Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 69

Schemeringen 04 - Waarheid in het licht

Hannah Hill
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmass.com/product/schemeringen-04-waarheid-in-het-licht-hannah-hill/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Schemeringen 04 - Waarheid in het licht Hannah Hill

https://ebookmass.com/product/schemeringen-04-waarheid-in-het-
licht-hannah-hill/

Schemeringen 01 - Leugens in het donker Hannah Hill

https://ebookmass.com/product/schemeringen-01-leugens-in-het-
donker-hannah-hill/

Duisternis 04 - Verlichte duisternis Hannah Hill

https://ebookmass.com/product/duisternis-04-verlichte-duisternis-
hannah-hill/

Het huis in Mirrorlake Olivia Hill

https://ebookmass.com/product/het-huis-in-mirrorlake-olivia-hill/
Het mysterie van Chalk Hill Susanne Goga

https://ebookmass.com/product/het-mysterie-van-chalk-hill-
susanne-goga-2/

Het mysterie van Chalk Hill Susanne Goga

https://ebookmass.com/product/het-mysterie-van-chalk-hill-
susanne-goga/

De kerstborrel Hannah Hill

https://ebookmass.com/product/de-kerstborrel-hannah-hill/

De kerstborrel Hannah Hill

https://ebookmass.com/product/de-kerstborrel-hannah-hill-2/

Jouw valentijn Hannah Hill

https://ebookmass.com/product/jouw-valentijn-hannah-hill/
INHOUDSOPGAVE
Titelpagina
Waarheid in het licht (Schemeringen, #4)
Proloog
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
Epiloog
Van Hannah Hill verscheen eerder
bij SVM Publishing:
Verbonden met elkaar-serie:
#1: Jij
#2: Ik
#3: Wij
Duisternis serie:
#1: Verwoestende Duisternis
#2: Verlangende Duisternis
#3: Verterende Duisternis
#4: Verlichte Duisternis
De kerstborrel
Jouw valentijn
Alex-duet:
#1: Hij
#2: Zij
Een (h)eerlijke vergissing
Schemeringen serie:
#1 Leugens in het donker
#2 Vragen in de schaduw
#3 Antwoorden in de schemering
#4 Waarheid in het licht
www.hannahhillbooks.com
www.svmpublishing.be
https://www.facebook.com/hannahhillauteur
https://www.facebook.com/svmpublishing
https://www.instagram.com/svmpublishing
ISBN 978-94-644-0082-3
ISBN 978-94-644-0009-0 (e-boek)
NUR 343

