Ben je verliefd K van Klara 19 1st

Edition Line Kyed Knudsen

Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/ben-je-verliefd-k-van-klara-19-1st-edition-line-kyed-knu
dsen/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Ben ik dik mama K van Klara 14 1st Edition Line Kyed

Knudsen

https://ebookstep.com/product/ben-ik-dik-mama-k-van-klara-14-1st-
edition-line-kyed-knudsen/

Wil je verkering met mij K van Klara 2 1st Edition Line

Kyed Knudsen

https://ebookstep.com/product/wil-je-verkering-met-mij-k-van-
klara-2-1st-edition-line-kyed-knudsen/

Hartsvriendinnen K van Klara 1 1st Edition Line Kyed

Knudsen

https://ebookstep.com/product/hartsvriendinnen-k-van-klara-1-1st-
edition-line-kyed-knudsen/

Paardrijden K van Klara 12 1st Edition Line Kyed

Knudsen

https://ebookstep.com/product/paardrijden-k-van-klara-12-1st-
edition-line-kyed-knudsen/
Sterrenmeisje K van Klara 10 1st Edition Line Kyed
Knudsen

https://ebookstep.com/product/sterrenmeisje-k-van-klara-10-1st-
edition-line-kyed-knudsen/

Het schoolkamp K van Klara 9 1st Edition Line Kyed

Knudsen

https://ebookstep.com/product/het-schoolkamp-k-van-klara-9-1st-
edition-line-kyed-knudsen/

Verboden foto K van Klara 15 1st Edition Line Kyed

Knudsen

https://ebookstep.com/product/verboden-foto-k-van-klara-15-1st-
edition-line-kyed-knudsen/

Zijn we vrienden K van Klara 11 1st Edition Line Kyed

Knudsen

https://ebookstep.com/product/zijn-we-vrienden-k-van-
klara-11-1st-edition-line-kyed-knudsen/

Vijanden voor altijd K van Klara 18 1st Edition Line

Kyed Knudsen

https://ebookstep.com/product/vijanden-voor-altijd-k-van-
klara-18-1st-edition-line-kyed-knudsen/
 Line Kyed Knudsen

K VAN KLARA 19
BEN JE VERLIEFD?

Saga
 K van Klara 19 - Ben je verliefd?
Translated by
Daan Doesborgh
Original title
K for Klara 19 - Er du forelsket?
Copyright © 2018, 2019 Line Kyed Knudsen and SAGA Egmont
All rights reserved
ISBN: 9788726196894

1. e-book edition, 2019

Format: EPUB 2.0

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in

a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the
prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any
form of binding or cover other than in which it is published and without a
similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont,

