorgen gesteld zijn voor de
erkenning van de rechten der landeigenaren.
(*) Riesz noemt op blz. 05 van zijn »Erfpachtsrecht" het Reglement van 1830
onwettig, op grond dat het op 28 Februari gearresteerd werd, terwijl de Gouverneur
Generaal Baud reeds op 9 Februari het bestuur aan de Eerens had overgegeven. Dit
onzinnig argument vervalt geheel, wanneer men bedenkt dat het bestuur niet op 9,
maar op 29 Febrt> arie werd overgegeven. (Zie Regeerings-almanak, Chr. tafel 1887;
zie verder de levensbeschrijving van J. C. Baud, door Mr. p. Mijer; zie Staatsblad
van Nederlandsch-Indie van 1836, nn 22.)
Het is reeds boven aangeteekend, dat bij clen af,stan(l van het landgoed 800-or het
eigendomsrecht van den Gouv. Generaal Daendels en zijne erven, blijkens de
resolutie van 29 Maart 1808, onderworpen was aan de restrictie van de teelt en
levering van 8 a 10.000 picols koffie, met welke leverantie genoemd landgoed bij
voortduring bij wijze van servituut bezwaard bleef. De latere perceelsgewijze
verdeeling kon daarin geen verandering of wijzio-ing aanbrengen en Daendels zou dan
ook niet bevoegd zijn geweest in de ver! ,p brieven dier perceelen voorwaarden in
te iasschen, die daarmede in strijd waren. Nauwelijks echter waren de
Buitenzorgsche landerijen in handen gekomen van particulieren, of zij beschouwden
de verplichte teelt en levering van koffie als eene beperking hunner rechten en als
onbestaanbaar met den landeigendom, hun toegekend. Herhaalde vertoogen en bezwaren
werden, zoowel in Indië als in het Moederland, -daartegen ingebracht, waarop het
antwoord gezocht moet worden in art. 111 van het Reg. Reglement van 1830 (Stbld.
1830, no. 10): „Alle bijzondere landerijen op het eiland Java en Madura, op welke
de gehoudenis rust van eene verplichte teelt en levering van koffie, zullen bij
voortduring en tot zoolange daaromtrent anders door den Koning zal zijn bevolen,
aan die verplichting onderhevig zijn. De zoodanige, enz :" Dat die
verkrachtingstheorie van het eigendomsrecht dier heeren op den grond voortsproot
uit eigenbelang, bebewijst de door hen in dien tijd herhaaldelijk geopperde vraag,
of zij niet ten eigen bate koffie mochten planten, ingeval daardoor het recht van
het Gouvernement op acht a tienduizend picols niet benadeeld werd. De commissie,
belast met de samenstelling van een reglement op de particuliere landen, meent in
haar rapport die vraag als scherts te moeten opnemen, aangezien de Buitenzorgsche
landeigenaren zelf erkenden, dat de teelt van 8 a 10.000 picols reeds een schier
onoverkomenlijk bezwaar was voor dè rijstcultuur en het maximum der verplichte
levering nooit was bereikt geworden.
Zoowel liet een als het ander was volkomen juist. Vooral de wijze, waarop dat z. g.
koffie-servituut toegepast werd, verarmde de bevolking zeer en stelde haar buiten
staat o.n door nijverheid en door uitbreiding van den landbouw de landen te
verbeteren, meer productief te maken en daardoor de inkomsten der eigenaren te
vermeerderen. Bovendien misten de landeigenaren den heerendienstplichtigen arbeid
van hunne opgezetenen, welke arbeid den eigenaren der niet door dat servituut
bezwaarde landen was gewaarborgd bij art. 26 van Staatsblad 1836, no ° 19. Zoolang
hét servituut op de eerstbedoelde landen bleef bestaan, waren de opgezetenen
overeenkomstig art, 27 van genoemd Staatsblad slechts verplicht tot twee soorten
arbeid, wachtdiensten bij woon- en pakhuizen na onderhoud van wegen en bruggen. "De
Regeering verklaarde zich niet ongenegen, de verplichting tot levering van koffie
zoo mogelijk te regelen in het belang van bevolking en landeigenaren en gelastte de
Generale Directie van Financiën met laatstgenoemden schikkingen te treffen, die
daarna aan de goedkeuring van het opperbestuur zouden worden onderworpen.