Copyright © 2022 SVM Publishing


Omslagontwerp: Pretty in Ink Creations

Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk,
fotokopie, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Dit is een fictief boek. Alle namen, plaatsen en gebeurtenissen kwamen tot stand
door de verbeelding van de auteur, of zijn fictief gebruikt. Elke gelijkenis met een
bestaand persoon, dood of levend, berust op louter toeval.
PROLOOG
Lola
Mijn wereld stond op instorten. De hemel en aarde braken open. Het
hulde alles in duisternis en liet me afzakken in een onpeilbare diepte.
Alles waaraan ik dacht mezelf te kunnen vasthouden bleek te bestaan
uit wankelende waarheden en verscheurende onthullingen. Het voelde
alsof ik de grootste strijd van mijn leven moest leveren, mijn zwaarste
beproeving moest ondergaan en dat allemaal met de wetenschap dat
wat er op het spel stond mijn eind zou betekenen als ik zou falen.
Mano. Mijn man, mijn vriend, de liefde van mijn leven. Angst en
onzekerheden maakten dat de strijd al gestreden leek voor hij was
begonnen, ware het niet dat het besef tot mij doordrong dat wij
elkaars licht waren. Dat was waaraan ik me kon vasthouden.
Het maakte niet uit hoe donker het zou worden, samen zouden wij
de wereld verlichten.
1
Manuel
Het was nog niet eerder voorgekomen dat mijn leven in de handen
van een ander lag. Ik kon niet zeggen dat het een fijne
gewaarwording was. De man die ik was, gaf zich niet over zonder een
gevecht; dat ging in tegen mijn natuur. Nu ik dat toch deed, knetterde
de ergernis om me heen als vuurwerk, sidderde er elektriciteit door
mijn bloed en brandden mijn spieren van de onthouding. Zo goed als
alles in mij drong aan om mijn handen uit mijn zakken te halen en ze
aan het werk te zetten. Met ruim zestig man die hun wapens op me
gericht hielden was dat geen verstandige keuze. Gelukkig had mijn
verstand de leiding en had ik, ondanks het gebrek aan controle in
deze situatie, vooralsnog wel controle over mezelf. Vanbuiten was er
dus niets te zien van mijn innerlijke strijd.
Ik kon niemand anders verantwoordelijk houden voor mijn
benarde situatie. Zodra ik het café binnenliep, wist ik dat er een kans
bestond dat ik het niet zou verlaten.
Diego had me gesmeekt, bedreigd en verboden dit te doen. Luka
had me herhaaldelijk voor gek verklaard en gewaarschuwd. Toch
stond ik hier, werd hun vrees waarheid, en knaagde mijn geweten aan
me omdat ik hun zorgen serieuzer had moeten nemen. Al bleef het
een feit dat het leven van mijn vrouw op het spel stond. Dat maakte
het voor mij vanzelfsprekend om de nodige risico’s te nemen. Ik had
vaak genoeg gezegd dat ik voor haar zou sterven als het moest.
Blijkbaar was dat moment aangebroken.
‘Nou?’ daagde ik uit. ‘Wat ga je doen?’
Ivanov liet eindelijk zijn adem ontsnappen. Het deed niets voor zijn
rode gelaatskleur. Zijn woede bleef zichtbaar op elke millimeter van
zijn gezicht. Waar dat voor velen alarmerend moest zijn –
beangstigend zelfs – interpreteerde ik het enkel als een zwakte. Ik
was degene die aan het kortste eind had getrokken en toch was er
geen enkele emotie van mij af te lezen. Ivanov had alle touwtjes in
handen en toch leek het of hij elk moment in het wilde weg kon slaan.
Letterlijk. Een dwangbuis en muilkorf zouden hem niet misstaan.
‘Ik kan nu vertrekken en mijn mensen met je laten afrekenen
wanneer ik hier veilig ben weggekomen.’ De indringende blik die hij
met die stelling op me richtte, was ongetwijfeld om mijn reactie te
peilen en zo een inschatting te maken of dat plan kans tot slagen had.
Helaas voor hem gaf ik fysiek niets prijs en moest hij het met mijn
woorden doen.
‘Dat kan je doen.’
‘Of ik laat je gaan en pak je zodra je je veilig waant.’
Door dit gedrag was het moeilijk te geloven dat Ivanov zo’n hoge
positie bekleedde.
‘Mensen als jij en ik kunnen het ons niet permitteren om zich ooit
veilig te wanen,’ corrigeerde ik hem. ‘Misschien is het omdat die
wijsheid jou is ontgaan, dat je jezelf niet kunt meten aan mijn
maatstaven.’
Opnieuw hield Ivanov zowel zijn adem als woede vast. Hij kon
hoog of laag springen, hij wist heel goed dat als hij mij zou doden,
hem hetzelfde stond te wachten. Al zou het hem lukken om nu aan
Luka te ontkomen, geen van mijn zakenpartners zou rusten voor hij
onder de grond lag, en met hem iedereen die ook maar iets voor hem
had betekend. Dat besef, evenals mijn onverschilligheid, maakte zijn
grimas nog duisterder.
De geur van zweet nam toe in de klamme lucht. Onrust was
hoorbaar in het gefluister om me heen en de bewegingen die ik in
mijn ooghoeken detecteerde waren onzeker.
De nervositeit van Ivanovs mensen was begrijpelijk. Ook mij liet
het niet koud dat Ivanov elk moment ons lot kon bezegelen. Ik ging
het alleen met meer stijl tegemoet. Dit was nou eenmaal de realiteit
van het door ons gekozen leven. Mensen zoals wij stierven niet vaak
aan het eind van een lang en gelukkig leven.
‘Je bent een schoft,’ spuugde Ivanov. ‘Niet alleen voel je je te goed
om mij als je client aan te nemen, door je stunt bij Eduard Hal ben ik
de helft van mijn klandizie verloren.’ Alsof die woorden de herinnering
aan het voorval vergrootten, begonnen de vuisten langs zijn zijdes te
trillen.
Voor een paar seconden daalde er een snijdende stilte neer. Zelfs
de drukte in het café bracht geen verandering in de geluidsgolven om
me heen. Het creëerde een soort schijnveiligheid. Een kalmte voor de
storm.
‘Ik zou je met de grond gelijk moeten maken,’ raasde hij
uiteindelijk verder. ‘Een kans als deze krijg ik nooit meer.’
Zuchtend haalde ik een hand uit mijn broekzak om over mijn ogen
te wrijven. ‘Je maakt je druk over de verkeerde dingen, Igor. Laat me
je helpen alles in het juiste perspectief te zien.’ Waar ik dacht dat
Ivanov niet nog meer ongenoegen kon tonen, bewees hij me het
tegendeel. ‘Ik ben sterfelijk, ik beweeg me vrij over de wereld en
verschuil me niet achter een leger beveiligers. Kansen om mij om te
leggen zijn niet zo zeldzaam als je doet overkomen. De ware zorg zit
hem in de consequenties van de daad. Dus waar je eigenlijk je
energie aan zou moeten verspillen, is het bedenken van een antwoord
op de vraag: ben je bereid die consequenties te dragen?’
Een serie Russische vervloekingen verliet zijn mond. Tegelijkertijd
sloeg hij met zijn vlakke hand op de tafel.
‘Nou, nou,’ klonk opeens een nieuwe stem. Alle hoofden en de
meeste wapens draaiden zich naar de bron. Ook ik draaide mijn
hoofd, ondanks dat ik wist van wie die stem afkomstig was. Vanuit de
achteringang kwam hij nonchalant met vier van zijn mannen het café
ingelopen. Mannen die – net als hun baas – hun wapens niet eens
getrokken hadden. Idioot. ‘Is dat hoe je moeder je heeft opgevoed?’
vervolgde hij, ongetwijfeld in reactie op Ivanovs eerdere gevloek.
Het rood op Ivanovs gezicht drong terug en maakte zijn gezicht
geschrokken en grauw. Toch bleef de weerstand aanwezig. ‘Luka
Zakharov,’ perste hij door zijn lippen.
‘Igor. Lang geleden.’
‘Hoe ben je hier binnengekomen?’ eiste hij.
Luka haalde een hand uit zijn zak en wees met zijn duim achter
zich. ‘Je mannen hebben me welkom geheten. Tenminste, het leek op
een welkom. Ze stonden immers netjes met zijn twaalven in een rij bij
de achterdeur. De rode loper ontbrak weliswaar, maar ze waren al
dood voor ik ze kon wijzen op die fout.’
Voor het eerst, ondanks de nog altijd kritieke omstandigheden,
krulde mijn mondhoek op. Luka zag het, en grijnsde. Met een blik
zorgde ik ervoor dat hij zag dat ik hem dit keer voor gek verklaarde.
‘Hoe durf je?’ brieste Ivanov. ‘Dat waren mijn mensen, dit zijn mijn
zaken, en dit is mijn stad.’
Met een ruk draaide Luka zijn hoofd. Alle humor was van zijn
gezicht verdwenen. De temperatuur leek te zakken en de spanning
steeg. Ivanovs mensen verstevigden de grip op hun wapens en
gingen steviger op hun voeten staan. Verstandig. Luka wond zich niet
snel op, maar als dat wel dreigde te gebeuren, kon het alle kanten
opgaan.
‘In Rusland is elke stad waar ik kom: mijn stad,’ sprak hij
bedrieglijk kalm. ‘Pas wanneer ik de stadsgrens over ben, kunnen
anderen doen alsof zij daar aan de macht zijn. Volgens mij is dat
algemene kennis, of niet, Igor?’
Ik moest toegeven dat Ivanov zich goed staande hield nu hij in
aanwezigheid was van twee van de vijf ware wereldleiders.
‘Prima,’ snauwde Ivanov. ‘Zie dit als jouw stad, maar je bemoeit je
alsnog met zaken die jou niets aangaan.’ Hij was kwaad, onrustig en
zijn zelfbeheersing hing aan een zijden draadje. Toch toonde hij geen
zwakte. Als grote speler in de onderwereld kon een enkel teken van
zwakte je de kop kosten. Het was dus zeker geen verkeerde kwaliteit.
Al had hij er in deze situatie en in onze aanwezigheid vrij weinig aan.
Nu kon het enkel tegen hem werken.
‘Help het me te begrijpen,’ zei Luka, en kwam dichterbij ons staan.
‘Waarom zouden het niet mijn zaken zijn als je mijn partner hier dood
wil hebben?’
Volgens mij kon ik Ivanovs tanden horen knarsen voor hij zei: ‘Het
waren slechts bedreigingen.’
‘Slechts bedreigingen,’ herhaalde Luka en keek me aan. ‘Is dat zo?’
‘Klopt,’ bevestigde ik. ‘Daarna heb ik Ivanov er fijntjes aan
herinnerd wat het betekent als hij die bedreiging ten uitvoer brengt.
Hij nam dat net in overweging toen jij ons kwam vermaken met je
aanwezigheid.’ Luka vernauwde zijn ogen. ‘Al twijfel ik er niet aan dat
hij op het punt stond om de juiste keuze te maken. Is het niet, Igor?’
Vol ongenoegen keek Ivanov van mij naar Luka voor hij zichzelf
dwong om een bevestiging te geven.
‘Goede keus,’ zei ik hem voor ik me weer op Luka richtte. ‘Zie je,
hij weet wel wat goed voor hem is. Dat kan ik van jou niet zeggen.’
Luka wist waarom ik hem een steek onder water gaf. Zijn ingrijpen
kon ook voor hem slecht uitpakken en dan stond dat op mijn naam.
Hij had mijn terechtwijzing dan ook verdiend. Niet dat het zo
overkwam; wrijvend over zijn wang en lippen probeerde hij zijn lach
te verhullen.
‘Dus je hebt het allemaal onder controle?’ vroeg hij uitdagend.
‘Dan heb ik een foute inschatting gemaakt.’
Zodra hij mijn ogen vond, wist ik dat nu mijn terechtwijzing zou
volgen. ‘In mijn verdediging,’ ging hij door. ‘Van buiten zag het eruit
alsof al mijn voorspellingen waren uitgekomen en je je midden in het
hol van de leeuw bevond. Het leek er in ieder geval niet op dat je er
zonder hulp zou zijn uitgekomen.’
‘Ben je aan het vissen naar complimentjes, Zakharov?’
‘Ik?’ zei hij met een hand tegen zijn borst. ‘Natuurlijk niet. Je weet
dat mijn hulp aan jou vanzelfsprekend is. Zelfs als je mijn advies en
waarschuwingen niet ter harte neemt. Wel wil ik benadrukken dat ik
voor die hulp de warmte van mijn auto heb verruild. Een bedankje zou
worden gewaardeerd.’
We voerden hier dan wel een show op om elkaar terecht te wijzen,
de werkelijkheid was dat tot zijn komst, mijn lot nog onzeker was
geweest. Dat ik hem dankbaar was stond buiten kijf.
‘Bedankt.’ Het was een simpel woord, maar Luka kende de ware
lading die erin schuilging. Hij knikte en dat was dat. We hadden
allebei ons punt gemaakt en nu was het tijd om dit af te ronden.
Luka klapte zijn handen in elkaar en keek terug naar Ivanov. Iets
trok echter zijn aandacht waardoor hij fronsend wegkeek. ‘Vraag,’ zei
hij en draaide een rondje op zijn plek. ‘Waarom worden er wapens op
ons gericht?’
Nog voor Ivanov zijn mensen kon terugfluiten, had iedereen zijn
wapen al laten zakken.
‘Te lang genieten jullie en jullie vriendjes te veel macht,’ bromde
Ivanov. ‘Het is een kwestie van tijd voor daar een eind aan komt.’
‘En wie gaat daarvoor zorgen?’ vroeg ik. ‘Jij?’
‘Er zijn er genoeg die mijn mening delen en allemaal zijn ze ertoe
in staat, dus wie zal het zeggen?’
‘Ik moet zeggen dat dit aardig begint te klinken als een
bedreiging,’ zei Luka. ‘Vind jij ook niet, Manuel?’
‘Inderdaad,’ beaamde ik, waarop Luka en ik Ivanov de druk lieten
voelen van onze blikken. Daarop hief hij zijn handen in een
vredesgebaar. ‘Uiteraard is het geen bedreiging. Eerder een
kennisgeving.’
Luka humde. ‘In dat geval, bedankt. Manuel en ik zullen ervoor
zorgen dat jij de eer toebedeeld krijgt wanneer we je “kennisgeving”
doorspelen aan onze vriendjes Darius, Zhang en Mason.’
Het was niet veel, maar in het ijzige blauw van Ivanovs ogen, wist
ik iets zorgelijks te bespeuren.
‘Ivanov,’ eiste ik zijn aandacht. ‘Vergeet niet met wie je te maken
hebt. Ik spreek voor al mijn partners als ik zeg dat aan onze coulance
een grens zit en dat is een boodschap die jij kunt doorspelen aan
jouw vriendjes.’
Hij had denigrerend naar onze zakenpartners gerefereerd, maar
Luka en ik zorgden ervoor dat hij het gewicht daarvan nu te voelen
kreeg.
‘Kortom,’ maakte Luka af. ‘Probeer die hersenen van je te blijven
gebruiken, daar kom je veel verder mee in het leven.’
De blik die Ivanov Luka gaf was moordend. Hij had mazzel dat
Luka zijn aandacht had verplaatst. Ik daarentegen had mijn blik nog
altijd op hem gericht en liet hem zo weten dat ik het niet had gemist.
‘Tijd om te gaan, ik heb hier al veel te veel tijd verspild.’ Met die
mededeling beende Luka naar de uitgang. Zonder commando bleven
twee van zijn vier mannen achter toen ik geen aanstalten maakte hem
te volgen.