www.egmont.com
Klara
Lievelingskleur: Lichtblauw
Lievelingseten: Lasagne
Lievelingsvak: Tekenen
Houdt van lezen
Roos
Lievelingskleur: Roze
Lievelingseten: Pizza
Lievelingsvak: Gym
Houdt van winkelen
Julie
Lievelingskleur: Geel
Lievelingseten: Tortillas
Lievelingsvak: Muziek
Houdt van jongens
 Vakantie
Het is maandagochtend, maar Klara hoeft niet naar school. Het is
schoolvakantie. Ze is evengoed vroeg opgestaan, want ze gaat een weekje
weg met Julie, Roos en Malou. Ze maakt snel wat ontbijt. Haar slaapzak
ligt in de gang, naast haar rugzak vol kleren.
‘Denk aan geld voor snoep,’ zegt haar moeder, en ze geeft haar de tas
met haar portemonnee en telefoon. ‘En pas goed op jezelf en luister naar de
moeder van Julie.’
‘Ja mam, weet ik,’ lacht Klara, en ze geeft haar moeder een knuffel. Dan
pakt ze haar spullen en rent de hele weg naar Julies huis.
‘Hoi Klara!’ roept Julie vanaf de straat.
Roos en Malou zijn er ook. Malou slingert een plastic tas in het rond.
Julies moeder staat bij de auto. Ze legt haar spullen achterin.
‘Nou meisjes,’ lacht Julies moeder terwijl ze het portier opent. ‘Hebben
jullie ook badpakken mee?’
‘Ja!’ roepen ze in koor.
Julie gaat naast haar moeder zitten, en Klara en Roos zitten op de
achterbank, met Malou tussen hen in.
Dan gaan ze weg. Het is bewolkt, maar dat geeft niet. Het waterpretpark
is overdekt.
‘Er zijn heel veel glijbanen,’ zegt Roos. ‘En een golfslagbad.’
‘Wow, een golfslagbad!’ lacht Malou.
Klara glimlacht.
‘Ik geloof niet dat ik ooit ergens zo veel zin in heb gehad,’ zegt Klara.
Ook al gaan ze wel vijf dagen weg, toch is Klara niet bang om heimwee te
krijgen, want ze is met haar beste vrienden. En de moeder van Julie vindt ze
ook heel aardig. Zij is het soort moeder dat altijd kletst en lacht.
‘Hebben we vandaag al tijd om te zwemmen?’ vraagt Julie.
‘Natuurlijk,’ zegt haar moeder. ‘Jullie kunnen elke dag zwemmen, van ’s
morgens vroeg tot ’s avonds laat.’ Ze gaat harder rijden en voegt in op de
snelweg.
‘Jullie kunnen toch wel allemaal zwemmen hè?’ vraagt de moeder van
Julie terwijl ze over het platteland zoeven.
‘Natuurlijk,’ zegt Malou, en ze steekt haar hand omhoog.
Klara zegt niets, maar ze weet dat Malou niet echt goed kan zwemmen.
De moeder van Julie knikt.
‘Ik weet dat jij goed kan zwemmen, Roos, en jij ook, Klara.’Klara knikt.
Ze kan zwemmen. Roos is natuurlijk beter. Maar Roos houdt van alle
soorten sport.
###
Ze zijn lang aan het rijden. Dan zet de moeder van Julie de radio aan en
zingt mee met een liedje dat ze allemaal kennen. Klara heeft de slappe lach.
Ze zijn al snel daarna bij het waterpretpark. Klara heeft vlinders in haar
buik als ze al die buizen rond een groot gebouw ziet kronkelen. Dat zijn de
glijbanen. Ze vindt het zó cool.
‘Oh wauw, het is zo mooi,’ zegt Malou als ze uitstappen op de
parkeerplaats.
Klara vindt het ook mooi hier. Er staan palmbomen bij de ingang en een
fontein die wel van goud lijkt. Ze moeten eerst naar de receptie voor hun
polsbandjes. Het is net een hotel.
Het polsbandje is neongroen en Klara vindt het de coolste armband die
ze ooit om heeft gehad.
Dan gaan ze naar hun huisje. Het staat op een groot gazon naast de
andere huisjes. Er is een kleine woonkamer met een eettafel in de hoek, en
onder het plafond is een vide met vier matrassen. Die zijn voor Klara, Roos,
Julie en Malou. Klara vindt het huisje zo geweldig dat ze besluit dat ze in
iets soortgelijks wil wonen als ze later groot is.
‘Zullen we uitpakken en het gezellig maken?’ vraagt Roos.
Klara legt het laken op de matras en rolt haar slaapzak uit. Het is zo
gezellig dat ze niet kan wachten om er te slapen, of om in de knusse hoek te
eten, of, natuurlijk, om te gaan zwemmen. Klara zucht van geluk. Dit wordt
echt een geweldige vakantie.
 De leuke jongen
‘We kunnen voor de lunch wel vast gaan zwemmen,’ roept de moeder van
Julie naar de vide.
Klara, Malou, Julie en Roos pakken snel hun badpakken en hun
handdoeken, en dan gaan ze naar het waterpretpark. Het is enorm. Klara
heeft nog nooit zo veel verschillende zwembaden en glijbanen gezien. Er
zijn tafeltjes en een café waar je ijs en ook eten kan kopen.
‘Als we elkaar kwijtraken,’ zegt de moeder van Julie, terwijl ze haar
handdoek op een stoel legt, ‘dan komen we hiernaartoe.’
‘Kijk!’ roept Malou, en ze rent naar de waterkant. ‘Kijk die golven!’
Klara springt in het grote bad. Grote golven spoelen over de zwemmende
mensen heen. Het ziet er leuk uit. Julies moeder legt uit dat de golven een
keer per uur komen.
Klara haast zich verder het water in, maar de golven zijn gestopt en het
water wordt weer kalm. Klara springt op en neer in het water. Het bad zit
vol mensen. Je kan niet makkelijk rondzwemmen. Malou spettert rond in
het water en lacht, en ineens wordt Klara ergens door op haar achterhoofd
geraakt. Ze draait zich om. Er drijft een jongen naast haar. Hij heeft Klara
niet eens gezien.
Roos en Julie giechelen als het hoofd van de jongen weer tegen Klara
aan botst. Hij schrikt en staat op.
‘Oeps, sorry,’ lacht hij naar Klara. ‘Ik had je niet gezien.’
‘Geeft niet,’ zegt Klara vlug. Ze staan tegenover elkaar. Ze zijn precies
even groot.
Klara denkt dat ze misschien ook wel even oud zijn. Zijn haar is een
beetje lang en zijn ogen zijn blauw. Heel blauw.
‘Het komt door de stroming.’ De jongen wijst over het water. ‘Het is heel
leuk om met de stroming mee te drijven, want je weet nooit waar je
uitkomt.’
 Zijn huid is gebruind, alsof hij op vakantie is geweest naar een warm
land. Hij is leuk. Heel leuk.
‘Oké,’ zegt Klara, en ineens wordt ze verlegen, omdat ze het niet gewend
is dat vreemde jongens tegen haar praten.
‘Wil je het zien?’ vraagt de jongen.
Klara knikt. Ze voelt dat Julie, Roos en Malou naar hen kijken.
De jongen gaat op zijn rug liggen en begint inderdaad te drijven. Hij
spettert in het rond met zijn armen en staat weer op.
‘Leuk hè?’ vraagt hij aan Klara.
De jongen blijft naar haar kijken. Het is bijna alsof ze elkaar al kennen.
Klara kan niet stoppen met glimlachen.
‘Ik heet Klara,’ flapt ze eruit, en ze heeft er onmiddellijk spijt van dat ze
haar naam heeft gezegd. Het klinkt zo suf.
De jongen steekt zijn hand uit.
‘Ik heet Karl,’ zegt de jongen. ‘Met een K.’
‘Ik ook!’ roept Klara weer, en ze bijt bijna haar tong eraf. ‘Nee, ik
bedoel...’ stottert ze. ‘Ik bedoel, ik heet Klara met een K.’
Haar gezicht wordt warm, ze moet blozen en schaamt zich enorm.
‘Oh, oké.’ Karl klinkt ineens ernstiger. Dan draait hij zich om als iemand
zijn naam roept. Karl. ‘Oh ik moet weer naar mijn vrienden. Ik zie je nog
wel!’
Klara kijkt hem na terwijl hij onder water duikt. Hij komt pas weer
boven als hij bij de rand van het bad is. Hij tilt zichzelf snel met zijn armen
uit het bad omhoog en rent naar de rij voor de grote glijbaan. Aan land is hij
nog leuker, denkt Klara, en ze voelt zich gek.
Dan komen Julie, Roos en Malou naar haar toe.
‘Hij zag er zo leuk uit,’ zegt Julie.
‘Hij heet Karl,’ zegt Klara. ‘Met een K.’
‘Laten we ook op de glijbaan,’ zegt Malou.
###
 Even later staan ze ook in de rij voor de glijbaan. Klara ziet Karl en zijn
vrienden voor hen staan.
‘Hij kijkt naar je,’ fluistert Roos.
Klara kijkt weg. Ze voelt haar wangen alweer rood worden.
Een van zijn vrienden stapt uit de rij en zwaait naar Klara.
‘Hoi Klara met een K,’ roept hij, en hij springt weer terug de rij in.
Klara is in de war, maar Julie grijpt haar hand.
‘Oh my god,’ zegt ze, ‘hij heeft zijn vrienden over je verteld.’
‘Hij is opzettelijk tegen je aan gebotst,’ fluistert Malou met grote ogen.
‘Zodat hij een reden had om met je te praten. Echt heel slim.’
Roos kijkt Klara vragend aan.
‘Wil je nog een keer met hem praten?’
Klara knikt. Nu heeft ze vlinders in haar buik. Als ze van de glijbaan af
zijn zwaait hij naar Klara. Dan gaat hij met zijn vrienden in een andere rij
staan. Zijn vrienden blijven naar hen staren.
‘Hoi Karl met een K,’ roept Malou.
De rest van de dag zwemmen ze met Karl en zijn vrienden, en Klara kan
maar niet stoppen met glimlachen, elke keer als hij naar haar kijkt. Karl.
Met een K.
 Softbal
Ze zitten met zijn vijven voor het huisje te eten. Klara heeft honger. Ze eten
Mexicaanse tortilla’s. Het is het lievelingseten van Julie.
Ineens staat de moeder van Julie op.
‘Hé, ik ken haar,’ zegt ze, en ze loopt hardop lachend het grasveld over.
Tegenover hen staat een vrouw achter haar huisje handdoeken aan een
waslijn te hangen. Julies moeder gaat op haar af. Ze staan lang te praten.
Dan komt de moeder van Julie terug.
‘Dat is ook grappig,’ lacht ze, en ze zwaait naar de vrouw bij het huisje.
‘Ik zit met haar op yoga. Ze is hier met haar zoon en drie van zijn vrienden.’
Julies moeder gaat weer zitten en pakt nog een tortilla. ‘Ze komen uit
hetzelfde dorp. Toevallig hè?’
Klara knikt. Ze denkt de hele tijd aan Karl met een K. Misschien zit hij
ook wel in een huisje bij het waterpretpark? Klara zucht diep. Of misschien
is hij alweer naar huis? Klara voelt zich op een gekke manier bedroefd als
ze bedenkt dat ze hem misschien wel nooit meer zal zien.