Herhaalde voorstellen werden ingediend zonder tot eenig resultaat te leiden, dan
eens om het koffie-servituut te vervangen door eene levering van suiker (zie o. a.
de missive van de Gen. Directie van financiën, dato 12 April 1838, No. 285), dan
weer om in stede van koffie eene andere . cultuur te doen drijven, waartoe van den
Bosch in zijn schrijven aan de Directie van Cultures van 17 Juni 1835, No. 022,
vooral cochenille aanprees.
Van de 9 perceelen, waarin het regentschap Buitenzorg bij den verkoop gesplitst
werd, waren er slechts 3, Tjiserowa, Tjikopo en Tjiawie, die goede gronden voor de
koffie-cultuur hadden. Aanvankelijk waren ook op de overige landen koffietuinen
aangelegd, doch de geringer ouderdom, die de aldaar geplante boomen bereikten,
maakte na verloop van tijd eene verplaatsing der tuinen noodzakelijk. Van
lieverlede kwam het er dan ook toe dat de koffie-tuinen, bestemd om de aan het
Gouvernement voorbehouden 8 a 10.000 picols koffie op te leveren, bijna uitsluitend
aangelegd werden op de zooeven genoemde 3 landen.
Bij een opzettelijk gehouden onderzoek door den ass.-resident van Buitenzorg, den
regent en 2 inspecteurs van Cultures werd in 1823 reeds de tjoetak ïjiomas ten
eenemale voor de koffiecultuur ongeschikt verklaard (zie het ingediend rapport van
24 Juli 1823), naar aanleiding waarvan voorgesteld werd de tuinen van Tjiomas te
verlaten en nieuwe tuinen door de opgezetenen van dat land te doen aanleggen op
eene plaats, genaamd aloen-aloen, nabij de tuinen van Sampaij op het land Tjiserowa
(zie het daarop gevolgd besluit van 24 Januari 1824, no. 2). Het schijnt echter,
dat later nogmaals een proef op Tjiomas genomen is geworden, met even weinig
succes.
Terwijl door den aanleg en het onderhoud van koiüe-tuinen tegen de hellingen van
den Gedeh en den Pangerango op de opgezetenen der voor koffïe-cultuur ongeschikte
landen een ongekend zware druk werd uitgeoefend, die den gezamenlijken
landeigenaren, blijkens de door hen ingediende verzoekschriften, noopte op de
opheffing van het drukkende servituut aan te dringen, schijnt het, dat zij zichzelf
allerminst eenigen heerendienst ontzegden, en zelfs in strijd met art. 27 diensten
vorderden waarop zij geen recht hadden.
Voor Tjiomas althans blijkt zulks overtuigend genoeg uit de gevoerde
correspondentie, naar aanleiding van het bezwaarschrift van den administrateur J.
Stevens, dd. 21 December 1843 en gericht aan den eigenaar van het land Tjiomas te
Batavia.
Onder overlegging van 18 bijlagen beantwoordde de ass.-resident van Bui ■ tenzorg
D. G. A. van Hogendorp, bij missive van 29 Mei 1844 no. 733, het hem ten laste
gelegde in het schrijven van den heer Stevens, betreffende het overmatig gebruik
van heerendiensten ten behoeve van de Gouvernemeiitslvoffiecultuur en voor andere
doeleinden gepresteerd. Hij ontkendegeenszins,dathet koffie-servituutinhooge mate
bezwarend was voor de opgezetenen, maar meende dat de druk op die bevolking voor
een groot deel uitging van de landeigenaren zelf, die zonder betaling en ponder
vrijwillige overeenkomst in strijd met art. 27 vele diensten vorderden, waartoe
genoemd artikel hun niet de bevoegdheid toekende. Tot staving daarvan werd verwezen
naar de bijlage I van zijn schrijven, waarin voor elk land afzonderlijk opgegeven
was voor welke diensten en welk aantal dienstplichtigen gevorderd waren, berekend
over ééne maand en wel over de maand Maart 1844. Daaruit blijkt dan, dat op Tjiomas
voor den landeigenaar uitkwamen 7115 man, gevende ongeveer 237 man daags. De meest
verschillende diensten vindt men daar opgenoemd, zooals het werken in thee- en
notenmuskaat-tuinen, het halen van kalk van Tjatnpea (N. B. uit een ander land en
ander district) en dergelijke. Het motief des heeren Stevens' schrijven kan reeds
daaruit blijken en wordt verduidelijkt door de vrees, die hij aan den dag legde,
dat door den gelasten aanplant van koffie op tegalvelden en erven ten behoeve van
het Gouvernement de verpachting van tuinhuur dus ook vanzelf zou komen te
vervallen. Het was hem dus om de tuinhuur te doen, niet om verlichting van druk
voor de bevolking. (Wordt vervolgd.)