‘Ik ben bereid door de vingers te zien dat je je niet aan je woord
hebt gehouden en hebt overwogen mijn leven te beëindigen,’ zei ik.
‘Wat gaat me dat kosten?’ gromde Ivanov. Hij wist heel goed dat
hij te ver was gegaan om hier zo makkelijk mee weg te komen.
Toch zei ik: ‘Niets.’
Ongeloof gevolgd door achterdocht gleed over zijn gezicht. ‘Niets
is ooit voor niets.’
‘Klopt,’ knikte ik. ‘Je blijft alleen vergeten dat jij niets hebt wat ik
wil.’
Dit keer werd ik de ontvanger van zijn moordende
gezichtsuitdrukking, waarop ik mijn wenkbrauwen hief en hij zijn blik
onmiddellijk corrigeerde.
‘Zie dit als een les en trek daar je leer uit. Vanaf hier zijn er geen
nieuwe kansen. Als ik jou was zou ik ervoor zorgen dat onze paden
elkaar nooit meer kruisen. Begrepen?’
Zonder de haat van zijn gezicht te houden keek hij me onbewogen
aan.
‘Als je wat aanmoediging nodig hebt wil ik je die van harte geven,’
zei ik op zijn aanhoudende zwijgen. ‘Het is namelijk zo dat ik niet
alleen jou in de gaten hou; je hele familie ligt onder de loep. Geen
kleine taak, daar geen enkele man in jouw familie stilzit. Van wat ik
heb begrepen heeft het nieuwste lid van de Ivanov familie recentelijk
zijn entree gemaakt.’
Zijn ogen werden groot.
‘Na vijf dochters eindelijk een zoon,’ ging ik door. ‘Gefeliciteerd met
de kleine erfgenaam.’
‘Laat mijn zoon hierbuiten,’ zei hij op een dreigende toon.
‘Net zoals jij mijn vrouw hierbuiten laat?’
‘Ik heb niets met je fucking vrouw gedaan,’ brieste hij en sloeg dit
keer met beide handen op de tafel. Zijn vertoon van agressie deed me
niets nu ik mijn vermoeden bevestigd kreeg. Voor het eerst zag ik zijn
angst en daarmee kreeg ik een kijkje achter zijn masker.
Vanaf het moment dat ik hem in mijn vizier had gehad, was ik hem
aan het lezen. Het was niet makkelijk geweest. Ivanovs hoogmoed,
evenals zijn uitdagende gedrag aan het begin van het gesprek, kon
zowel zijn schuld als onschuld bekrachtigen. Gedurende het gesprek
kreeg ik echter steeds meer het gevoel dat hij onschuldig was van de
verdenking die ik op hem hield – dat hij achter Lola aan zat. Zijn
genot was te authentiek om voor een act door te gaan. Zijn haat was
te diep voor iemand die er al een uitlaatklep voor had. De risico’s die
hij nam met zijn uitspraken zouden onnodig zijn geweest als hij al
bezig was met het vernielen van mijn leven. En op dit moment kon ik
buiten zijn angst ook zijn zorgen en wanhoop zien. Het was geen
waterdicht bewijs, maar in combinatie met mijn zoektocht en dat van
mijn team, waarin we allemaal onsuccesvol waren geweest hem als
dader te bestempelen, kon ik niet anders dan concluderen dat dat was
omdat hij de dader niet was. Hij zat niet achter de aanvallen op Lola.
De opluchting die ik daarover voelde was van korte duur, want als hij
het niet was, wie wel?
Daar moest ik me later over beraden. Ik had gekregen waarvoor ik
was gekomen en nu wilde ik gaan. Naar huis, naar mijn vrouw.
‘Hopelijk ben je met dit steuntje in de rug wel in staat mijn vraag
te beantwoorden,’ zei ik en knoopte ondertussen mijn jas dicht. ‘Ik wil
niets meer van je zien of horen, begrepen?’
‘Begrepen,’ gromde hij.
Ik draaide me om en verliet het café. Luka’s auto stond pontificaal
voor de deur geparkeerd. Een van zijn mannen hield de deur voor me
open, waarna ik me hoofdschuddend naast Luka op de achterbank liet
zakken. Zijn gezicht sprak boekdelen.
‘Zeg het maar, dan hebben we het gehad,’ verzuchtte ik.
Luka zei iets in het Russisch tegen zijn chauffeur waarop de auto
in beweging kwam. Vervolgens keek hij me grijnzend aan. ‘Ik zei het
toch.’
‘Ja, Luka, je hebt het me gezegd. Je voorspelling is uitgekomen en
je hebt me gered van een eventuele dood, vandaar mijn
dankbetuiging.’
‘En toch heb je er niets van geleerd,’ stelde Luka. ‘Je zou het zo
weer doen.’
Voor Lola zou ik alles doen. ‘Precies.’
‘Je moet me snel voorstellen aan die vrouw van jou. Ze moet wel
heel bijzonder zijn dat ze van de meest op controle beluste man een
roekeloze man heeft weten te maken.’
‘Niet roekeloos,’ verbeterde ik. ‘Gedreven.’
Luka grinnikte terwijl ik mijn mobiel tevoorschijn haalde; ik moest
Diego bellen. Op dit moment was hij vast duizend doden aan het
sterven. Mijn mobiel ging af voor ik dat kon doen. Mijn oom Juan.
Hoewel Neneh en de arts me op de hoogte hielden over mijn vader,
kon ik dit telefoontje niet negeren.
Nog voor de stem van mijn oom klonk, hoorde ik gehuil op de
achtergrond. Mijn maag trok samen en ik sloot mijn ogen tot mijn
oom bevestigde wat ik al wist.
‘Het spijt me,’ zei Juan nadat hij me vertelde dat mijn vader was
overleden.
‘Neneh?’ vroeg ik.
‘Ze is op het moment niet in staat aan de telefoon te komen.’
Een van de huilende geluiden op de achtergrond moest van haar
komen. Ongetwijfeld waren de andere van mijn oudste twee zussen.
‘Ik wil de arts spreken.’
‘Hij is net vertrokken. Ik kan hem wel gaan zoeken, al denk...’
‘Laat maar,’ kapte ik hem af. ‘Ik bel hem zelf wel.’
Nadat ik had opgehangen, richtte ik me tot Luka. Hij was op de
hoogte van de situatie en zijn spijtige blik liet me dan ook weten dat
hij wist welk nieuws ik zojuist had gekregen.
‘Kan jij Diego voor mij bellen?’
‘Natuurlijk.’ Meteen haalde hij zijn mobiel uit zijn binnenzak.
‘Geef hem een kort verslag over de gebeurtenissen en laat weten
dat ik terug naar Chicago vlieg. Ik zal zo snel mogelijk persoonlijk
contact met hem opnemen.’
Zelf belde ik de arts. Vier pogingen later had ik hem nog steeds
niet te pakken weten te krijgen. Met een vloek liet ik mijn mobiel op
mijn schoot vallen en haalde mijn handen door mijn haar. Pas na een
diepe ademhaling bereikte Luka’s stem mijn gehoor.
‘Geef maar aan mij,’ zei ik, omdat ik net zo goed zelf met Diego
kon praten.
Luka liet Diego weten dat ik aan de lijn kwam en overhandigde zijn
telefoon.
‘Mano,’ zei Diego meteen. ‘Godzijdank is alles goed gegaan. Ik...’
‘Mijn vader is zojuist overleden,’ onderbrak ik hem en meteen viel
hij stil.
Het voor het eerst hardop uitspreken voelde vreemd. De woorden
leken door mijn lichaam te reizen en zich overal in vast te bijten. Toch
was elk woord dat ik naar Lola had uitgesproken waar. Ik was al jaren
afscheid aan het nemen van mijn vader. Zijn dood bracht uiteraard
gevoelens van rouw met zich mee, maar ik had er vrede mee. Het
waren voornamelijk de gevolgen van zijn overlijden die me nu
bezighielden. Met de dood van Santos Delgado was ik namelijk
officieel kartelleider geworden en kon ik besluiten nemen waar ik me
daarvoor nog begrenst had gevoeld. Daarmee stonden alle ogen op
mij gericht. Zowel van de familie als de contacten van het kartel en
natuurlijk onze concurrenten.
‘Ik heb de arts of Neneh nog niet gesproken, maar ik...’
‘Diego, wat is er aan de hand?’ Lola. Het was dan wel op de
achtergrond, ik kon haar toch duidelijk verstaan. De bezorgdheid in
haar stem was zo groot dat het verraadde dat ze moest hebben
aangevoeld dat er iets speelde. Diego had zich zonder twijfel
gehouden aan mijn verbod Lola iets over mijn gesprek met Ivanov te
vertellen; hij was alleen nooit goed geweest in het verbloemen van
zijn gevoelens. Lola moest dat haarfijn hebben opgepikt en door haar
huidige staat schoten mijn zorgen over haar als een raket omhoog. Ze
zat middenin het proces van haar traumaverwerking, dit kon ze er niet
bij hebben. Niet dat ik de dood van mijn vader voor haar kon
achterhouden, maar ik kon wel de best mogelijke omstandigheden
creëren.
‘Diego?’ hoorde ik Lola aandringen op zijn aanhoudende zwijgen.
‘Roadrunner...’ begon Diego.
‘Zeg haar niets,’ beval ik voor hij meer tegen haar kon zeggen.
Hoewel mijn zorgen om Lola een grote rol speelden, was het
vanwege mijn eigen gemoedstoestand dat ik dit nieuws zo lang
mogelijk voor haar zou achterhouden. De grens tussen mijn
gecontroleerde zelf en ongecontroleerde zelf was op het moment
flinterdun. Als Lola me nu haar liefde zou geven, zou het verschroeien
alsof het nooit had bestaan. En dat was precies wat ze zou doen
wanneer ze het nieuws te horen kreeg.
Ik kon haar onvoorwaardelijke liefde en steun niet ontvangen nu ik
had gefaald de dreiging die boven haar hoofd hing weg te nemen.
Hoe hard ik het ook nodig had, het zou benadrukken wat ik te
verliezen had, wat er op het spel stond.
Mijn wederhelft.
Mijn reddende engel.
Mijn geluk.
Er werd jacht gemaakt op mijn vrouw en het was een feit dat haar
verliezen mijn grootste angst was. Misschien wel voor het eerst in
mijn leven was ik echt bang en het kostte me bijna al mijn kracht om
mezelf staande te houden. Als ze me nu zou laten voelen hoe
essentieel ze voor me was, zou ik breken. En nu meer dan ooit moest
ik mijn hoofd erbij houden.
‘Ik vlieg terug naar Chicago, zodra ik in de lucht zit bel ik weer.’
Voor ik de verbinding verbrak benadrukte ik dat ik verwachtte dat Lola
er dan niet bij was. Ik twijfelde er namelijk niet aan dat ze er anders
op zou staan om mij ook te spreken te krijgen.
De vlucht die ik voor de boeg had was lang, toch betwijfelde ik of
het lang genoeg zou zijn om mezelf te verharden. Hetgeen nodig was
om Lola’s pijn te kunnen weerstaan, want hoe gestoord het ook was,
ik moest haar pijn doen om in staat te blijven haar te kunnen helpen.
2
Lola
‘Hij is geland,’ informeerde Diego en schoof zijn mobiel terug in zijn
borstzak. ‘Het vliegtuig wordt op dit moment volgetankt. Wanneer we
aankomen kunnen we waarschijnlijk meteen vertrekken.’
‘Oké.’ Dat was mijn enige reactie.
Toen ik getuige was geweest van Diego’s telefoongesprek tien uur
geleden, had ik nog geen volle minuut gedacht dat Mano niet meer bij
me zou terugkomen. Toch was het genoeg geweest om mijn wereld
weg te vagen, met hetzelfde gemak als waarmee de wolf in het
sprookje in één adem het huisje van stro en hout kon wegblazen. Mijn
hart had dan ook een flinke opdonder gehad. Het holle gevoel dat ik
daaraan had overgehouden kon niet worden gevuld met het nieuws
dat Mano niets mankeerde en zelfs terug zou vliegen naar Chicago. Er
was geen twijfel dat het kwam omdat ik zelf moest ervaren dat alles
goed zat. De leegte kon enkel gevuld worden met het zicht op mijn
man; het horen van zijn stem, het voelen van zijn lichaam tegen het
mijne en het ruiken van zijn unieke geur. Alleen dan was ik weer
compleet en kon ik de laatste schrik verdrijven.
Dat ik kortaf was tegen Diego kwam deels daaruit voort, al was
het voornamelijk vanwege alle geheimzinnigheid. Nadat ik mijn
excuses had gemaakt over de manier waarop ik hem had behandeld
toen ik dacht dat Mano iets was overkomen, had hij me laten weten
dat Mano waarschijnlijk vanavond nog in Chicago zou aankomen.
Natuurlijk was ik blij met dat bericht. Alleen kon ik de zorgen die zijn
gezicht hadden getoond tijdens zijn telefoongesprek niet van me
afzetten. De emotie had zijn gezicht tenslotte niet getekend als er
niets aan de hand was. Hij deed het af met vage excuses, waarop ik
Mano zelf had geprobeerd te bellen om te checken of alles echt oké
was. Dat hij niet had opgenomen zou minder erg zijn geweest als hij
niet vlak daarna een telefonisch overleg had gehouden met het team.
En om het af te maken deed Diego daarna de mededeling dat we
Mano op het vliegveld zouden treffen om direct door te vliegen naar
Venezuela. Verward en met een groeiende onrust had ik opnieuw
Mano geprobeerd te bellen en wederom bleef de oproep
onbeantwoord. Hij had nooit teruggebeld.
De hele situatie, en dan met name de onmacht, was frustrerend,
en ik kon niet zeggen dat het vooruitzicht om terug naar huis te keren
me goed deed. Ondanks dat ik de afgelopen weken hard aan mijn
posttraumatische stressstoornis had gewerkt, was ik er nog lang niet.
Sterker nog, ik had nog maar twee EMDR-therapiebehandelingen
gehad. Daarbij moest ik met mijn ogen een lichtje in een lichtbalk
volgen, terwijl ik de opgeslagen beelden van de aanval in mijn hoofd
ophaalde. In tegenstelling tot de sessies waarin we enkel spraken
over de gebeurtenissen en alles wat er in me omging, kon ik dat niet
over de telefoon doen. Daarvoor moest ik in Chicago zijn. Aangezien
ik gister nog een EMDR-sessie had gehad en ik het afwisselde met een
gewone gesprekssessie – die ik telefonisch kon doen – hoefde ik pas
weer over een week terug te zijn en Diego had me verzekerd dat we
dan terug zouden vliegen, al was het alleen voor die behandeling. Hoe
lief het ook was bedoeld, het hielp niet tegen de onrust over het feit
dat ik zo plotseling op het punt stond om terug te keren naar de stad
waar mijn aanvallen hadden plaatsgevonden met Pedro’s dood als
gevolg. Wat als ik een terugval zou krijgen?
Ik had nog steeds nachtmerries over die noodlottige aanval, maar
ik kon het gemakkelijker van me afschudden. Ik dacht nog dagelijks
aan alle gevolgen, maar ik kon de gedachten onder controle houden
en op goede dagen zelfs stoppen. Ik kon nog steeds somber worden
en nauwelijks iets positiefs meer zien, maar die stemmingen kwamen
steeds minder voor.
Wat als al die voortgang zou verdwijnen?
‘Hé.’ De hand die Diego op mijn friemelende vingers legde, deed
me verschieten op mijn plek. ‘Gaat het wel?’
Nee, het ging helemaal niet.
Een frons verscheen op Diego’s gezicht. Had ik mijn gedachten
hardop uitgesproken? Zo ja, dan ging het nog veel slechter met me
