Begonnen 29.5.24 Uitgelezen 30.5.24 Vertaald door Györgyi Dandoy Uitgeverij Van Gennep Oorspr. A Pendragon Legenda
In haar eenvoudige sportkleding kwam Cynthia Pendragon me minder afschrikwekkend voor
dan de avond tevoren. Ik kon haar rustig bekijken. Ook zonder Pendragon en Llanvygan en een paar eeuwen van die mooie Engelse geschiedenis op de achtergrond was ze nog mooier geweest. Haar voorhoofd was het mooist. Een hoog, schoon voorhoofd domineerde haar gezicht, dat koket onder tevoorschijn kwam. Het was een tamelijk breed, intelligent en eerlijk gezicht met grote blauwe ogen en een iets vooruitstekende, fijnzinnig aristocratische bovenlip. Na het ontbijt gingen Osborne en Maloney golfen; ikzelf was van plan de bibliotheek te bezoeken. De hoofdkamenier met zijn Franz-Jozefbaard stond met strak gezicht op mij te wachten. Tot mijn grote verbazing was Cynthia niet meegegaan met de golfers, wat zo bij haar achtergrond had gepast, maar sloot ze zich bij mij aan. Ze deelde mij mee dat zij me ging rondleiden. Ik kan niet zeggen dat ik er erg gelukkig mee was. Ook de mohammedanen weerden vrouwen uit het paradijs. Ik zou ze uit de bibliotheek weren, vooral de knappere. Alleen al door hun aanwezigheid storen ze bij het lezen. ‘Houdt u van boeken?’ vroeg ik een beetje dommig. ‘Boeken zijn mijn hobby, mijn stokpaardje. En de tradities van de Welsh. Eigenlijk wilde ik altijd al onderwijzeres worden en mijn leven in een van de bergdorpjes doorbrengen met het verzamelen van folkloristische gegevens. Maar mijn oom was ertegen. Niet tegen het verzamelen, maar tegen het onderwijzeresbestaan.’ Deze hobby strookte niet helemaal met het beeld dat ik me had gevorm van de nicht van een Earl. Ik had liever gehad dat ze zou opbiechten geen enkel benul te hebben van spelling. Maar kennelijk hoorde ook intelligentie bij de duistere erfenis van het huis Pendragon. We waren ondertussen in de bibliotheek aangekomen. Het was een smalle, buitengewoon lange zaal met kasten vol boeken tegen de muren, grotendeels uniform gebonden, gesierd met het rozenkruis, het wapen van de Pendragons. Een nergens mee te vergelijken golf van warmte overspoelde me, zoals altijd wanneer ik veel boeken bij elkaar zie. Dan bekruipt me het verlangen me in de boeken te wentelen, erin te baden, de heerlijke stoffige geur van oude boeken op te snuiven, de boeken in al miljn poriën te voelen. Cynthia liet me de bijzonderste schatten, de geïllumineerde Welsh codices, met gepaste trots zien. Ze was bijzonder trots op de zeldzame exemplaren die niet in het Latijn, maar in het Welsh waren geschreven. ‘Ziet u, hier ligt voor mij een levenstaak,’ zei ze. ‘Om deze manuscripten, die nergens anders te vinden zijn, te annoteren en te publiceren. Het zou een belangrijke bijdrage leveren aan de Keltische literatuurgeschiedenis.’ ‘Dat in ieder geval. Maar kunt u zich wel voorstellen hoeveel werk zo’n publicatie vergt? Het is iets voor oude professoren en niet voor jonge en mooie aristocratische dames.’ Cynthia bloosde. ‘Kennelijk denkt u dat ik ben zoals de meeste Engelse meisjes, die alleen maar ja- of neeknikken, dansen en leeghoofdig glimlachen.’ ‘Geen sprake van!’ zei ik. ‘Iedereen die naar u kijikt ziet meteen hoe intelligent u bent.’ Dat was eigenlijk gelogen. Ze was namelijk veel te knap om zoiets te doen vermoeden. Maar blijkbaar was het haar hobby om intelligent over te komen, dus moest men haar op die maniet het hof te maken. Wat voor mij in ieder geval makkelijker was dan wanneer ze alleen in sport zou zijn geïnteresseerd. Ze liet me de Perzische codices zien en ik viel van de ene extase in de andere. Ik had er toen nog geen voorstelling van welk een actieve rol deze manuscripten in mijn persoonlijke geschiedenis zouden krijgen. Ik raakte zo in vervoering door die boeken dat ik zelfs de grondregel van de Engelse beleefdheid vergat, die elk streven om iets uit te leggen ten strengste verbiedt. Ik vertelde Cynthia alles wat ik over Perzische boeken en illustraties wist, wat niet eens zo veel was. Cynthia luisterde vol overgave. Ik denk niet dat ze echt geïnteresseerd was in alle technische details die ik bij elkaar kwebbelde, maar ze voelde zich duidelijk bijzonder op haar gemak. Waarschijnlijk kwam het zelden voor dat iemand haar zo veel saais en serieus vertelde en voelde ze zich erdoor gevleid. Maar op dat moment dacht ik daar niet zo over na. Ik was niet nuchter, ik leefde in de roes van de bibliofilie. Cynthia was een fee op een wondereiland en onze vriendschap bloeide zo snel op als vaak gebeurt op uitbundige feesten, na middernacht na de champagne. Maar wat stelt champagne voor vergeleken met een paleotype? Ik stond met in de ene hand een echte Caxtonuitgave en in de andere twee Wynkyn de Worde en dan heb ik het nog niet eens over de continentale incunabelen en de twee Aldina’s die op een aparte plank troonden. Wat is een boek toch een heerlijkheid! Het staat zich maar op de plank te verschuilen, zonder een woord prijs te geven. Als je het openslaat weet je nog niets, want deze oudste voortbrengsels van de boekdrukkunst hebben geen titelpagina. Dan bekijk je achterin het colofon en ontdek je dat je een Caxton in handen hebt, een groothertog, een paus! Zouden er mensen bestaan die de bescheidenheid in zulk een perfectie beheersten? De ochtend verstreek terwijl ik me voorstelde aan de beroemdstee boeken. De gong riep ons voor het eten. In mijn blijdschap zong ik Cynthia het liedje ‘Rijpe, blonde tarwearen’ toe. ‘O, jullie continentale mannen… wat zijn jullie toch anders,’ zei ze dromerig. ‘Ik heb ook wel Engelsen gezien die van boeken hielden.’ ‘Dat bedoel ik niet. Maar u hebt nog… passie.’ En ze bloosde heel diep.