---

FEUILLETON. »Rose en Ninette.” (Hedendaagsche zeden.) Naar het Fransch van ALPHONSE
DAUDET.
(Vertaald voor de Locomotief.j
x.
(Slot.) 21). Zij verliet hem en bereikte weldra in een opgewekte stemming den hoek
van den boulevard de Port-Royal, waar een groote, open landauer op haar wachtte,
waarin lichtkleurige parasols schitterden. «Alleen?" vroeg Rosé teleurgesteld, toen
zij haar vader niet zag. »Het doet er niet toe! Alles is in orde..." antwoordde
mevrouw La Posterolle. Zij vatte de °roote hand. van Mademoiselle om weer in te
stappen. «Ach, die goede man, hij heeft niet den minsten wrok ... hij teekent het
contract en komt op de bruiloft..." «En mijn huwelijksgitt," zeide Ninette, «hebt u
daarover gesproken?" «Ook al in orde .. . maar wat nog van meer belang is, ik heb
hem waarschijnlijk zijn huwelijk met mevrouw Hulin onmogelijk gemaakt." De jongste
dochter lachte vroolijk achter haar vo'letje. «O, als die mededingster onschadelijk
is gemaakt!..." En, terwijl de landauer zich in beweging stelde, mompelde Rosé, die
thans geen reden meer had om jaloersch te zijn, achterover leunend in het rijtuig :
»Die arme Papa 1..." Inmiddels zocht de Fagan langs de 'groene, bloeiende squares,
welke de ondergaande zon met haar blond licht bescheen, in het, Luxembourg mevrouw
Hulin en haar kind op. Onder het voortwandelen, de oogen naar het, hooge hekwerk
van den tuin gericht, dacht hij aan de vriendin, die hem achter dat hek wachtte,
hetwelk zich zoo statig verhief, doch slechts een denkbeeldige afscheiding vormde
en in dat opzicht eenigszins het beeld was van de beletselen, welke hen beiden
gescheiden hielden. Nu begreep hij welke gewetensbezwaren de kiesche, edele vrouw,
die hem blijkbaar liefhad, toen zij vrij was, er toe brachten zijn aanzoek eens
voor altijd af te slaan. Die bezwaren waren echter overdreven en hij wanhoopte dan
ook niet ze eenmaal, met behulp van den tijd en zijn volhardende liefde, uit den
weg te ruimen. Van die gedachte vervuld, spoedde hij zich voor} en ademde met volle
teugen de verkwikkende geurige lentelucht in. Doch weinige oogenblikken later
kwamen de woorden van mevrouw La Po^terolle hem weer in de gedachten. Het gif begon
weer te werken. .. Een dag onder het dak van dien man doorgebracht ! ja, dat was
haar voorzeker een opoffering geweest, omdat zij hem, Fagan, liefhad. Want dat zij
hem liefhad, was duidelijk. Toen zij dus den wensch van dien ander ha cl
ingewilligd, had zij gelogen, met geheel haar wezen, haar geheele ziel ; en dat uit
vrijen wil, want die man liad niet de minste rechten op haar . . . hij was immers
haar echtgenoot niet meer Ondanks zich zelven, stelde hij zich de gewaarwordingen
van de geliefde vrouw op dien rampzaligen dag voor, en hij deed dat met zulk een
levendigheid, dat de herinnering daaraan bern nog' lang 'zou
bijv.e««w.H.v*_.«»«v..v-«_«*.._V blijven. Zijn vriendin had het wel geweten : dat
schrikbeeld zou hen beiden, indien zij met elkander huwden, overal vervolgen en aan
hun geluk te kort doen. Ja, Pauline had gelijk; thans deelde hij in haar bezwaren.