dan ik dacht.
‘Het komt allemaal goed.’
Ik trok mijn vingers onder zijn grote handen vandaan. ‘Dat kan je
niet weten.’
Diego’s wenkbrauwen kropen in twee bogen op zijn voorhoofd.
Vanaf de passagiersstoel sloeg Isaac zijn zorgelijke blik mijn kant op
en in de achteruitspiegel ving ik de benauwde ogen van Arlo. Al was
het niet kwaad bedoeld, toch haatte ik het als ze zo naar me keken.
Heel af en toe werd ik overvallen door een ongegronde woede die
uit het niets leek op te komen en soms kon overslaan in agressie.
Niets serieus; de ergste uiting was het geven van een trap tegen een
stoel. Daarop had Diego me meegenomen naar de fitnessruimte om
me uit te laten leven op een bokszak. Het nam de gevoelens niet weg,
maar wel de energie die de woede leek te voeden, dus dat was
waarnaar ik elke keer greep als zo’n bui me dreigde over te nemen.
Het was alleen zo dat de teamleden sindsdien veranderd waren in een
soort menselijke detectoren, die de wisseling in mijn stemming snel
oppikten. Soms eerder dan ikzelf. Op dit moment voelde ik me echter
meer somber dan boos, al was het overduidelijk dat mijn mede-
inzittenden daar nog niet helemaal zeker van waren. Ze keken naar
me met hun psychologische röntgenogen, waardoor ik snel mijn blik
naar buiten sloeg. Het was pikdonker, toch verkoos ik dat zicht boven
de onderzoekende blikken binnen in de auto.
Aangezien ik zo intensief werkte aan mijn trauma, waren de buien
volgens mijn therapeut niets om me zorgen over te maken. Ze
verklaarde het als een symptoom van het genezingsproces. Het klonk
aannemelijk en het lukte me ook om me er niet druk over te maken.
Waar ik me wel druk over maakte was de onrust die ik al tien uur
voelde en maar niet van me af wist te schudden. Die extremiteit was
nieuw. Het was alsof mijn hoofd was veranderd in een volgestampte
slangenkuil. Elke slang vertegenwoordigde een gedachte of gevoel en
allemaal kronkelden ze sissend en waarschuwend door elkaar heen.
Het was beangstigend, overweldigend en onmogelijk om te
ontrafelen.
Misschien was het verstandig om morgen met mijn therapeut te
bellen, wie weet kon ze wat tijd voor me vrijmaken. We hadden een
gesprek staan voor over drie dagen, dat we door mijn vertrek
telefonisch zouden voeren, maar zoals ik me nu voelde was zo lang
wachten geen optie.
In de verte stak het felverlichte privévliegveld af tegen het donker.
Het trok meteen mijn aandacht en liet me niet meer los. Nadat we bij
de poort alle incheckstappen hadden doorlopen, reed Arlo de auto tot
vlak bij het vliegtuig en voelde ik mijn hartslag in de slagaders bonzen
tegen de dunne huid van mijn hals. Zodra Mano het vliegtuig verliet
en de paar traptreden afdaalde, verliet een jammerend geluidje mijn
mond. Ik klikte mijn riem los en nog voor de auto compleet tot
stilstand was gekomen, gooide ik de deur open en wierp mezelf naar
buiten. In mijn hoofd zag ik mezelf al op hem af rennen en in zijn
armen werpen, maar zodra ik om de auto was gelopen en niets me
belemmerde om precies dat te doen, leek de zwaartekracht plotseling
toe te nemen. Het zoog me naar de kern van de aarde en elke stap
werd zwaarder dan die daarvoor. Mijn ademhaling verdiepte zich en
ondanks dat de koude winterlucht tegen mijn gezicht drukte, had ik
het snikheet. Ik wist dat het onmogelijk was en dat het allemaal in
mijn hoofd zat. Toch kon ik geen stap meer verzetten.
Wachtend onderaan de trap trokken Mano’s wenkbrauwen in een
frons toen ik op nog geen tien meter bleef staan.
‘Lola?’
De dichtstbijzijnde schijnwerper werkte als onze persoonlijke zon
en liet niets onbelicht. Terwijl ik vastgevroren was op mijn plek, kon ik
elk detail van Mano in me opnemen, en dat was precies wat ik deed.
Ook al kon ik door zijn dikke, winterse kleding niet alles zien, er leek
niets aan hem te mankeren.
‘Lola, kom hier.’
Na een uitgebreide scan van zijn lichaam sloegen mijn ogen terug
naar de zijne. Wat hij op mijn gezicht zag moest hem begrip geven,
want zijn blik verzachtte en met grote stappen liet hij de afstand
tussen ons verdwijnen. Zijn nabijheid was genoeg om het
zwaartekrachtprobleem op te lossen. Na de laatste stap die hij zette,
kwam ik op mijn tenen omhoog en sloeg mijn armen om zijn nek.
Tegelijkertijd had Mano zijn armen om mijn middel geslagen en
begroef zijn gezicht tussen mijn hals en schouder.
Badend in zijn omhelzing snoof ik zijn eigen geur op, dat werd
vergezeld door de houtachtige lucht van zijn aftershave en een
vleugje sigaar. Ik liet het elke cel van mijn lichaam vullen en hield
daarom ook mijn adem vast, omdat ik het niet wilde laten ontsnappen
voor mijn lichaam alles had opgenomen.
Zijn stem stroomde mijn gehoorgang binnen, maar de woorden
verstond ik niet. Ook had ik niet langer een besef van tijd. Stonden we
hier seconden of minuten? Uiteindelijk was het Diego die een eind aan
onze omhelzing maakte door Mano’s schouder beet te pakken.
‘Het is ijskoud,’ zei hij in het Spaans. ‘Zet dat geknuffel maar voort
in het vliegtuig.’
Met tegenzin lieten we elkaar los en onmiddellijk ving ik Diego’s
meelevende blik. Dat hij het niet op mij maar op Mano gericht hield
gaf een vonk af aan mijn achterdocht. Zodra de twee mannen ook
nog een woordeloos gesprek leken te voeren waarvan ik de lading op
mijn lichaam kon voelen drukken, liet die vonk het vuur ontvlammen.
‘Is er iets aan de hand?’
Alsof ik een of andere betovering had verbroken schudden ze
tegelijkertijd kort met hun hoofd. Diego ontweek vervolgens mijn
vragende blik en liep terug naar de auto.
‘Zou er iets moeten zijn?’ dook Mano onder mijn vraag door. Voor
ik hem daarop kon berispen had hij mijn gezicht vast en drukte zijn
mond op de mijne.
Tot twee weken geleden had ik mezelf liefde ontzegd uit
schuldgevoel voor Pedro’s dood. Op de nachten na had ik dan ook alle
affectie ontweken en zo nodig afgewezen. Hoewel die drang nu
uitbleef, voelde ik wel de onzekerheid aan me knagen. We hadden in
de afgelopen weken dan wel onze normale communicatie opgepakt,
dat was enkel via de telefoon geweest. In het echt was het toch wel
even anders. Ik had hem beloofd aan mezelf te werken, zodat ik weer
de vrouw kon zijn op wie hij verliefd was geworden. Feit was dat ik
niet meer wist hoe ik de Lola moest zijn van voor rampspoed op ons
pad was gekomen. Misschien zou het me ook wel nooit meer lukken
haar te worden. Hoe zou Mano dat vinden? Zou hij me dan nog wel
willen?
‘Kus me, Lola.’ Voor Mano die woorden tegen mijn mond sprak had
ik geen idee dat mijn lippen als versteend tegen de zijne lagen.
‘I-ik...’
‘Kus me.’ Mano drukte zijn lippen dwingender op de mijne en gaf
me geen andere keus dan zijn strelende bewegingen te volgen.
Blijkbaar was dat het zetje dat ik nodig had, want opeens leek alles op
de juiste plek vast te klikken. Er werd een cocon om ons heen
gespannen en niets anders deed ertoe dan hij en ik.
Deze vorm van genegenheid hadden we dan wel lang geleden voor
het laatst gedeeld, het was eigen, het was vertrouwd, het was wij.
Welke Lola ik ook zou worden, onze lichamen en zielen herkenden de
ander en herenigden zich met een kracht die geen twijfel liet bestaan
dat we bij elkaar thuishoorden.
Helaas kwam er veel te snel een eind aan. Ik greep Mano’s trui in
mijn vuisten, maar kon niet voorkomen dat hij zijn rug rechtte en uit
onze cocon barstte.
‘Kom, Diego heeft gelijk. Het is te koud en we moeten vertrekken.’
Met mijn hand in de zijne namen we afscheid van Isaac en Arlo.
Vervolgens betraden we het vliegtuig en nog geen tien minuten nadat
we onze plekken hadden ingenomen, stegen we op en lieten Chicago
achter ons.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij zodra we hoog genoeg waren om
onze riemen los te maken. Mijn hand lag nog altijd in de zijne en hij
bracht het naar zijn lippen om ermee zacht over de rug te strelen.
‘Dat kan ik beter aan jou vragen.’
Er verscheen een geamuseerde blik op zijn gezicht en vanachter
mijn hand kon ik zijn mondhoek omhoog zien krullen. Natuurlijk
begreep ik precies waarom. In mijn huidige staat was het logischer
om mij die vraag te stellen. Echter... waar ik twee weken dag in dag
uit op zijn kantoor had doorgebracht, had hij zich al die tijd in de
onderwereld begeven. Dat niet alleen, ik had hem bij elk
telefoongesprek uitgebreid verteld hoe het met me ging, wat er door
mijn hoofd speelde en hoe de gesprekken met mijn therapeut waren
verlopen. In het begin had ik daar moeite mee gehad, maar Mano was
altijd zo lief en begripvol dat het steeds makkelijker werd om hem een
kijkje in mijn gedachten te geven. Hijzelf hield echter altijd de boot af
als we het over hem hadden. Dat was dan ook meestal het moment
dat hij het gesprek moest beëindigen. Het werd dus hoog tijd dat hij
mij antwoord gaf.
‘Vertel het me,’ drong hij aan en vervolgde zijn strelende
bewegingen met zijn lippen.
‘Hetzelfde als gister,’ zei ik, en rolde met mijn ogen. Daardoor zag
ik dat het luik van het raam naast me nog open stond. Ondanks de
duisternis benadrukten de vele lichtjes op de aarde onze hoogte, wat
genoeg was om mijn hoogtevrees te triggeren. Ik schoof het luik naar
beneden en draaide me terug. Nog net kreeg ik de blik mee die Mano
en Diego wisselden. Onmiddellijk voelde ik ergernis opborrelen en met
opgetrokken wenkbrauwen ontmoette ik Mano’s ogen toen hij mij
weer aankeek.
Ik was niet zo naïef dat ik niet wist dat Diego Mano al deze tijd
over mij op de hoogte had gehouden. Het was iets wat ik had
geaccepteerd, maar het was iets heel anders om getuige te zijn van
hun woordeloze communicatie die overduidelijk over mij ging.
‘Ik wil gewoon weten of het goed met je gaat,’ reageerde Mano op
verontschuldigende toon.
Het lag op het puntje van mijn tong om te zeggen dat als hij niet
tevreden was met mijn antwoord, hij dat tegen mij moest zeggen en
het niet moest checken bij Diego. Voor die woorden mijn mond
konden verlaten, realiseerde ik me dat ik eigenlijk niet wilde dat hij bij
mij zou aandringen. Net als eerder, met ons eerste fysieke contact,
was mezelf blootgeven in het echt ook een wereld van verschil dan
over de telefoon. Misschien moest ik blij zijn dat hij zijn antwoorden
zocht bij Diego.
Sluit jezelf niet op in je hoofd, blijf in contact. De woorden van
mijn therapeut sprongen mijn gedachten binnen als een groot
reclamebord met lichtgevende neonletters die onophoudelijk aan en
uit knipperden.
‘Vandaag was zenuwslopend,’ bekende ik met een diepe zucht.
Hoewel ik er zeker van was dat hij meteen zou eisen dat ik hem
vertelde waarom, liet hij in plaats daarvan mijn hand zakken en
veranderde van onderwerp.
‘Het is laat, tijd om naar bed te gaan.’
Ik wilde niets liever. Het was bijna middernacht en de spanningen
van vandaag hadden me uitgeput. ‘Ga je met me mee?’ vroeg ik.
‘Nee, prinses, ik heb dingen met Diego te bespreken.’
‘Dan slaap ik wel hier.’
‘Lola...’
‘Ik heb je twee weken moeten missen,’ hielp ik hem met nadruk
herinneren. ‘Voorlopig verlaat ik je zijde niet.’
Dat bracht een warme blik op zijn gezicht. Niet dat het hielp om
zijn standpunt te veranderen. ‘Ik wil niet het risico lopen dat je wakker
wordt van ons gepraat, daarnaast is slapen op een bed beter voor je
lichaam dan een stoel.’
‘Waar heb je het over? Deze stoelen zijn nog luxueuzer dan het
bed daarachter.’ Met mijn duim wees ik over mijn schouder in de
richting van de slaapkamer.
Mano zuchtte. ‘Dan nog wil ik niet het risico nemen dat je slaap
wordt verstoord. Esma!’
Onmiddellijk kwam zijn vaste stewardess aangelopen en Mano
vroeg om rum voor Diego en hemzelf. Op de vraag of ik wat wilde
schudde ik mijn hoofd.
‘Heb je wel gegeten?’
‘Het is bijna twaalf uur ’s nachts, natuurlijk heb ik gegeten.’
‘Genoeg?’ Hij hoefde niet te benadrukken dat hij dat checkte
omdat ik na de aanval en mijn ziekenhuisopname mijn eetlust was
kwijtgeraakt.
Verdedigend sloeg ik mijn armen over elkaar. ‘Je weet heel goed
dat het met mijn eetlust weer goed zit.’
‘Natuurlijk weet ik dat, prinses.’ Mano streelde mijn wang. ‘Ik heb
gewoon veel gemist en onze telefoongesprekken waren niet genoeg
om alles te bespreken wat ik weten wil.’
‘Moet je je voorstellen hoe ik me voel,’ gaf ik terug. ‘Jij hebt nog
helemaal niets verteld over hoe je reis is geweest of hoe het met jou
gaat.’
‘Er valt niet veel te vertellen.’
‘Vertel me dan maar het beetje dat er wel valt te vertellen.’
‘Later, nu wil ik dat je gaat slapen.’
Esma kwam aangelopen en overhandigde de mannen hun glazen
rum. Ik wierp een blik op Diego die nog altijd zijn best deed
oogcontact te vermijden.
‘Ik heb je twee keer geprobeerd te bellen,’ stelde ik. ‘Waarom heb
je niet opgenomen of me op zijn minst teruggebeld?’
Mano dronk de helft van zijn glas leeg, haalde een hand over zijn
gezicht en zuchtte diep. ‘Ik had het druk.’
‘En wat is je reden om nu niet met me te praten?’
‘Ik heb het nog steeds druk.’
‘Te druk voor je vrouw?’
‘Nee, natuurlijk niet, maar...’
‘Mooi, want ik wil weten waarom je zo plotseling bent
teruggekomen, waarom we meteen naar huis vliegen en waarom de
spanning vandaag om te snijden is.’
‘Lola...’ Hij viel stil en wreef over zijn vermoeide ogen.
De ergernis die was komen opzetten verdween naar de