‘Ik heb beloofd dat we straks even hallo komen zeggen,’ zegt de moeder
van Julie, en ze ruimt hun borden af.
Even later gaan ze naar het huisje. Aan de andere kant ervan is een groot
gazon. Klara is geschokt als ze Karl met zijn vrienden rond ziet rennen over
het gras.
‘Willem!’ roept de vrouw. ‘Kom eens even hier!’ De vier jongens komen
eraan. Klara bloost als Karl haar ziet.
‘Hé!’ zegt hij, en hij kijkt verrast naar Klara.
‘Dit is mijn zoon Willem,’ zegt de vrouw, en ze wijst naar een vriend van
Karl, ‘en zijn drie vrienden Karl, Max en Sebastiaan.’
‘En dit is mijn dochter Julie,’ zegt de moeder van Julie, ‘en haar drie
vrienden Roos, Klara en Malou.’
Julie, Roos en Malou giechelen. Klara wil in een muizenhol kruipen en
zich verstoppen. Ze vindt het extreem ongemakkelijk.
 ‘We hebben hen allang ontmoet mam,’ zegt die ene die Willem heet, en
hij legt uit hoe ze elkaar in het waterpretpark zijn tegengekomen.
En dan lachen de vrouw en Julies moeder alsof het de beste grap van de
wereld is.
‘Karl is tegen Klara op gezwommen,’ legt Malou uit. ‘Zo hebben ze
elkaar ontmoet.’
‘Zo gênant,’zegt Karl, maar hij glimlacht en kijkt naar zijn schoenen.
Klara vindt hem er leuk uitzien.
‘Doen jullie mee met softbal?’ vraagt Willem.
Even later zitten ze allemaal midden in het spel. Ze doen de jongens
tegen de meisjes. Gelukkig kan Roos heel goed rennen en de bal gooien.
Klara kan ook rennen, en ze is goed in de bal slaan met de knuppel. Op een
gegeven moment raakt ze de bal zo goed dat Malou, Roos en Julie genoeg
tijd hebben om helemaal rond te rennen.
‘Ze zijn te goed Willem,’ grapt Karl, en hij laat zich in het gras vallen en
doet alsof hij niet meer kan.
‘Morgen winnen we,’ roept Willem, en hij rent naar zijn moeder, die
limonade uitdeelt.
###
Als ze later de vide op gaan om te gaan slapen, blijft Klara maar denken
aan Karl.
‘Ongelofelijk dat hij Karl met een K heet,’ zucht ze, en ze kijkt naar het
plafond.
‘Het is zo raar,’ zegt Malou, ‘dat viér jongens die éven oud zijn als wij in
het huisje hier tegenover zitten.’
‘En ze komen uit óns dorp,’ voegt Roos toe.
‘Karl en Klara,’ giechelt Julie. ‘Jullie zouden echt het perfecte setje zijn.’
Klara gooit haar kussen naar Julie en lacht.
‘Kom op,’ zegt ze. ‘Het is niet alsof hij me leuk vindt.’
‘Hij zwom tegen je aan,’ giechelt Julie, en ze gooit het kussen terug.
 ‘En hij bleef maar naar je staren toen we softbal speelden,’ roept Malou,
en ze gooit haar kussen ook.
Klara kan niet slapen. Ze denkt de hele tijd aan Karl.
 Het golfslagbad
De volgende dag eten ze snel hun ontbijt zodat ze naar het waterpretpark
kunnen gaan.
‘Ik kom straks,’ roept de moeder van Julie hen na.
Onderweg komen ze Willem, Max en Sebastiaan tegen. En Karl. Als hij
Klara aankijkt voelt het alsof ze de meest dolle glijbaan afgaat. Zo erg
draait haar buik. Klara loopt achter de rest, en Karl gaat zo plotseling
langzamer lopen dat ze naast elkaar staan. Alleen.
Karl begint over het golfslagbad.
‘Je moet proberen te drijven als de golven komen,’ zegt hij. Klara knikt
maar heeft geen idee wat ze moet zeggen. Karl blijft maar praten over alle
glijbanen die hij nog een keer wil proberen. Als ze bij de kleedkamers
komen staren Julie, Roos en Malou haar vreemd aan. Dan beginnen ze
allemaal te giechelen.
‘Hij vindt je leuk,’ zegt Julie. ‘Sowieso.’
Klara giechelt ook. Ze voelt zo veel vlinders in haar buik dat ze haar lach
bijna niet in kan houden.
###
De golven zijn net begonnen als ze het waterpretpark binnengaan. De
jongens liggen al in het zwembad en Klara springt het water in. Ze zwemt
snel naar Karl. Ze zijn in het diepste deel van het zwembad en de golven
tillen hen op en neer.
‘Moet je dit eens proberen,’ roept Karl, en hij gaat op zijn rug liggen.
Klara probeert te drijven. Dit keer gaat het beter. Dan voelt ze dat Karl
haar hand pakt. Het is bijna alsof ze geëlektrocuteerd wordt, maar dan op
een fijne manier.
‘Gaat het zo beter?’ vraagt hij.
‘Ja,’ roept Klara, en ze houdt zijn hand vast. Samen drijven ze met de
golven mee. Ineens is het alsof er verder niemand in het waterpretpark is,
alleen zij en Karl. Dit is het beste moment van haar leven.
 Plotseling laat Karl haar los.
‘Hé!’ roept hij hard.
Klara draait zich om op haar buik en watertrappelt. Ze kijkt rond. Karl
zwemt naar Malou. Ze spettert in het rond, maar niet zoals ze dat normaal
doet. Malou gaat kopje-onder en komt dan weer boven. Er is iets niet in
orde. Dat kan Klara wel zien. Malou is helemaal rood aangelopen, maar ze
zegt niks. Dan gaat ze weer kopje onder.
Klara’s hart begint te bonzen. Ze is bezorgd. Het zwembad is vol
mensen, maar niemand ziet Malou. Klara zwemt zo snel mogelijk naar haar
toe. Karl heeft Malous arm al beet, maar haar hoofd is nog onder water.
Klara pakt haar andere arm, en samen tillen ze haar omhoog tot haar hoofd
weer bovenkomt.
‘Malou, haal adem!’ gilt Klara paniekerig.
De rand van het zwembad is vlakbij, maar het voelt ver weg. Karl en
Klara worstelen om Malou naar de rand te krijgen.
Eindelijk komt er een badmeester aangerend. Ze helpt Malou het bad uit.
Die hoest en hoest zo hard dat ze bijna moet overgeven. Julie en Roos
rennen op hen af.
‘Gaat het Malou?’ roept Julie.
Malou knikt en wappert met haar armen.
‘Ik heb gewoon wat water ingeslikt,’ hoest ze.
De badmeester zegt van alles tegen Malou wat Klara niet kan horen. Dan
neemt ze Malou mee en gaat met haar op een stoel zitten. Roos en Julie
gaan mee.
Klara kijkt naar Karl.
‘Gelukkig zag je haar,’ zegt ze buiten adem. ‘Anders was ze misschien
wel verdronken.’
‘Gelukkig waren we met z’n tweeën,’ antwoordt Karl. ‘Ze was te zwaar
voor mij om haar in mijn eentje te redden.’
‘Het gaat oké,’ roept Malou vanuit haar stoel, en ze zwaait naar hen.
 Karl zwaait terug. Dan kijkt hij Klara heel lang aan. Het voelt alsof er
golven door haar lichaam gaan. Karl en Klara met een K. Ze wou dat ze
nooit meer weg hoefde uit het waterpretpark. Dit is de beste vakantie ooit.
En Klara weet het nu zeker. Ze is verliefd.
 Stelletje?
Die middag spelen ze weer softbal. Klara raakt de bal weer perfect en rent
een heel rondje. Ze botst bijna tegen Karl op, die haar de weg verspert.
‘We zijn weer aan het winnen!’ roept Malou, en ze danst in het rond.
Karl laat zich op het gras vallen en doet alsof hij huilt.
Klara krijgt de slappe lach. Ze is nog steeds aan het giechelen tijdens het
eten. Ze krijgen pizza, want dat is het lievelingseten van Roos.
‘Ik heb met de moeder van Willem gepraat. We gaan straks een
kampvuur maken en marshmallows roosteren.’
Klara’s maag draait om. Ze kan niet wachten om weer met de jongens te
zijn vanavond... Vooral Karl. Ze zitten te praten op de vide voor ze naar het
kampvuur gaan.
‘Ben je verliefd?’ vraagt Julie ernstig.
‘Hij is gewoon zo aardig en knap,’ lacht Klara.
‘Hij vindt jou ook leuk,’ zegt Malou. ‘Dat weet ik zeker.’
Roos knikt ook.
‘Vraag of hij verkering wil,’ stelt Malou voor.
Klara schudt zo hard haar hoofd dat haar staart heen en weer slingert.
‘Hartstikke gênant.’ Maar ze glimlacht nog steeds. ‘En stel dat hij nee zegt.’
‘Doet hij niet,’ zegt Julie terwijl ze met haar ogen rolt.
‘Je bent verliefd op hem,’ zegt Roos.
‘Ik kan het ook wel voor je vragen,’ zegt Malou.
‘Alsjeblieft niet,’ zegt Klara. ‘Dat is pas gênant.’
###
Klara denkt dat Karl meteen naar haar kijkt als ze bij het vuur aankomen.
De zon is bijna onder. De volwassenen zitten op het terras, pratend en
lachend. Het vuur knispert. Dit is zo gezellig, denkt Klara. Boven haar ziet
ze de sterren schitteren en de maan opkomen.
Karl staat op om een stok voor zijn marshmallow te zoeken. Als hij
terugkomt, gaat hij naast Klara zitten. Het is net alsof de anderen het niet
zien. Alsof het heel normaal is dat Karl naast haar zit. De anderen lachen en
vertellen grappen.
Dan staat Karl weer op. Hij gaat nog meer marshmallows uit het huisje
halen. Malou springt op en volgt hem. Klara kijkt hen na. Ze houdt de
marshmallow iets te lang boven het vuur, en de stok vliegt in brand. Ze
vindt het maar niks dat Malou alleen is met Karl. Stel je voor dat ze iets
tegen hem zegt. Klara bloost. Haar hart bonst luid als Karl met grote passen
terug komt lopen. Hij gooit de zak marshmallows op Willems schoot. Zijn
gezicht staat raar.
‘Kan ik even met je praten?’ Hij staart naar Klara.
De anderen vallen stil. Dan beginnen Max en Sebastiaan zachtjes te
fluiten.
Klara volgt Karl met trillende benen. Het is nu bijna donker. Ze staan
achter een struik. Klara’s hart dondert in haar borst, en haar mond is
helemaal droog.
‘Ik wou alleen even zeggen...’ Karl praat snel en kijkt haar niet aan. ‘Ik
wil niet zóiets, ik zie je gewoon als vriend...’ zucht hij diep. ‘Ik bedoel, het
is niet alsof ik je vriendje zou willen zijn...’ Zijn stem wordt schril. ‘Ik wil
gewoon dat je dat weet zodat je geen andere ideeën krijgt.’ Dan beent hij
terug naar het vuur zonder Klara aan te kijken.
Klara is alleen in het donker. Heel even voelt het alsof haar hart stilstaat.