Toch aarzelde hij nog om er met haar over te spreken . . . Wart die gevoelens
konden in den loop van den tijd gewijzigd worden; wie weet of de zegevierende
hartstocht in het eind niet alles overwinnen zou! Hij had den toegang tot het
Luxembourg bereikt. Alvorens er binnen te gaan, keerde hij zich om en zijn vuist
tegen de donkere lanen opheffende, mompelde hij: «Addergebroed, p-ij weet het hart
van den man te doen bloeden ! ..." Een klein kinderhandje, dat de zijne had gevat,
nam hem mede naar den tuin, als had zijn vriendin van af de bank, waarop zij had
plaats genomen vermoed wat hij leed, en Maurice naar hem toe gezonden om hem aan
zijn droevige overpeinzingen te ontrukken. «Groote hemel, wat ziet ge bleek," zeide
mevrouw llulin, toen hij >£far genaderd was; en terwijl zij hem vroeg, of hij het
soms koud had gehad, verried haar stem een stille bezorgdheid en die instinctmatige
vrees der vrouw voor een gevaar, dat men voor haar verborgen tracht te houden, maar
dat zij niettemin vermoedt. "Wat was er? Wat had hij zooeven vernomen, dat hem
dermate had aangegrepen ? »Ga even zitten... misschien zijt ge wat vermoeid."
»Neen, laten wij liever opwandelen. Ik heb behoefte uw arm in den mijne te voelen."
Hij zag, dat zij even ontsteld was als hij. Moest hij, ondanks zijn pas genomen
besluit, haar eerlijk alles zeggen en daardoor een eind maken aan de onzekerheid,
welke hen kwelde ?.. Het kind liep huppelend voor hen uit; werktuiglijk hadden zij
de linkerzijde van het terras gevolgd, waarschijnlijk omdat A }9_rV nr-r_rw_» w»ww-
_w»»»»»»»w«*W!f de rechterkant op dit uur wemelde van wandelaars, die naar de
muziek luisterden, waarvan slechts enkele tonen tot hen doordrongen, vermengd met
het gejuich der kinderen en de schelle kreten der zwaluwen. Deze wandeling deed hem
echter op dien verrukkelijken zomeravond zooveel goed, je vrouw aan zijn zijde was
zoo beval]jlT ju haar rouwkleed, met haar temt even fnsch a]s dat van haar kind,
dat Fagan deffl°ed onthrak die verkwikkende harmonie te verbreken en hij volstond
met haar van zijn ontmoeting te vertellen in zooverre die het huwelijk van zijn
dochlergold. jO, hoezeer hebt gij gelijk!.. Wat een verwarring geeft de
echtscheiding en welke dwaze gevolgen vloeien er uit voort!. ..Rosé zal binnen
enkele dagen trouwen en, wat haar huwelijk betreft, is alles in orde, maar
aangezien haar ouders gescheiden zijn, zal de bruiloft het volgende dwaze
schouwspel opleveren " Hij schepte er behagen in den stoet op te stellen; hij aan
het hoofd, de bruid binnenleidende ... Achter hen mevrouw La Posterolle, de moeder,
die echter niet meer den naam van haar dochter draagt... eindelijk La Posterolle
zelf, de man, die zich naar alle vormelijkheden schikt en mede in den optocht
figureert, waar hij zich volkomen op zijn plaats vindt. »Stel u dat voor, de
eindelooze trap van de Madeleine beklimmende en het kerkportaal betredende, bij het
licht der tallooze kaarsen en onder de plechtige muziek van het orgel, dat die
bespottelijke vertooning zal begroeten. . . . Ach, indien Parijs nog kon lachen . .