achtergrond en een bezorgd gevoel betrok de voorgrond. Mano was
een expert als hij zichzelf moest profileren als een onaantastbare man
die zichzelf en alles om hem heen onder controle had. Zijn ware
gevoelens en gesteldheid hield hij verborgen achter een masker dat
hij had gesmeed met zijn macht en kracht. Hoewel Diego en ik de
personen waren voor wie hij dat masker geregeld liet zakken, was ik
op het moment niet op mijn best en had ik gemist wat eigenlijk
overduidelijk was: Mano had het zwaar. Ik had meteen een
vermoeden waarom.
‘Is het niet gelukt om de persoon te vinden die het op mij heeft
voorzien?’
Een mengeling van ergernis en spijt verscheen op zijn gezicht en
dat was antwoord genoeg.
Dit keer trok ik zijn hand in de mijne. ‘Het is niet erg, ik weet zeker
dat...’
Abrupt trok hij zijn hand terug en stond op van zijn stoel. ‘Ga naar
bed.’
Op mijn verbaasde blik strekte hij zijn arm uit richting de
achterkant van het vliegtuig. ‘Nu, Lola.’
‘Ik ben geen kind.’
‘Gedraag je dan ook niet zo.’
‘Omdat ik met je wil praten gedraag ik me als een kind?’
‘Aangezien ik herhaaldelijk duidelijk heb gemaakt dat ik daar nu
geen tijd voor heb, lijkt dat me een retorische vraag.’
We staarden in elkaars onverbiddelijke ogen, beiden niet bereid
om toe te geven. Ondertussen begon een denkbeeldige jeuk mijn huid
te irriteren en moest ik de neiging weerstaan om in mijn hals te
krabben.
Diego zei vluchtig iets in het Spaans en sprak zo zacht dat het
overduidelijk was dat hij wilde voorkomen dat ik het zou horen. Dat
het over mij ging werd bewezen door het knikje in mijn richting, dat
hij probeerde te minimaliseren in de hoop dat het me niet opviel. Het
kon me niets schelen dat wat hij ook had gezegd een zichtbaar
kalmerend effect had op Mano. Sterker nog, het was ergerlijk hoe er
opeens compassie op zijn gezicht kroop en hij zijn hand naar me
uitreikte.
‘Cariño, het is oké,’ suste hij. ‘Ik ga met je mee, kom.’
Het werd warm achter mijn oren en mijn benen begonnen licht te
trillen terwijl ik naar zijn uitgestoken hand keek, die ik wel wilde
afhakken.
‘Ik ben nog wat labiel, maar ik ben niet gek.’
‘Cariño, dat is niet wat ik...’
‘Lieg niet tegen me!’ Ik gaf een klap tegen zijn glas. Het vloog over
de tafel, botste tegen Mano’s dijbeen en viel tussen zijn voeten op de
grond. De amberkleurige vloeistof klotste eruit en werd meteen door
het dikke tapijt opgenomen. Opkijkend naar Mano zag ik dat zijn
wenkbrauwen naar beneden zakten en daarmee zijn heldergroene
ogen in een donkere schaduw legden. Niet dat ik me er iets van
aantrok. Elke cel in mijn lichaam was gevuld met buskruit en ik zou
het niet kunnen weerhouden van ontsteken al zou ik willen.
‘Ik heb niets gemist van alle geheimzinnigheid van vandaag en ik
heb ook zeker niet de blikken gemist die jullie continu delen.’ Met een
beschuldigende vinger wees ik van Diego naar Mano. ‘En die blikken
zijn niet zo ondoorzichtig als jullie denken. Dus laat ik één ding heel
duidelijk maken: ik hoef niet met zijden handschoenen aangepakt te
worden.’
Mano schoot zo snel naar voren dat ik niet kon voorkomen dat hij
me aan mijn polsen uit de stoel trok.
Met zijn woeste blik keek hij op me neer terwijl de greep om mijn
polsen verstrakte. ‘Volgens mij weet jij als de beste dat ik je nooit met
zijden handschoenen aanpak, maar als je een herinnering nodig hebt,
zal ik je die geven.’
3
Manuel
Aangekomen bij de slaapkamer achterin het vliegtuig duwde ik Lola
naar binnen en gooide de deur achter me dicht zonder de moeite te
nemen het op slot te draaien. Diego wist hoe laat het was en Esma
wist wel beter dan me te storen.
Met trage stappen naar voren dwong ik Lola naar achter te lopen
zonder dat we ons oogcontact verbraken.
Diego had me op tijd een seintje gegeven dat Lola op het punt van
uitbarsten stond. Ik haatte het dat hij op dit gebied mijn vrouw beter
kon lezen dan ikzelf. Het was een van de vele prijzen die ik had
moeten betalen door zo lang weg te blijven. Toch, terwijl ik in Lola’s
furieuze ogen staarde, deden die eerste signalen er niet langer toe,
want het was door het aanschouwen van haar boosheid dat ik een
kijkje kreeg in haar ziel en me alles vertelde wat ik weten moest. Mijn
kleine strijdster was nog steeds verloren – hoe hard ze ook haar best
deed. Ze wilde zoveel en stelde zulke hoge eisen aan zichzelf, dat ze
af en toe de macht over het stuur verloor en er was niemand geweest
die haar hielp om zich bij te sturen. Dat besef sneed bij me binnen als
een samoeraizwaard en liet twee leegbloedende stukken achter. Als
haar man had ik die persoon moeten zijn. Lola had van nature de
neiging om zich te laten overweldigen en nu met haar PTSS was dat
nog extremer geworden. Diego, met zijn kennis en mogelijkheden,
had er goed aan gedaan om Lola een uitlaatklep te geven, maar het
was geen oplossing. Ik was de oplossing. In ieder geval voor dit
specifieke probleem.
‘Wat heb je nodig, prinses?’
Verrast door mijn vraag bleef ze fronsend staan. Ik kwam vlak voor
haar tot stilstand en schoof mijn handen in mijn jeans om te
voorkomen dat ik haar zou aanraken. Voor ik dat deed moest ze me
haarfijn vertellen wat ze van me verlangde.
‘Ik weet niet...’
‘Wat heb je nodig?’ onderbrak ik haar.
Haar ergernis verdween nu ze zichzelf de tijd gaf om echt na te
denken over mijn vraag. ‘Ik wil antwoorden op mijn vragen.’
‘Nee, Lola, ik vraag wat je nodig hebt, niet wat je wil.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Dat doe je wel.’
Met een lichte trilling in haar ogen keek ze heen en weer tussen de
mijne. ‘Mano, ik... Ik...’ Ze haalde diep adem en sloot haar ogen.
Niet in staat mezelf langer te beheersen nam ik haar gezicht vast.
‘We weten allebei het antwoord op die vraag.’ Met mijn lippen streek
ik over haar hele gezicht. ‘Zeg het.’
‘Ik heb jou nodig.’
‘Precies. En wat van mij heb je als eerst nodig?’
Ze probeerde me te kussen, wat ik stopte door de grip op haar
hoofd te verstevigen. Ik gaf haar een corrigerende blik.
‘Dat je me kust,’ zei ze met een uitdagende blik.
Automatisch krulde mijn mondhoek omhoog. ‘Hoewel dat klopt, is
het niet wat je het hardst nodig hebt.’
‘Als jij het zo goed weet, zeg jij het dan maar.’
Zo bijdehand. Al moest ik toegeven dat het fucking goed voelde
om te horen. Ik verkoos haar bijdehante mond een duizendmaal
boven de achteloosheid die ze tot voor mijn zakenreis nog had
getoond, en zeker boven de agressie.
‘Het is oké, prinses, je hoeft je niet zo op te winden, ik ga je
namelijk precies geven wat je nodig hebt. Je moet het me alleen eerst
zeggen.’
Ter aanmoediging kuste ik haar en meteen begon ze te
ontspannen. Echter, toen ik naar haar zin te vroeg stopte, spande
alles in haar kleine, sexy lichaam weer aan.
‘Mano...’
‘Zeg het.’
Ze kon het blijkbaar niet zeggen terwijl ze me aankeek, want ze
sloot haar ogen voor ze eindelijk deed wat ik van haar verlangde.
‘Ik heb het nodig dat je me slaat.’
‘Goed zo.’ Dit keer kuste ik haar tot ze naar adem snakte, waarna
ik haar losliet en een stap naar achter nam. ‘Uitkleden.’
Er was geen spoortje twijfel bij haar te ontdekken. Ze deed
meteen wat ik haar opdroeg en zodra ze haar prachtige lichaam voor
me had onthuld, positioneerde ik haar op het bed met haar
bovenlichaam op het matras en haar knieën onder haar lichaam,
zodat haar heerlijke kont in de lucht pronkte.
‘Schitterend.’ Strelend over haar perfect ronde billen voelde ik de
noodzaak om onze lichamen te verenigen aan me trekken. Het was zo
sterk dat er een trilling door mijn benen trok en mijn vingers uit
zichzelf in het zachte vlees drukten. Ik moest mezelf terugfluiten,
anders had ik mijn pijnlijk harde pik uit mijn broek getrokken om in
haar strakke kanaal te laten verdwijnen. Lola eerst.
‘Ben je er klaar voor?’
‘Ja.’
De heesheid in haar stem werkte als een extra shot genot in mijn
kruis. Met een binnensmondse vloek legde ik een hand plat op haar
onderrug en hief de ander in de lucht.
Met haar wang op het matras was Lola in staat naar me op te
kijken. Ik hield haar blik vast en nog voor mijn hand neerkwam, was
die blik – waarin onze liefde en verlangens voor elkaar gereflecteerd
werden – hetgeen wat ervoor zorgde dat het laatste stukje van onze
hereniging op zijn plaats viel.
Het geluid van de klap galmde door de stille kamer en ik gaf
mezelf de tijd om het helemaal in me op te nemen voor ik de tweede
toebracht.
‘Harder,’ kreunde Lola na de vierde slag. Onmiddellijk gaf ik haar
zo’n harde klap, dat ze het uitschreeuwde van de pijn.
‘Ik geef je wat je nodig hebt,’ hielp ik haar herinneren. ‘Begrepen?’
Tranen waren in haar ogen gesprongen en ik wist zeker dat ze op
haar lip beet om een snik tegen te houden.
‘Begrepen?’ drong ik aan.
‘Ja.’
Met zachte strelingen over de gepijnigde huid gaf ik haar de tijd
om ervan bij te komen voor ik de slagen vervolgde. Dit keer met iets
meer kracht.
‘Ik ben dan wel lang weg geweest, maar er is niets veranderd aan
onze verhoudingen, prinses.’
Haar billen begonnen de bekende rode gloed te krijgen en ik kon
mijn blik er niet langer van afhouden. Ik had het slaan niet langer
nodig om mijn demonen tevreden te stellen, daar had ik Lola’s
onvoorwaardelijke liefde voor gevonden. Wat mijn genot betreft, dat
was een heel ander verhaal. Het bleef een fenomenaal gezicht om
mijn vrouw aan mijn genade overgeleverd te zien, haar kreten te
horen, haar huid te zien verkleuren en het branderige gevoel op mijn
handpalmen te voelen. Lola zou dit echter altijd nodig hebben. Zelfs
wanneer het goed met haar ging had ze dit zo nu en dan van mij
nodig wanneer de stress en spanningen van het leven haar te veel
werden. Of het nou zorgen of angsten waren, of wanneer ze weer
eens tegendraads en bijdehand was, ik zou er altijd voor haar zijn om
haar te helpen los te laten en om haar in contact te brengen met haar
ware gevoelens.
‘Hoewel ik bereid ben je de bewegingsvrijheid te geven die je
nodig hebt, blijven er dingen waarover ik nooit concessies zal doen.’
Met meer kracht gaf ik haar twee klappen. ‘Dit is daar een van.
Wanneer ik je sla, je neuk in een van je drie heerlijke gaten, of wat ik
verder nog maar met je fantastische lichaam wil doen, dan sta ik en ik
alleen aan de leiding.’
Ze kon enkel kreunen onder mijn harde klappen en een reactie
bleef uit. Ze wist beter dan dat. Met twee tikken tegen de binnenkant
van haar dijen verwijdde ze onmiddellijk haar knieën. Voor ze echter
kon bedenken waarom ik dat van haar verlangde, had ik mijn hand al
teruggetrokken en sloeg tegen haar schaamlippen.
‘Fuck!’
Die vloek leverde haar een tweede klap op.
‘Mano, alsjeblieft,’ hijgde ze.
‘Wie heeft de leiding?’
‘Jij.’
‘Precies. Vergeet dat niet. En nu ga je braaf zijn en alles ontvangen
wat ik je geef.’
Met zowel een opbouwende intensiteit als snelheid, bracht ik Lola
in de trance die ze zo hard nodig had. Nadat ik mijn laatste klap had
toegebracht en ik me van mijn kleding ontdeed, viel ze op haar zij. Ik
keek hoe de sereniteit haar gezicht bekroop nu ze bevrijd was van
zowel haar lichamelijke als geestelijke spanning.
Hoe erg ik ook naar haar verlangde, ik gunde ons allebei de tijd
om van dit moment te genieten. Om die reden liet ik mezelf naast
haar op het bed zakken en streelde van haar schouder naar haar
dijbeen. Langzaam gleden haar dromerige ogen open. Zodra mijn
naaktheid tot haar doordrong werden haar ogen groot en alert.
‘Wat heb je nodig, prinses?’
Een ondeugend lachje speelde om haar mond voor ze plotseling
naar voren schoot. In één beweging duwde ze me aan mijn schouders
op mijn rug en ging schrijlings op mijn heupen zitten.
‘Je lichaam en geest,’ stelde ze en liet zich voorover vallen om haar
lippen op de mijne te persen.
‘Mijn geest heb je elke seconde van elke dag en om mijn lichaam
hoef je nooit te vragen,’ zei ik na een korte kus. Vervolgens verbond ik
onze monden opnieuw en wilde ons al zoenend omdraaien. Daarop
gaf ze onmiddellijk tegenkracht en kneep in mijn schouders.
‘Laat mij,’ prevelde ze tegen mijn lippen. ‘Ik wil leiden.’
Niet slechts op dit moment, maar wekenlang had ik haar op
seksueel gebied alles gegeven wat ze nodig had. Elke dag hield ze me
op afstand en liet me ’s nachts enkel van haar lichaam genieten om
haar nachtmerries te verdrijven. Daarbij hield ze zich geestelijk alsnog
van me afgesloten. Nu daar na al die tijd eindelijk een eind aan was
gekomen, had ik een duidelijk beeld van hoe ik mijn vrouw ging
opeisen. Sowieso wilde ik haar horen bekennen hoeveel ze naar me
hunkerde en wilde ik haar horen smeken om alles wat ik had te geven
terwijl ik mezelf keer op keer in haar lichaam stootte. Dit was mijn
moment, mijn beurt om alles te krijgen waarnaar ik verlangde. Ik
maakte een vuist in haar haren en trok haar ver genoeg naar achter
om in haar ogen te kunnen kijken.
‘Alsjeblieft,’ piepte ze voor ik haar kon zeggen dat het niet ging
gebeuren. ‘Ik wil je bedanken.’
De kleine feeks begon heen en weer te glijden over mijn lengte.
Als reactie verstevigde ik mijn greep in haar haren waardoor ze wel
moest stoppen en zachtjes jammerde.
‘Bedanken waarvoor?’ gromde ik.
Another random document with
no related content on Scribd:
CHAPTER III
REFORMS AFTER THE PEACE OF PARIS, 1763–1774