Het voelt bijna alsof ze doodgaat. Dan krijgt ze het helemaal koud, alsof
iemand ijswater over haar heen heeft gegooid. Haar ogen lopen vol en ze
heeft een brok in haar keel. Karl heeft haar net afgewezen. Hij is niét
verliefd op haar. Roos, Julie en Malou hadden het mis. Dit is verschrikkelijk
en gênant tegelijk. Klara rent huilend terug naar het huisje. De beste
vakantie is net in de slechtste veranderd.
 Onbeantwoorde liefde
Als Klara de volgende ochtend wakker wordt lijkt alles wel grijs. Telkens
als ze aan Karl denkt, draait haar maag zich op een nare manier om.
Ze zit op haar matras en staart in de verte.
Roos aait haar schouder.
‘Karl is een klojo,’ zegt ze.
‘Het spijt me zo dat ik met hem gepraat heb,’ mompelt Malou, en ze
friemelt aan haar slaapzak. ‘Ik dacht écht dat het je zou helpen.’
‘Ik snap dat je verdrietig bent,’ zegt Julie. ‘Ik zou zo boos zijn.’
‘Karl is geen klojo,’ zegt Klara, en ze begint te huilen. ‘Hij is gewoon
niet verliefd op me.’
‘Nou het is nog steeds een klotestreek...’ zegt Roos. ‘Dit is zo stom
allemaal.’
Klara kan amper ontbijten. De moeder van Julie lacht en maakt grapjes.
Maar zij weet van niks.
‘En jij en ik zwemmen vandaag samen, Malou,’ zegt de moeder van Julie
ineens ernstig. ‘We willen niet dat er weer ongelukken gebeuren.’
Klara wil niet gaan zwemmen vandaag. Ze zit op een plastic stoel in het
waterpretpark en kijkt naar Malou en de moeder van Julie die rondlopen in
het golfslagbad. Roos en Julie zijn bij de glijbaan met de jongens. Klara wil
helemaal niks doen.
###
Die middag komt Willem langs om te vragen of ze softbal willen spelen.
Julie aarzelt. Ze kijkt naar Klara.
‘Jij mag kiezen Klara,’ zegt ze.
Klara haalt haar schouders op. Ze wil niet softballen. Ze kan Karl niet
eens aankijken.
‘Ik denk dat jullie maar softbal moeten gaan spelen,’ zegt Klara met een
zucht. ‘Ik vind het prima.’
 In plaats daarvan helpt Klara de moeder van Julie met koken. Ze krijgen
lasagne.
‘Is er iets?’ vraagt de moeder van Julie. ‘Je kijkt zo sip.’
Klara doet tomaten in de pan.
‘Ik dacht dat Karl me leuk vond,’ zegt ze zonder na te denken, en ze
begint te huilen. ‘Maar dat was niet zo.’ Klara vertelt haar wat Karl zei.
‘Oh, een onbeantwoorde liefde,’ roept de moeder van Julie, en ze
knuffelt haar. ‘Dat heb ik ook al duizend keer meegemaakt.’ De moeder van
Julie legt een hand op haar hart en trekt een sip gezicht. ‘Het doet zo veel
pijn.’
Klara vindt het niet grappig. Ze snuit haar neus in een stuk keukenrol dat
ze van de moeder van Julie krijgt.
‘Maar onbeantwoorde liefde duurt niet eeuwig,’ zegt de moeder van
Julie, en ze trekt met haar tanden een pak pasta open. ‘Voor je het weet ben
je opnieuw verliefd.’ Julies moeder haalt de lasagnebladen uit het pak.
‘Sterker nog, je gaat in je leven nog ontelbare keren verliefd zijn.’
Klara schudt haar hoofd. Ze wil nooit meer verliefd zijn, als het zó naar
voelt.
‘Ik ben al zeker tien keer verliefd geweest,’ gaat de moeder van Julie
verder. ‘Wacht maar gewoon op de volgende keer.’
Terwijl ze de tafel dekt denkt Klara dat er nooit meer een volgende keer
zal zijn. Een gebroken hart is het ergste gevoel op de wereld. Elke keer dat
ze aan Karl denkt, doet haar hart pijn.
###
Als het eten klaar is, zit Klara er maar een beetje in te porren, ook al is
het haar lievelingseten.
‘Kom op Klara,’ zegt Roos. ‘Laten we gewoon heel veel popcorn en ijs
eten vanavond. En we kunnen een romantische film kijken.’ Roos legt haar
hand troostend op de hare.
De moeder van Julie rolt met haar ogen en trekt weer een van haar
gezichten, maar zegt niks. Klara moet evengoed glimlachen.
 ‘Popcorn en ijs!’ schreeuwt Malou. ‘Jaaa!’
Klara schudt haar hoofd en zucht geërgerd. Ze voelt zich nog
verdrietiger als ze denkt aan een hele avond op de bank zitten eten.
‘Van popcorn en ijs eten word ik echt niet blij,’ bitst Klara.
Julie, Roos en Malou zeggen niets. Ze kijken elkaar aan. Ineens vindt
Klara dat ze gemeen doet. Ze verpest hún vakantie ook door zo verdrietig te
zijn.
Klara staat op. Ze gaat proberen blij te zijn. Het is nog steeds mooi weer.
‘Laten we de jongens nog een keer inmaken met softbal,’ zegt Klara. Ze
heeft eigenlijk best wel zin in softbal, ook al is Karl er dan ook bij.
Even later lopen ze gearmd over het grasveld. De jongens willen ook
softbal spelen. Karl kijkt haar niet aan, hij kijkt alleen naar de grond. Maar
zo is het makkelijker voor hen om te winnen. Als de zon ondergaat doen ze
een overwinningsdans. Ze heeft misschien wel een onbeantwoorde liefde,
maar ze ook heel goed in softbal.
‘We zijn de beste, meiden!’ gilt Malou.
 De laatste keer zwemmen
Als ze naar bed gaan voelt Klara zich beter. Ze is graag bij Roos, Julie en
Malou. Het is misschien ook wel een beetje raar dat ze dacht dat Karl het
perfecte vriendje zou zijn, alleen maar omdat hun namen allebei met een K
beginnen. Maar toch zou het wel echt tof zijn als hij ook verliefd op haar
was geweest. Ze vindt dat ze iets bijzonders hadden. En dat met die namen
was ook best romantisch, denkt Klara, en ze zucht opnieuw. Maar het is ook
niet belangrijk.
‘Ben je nog verdrietig?’ vraagt Roos.
Klara knikt.
‘Ja, wel een beetje,’ zegt Klara. ‘Maar ik vind dit nog steeds de beste
vakantie ooit.’
‘Dit is zo’n goede vakantie,’ zegt Roos, ‘ik wil nooit meer naar huis.’
‘Ik vind het jammer dat we geen ijs en popcorn meer hebben gegeten,’
zucht Malou, en ze gaapt.
Klara, Roos en Julie lachen om Malou.
‘Ik vind dat Klara mag bedenken wat we morgen doen,’ zegt Julie. ‘Het
is onze laatste dag.’
Klara kruipt in haar slaapzak. Het is fijn om met je beste vrienden te zijn.
En Klara weet al wat ze morgen wil gaan doen, en het is níet softbal.
###
Klara ziet Karl meteen in het waterpretpark. Hij staat in de rij voor de
grote glijbaan. Voor het eerst sinds het kampvuur kijkt hij naar haar, en hij
zwaait ook een beetje. Klara zwaait terug, maar dan gaat ze naar het
golfslagbad. Ze heeft er met de moeder van Julie over gepraat om Malou te
leren drijven, zodat ze niet weer kopje-onder gaat.
Malou zit te klieren en spettert water op Klara. Maar Klara kan zien dat
Malou zenuwachtig is.
‘Niet bang zijn,’ zegt Klara. ‘Ik help je.’
Samen leggen zij en de moeder van Julie Malou op haar rug.
 Bij de eerste poging van vele zakt Malous kont naar de bodem en
spettert ze wild met haar armen, alsof ze in paniek is.
‘Ontspan gewoon,’ zegt Klara, en ze houdt Malou vast onder haar rug.
‘Maar ik ben bang,’ zegt Malou, en ze kijkt Klara met grote ogen aan.
‘Ik ben hier,’ glimlacht Klara, ‘ik help je.’
Karl zit op de rand van het zwembad. Klara voelt haar buik rommelen.
Ze vindt het gênant, en ze heeft zin om het zwembad uit te rennen. Ze
negeert hem en houdt Malou vast.
Karl zit daar maar gewoon een beetje. Klara denkt dat ze kan voelen dat
hij naar haar kijkt. Dan lukt het eindelijk. Malou drijft helemaal zelf,
glimlacht en sluit haar ogen.
###
Als de golven komen wordt het echt leuk. Klara en Malou laten elkaar
niet los, en als het water weer rustig wordt ziet ze dat Karl nog steeds op de
rand zit. Klara vindt het vreemd. Het irriteert haar dat hij daar gewoon maar
zit, naar haar te staren. Ze kan niet ontspannen. Het voelt alsof onzichtbare
golven tegen haar aan beuken, zodat ze op moet passen dat ze niet omvalt.
Dan haalt ze diep adem en zwemt naar hem toe.
‘Wat wil je nou,’ zegt ze een beetje boos.
Karl heeft zijn benen over elkaar.
‘Is het waar wat Malou zei?’ vraagt hij. ‘Dat je mij... leuk vindt?’ Klara
bloost. Ze wil Karl niet weer horen zeggen dat hij haar alleen leuk vindt als
vriend, maar ze wil ook eerlijk zijn.
‘Ja,’ zegt ze, en ze zwemt weg. Ze wil niet meer met Karl praten.
Maar Karl zwemt haar achterna.
‘Oke,’ zegt hij buiten adem. ‘Ik bedoel, ik wist gewoon niet wat ik moest
zeggen, of...’
Klara watertrappelt. Ze kijkt hem verwonderd aan.
‘Ik vond het supergênant,’ gaat hij verder.
‘Oh sorry dan,’ flapt Klara eruit.
 ‘Nee, nee,’ zegt Karl en hij spat met zijn armen. ‘Geen sorry zeggen.’
Ineens lacht hij. ‘Maar mag ik er nog even over nadenken?’
‘Waarover nadenken?’ vraagt Klara verward. Ze vindt het water erg
warm worden. Ze zweet bijna.
‘Of ik je... op díe manier leuk vind, bedoel ik.’ Karl bloost. Dan duikt hij
naar de bodem.
Klara’s hart begint als een malle te bonzen. Karl met een K wil erover
nadenken. Dus misschien vindt hij haar wel leuk? Op díe manier? Klara
duikt ook naar de bodem. Ze vindt Karl meteen. Ook al vindt Karl haar
misschien niet leuk, het is ook gewoon oké om zijn vriend te zijn.
Klara maakt luchtbellen en lacht onder water. Dit was de beste vakantie
ooit.
Over K van Klara 19 - Ben je verliefd?
Klara gaat naar een waterpretpark met haar beste vrienden. Het wordt de
beste vakantie ooit. In het waterpretpark ontmoet ze Karl... Karl met een K.
Hij is leuk en Klara voelt dat ze verliefd wordt, maar is Karl ook verliefd op
haar?
Another random document with
no related content on Scribd:
 Näen taivaanrannalla lyijynkarvaisen pilven ja sen ympärillä
punaisen hohteen, kuin tulipalon kajasteen.