." Hij, Fagan lachte niet, gekwetst in zijn vaderlijke liefde, terwijl hij volkomen
besefte, dat zijn dochters voor hem verloren waren. En, toen Pauline andermaal ten
haren gunste wilde spreken, glimlachte Regis —een glimlach, die een traan moest
verbergen, en seide:
»Neen, mijn beste, ge vergist u, mijn kinderen behooren mij niet meer toe; die
slechte vrouw heeft zich van hen meester gemaakt. Mijn advokaat heeft het mij wel
voorspeld. Dat is een mierenarbeid geweest, heel langzaam, eiken dag wat... en dan
te moeten denken dat ik tot het einde van mijn leven aan dat schepsel geketend zal
zijn, dat zij mij nimmer zal loslaten! Na het huwelijk van Rosé volgt dat van
Ninette; en later, als wij grootouders zijn geworden, zullen wij elkander bij het
doopfeest ontmoeten. Ik zal haar tol meter hebben, dat zult gij zien, een meter,
die mijn kleinkinderen zal leeren mij te verfoeien zooals zij dat mijn kinderen
geleerd heeft. . . . Ach, herinnert ge u nog hoe verheugd ik was, toen de
echtscheiding werd uitgesproken, die ik mij als een ware bevrijding
voorstelde ? . .." heeft men echter kinderen, dan geeft zij niet de minste
oplossing." Mevrouw Hulin schudde droevig het hootd. »Neen, als er kinderen zijn,
beteekent de echtscheiding niets ... zij is denkbeeldig en bestaat slechts in
schijn ... het kind plaatst . zich altijd tusschen den vader en de moeder. Zij
sprak op dien somberen toon, welken zij gewoonlijk bezigde, als zij diep gevoeld
leed aan anderen mededeelde. «Maar wat dan? . . Hoe dan te doen.' mompelde Fagan.
Na een langdurige stilte, gedurende welke de laatste maten van den marsch uit
Lohengrin wegstierven, vertolkte hij overluid de stille overeenstemming van hun
beider gedachten: «Ja, de onschendbaarheid van het huwelijk, daarin zou al het
gelegen zijn ... Wanneer men een vrouw kiest, bj zich zelven te kunnen zegden: Als
ik sterven ga, is dat de schouder waarik mijn hoofd zal neervlijen om ter ruste te
gaan, die lippen zullen mijn oogen sluiten. Daarom wil ik dien zachten schouder ca
die frissche lippen geheel alleen voor mij... Op die wij., hvl ik het huwelijk.
opgevat." Pauline slaakte een zwaren zucht. Dat was haar eenig, toestemmend
antwoord. Zij hadden juist het breede bordes verlaten en toefden nog even bij het
groote bassin, dat onder den zachtrood gekleurden hemel en het suizende
avondkoeltje trilde. Ook hen ging een lichte huivering door de leden, terwijl het
kind, het spelen moede, een toevlucht zocht bij zijn moeder. «Als wij eens naar
huis gingen," zij, na verloop van eenige oogenblikken; \het is Jaat voor den
eers'en dag, welken wij .buiten doorbrengen." «Goed, laten wij naar huis gaan,"
zeide Regis op denzelfden teleurgestelden toon. Bij het weggaan zocht hij te midden
van de menigte, welke zich verspreidde, een rijtuig, toen hij op korten afstand
mevrouw La Posterolle en haar dochters bespeurde, die zich schijnbaar bij de muziek
verlaat hadden en nu in haar rijtuig stapten. De lichte toiletten van de dames en
de in het oog vallende equipage verzamelden een kring nieuwsgierigen, waarop Rosé
enNinette zeer trotsch schenen te zijn. «Laten wij uit den weg gaan," zeide Fagan,
fluisterend. Het zou hem al te zeer grieven, als hij zijn geliefde kinderen zoo
dicht in zijn nabijheid had, zonder hen aan het hart te kunnen drukken. Ja, hij was
wel een slatehtoffer der echtscheiding, de arme man, toen hij zijn dochters, haar
moeden feitelijk dus zijn gezin, in den landauer,, onder vroolijk gesnap, in haar
lichte toiletjes zag wegsnellen, terwijl hij aan den rand van het trottoir bleef
staan, vaag en onduidelijk in de vallende duisternis in het bijzijn van de vrouw en
het kind, wier sombere rouwkleederen hem spraken van een verlies, waarin hij niet
deelde, en welke hem zeiden hoe ver z\j van elkander verwijderd waren en dat wel
altijd zouden blijven. EINDE,
---

De Officieren van Gezondheid.