In September Hale’s Light Dragoons moved up


to Berwick-on-Tweed, and thence into Scotland, 1760.
where they were appointed to remain for the three
ensuing years. Before it left Coventry the regiment, in common with
all Light Dragoon regiments, had gathered fresh importance for itself
from the magnificent behaviour of the 15th at Emsdorf on the 16th
July; in which engagement Captain Martin Basil, who had returned to
his own corps from Colonel Hale’s, was among the slain. The close
of the year brings us to the earliest of the regimental muster-rolls,
which is dated Haddington, 8th December 1760. One must speak of
muster-rolls in the plural, for there is a separate muster-roll for each
troop—regimental rolls being at this period unknown.
These first rolls are somewhat of a curiosity, for that every one of
them describes Hale’s regiment as the 17th, the officers being
evidently unwilling to yield seniority to the two paltry troops raised by
Lord Aberdour. The next muster-rolls show
considerable difference of opinion as to the 1761.
regimental number, the head-quarter troop calling
itself of the 18th, while the rest still claim to be of
the 17th. In 1762 for the first time every troop 1762.
acknowledges itself to be of the 18th, but in April
1763 the old conflict of opinion reappears; the 1763.
head-quarter troop writes itself down as of the 18th,
two other troops as of the 17th, while the remainder decline to
commit themselves to any number at all. A gap in the rolls from
1763–1771 prevents us from following the controversy any further;
but from this year 1763, the Seventeenth, as shall
be shown, enjoys undisputed right to the number 1763.
which it originally claimed.
Albeit raised for service in the Seven Years’ War, the regiment
was never sent abroad, though it furnished a draft of fifty men and
horses to the army under Prince Ferdinand of Brunswick. All efforts
to discover anything about this draft have proved fruitless; though
from the circumstance that Lieutenant Wallop is described in the
muster-rolls as “prisoner of war to the French,” it is just possible that
it served as an independent unit, and was actively engaged. But the
war came to an end with the Treaty of Paris early in 1763; and with
the peace came a variety of important changes for the Army, and
particularly for the Light Dragoons.
The first change, of course, was a great reduction of the military
establishment. Many regiments were disbanded—Lord Aberdour’s,
the 20th and 21st Light Dragoons among them. Colonel Hale’s
regiment was retained, and became the Seventeenth; and, as if to
warrant it continued life, Hale himself was promoted to be full
Colonel. We must not omit to mention here that, whether on account
of his advancement, or from other simpler causes, Colonel Hale in
this same year took to himself a wife, Miss Mary Chaloner of
Guisbrough. History does not relate whether the occasion was duly
celebrated by the regiment, either at the Colonel’s expense or at its
own; but it is safe to assume that, in those hard-drinking days, such
an opportunity for extra consumption of liquor was not neglected. If
the fulness of the quiver be accepted as the measure of wedded
happiness, then we may fearlessly assert that Colonel Hale was a
happy man. Mrs. Hale bore him no fewer than twenty-one children,
seventeen of whom survived him.
The actual command of the regiment upon Colonel Hale’s
promotion devolved upon Lieut.-Colonel Blaquiere, whose duty it
now became to carry out a number of new regulations laid down
after the peace for the guidance of the Light Dragoons. By July 1764
these reforms were finally completed; and as they
remained in force for another twenty years, they 1764.
must be given here at some length. The pith of
them lies in the fact that the authorities had determined to
emphasise in every possible way the distinction between Light and
Heavy Cavalry. Let us begin with the least important, but most
sentimental of all matters—the dress.
Privates
Coat.—(Alike for all ranks.) Scarlet, with 3-inch white lapels to the
waist. White collar and cuffs, sleeves unslit. White lining. Braid on
button-holes. Buttons, in pairs, white metal with regimental
number.
Waistcoat.—White, unembroidered and unlaced. Cross pockets.
Breeches.—White, duck or leather.
Boots.—To the knee, “round toed and of a light sort.”
Helmet.—Black leather, with badge of white metal in front, and white
turban round the base, plume and crest scarlet and white.
Forage Cap.—Red, turned up with white. Regimental number on little
flap.
Shoulder Belts.—White, 2¾ inches broad. Sword belt over the right
shoulder.
Waist Belt.—White, 1¾ inches broad.
Cloaks.—Red, white lining; loop of black and white lace on the top.
White cape.
Epaulettes.—White cloth with white worsted fringe.

Corporals
Same as the men. Distinguished by narrow silver lace round the turn-
up of the sleeves. Epaulettes bound with white silk tape, white silk
fringe.

Sergeants
Same as the men. Epaulettes bound with narrow silver lace; silver
fringe. Narrow silver lace round button-holes. Sash of spun silk,
crimson with white stripe.

Quartermasters
Same as the men. Silver epaulettes. Sash of spun silk, crimson.

Officers
Same as the men; but with silver lace or embroidery at the Colonel’s
discretion. Silk sash, crimson. Silver epaulettes. Scarlet velvet
stock and waist belts.
Trumpeters
White coats with scarlet lapels and lining; lace, white with black edge;
red waistcoats and breeches. Hats, cocked, with white plume.
Farriers
Blue coats, waistcoats, and breeches. Linings and lapels blue; turn-up
of sleeves white. Hat, small black bearskin, with a horse-shoe of
silver-plated metal on a black ground. White apron rolled back on
left side.
Horse Furniture.—White cloth holster caps and housings bordered
with white, black-edged lace. xvii. l. d. embroidered on the
housings on a scarlet ground, within a wreath of roses and
thistles. King’s cypher, with crown over it and xvii. l. d. under it
embroidered on the holster caps.
Officers had a silver tassel on the holster caps and at the corners of
the housings.
Quartermasters had the same furniture as the officers, but with
narrower lace, and without tassels to the holster caps.