Ihmisen poika, mitä näet vielä?

Näen meren nostavan aaltojaan ja vuorten liikuttavan huippujaan.

Näen virtojen muuttavan kulkunsa suuntaa, kukkulain huojuvan ja

sortuvan ja täyttävän laaksot.

Kaikki järkkyy, kaikki liikkuu, kaikki muuttuu uuteen muotoon.

Ihmisen poika, mitä näet vielä?

Näen tomupilviä kaukana, ja ne liikkuvat joka taholle ja törmäävät

vastakkain ja yhtyvät ja sekoittuvat. Ne kulkevat kaupunkien yli, ja
kun ne ovat kulkeneet ohi, niin ei näy enää muuta kuin tasanko.

Näen kansojen nousevan kapinaan ja kuningasten kalpenevan

kruunujensa alla. Sota on heidän keskuudessaan, sota viimeiseen
vereen saakka.

Näen valtaistuimen, kaksi valtaistuinta murskana, ja kansat

sirottelevat niiden sirpaleita pitkin maata.

Näen erään kansan taistelevan niinkuin ylienkeli Mikael taisteli

Saatanaa vastaan. Sen iskut ovat hirvittäviä, mutta se on alastonna,
ja sen vihollista suojaavat paksut varukset.

Oi Jumala! Se kaatuu; se on saanut kuoliniskun. Ei, se on vain

haavoitettu; Maria, Neitsyt-Äiti, kietoo sen vaippaansa, hymyilee sille
ja vie sen vähäksi aikaa pois taistelun alueelta.
 Näen toisen kansan kamppailevan hellittämättä ja ammentavan
yhä uusia voimia tästä taistelusta. Tällä kansalla on Kristuksen
merkki sydämensä päällä.

Näen kolmannen kansan, jonka kuusi kuningasta on polkenut

jalkansa alle, ja joka kerta kun se liikahtaa, kuusi väkipuukkoa uppoo
sen kurkkuun.

Näen suuren rakennuksen päällä, hyvin korkealla ilmassa ristin,

jota tuskin voin eroittaa, koska se on mustan harson peittämä.

Ihmisen poika, mitä näet vielä?

Näen Idän joutuvan sisäiseen sekasortoon. Se näkee muinaisten

palatsiensa luhistuvan, vanhain temppelien sortuvan soraksi, ja se
kohottaa katseensa kuin etsiäkseen toisia mahteja ja toista Jumalaa.

Näen Lännen puolella ylväskatseisen, kirkasotsaisen naisen; hän

kyntää lujin käsin kepeästi vakoa, ja kaikkialta, missä aurankärki
kulkee, näen nousevan ihmis-sukupolvia, jotka huutavat häntä
avuksensa rukouksissaan ja siunaavat häntä lauluissansa. Näen
Pohjoisessa ihmisiä, joilla on enää jäljellä vain vähäisen lämpöä,
joka on keskittyneenä heidän päähänsä ja joka sitä huumaa; mutta
Kristus koskettaa heitä ristillänsä, ja sydän alkaa sykkiä.

Näen Etelässä ihmisheimoja vaipuneina en tiedä minkä kirouksen

alaisiksi: jokin raskas ies heitä painaa; he käyvät kumarassa; mutta
Kristus koskettaa heitä ristillänsä, ja he ojentavat jälleen vartalonsa.

Ihmisen poika, mitä näet vielä?

Hän ei vastaa; huutakaamme uudelleen:

 Ihmisen poika, mitä näet?

Näen Saatanan pakenevan ja Kristuksen enkeliensä ympäröimänä

tulevan hallitsemaan.

III

Ja minut siirrettiin hengessä muinaisaikoihin, ja maa oli kaunis ja

rikas ja hedelmällinen; ja sen asukkaat elivät onnellisina, sillä he
elivät veljinä.