Geachte redacteur, In het Vrijdag-Praatje van het Bat. Nieuwsblad wordt voor den
chef van het mil. hosp. te Batavia eene lans gebroken, en hoewel ik niet in eene
beoordaeling wil treden in hoeverre die chef dat verdient, zoo vind ik de
beschouwingen, die schrijver ten beste geeft, wel wat kwetsend voor de jongere olf.
v. gez. Schrijver zegt: »dat het dienst doen door bedoelden chef, en de gevolgen
daarvan, het verschil in opleiding der olf. v. gez. voorheen en thans sterk
karakteriseert", en doet het voorkomen, of er tegenwoordig een minder goede geest
onder de milit. doctoren zou heersenen. In de eerste plaats wil ik rele veeren dat
men het niet anders dan toejuichen kan, dat eerst na afgelegd arts-examen eene
aanstelling t_»toff. v.gez. volgen kan. Vooral in Indië, waar jeugdige doctoren al
heel spoedig zelfstandig moeten worden geplaatst eu dan tevens met den civiel-
geneesk. dienst belast worden, is het vereischte dat zij, even goed als ieder
burger-doctor, zooveel mogelijk op de hoogte van hun vak zijn, waarvoor het arts-
diploma als waarborg dient. Bovendien heeft toch in de eerste plaats de soldaat
recht op geneesk. hulp van bevoegde hand! Toen de promotie nog afhankelijk werd
gesteld van overgangs-examens, eischte men bij verhooging in rang niet uitsluitend
meerdere kennis van reglementen en bepalingen, maar wel degelijk eene meer
gevorderde studie der medische wetenschap. Ten bewijze strekke: dat slechts aan le
klasses, na afgelegd aanvullingsexamen in verloskunde, het arts-diploma kon worden
uitgereikt.
Dat de off. v. gez. tegenwoordig wat ouder zijn als zij in dienst treden, kan toch
werkelijk geen nadeel genoemd worden.
Schrijver zegt »dat het vroeger onder de jeugdige mil. doctoren wel eens voorkwam
dat er waren die de Soos wel wat druk bezochten en ten slotte »er uit" moesten."
Het verdient toch wel de voorkeur, als bij doctoren de Sturmund Drang-periode
geleden is, en 't publiek voor die enkelen geen vrees meer behoeft te koesteren.
»Moge het gros der tegenwoordige off v. gez. verstandig genoeg zijn om, zooals de
gewezen patiënt zegt, de ijzeren vuist der krijgstucht goed te keuren, haar voor
zich zelf te gevoelen ligt minder in hun bedoeling." Het zou te bejammeren zijn,
dat door eene speciale opleiding daarin verandering werd gebracht. De doctoren zijn
verstandig genoeg om te begrijpen, dat onder sommige omstandigheden strikte
gehoorzaamheid noodzakelijk is. En dat hebben zij getoond, zoodra dat te pas kwam.
Te Atjeh, bij verschillende expedities, hebben zij steeds door plichtsbetrachting
uitgemunt en, zooverre mij bekend, was het nimmer noodig hun daar de ijzeren vuist
der krijgstucht te doen gevoelen. Maar juist omdat het onmenschkunrlig zou zijn, te
meenen dat men op 26 a 27-jarigen leeftijd nog tucht en gehoorzaamheid leeren kan,
moet men onder gewone omstandigheden niet dezelfde eischen stellen aan milit.
doctoren als aan hen, die daaraan van jongs af gewoon zijn. Wordt hij van de
noodzakelijkheid overtuigd, dan zal geen doctor zich verzetten tegen het wacht doen
in uniform. Omdat het strijdig zou zijn met de belangen zijner patiënten, zal hij,
uit zich zelf in de eerste plaats, netheid en zindelijkheid op de zalen vorderen en
ook niet dulden, dat een krib tot bergplaats van contrabande gemaakt wordt.