Arms
Officers.—A pair of pistols with barrels 9 inches long. Sword (straight
or curved according to regimental pattern), blade 36 inches long.
A smaller sword, with 28-inch blade, worn in a waist belt, for foot
duty.
Men.—Sword and pistols, as the officers. Carbine, 2 feet 5 inches
long in the barrel. Bayonet, 12 inches long. Carbine and pistols of
the same bore. Cartridge-box to hold twenty-four rounds.
So much for the outward adornment and armament of the men, to
which we have only to add that trumpeters, to give them further
distinction, were mounted on white horses, and carried a sword with
a scimitar blade. Farriers, who were a peculiar people in those days,
were made as dusky as the trumpeters were gorgeous. They carried
two churns instead of holsters on their saddles, wherein to stow their
shoeing tools, etc., and black bearskin furniture with crossed
hammer and pincers on the housing. Their weapon was an axe,
carried, like the men’s swords, in a belt slung from the right shoulder.
When the men drew swords, the farriers drew axes and carried them
at the “advance.” The old traditions of the original farrier still survive
in the blue tunics, black plumes, and axes of the farriers of the Life
Guards, as well as in the blue stable jackets of their brethren of the
Dragoons.
Passing now from man to horse, we must note that from 27th July
1764 it was ordained that the horses of Horse and Dragoons should
in future wear their full tails, and that those of Light Dragoons only
should be docked.[3] This was the first step towards the reduction of
the weight to be carried by the Light Dragoon horse. The next was
more practical. A saddle much lighter than the old pattern was
invented, approved, and adopted, with excellent results. It was of
rather peculiar construction: very high in the pommel and cantle, and
very deep sunk in the seat, in order to give a man a steadier seat
when firing from on horseback. Behind the saddle was a flat board or
tray, on to which the kit was strapped in a rather bulky bundle. It was
reckoned that this saddle, with blanket and kit complete, 30 lbs of
hay and 5 pecks of oats, weighed just over 10 stone (141 lbs.); and
that the Dragoon with three days’ rations, ammunition, etc., weighed
12 stone 7 lbs. more; and that thus the total weight of a Dragoon in
heavy marching order with (roughly speaking) three days’ rations for
man and horse, was 22 stone 8 lbs. In marching from quarter to
quarter in England, the utmost weight on a horse’s back was
reckoned not to exceed 16 stone.
A few odd points remain to be noticed before the question of
saddlery is finally dismissed. In the first place, there was rather an
uncouth mixture of colours in the leather, which, though designed to
look well with the horse furniture, cannot have been beautiful without
it. Thus the head collar for ordinary occasions was brown, but for
reviews white; bridoons were black, bits of bright steel; the saddle
was brown, and the carbine bucket black. These buckets were, of
course, little more than leather caps five or six inches long, fitting
over the muzzle of the carbine, practically the same as were served
out to Her Majesty’s Auxiliary Cavalry less than twenty years ago.
Light Dragoons, however, had a swivel fitted to their shoulder-belt to
which the carbine could be sprung, and the weapon thus made more
readily available. The horse furniture of the men was not designed
for ornament only; for, being made in one piece, it served to cover
the men when encamped under canvas. As a last minute point, let it
be noted that the stirrups of the officers were square, and of the men
round at the top.
We must take notice next of a more significant reform, namely, the
abolition of side drums and drummers in the Light Dragoons, and the
substitution of trumpeters in their place. By this change the Light
Dragoons gained an accession of dignity, and took equal rank with
the horse of old days. The establishment of trumpeters was, of
course, one to each troop, making six in all. When dismounted they
formed a “band of music,” consisting of two French horns, two
clarionets, and two bassoons, which, considering the difficulties and
imperfections of those instruments as they existed a century and a
quarter ago, must have produced some rather remarkable
combinations of sound. None the less we have here the germ of the
regimental band, which now enjoys so high a reputation.
Over and above the trumpeters, the regiment enjoyed the
possession of a fife, to whose music the men used to march. At
inspection the trumpets used to sound while the inspecting officer
went down the line; and when the trumpeters could blow no longer,
the fife took up the wondrous tale and filled up the interval with an
ear-piercing solo. The old trumpet “marches” are still heard (unless I
am mistaken) when the Household Cavalry relieve guard at
Whitehall. But more important than these parade trumpet sounds is
the increased use of the trumpet for signalling movements in the
field. The original number of trumpet-calls in the earliest days of the
British cavalry was, as has already been mentioned, but six. These
six were apparently still retained and made to serve for more
purposes than one; but others also were added to them. And since,
so far as we can gather, the variety of calls on one instrument that
could be played and remembered was limited by human
unskilfulness and human stupidity, this difficulty was overcome by
the employment of other instruments. These last were the bugle horn
and the French horn; the former the simple curved horn that is still
portrayed on the appointments of Light Infantry, the latter the curved
French hunting horn. The united efforts of trumpet, bugle horn, and
French horn availed to produce the following sounds:—
Stable call—Trumpet.
(Butte Sella). Boot and saddle—Trumpet.
[4]
(Monte Horse and away—Trumpet. But sometimes bugle horn; used
Cavallo).[4] also for evening stables.
(? Tucquet).[4] March—Trumpet.
Water—Trumpet.
(Auquet).[4] Setting watch or tattoo—Trumpet. Used also for morning
stables.
(? Tucquet).[4] The call—Trumpet. Used for parade or assembly.
Repair to alarm post—Bugle horn.
(Alla Standard call—Trumpet. Used for fetching and lodging
Standarda). standards; and also for drawing and returning swords.
[4]
Preparative for firing—Trumpet.
Cease firing—Trumpet.
Form squadrons, form the line—Bugle horn.
Advance—Trumpet.
(Carga).[4] Charge or attack—Trumpet.
Retreat—French horns.
Trot, gallop, front form—Trumpet.
Rally—Bugle horn.
Non-commissioned officers’ call—Trumpet.

The quick march on foot—The fife.


The slow march on foot—The band of music.

All attempts to discover the notation of these calls have, I regret to


say, proved fruitless, so that I am unable to state positively whether
any of them continue in use at the present day. The earliest musical
notation of the trumpet sounds that I have been able to discover
dates from the beginning of this century,[5] and is practically the
same as that in the cavalry drill-book of 1894; so that it is not
unreasonable to infer that the sounds have been little altered since
their first introduction. Indeed, it seems to me highly probable that
the old “Alla Standarda,” which is easily traceable back to the first
quarter of the seventeenth century, still survives in the flourish now
played after the general salute to an inspecting officer. As to the
actual employment of the three signalling instruments in the field, we
shall be able to judge better while treating of the next reform of
1763–1764, viz. that of the drill.
The first great change wrought by the experience of the Seven
Years’ War on the English Light Dragoon drill was the final abolition
of the formation in three ranks. Henceforward we shall never find the
Seventeenth ranked more than two deep. Further, we find a general
tendency to less stiffness and greater flexibility of movement, and to
greater rapidity of manœuvre. The very evolutions sacrifice some of
their prettiness and precision in order to gain swifter change of
formation. Thus, when the left half rank is doubled in rear of the right,
the right, instead of standing fast, advances and inclines to the left,
while the latter reins back and passages to the right, thus
accomplishing the desired result in half the time. Field manœuvres
are carried out chiefly by means of small flexible columns, differing
from the present in one principal feature only, viz. that the rear rank
in 1763 does not inseparably follow the front rank, but that each rank
wheels from line into column of half-ranks or quarter-ranks
independently. Moreover, we find one great principle pervading all
field movements: that Light Dragoons, for the dignity of their name,
must move with uncommon rapidity and smartness. The very word
“smart,” as applied to the action of a soldier, appears, so far as I
know, for the first time in a drill-book made for Light Dragoons at this
period. In illustration, let us briefly describe a parade attack
movement, which is particularly characteristic.
The regiment having been formed by previous manœuvres in
echelon of wings (three troops to a wing) from the left, the word is
given, “Advance and gain the flank of the enemy.”
First Trumpet.—The right files (of troops?) of each wing gallop to
the front, and form rank entire; unswivel their carbines, and keep up a
rapid irregular fire from the saddle.
Under cover of this fire the echelon advances.
Second Trumpet.—The right wing forms the “half-wedge” (single
echelon), passes the left or leading wing at an increased pace, and
gains the flank of the imaginary enemy by the “head to haunch” (an
extremely oblique form of incline), and forms line on the flank.
Third Trumpet—“Charge.”—The skirmishers gallop back through
the intervals to the rear of their own troops, and remain there till the
charge is over.
French Horns—“Retreat.”—The skirmishers gallop forward once
more, and keep up their fire till the line is reformed.

The whole scheme of this attack is perhaps a shade theatrical,


and, indeed, may possibly have been designed to astonish the weak
mind of some gouty old infantry general; but a regiment that could
execute it smartly could hardly have been in a very inefficient state.

In 1765 the Seventeenth was moved to Ireland,


though to what part of Ireland the gap in the 1765.
muster-rolls disenables us to say. Almost certainly
it was split up into detachments, where we have reason to believe
that the troop officers took pains to teach their men the new drill. We
must conceive of the regiment’s life as best we may during this
period, for we have no information to help us. Colonel Blaquiere, we
have no doubt, paid visits to the outlying troops from time to time,
and probably was able now and again to get them together for work
in the field, particularly when an inspecting officer’s visit was at hand.
We know, from the inspection returns, that the Seventeenth
advanced and gained the flank of the enemy every year, in a fashion
which commanded the admiration of all beholders. And let us note
that in this very year the British Parliament passed an Act for the
imposition of stamp duties on the American Colonies—preparing,
though unconsciously, future work on active service for the
Seventeenth.
For the three ensuing years we find little that is
worth the chronicling, except that in 1766 the 1766.
regiment suffered, for a brief period, a further
change in its nomenclature, the 15th, 16th, and 17th being
renumbered the 1st, 2nd, and 3rd Light Dragoons. In this same year
we discover, quite by chance, that two troops of the Seventeenth
were quartered in the Isle of Man, for how long we know not. In 1767
a small matter crops up which throws a curious light on the
grievances of the soldier in those days. Bread was so dear that
Government was compelled to help the men to pay for it, and to
ordain that on payment of fivepence every man should receive a six-
pound loaf—which loaf was to last him for four days. Let us note
also, as a matter of interest to Colonel Blaquiere, a rise in the value
of another article, namely, the troop horse, whereof the outside price
was in this year raised from twenty to twenty-two guineas.
In 1770 we find Colonel Hale promoted to be
Governor of Limerick, and therewith severed from 1770.
the regiment which he had raised. As his new post
must presumably have brought him over to Ireland, we may guess
that the regiment may have had an opportunity of giving him a
farewell dinner, and, as was the fashion in those days, of getting
more than ordinarily drunk. From this time forward we lose sight of
Colonel Hale, though he is still a young and vigorous man, and has
thirty-three years of life before him. His very name perishes from the
regiment, for if ever he had an idea of placing a son therein, that
hope must have been killed long before the arrival of his twenty-first
child. His successor in the colonelcy was Colonel George Preston of
the Scots Greys, a distinguished officer who had served at
Dettingen, Fontenoy, and other actions of the war of 1743–47, as
well as in the principal battles of the Seven Years’ War.
Meanwhile, through all these years, the plot of the American
dispute was thickening fast. From 1773 onwards
the news of trouble and discontent across the 1770.
Atlantic became more frequent; and at last in 1774
seven infantry regiments were despatched to Boston. Then probably
the Seventeenth pricked up its ears and discussed, with the lightest
of hearts, the prospect of fighting the rebels over
the water. The year 1775 had hardly come in when 1775.
the order arrived for the regiment to complete its
establishment with drafts from the 12th and 18th, and hold itself in
readiness to embark at Cork for the port of Boston. It was the first
cavalry regiment selected for the service—a pretty good proof of its
reputation for efficiency.[6]
Marching Order. Field-day Order. Review Order.
PRIVATES, 1784–1810.
CHAPTER IV
THE AMERICAN WAR—1ST STAGE—THE NORTHERN CAMPAIGN, 1775–
1780.