Ja näin Käärmeen hiipivän heidän keskellensä: se loi moniin

heistä mahtavan katseensa, ja heidän sielunsa kävi levottomaksi, ja
he lähestyivät, ja Käärme kuiskasi jotakin heidän korviinsa.

Ja kuunneltuaan Käärmeen puhetta he nousivat ja sanoivat: "Me

olemme kuninkaita."

Ja aurinko kalpeni, ja maa muuttui murheen väriseksi, käärinliinan

väriseksi, joka verhoo kuolleita.

Ja kuului tukahdutettu nurina, pitkä valituksen ääni, ja jokainen

vapisi sielussaan.

Totisesti, sanon minä teille, oli kuin sinä päivänä, jolloin hornan
kuilu mursi sulkunsa, ja jolloin suurten vesien paisumus tulvi yli
äyräittensä.

Pelko kulki majasta majaan, sillä ei ollut vielä palatseja, ja se

kertoi jokaiselle salaisuuksia, jotka häntä pöyristyttivät.
 Ja ne, jotka olivat sanoneet: "Me olemme kuninkaita", ottivat
miekan ja seurasivat Pelkoa mökistä mökkiin.

Ja siellä tapahtui kummia mysteerioita, ja siellä oli kahleita, itkuja

ja verta.

Kauhun valtaamina ihmiset huudahtivat: "Murha on jälleen

ilmestynyt maailmaan." Ja siinä kaikki, sillä Pelko oli tyrmistyttänyt
heidän sielunsa ja lamauttanut liikkumattomiksi heidän käsivartensa.

Ja he antoivat panna itsensä rautoihin, itsensä, vaimonsa ja

lapsensa. Ja ne, jotka olivat sanoneet: "Me olemme kuninkaita",
kaivoivat ikäänkuin suuren onkalon, ja he sulkivat siihen koko
ihmissuvun, niinkuin suljetaan elukoita läävään.

Ja myrsky ajeli pilviä, ja ukkonen jylisi, ja minä kuulin äänen

sanovan: "Käärme on voittanut toistamiseen, mutta ei ainiaaksi."

Sen jälkeen en kuullut enää muuta kuin epäselviä ääniä, nauruja,

nyyhkytyksiä, herjauksia.

Ja minä ymmärsin, että täytyi olla Saatanan valtakunta ennen

Jumalan valtakuntaa. Ja minä itkin ja toivoin.

Ja näky, jonka räin, oli tosi, sillä Saatanan valtakunta on

toteutunut, ja Jumalan valtakunta on myös toteutuva; ja ne, jotka
sanoivat: "Me olemme kuninkaita", suljetaan vuorostaan onkaloon
yhdessä Käärmeen kanssa, ja ihmissuku pääsee siitä pois; ja silloin
on siinä tapahtuva ikäänkuin uusi syntyminen, ikäänkuin siirtyminen
kuolemasta elämään. Tapahtukoon niin!
IV

Te olette saman isän poikia, ja sama äiti on teitä imettänyt; miksi ette
siis rakasta toisianne niinkuin veljet, ja miksi päinvastoin kohtelette
toisianne pikemmin niinkuin vihollisia?

Ken ei rakasta veljeänsä, se on kirottu seitsemän kertaa, ja ken

rupeaa veljensä viholliseksi, se on kirottu seitsemänkymmentä
kertaa seitsemän kertaa.

Siitä syystä kuninkaat ja ruhtinaat ja kaikki ne, joita maailma

kutsuu mahtaviksi, on kirottu: he eivät ole rakastaneet veljiänsä, ja
he ovat kohdelleet heitä niinkuin vihollisia.

Rakastakaa toisianne, ja teidän ei tarvitse pelätä ei mahtavia eikä

ruhtinaita eikä kuninkaita.

He ovat voimakkaita teitä vastaan vain siksi, että te ette ole

liittyneet yhteen, vain siksi, ettette rakasta toisianne niinkuin veljiä.

Älkää sanoko: "Tuo mies on toista kansaa, ja minä olen toista."

Sillä kaikilla kansoilla on ollut maan päällä sama isä, joka on Aatami,
ja heillä on taivaassa sama isä, joka on Jumala.

Jos yhtä jäsentä lyödään, niin koko ruumis kärsii. Te olette kaikki
yhtä samaa ruumista: ei voida sortaa yhtä teistä, niin ettei sorrettaisi
kaikkia.

Jos susi hyökkää karjalaumaan, niin se ei syö sitä suuhunsa

kokonaan heti paikalla: se tempaa yhden lampaan ja syö sen. Sitten,
kun sen taas on tullut nälkä, se tempaa toisen ja syö sen, ja niin
viimeiseen asti, sillä sen nälkä uusiutuu yhä.
 Älkää olko niinkuin lampaat, jotka, kun susi on temmannut pois
yhden niistä, pelästyvät hetkiseksi, mutta sitten rupeavat jälleen
syömään. Sillä, ajattelevat ne, ehkäpä se tyytyy ensimmäiseen tahi
toiseen saaliiseensa. Ja mitäpä minun tarvitsee välittää niistä, jotka
se syö suuhunsa? Mitäpä haittaa siitä minulle on? Minulle jää siten
vain enemmän ruohoa.

Totisesti, minä sanon teille: Ne, jotka mielessään niin miettivät,

ovat merkityt joutumaan sen pedon ruuaksi, joka elää lihasta ja
verestä.

Kun näette miestä vietävän vankilaan tahi mestattavaksi, niin älkää

kiirehtikö sanomaan: "Tuo on häijy mies, joka on tehnyt rikoksen
ihmisiä vastaan."

Sillä kenties se on kelpo mies, joka on tahtonut palvella ihmisiä ja

jota heidän sortajansa senvuoksi rankaisevat.

Kun näette kansan lyötynä rautoihin ja jätettynä tyrannin valtoihin,

niin älkää kiiruhtako sanomaan: "Tuo kansa on väkivaltainen kansa,
joka tahtoi häiritä rauhaa maan päällä."

Sillä kenties se on marttyyrikansa, joka kuolee ihmiskunnan

pelastukseksi.

Kahdeksantoista vuosisataa sitten sen ajan ylimmäiset papit ja

kuninkaat naulitsivat eräässä Idän kaupungissa ristille kapinoitsijan,
Jumalan herjaajan, joksi he häntä sanoivat, ruoskittuaan häntä
raipoilla.

Hänen kuolemansa päivänä oli suuri pelko helvetissä ja suuri ilo

taivaassa.

Sillä vanhurskaan veri oli pelastanut maailman.

VI

Minkätähden eläimet löytävät ravintonsa kukin lajinsa mukaan?

Sentähden, ettei mikään niistä ryöstä toisen ravintoa, ja että jokainen
tyytyy siihen, mikä riittää sen tarpeisiin.

Jos mehiläispesässä yksi mehiläinen sanoisi: Kaikki täällä oleva

hunaja on minun, ja sitten ryhtyisi menettelemään oman päänsä
mukaan yhteisen työn hedelmillä, niin miten kävisi muiden
mehiläisten?

Maa on kuin suuri mehiläispesä, ja ihmiset ovat kuin mehiläiset.

Jokaisella mehiläisellä on oikeus siihen hunajamäärään, mikä on

välttämätön sen toimeentulolle, ja jos ihmisten joukossa on niitä,
joilta puuttuu tuo välttämätön määrä, niin se tulee siitä, että oikeus ja
lähimmäisen rakkaus ovat hävinneet heidän keskuudestaan. Oikeus,
se on elämä; ja lähimmäisen rakkaus, se on myöskin elämä, vieläpä
suloisempi ja runsaampi elämä.

On ollut vääriä profeettoja, jotka ovat saaneet uskotelluksi

muutamille ihmisille, että kaikki muut olivat syntyneet heitä varten; ja
mitä nämä uskoivat sen uskoivat muutkin noiden väärien profeettain
sanan nojalla.

Kun tämä valheen sana pääsi voitolle, niin enkelit taivaassa itkivät,
sillä he aavistivat, että paljon väkivaltaisuuksia, paljon rikoksia ja
paljon kärsimyksiä tulisi tulvimaan maan päälle.