Hij is niet enkel, maar in de eerste plaats, de geneesheer die de ziekte bestrijdt.
Doch wanneer een chef optreedt , dienstdoenet* zonder genade, die hoofdzakelijk
zijn aandacht schenkt aan die vele 'schijnbare nietigheden, daarover een off. v.
gez. du haut de sa grandeur aanmerkingen maakt, hem wellicht op 't rapport laat
komen omdat de kribben niet behoorlijk gericht, waren, of de sloffen der lijders
niet links van de kribben stonden, dan moet die chef al een hoog wetenschappelijk
standpunt innemen,wil er met lu .t en ijver onder hem gediend worden. Gewoonlijk
zijn die dienstdoeners zonder genade slecht te spreken, als ei hulp of voorlichting
verlangd wordt in een moeielijk geval. In de hoogere rangen ligt de werkkring ook
meer op administratief gebied en abdiceert als 't ware de doctor. En een chef van
een hospitaal zat verstandig handelen, indien hij door zijn welwillend, humaan
optreden het vertrouwen der off. v. gez. tracht te winnen; indien hij over
verschillende gevallen met hen van gedachten wisselt en de wrijving van gedachten
onderling zooveel mogelijk bevordert; indien hij vrijwillig erkent, dat de jongeren
wetenschappelijk dikwijls hooger staan (en hoe kan dat anders, daar men met den
besten wil van vele zaken niet op de hoogte kan blijven, omdat het lezen gepaard
moet gaan met aanschouwen, wil men met vrucht zich in vele onderwerpen inwerken);
indien hij hen niet du haut de sa grandeur behandelt, maar als menschen van gelijke
wetenschappelijke waarde.Tn zoon geval zal de chef iets leeren en zullen de off. v.
gez. partij trekken van zijne meerdere ervaring op verschillend gebied. Dan zal
chef van een hospitaal te zijn geen bondebaantje genoemd worden, zal er niet,
behoeven gestreden te worden tegen ontevredenheid en zelfoverschatting. Dan zullen,
door onderling samenwerken, de listen en lagen der patiënten veel spoediger
verijdeld worden en de eigenaardige akals van het ondergeschikt personeel niet te
vreezen zijn. Dan zullen de pas aangekomen off. v. gez. veel eerder op de hoogte
der administratie zijn eu vroeger geschikt om zelfstandig geplaatst te worden. Het
menschkundig optredenis in ieder doctor een vereischte, maar vooral in een chef van
een hospitaal. Ik heb gemeend het bovenstaande te moeten neerschrijven, omdat onder
de off. der andere wapens, de beschouwingen in hel Vrijdagpraatje wellicht bijval
zullen vinden. De meening,, dat de off, v. gez. over''t algemeen slechte mütairen
zijn, is tamelijk algemeen, hoewel zij toch zelden met de milit. autoriteiten in
botsing komen en ui ijver en plichtsbetrachting voor hunne kameraden in 't leger
niet behoeven onder te doen. En dat dit gevoelen veld wint, zooals zeker geschieden
zal door; dergelijke beschouwingen als int Vrijdagpraatie,~zou te bejammeren zijn.
Bij hun in dienst, treden mogen de milt. doctoren daarin te kort komen, spoedig
wijst hun gezond verstand en degelijke ontwikkeling hun den goeden weg
Om niet al te uitvoerig te worden moet ik mij hierbij bepalen, hoewel vele punten,
als 't getrouwd uitkomen, de specialiteiten, wel eene nadere beschouwing waard
zijn.
Maar wellicht heeft de schrijver ook niet zoozeer eene lans willen breken voor den
chef van 't hospitaal te Batavia, als wel voor de tegenwoordige off. v. gez. en heb
ik de fijne ironie niet begrepen.
Een off. v. Gezondheid
---

You might also like