It would be beside the purpose to enter upon a


relation of the causes which led to the rupture 1775.
between England and the thirteen North American
Colonies, and to the war of American Independence. The immediate
ground of dispute was, however, one in which the Army was
specially interested, namely, the question of Imperial defence.
Fifteen years before the outbreak of the American War England had,
by the conquest of Canada, relieved the Colonies from the presence
of a dangerous neighbour on their northern frontier, and for this good
service she felt justified in asking from them some return.
Unfortunately, however, the British Government, instead of leaving it
to the Colonies to determine in what manner their contribution to the
cost of Imperial defence should be raised, took the settlement of the
question into its own hands, as a matter wherein its authority was
paramount. Ultimately by a series of lamentable blunders the British
ministers contrived to create such irritation in America that the
Colonies broke into open revolt.
It was in the year 1774 that American discontent
reached its acutest stage; and the centre of that 1774.
discontent was the city of Boston. In July General
Gage, at that time in command of the forces in America, and later on
to be Colonel-in-Chief of the 17th Light Dragoons, feeling that the
security of Boston was now seriously threatened by the rebellious
attitude of the citizens, moved down with some troops and occupied
the neck of the isthmus on which the city stands.
This step increased the irritation of the people so 1774.
far that in a month or two he judged it prudent to
entrench his position and remove all military stores from outlying
stations into Boston. By November the temper of the Colonists had
become so unmistakably insubordinate that Gage issued a
proclamation warning them against the consequences of revolt. This
manifesto was taken in effect as a final signal for general and open
insurrection. Rhode Island and New Hampshire broke out at once;
and the Americans began their military preparations by seizing
British guns, stores, and ammunition wherever they
could get hold of them. By the opening of 1775 the 1775.
seizure, purchase, and collection of arms became
so general that Gage took alarm for the safety of a large magazine at
Concord, some twenty miles from Boston, and detached a force to
secure it. This expedition it was that led to the first shedding of
blood. The British troops succeeded in reaching Concord and
destroying the stores; but they had to fight their way back to Boston
through the whole population of the district, and finally arrived, worn
out with fatigue, having lost 240 men, killed,
wounded, and missing, out of 1800. The Americans 19th April.
then suddenly assembled a force of 20,000 men
and closely invested Boston.
It was just about this time that there arrived in Boston Captain
Oliver Delancey, of the 17th Light Dragoons, with despatches
announcing that reinforcements would shortly arrive from England
under the command of Generals Howe and Clinton. Captain
Delancey was charged with the duty of preparing for the reception of
his regiment, and in particular of purchasing horses whereon to
mount it. Two days after his arrival, therefore, he started for New
York to buy horses, only to find at his journey’s end that New York
also had risen in insurrection, and that there was nothing for it but to
return to Boston.
And while Delancey was making his arrangements, the
Seventeenth was on its way to join him. The 12th and 18th
Regiments had furnished the drafts required of them, and the
Seventeenth, thus raised to some semblance of
war strength, embarked for its first turn on active 1775.
service. Here is a digest of their final muster, dated,
Passage, 10th April 1775, and endorsed
“Embarkation”— 10th April.

Lieutenant-Colonel.—Samuel Birch.
Major.—Henry Bishop.
Adjutant.—John St. Clair, Cornet.
Surgeon.—Christopher Johnston.
Surgeon’s mate.—Alexander Acheson.
Deputy-Chaplain.—W. Oliver.

Major Bishopp’s Troop.


Robert Archdale, Captain. Frederick Metzer, Cornet.
1 Quartermaster, 2 sergeants, 2 corporals, 1 trumpeter, 29 dragoons,
31 horses.

Captain Straubenzee’s Troop.


Henry Nettles, Lieutenant. Sam. Baggot, Cornet.
5 Non-commissioned officers, 1 trumpeter, 26 dragoons, 31 horses.

Captain Moxham’s Troop.


Ben. Bunbury, Lieutenant. Thomas Cooke, Cornet.
5 Non-commissioned officers, 1 trumpeter, 26 dragoons, 31 horses.

Captain Delancey’s Troop.


Hamlet Obins, Lieutenant. James Hussey, Cornet.
5 Non-commissioned officers, 1 trumpeter, 1 hautboy, 27 dragoons,
31 horses.

Captain Needham’s Troop.


Mark Kerr, Lieutenant. Will. Loftus, Cornet.
5 Non-commissioned officers, 1 trumpeter, 26 dragoons, 31 horses.

Captain Crewe’s Troop.


Matthew Patteshall, Lieutenant. John St. Clair (Adjutant), Cornet.
5 Non-commissioned officers, 1 trumpeter, 1 hautboy, 26 dragoons,
31 horses.
What manner of scenes there may have been at the embarkation
that day at Cork it is impossible to conjecture. We can only bear in
mind that there were a great many Irishmen in the ranks, and that
probably all their relations came to see them off, and draw what
mental picture we may. Meanwhile it is worth while to compare two
embarkations of the regiment on active service, at roughly speaking,
a century’s interval. In 1879 the Seventeenth with its horses sailed to
the Cape in two hired transports—the England and the France. In
1776 it filled no fewer than seven ships, the Glen, Satisfaction, John
and Jane, Charming Polly, John and Rebecca, Love and Charity,
Henry and Edward—whereof the very names suffice to show that
they were decidedly small craft.
The voyage across the Atlantic occupied two whole months, but,
like all things, it came to an end; and the regiment
disembarked at Boston just in time to volunteer its June 15–19.
services for the first serious action of the war. That
action was brought about in this way. Over against Boston, and
divided from it by a river of about the breadth of the Thames at
London Bridge, is a peninsula called Charlestown. It occurred, rather
late in the day, to General Gage that an eminence thereupon called
Bunker’s Hill was a position that ought to be occupied, inasmuch as
it lay within cannon-shot of Boston and commanded the whole of the
town. Unfortunately, precisely the same idea had occurred to the
Americans, who on the 16th June seized the hill, unobserved by
Gage, and proceeded to entrench it. By hard work and the aid of
professional engineers they soon made Bunker’s Hill into a
formidable position; so that Gage, on the following day, found that
his task was not that of marching to an unoccupied height, but of
attacking an enemy 6000 strong in a well-fortified post. None the
less he attacked the 6000 Americans with 2000 English, and drove
them out at the bayonet’s point after the bloodiest engagement
thitherto fought by the British army. Of the 2000 men 1054, including
89 officers, went down that day; and the British occupied the
Charlestown peninsula.
The acquisition was welcome, for the army was
sadly crowded in Boston and needed more space; 1775.
but the enemy soon erected new works which
penned it up as closely as ever. Moreover the Americans refused to
supply the British with fresh provisions, so that the latter—what with
salt food, confinement, and the heat of the climate—soon became
sickly. The Seventeenth were driven to their wit’s end to obtain
forage for their horses. It was but a poor exchange alike for animals
and men to forsake the ships for a besieged city. The summer
passed away and the winter came on. The Americans pressed the
British garrison more hardly than ever through the winter months,
and finally, on the 2nd March 1776, opened a
bombardment which fairly drove the English out. 1776.
On the 17th March Boston was evacuated, and the
army, 9000 strong, withdrawn by sea to Halifax.
However mortifying it might be to British sentiment, this
evacuation was decidedly a wise and prudent step; indeed, but for
the determination of King George III. to punish the recalcitrant
Boston, it is probable that it would have taken place long before, for
it was recommended both by Gage, who resigned his command in
August 1775, and by his successor, General Howe. They both saw
clearly enough that, as England held command of the sea, her true
policy was to occupy the line of the Hudson River from New York in
the south to Lake Champlain in the north. Thereby she could isolate
from the rest the seven provinces of Connecticut, Rhode Island,
Massachusetts, Vermont, New Hampshire, and Maine, and reduce
them at her leisure; which process would be the easier, inasmuch as
these provinces depended almost entirely on the States west of the
Hudson for their supplies. The Americans, being equally well aware
of this, and having already possession of New York, took the bold
line of attempting to capture Canada while the English were frittering
their strength away at Boston. And they were within an ace of
success. As early as May 1775 they captured Ticonderoga and the
only King’s ship in Lake Champlain, and in November they obtained
possession of Chambly, St. John’s, and Montreal. Fortunately
Quebec still held out, though reduced to great straits, and saved
Canada to England. On the 31st December the little garrison
gallantly repelled an American assault, and shortly after it was
relieved by the arrival of a British squadron which made its way
through the ice with reinforcements of 3500 men under General
Burgoyne. This decided the fate of Canada, from which the
Americans were finally driven out in June 1776.
One other small incident requires notice before we pass to the
operations of Howe’s army (whereof the Seventeenth formed part) in
the campaign of 1776. Very early in the day Governor Martin of
North Carolina had recommended the despatch of a flying column or
small force to the Carolinas, there to rally around it the loyalists, who
were said to be many, and create a powerful diversion in England’s
favour. Accordingly in December 1775, five infantry regiments under
Lord Cornwallis were despatched from England to Cape Fear,
whither General Clinton was sent by Howe to meet them and take
command. An attack on Charleston by this expedition proved to be a
total failure; and on the 21st June 1776, Clinton withdrew the force to
New York. This episode deserves mention, because it shows how
early the British Government was bitten with this plan of a Carolina
campaign, which was destined to cost us the possession of the
American Colonies. Three times in the course of this history shall we
see English statesmen make the fatal mistake of sending a weak
force to a hostile country in reliance on the support of a section of
disaffected inhabitants, and each time (as fate ordained it) we shall
find the Seventeenth among the regiments that paid the inevitable
penalty. From this brief digression let us now return to the army
under General Howe.
While the bulk of this force was quartered at Halifax, the
Seventeenth lay, for convenience of obtaining forage, at Windsor,
some miles away. In June the 16th light Dragoons arrived at Halifax
from England with remounts for the regiment; but it is questionable
whether they had any horses to spare, for we find that out of 950
horses 412 perished on the voyage. About the same time arrived
orders for the increase of the Seventeenth by 1 cornet, 1 sergeant, 2
corporals, and 30 privates per troop; but the necessary recruits had
not been received by the time when the campaign opened. On the
11th June the regiment, with the rest of Howe’s army, was once more
embarked at Halifax and reached Sandy Hook on the 29th. Howe
then landed his force on Staten Island, and awaited the arrival of his
brother, Admiral Lord Howe, who duly appeared with a squadron and
reinforcements on the 1st July. Clinton with his troops from
Charleston arrived on the 1st August, and further reinforcements
from England on the 12th. Howe had now 30,000 men, 12,000 of
them Hessians, under his command in America, two-thirds of whom
were actually on the spot around New York.
Active operations were opened on the 22nd August, by the
landing of the whole army in Gravesend Bay at the extreme south-
west corner of Long Island. The American army, 15,000 strong,
occupied a position on the peninsula to the north-west, where
Brooklyn now stands—its left resting on the East River, its right on a
stream called Mill Creek, and its front covered as usual by a strong
line of entrenchments. From this fortified camp, however, they
detached General Putnam with 10,000 men to take up a position
about a mile distant on a line of heights that runs obliquely across
the island. After a reconnaissance by Generals Clinton and Erskine,
the latter of whom led the brigade to which the Seventeenth was
attached, General Howe decided to turn the left flank of the
Americans with part of his force, leaving the rest to attack their front
as soon as the turning movement was completed. At 9 p.m. on the
26th August the turning column, under the command of Howe
himself, marched across the flat ground to seize a pass on the
extreme left of the enemy’s line, the Seventeenth forming the
advanced guard. On reaching the pass it was found that the
Americans had neglected to secure it, being content to visit it with
occasional cavalry patrols. One such patrol was
intercepted by the advanced party of the 1776.
Seventeenth; and the pass was occupied by the
British without giving alarm to the Americans. At nine next morning,
Howe’s column having completely enveloped Putnam’s left, opened
the attack on that quarter, while the rest of the army advanced upon
the centre and right. The Americans were defeated at all points and
driven in confusion to their entrenchments; but Howe made no effort
to pursue them nor to storm the camp, as he might easily have done.
He merely moved feebly up to the enemy’s entrenchments on the
following day, and began to break ground as if for a regular siege.
On the 29th the Americans evacuated the camp, and retired across
the East River to New York; and this they were allowed to do without

You might also like