Ihmiset ovat, tasa-arvoisina keskenään, syntyneet yksin Jumalaa

varten, ja jos kuka väittää jotakin päinvastaista, niin hän herjaa
Jumalaa.

Ken tahtoo olla suurin joukossanne, se olkoon teidän palvelijanne;

ja ken tahtoo olla ensimmäinen joukossanne, se olkoon kaikkien
palvelija.

Jumalan laki on rakkauden laki, ja rakkaus ei ylennä itseänsä

toisten yläpuolelle, vaan se uhrautuu toisten hyväksi.

Ken sanoo sydämessään: Minä en ole niinkuin muut ihmiset, vaan

muut ihmiset ovat annetut minulle, minun käskettävikseni ja jotta
minä mieleni mukaan käyttäisin heitä ja sitä mikä on heidän
omaansa, se on Saatanan poika.

Ja Saatana on tämän maailman kuningas, sillä hän on kaikkien

niiden kuningas, jotka niin ajattelevat ja toimivat; ja ne, jotka niin
ajattelevat ja toimivat, ovat hänen neuvostaan ruvenneet maailman
herroiksi.

Mutta heidän valtakuntansa on pysyvä vain jonkun aikaa, ja sen

ajan loppu on lähellä.

Tullaan taistelemaan suuri taistelu, ja oikeuden enkeli ja

rakkauden enkeli tulevat taistelemaan niiden puolella, jotka ovat
asestautuneet perustaakseen; jälleen ihmisten keskuuteen oikeuden
valtakunnan ja rakkauden valtakunnan.

Ja monet kaatuvat tässä taistelussa, ja heidän nimensä on pysyvä

maan päällä niinkuin Jumalan kunnian säde.

Sentähden, te, jotka kärsitte, rohkaiskaa mielenne, karkaiskaa

sydämenne, sillä huomenna on oleva koettelemuksen päivä, päivä,
jolloin jokaisen tulee antaa ilomielin henkensä veljiensä puolesta, ja
seuraava päivä on oleva vapautuksen päivä.

VII

Kun puu seisoo yksinään, niin tuulet sitä pieksävät ja riistävät siltä
sen lehdet; ja sen oksat, sen sijaan että kohoaisivat ylöspäin,
painuvat alas, ikäänkuin etsisivät maata.

Kun kasvi seisoo yksin, löytämättä mitään suojaa auringon

paahdetta vastaan, niin se riutuu ja kuihtuu ja kuolee.

Kun ihminen on yksin, niin mahdin tuuli painaa hänet kumaraan

maata kohti, ja tämän maailman mahtavain polttavat pyyteet imevät
hänestä mehun, joka hänet ravitsee.

Älkää siis olko niinkuin kasvi ja niinkuin puu, jotka seisovat yksin,
vaan liittykää toisiinne ja tukekaa toisianne ja suojatkaa toisianne
keskenänne.

Niin kauan kuin ette ole liittyneet yhteen ja niin kauan kuin kukin
ajattelee vain itseänsä, ei teillä ole mitään muuta toivottavana kuin
kärsimystä ja onnettomuutta ja sortoa.

Onko mitään heikompaa kuin varpunen, mitään aseettomampaa

kuin pääskynen? Ja kuitenkin, kun petolintu näyttäytyy, pääskyset ja
varpuset saavat sen karkoitetuksi, kokoontumalla sen ympärille ja
ajamalla sitä takaa kaikki yhdessä.

Ottakaa esikuvaksenne varpunen ja pääskynen.

Ken eristäytyy veljistään, sitä seuraa pelko hänen käydessään,

istuutuu hänen viereensä hänen levätessään eikä heitä häntä edes
hänen nukkuessaan.

Siis, jos teiltä kysytään: "Montako teitä on?" niin vastatkaa: "Meitä
on yksi, sillä meidän veljemme ovat me, ja me olemme meidän
veljemme."

Jumala ei ole luonut pieniä eikä suuria, ei herroja eikä orjia, ei

kuninkaita eikä alamaisia: hän on luonut kaikki ihmiset
yhdenarvoisiksi.

Mutta ihmisistä on muutamilla enemmän joko ruumiin tahi hengen

tahi tahdon voimaa; juuri ne koettavat laskea valtansa alle muut, kun
ylpeys tahi ahneus tukahduttavat heissä rakkauden heidän veljiinsä.

Ja Jumala tiesi, että niin kävisi, ja siitä syystä hän käski ihmisiä
rakastamaan toisiansa, jotta he olisivat yksimielisiä ja heikommat
eivät joutuisi vahvojen sorron alaisiksi.

Sillä ken on vahvempi kuin yksi yksinäinen, se on kai heikompi

kuin kaksi, ja ken on vahvempi kuin kaksi, on heikompi kuin neljä; ja
niin heikkojen ei tarvitse pelätä mitään, kun he, rakastaen toisiansa,
ovat todella yksimieliset.
 Eräs mies matkusti vuoristossa, ja hän saapui erääseen paikkaan,
jossa suuri kallionlohkare oli vierinyt tielle ja täytti sen kokonaan, ja
ulkopuolella tien ei ollut mitään ohipääsyn mahdollisuutta, ei
vasemmalla eikä oikealla.

Kun nyt tuo mies näki, ettei hän voinut jatkaa matkaansa
kallionlohkareen tähden, niin hän koetti saada sen pois siirretyksi,
raivatakseen itselleen tien, ja hän väsytti itsensä kovin tässä työssä,
ja kaikki hänen ponnistuksensa olivat turhat.

Tämän nähdessään hän istuutui murhemielin ja sanoi: "Miten

minun on käyvä, kun yö tulee ja yllättää minut tässä yksinäni, vailla
ruokaa, vailla suojaa, ilman mitään puolustusta hetkellä, jolloin
raatelevat pedot lähtevät liikkeelle etsimään saalistaan?"

Ja hänen ollessaan vaipuneena tähän ajatukseen, tuli paikalle

toinen matkamies, ja tehtyään samoin kuin ensimmäinen ja
huomattuaan itsensä yhtä voimattomaksi saamaan liikkeelle
kallionlohkaretta, hän vaipui äänetönnä istumaan ja painoi päänsä
alas.

Ja tämän jälkeen tuli useampia muita, eikä kukaan voinut saada

liikkumaan kallionlohkaretta, ja kaikkien heidän pelkonsa oli suuri.

Vihdoin heistä muuan sanoi toisille: "Veljeni, rukoilkaamme

Isäämme, joka on taivaissa: ehkä hän armahtaa meitä tässä
hädässä."

Ja tätä puhetta kuunneltiin, ja he rukoilivat hartaasti Isää, joka on

taivaissa.
 Ja heidän rukoiltuaan se, joka oli sanonut: "Rukoilkaamme", sanoi
vielä: "Veljeni, mitä kukaan meistä ei voinut tehdä yksin, sen kenties
saamme tehdyksi kaikki yhdessä."

Ja he nousivat ja työnsivät kaikki yhdessä kallionlohkaretta, ja

kallionlohkare väistyi ja he jatkoivat matkaansa rauhassa.

Tuo matkamies, se on ihminen, matka on elämä, kallionlohkare on

ne kurjuudet, joita hän tapaa joka askeleella matkansa varrella.

Ei yksikään ihminen voi yksin nostaa pois sitä kallionlohkaretta,

mutta Jumala on mitannut sen painon niin, ettei se koskaan saa
pysähdytetyksi niitä, jotka matkustavat yhdessä.

VIII

Alussa työ ei ollut välttämätöntä ihmiselle hänen elääksensä: maa

tuotti hänelle itsestään kaikki, mitä hän tarvitsi.

Mutta ihminen teki pahaa; ja samoin kuin hän oli noussut kapinaan
Jumalaa vastaan, samoin maa nousi kapinaan häntä vastaan.

Hänen kävi niinkuin käy lapsen, joka niskoittelee isäänsä vastaan;

isä riistää häneltä rakkautensa ja jättää hänet oman onnensa nojaan;
ja talon palvelijat kieltäytyvät palvelemasta häntä, ja hän kulkee
etsien sieltä täältä niukan elantonsa ja syöden leipää, jonka hän on
ansainnut otsansa hiessä.

Siitä pitäen siis Jumala on tuominnut kaikki ihmiset työhön, ja

kaikilla on työnsä, joko ruumiillinen tai henkinen; ja ne, jotka sanovat:
"Minä en tee työtä", ovat kaikkein onnettomimmat.

Sillä niinkuin madot kalvavat kuollutta ruumista, niin paheet

kalvavat heitä, ja jolleivät sitä tee paheet, niin sen tekee ikävä.

Ja kun Jumala tahtoi, että ihminen tekisi työtä, niin hän kätki
työhön aarteen, sillä hän on isä, ja isän rakkaus ei kuole.

Ja ken käyttää hyvin tätä aarretta eikä tuhlaa sitä mielettömästi,

sille tulee levon aika, ja silloin hän on niinkuin ihmiset olivat alussa.

Ja Jumala antoi heille vielä tämän käskyn: "Auttakaa toisianne,

sillä joukossanne on vahvempia ja heikompia, raihnaisia ja terveitä;
ja kuitenkin kaikkien pitää elää."

Ja jos te niin teette, niin kaikki voivat elää, sillä minä olen
palkitseva säälin, jota te olette osoittaneet veljillenne, ja olen tekevä
teidän hikenne hedelmälliseksi.

Ja minkä Jumala on luvannut, se on aina toteutunut, eikä koskaan

ole nähty sen, joka auttaa veljiänsä, olevan leivän puutteessa.

Mutta olipa muinoin eräs häijy ja Taivaan kiroama mies. Ja se

mies oli voimakas, ja hän vihasi työtä, niin että hän sanoi itsekseen:
"Mitä minun pitää tehdä? Jos en tee työtä, niin kuolen, ja työ on
minulle sietämätöntä."

Silloin hiipi helvetillinen ajatus hänen sydämeensä. Hän lähti yön

aikana ja otti kiinni muutamia veljistänsä heidän nukkuessaan ja pani
heidät raskaisiin kahleisiin.

"Sillä", sanoi hän, "minä pakoitan heidät raipoilla ja ruoskalla

tekemään työtä minua varten, ja minä syön heidän työnsä
hedelmän".

Ja hän teki niinkuin oli ajatellut, ja toiset, sen nähdessään, tekivät

samoin, eikä ollut enää veljiä, oli herroja ja orjia.

Se oli murheen päivä yli koko maan.

Kauan aikaa sen jälkeen oli toinen mies, vielä häijympi kuin
ensimmäinen ja vielä enemmän Taivaan kiroama. Nähdessään, että
ihmisten lukumäärä kaikkialla oli kasvanut monin kerroin, ja että
heidän paljoutensa oli lukematon, hän sanoi itsekseen:

"Voisin ehkä kyllä panna kahleisiin muutamia heistä ja pakoittaa

heidät tekemään työtä minua varten; mutta täytyisi ruokkia heidät, ja
se vähentäisi voittoani. Keksikäämme parempi keino! Tehkööt he
työtä ilmaiseksi! He kuolevat, se on kyllä totta, mutta kun heidän
lukumääränsä on suuri, saan kootuksi rikkauksia, ennenkuin heidän
joukkonsa on paljoakaan pienentynyt, ja heitä jää aina kylliksi
jäljelle."

Mutta koko tämä ihmispaljous eli siitä, mitä se sai palkkioksi

työstään.

Puhuttuaan siis niin, hän kääntyi erikoisesti muutamain puoleen ja

sanoi heille: "Te teette työtä kuusi tuntia, ja teille annetaan raha
työstänne. Tehkää työtä kaksitoista tuntia, ja te ansaitsette kaksi
rahaa, ja te elätte paljoa paremmin, te itse, vaimonne ja lapsenne."

Ja he uskoivat häntä.

Hän sanoi heille sitten: "Te teette työtä vain puolet vuoden
päivistä: tehkää työtä kaikki vuoden päivät, ja teidän voittonne on
tuleva kaksinkertaiseksi."
 Ja he uskoivat häntä vielä.

Mutta seurauksena siitä oli, että kun työn paljous oli kasvanut
puolta suuremmaksi, vaikka työn tarve ei ollut suurempi, puolet
niistä, jotka ennen elivät työstänsä, eivät enää löytäneet ketään, joka
olisi käyttänyt heitä.

Silloin tuo häijy mies, jota he olivat uskoneet, sanoi heille: "Minä
annan teille työtä kaikille sillä ehdolla, että teette työtä saman ajan,
ja että minä maksan teille vain puolet siitä, mitä teille maksoin; sillä
tahdon kyllä tehdä teille palveluksen, mutta en tahdo joutua
taloudelliseen häviöön."

Ja kun heillä oli nälkä, heillä itsellään, heidän vaimoillaan ja

lapsillaan, suostuivat he tuon häijyn miehen ehdotukseen ja
siunasivat häntä: "sillä", sanoivat he, "hän antaa meille meidän
henkemme".

Ja pettäen heitä yhä edelleen samalla tavoin, tuo häijy mies lisäsi
yhä enemmän heidän työtänsä ja vähensi yhä enemmän heidän
palkkaansa.

Ja he kuolivat välttämättömän tarpeellisen puutteesta, ja toisia

kiiruhti astumaan heidän sijaansa, sillä köyhyys oli tullut niin kovaksi
tuossa maassa, että kokonaiset perheet möivät itsensä
leipäpalasesta.

Ja se häijy mies, joka oli valehdellut veljillensä, kokosi enemmän

rikkauksia kuin se häijy mies, joka oli pannut heidät kahleisiin.

Tämän jälkimäisen nimi on Tyranni; toisella ei ole nimeä muuta

kuin helvetissä.
IX

Te olette tässä maailmassa kuin muukalaisia.

Menkää Pohjoiseen ja Etelään, Itään ja Länteen, mihin paikkaan

pysähtynettekin, niin tapaatte jonkun ihmisen, joka ajaa teidät siitä
pois sanoen: "Tämä maa on minun."

Ja samoiltuanne läpi kaikki maat, te palaatte, tietäen, ettei

missään ole vaivaista pientä maan kolkkaa, missä synnytysvaivoissa
oleva vaimonne voisi synnyttää esikoisensa, missä te voisitte levätä
päivätyön tehtyänne, mihin lapsenne, kun olette päättäneet
päivänne, voisivat haudata luunne, niinkuin paikkaan, joka on teidän
omanne.

Tämä on, totisesti, suurta kurjuutta.

Ja kuitenkaan teidän ei pidä liiaksi murehtia, sillä kirjoitettu on

siitä, joka on vapahtanut ihmiskunnan:

Ketulla on luolansa, taivaan linnuilla on pesänsä, mutta ihmisen

Pojalla ei ole missä lepuuttaa päätänsä.

Mutta hän on ruvennut köyhäksi opettaaksensa teitä kärsimään

köyhyyttä.

Ei niin kuin jos köyhyys tulisi Jumalalta, mutta se on seuraus

ihmisten turmeluksesta ja pahoista himoista, ja siitä syystä on aina
oleva köyhiä.

Köyhyys on syntynyt tyttärenä synnistä, jonka siemen on

jokaisessa ihmisessä, ja orjuudesta, jonka siemen on jokaisessa
yhteiskunnassa.

On aina oleva köyhiä, sillä ihminen ei koskaan saa hävitetyksi

itsestään syntiä.

On aina oleva yhä vähemmän köyhiä, sillä vähitellen orjuus on

häviävä yhteiskunnasta.

Jos tahdotte työskennellä köyhyyden hävittämiseksi, niin tehkää

työtä hävittääksenne synnin, ensiksikin itsestänne ja sitten muista, ja
orjuuden yhteiskunnasta.

Ei köyhyyttä voida poistaa anastamalla sellaista, mikä on toisen

omaa; sillä kuinka saadaan köyhien lukumäärä vähenemään
tekemällä köyhiä?

Jokaisella on oikeus säilyttää mitä hänellä on, muutoin ei kukaan

omistaisi enää mitään.

Mutta jokaisella on oikeus hankkia työllään sellaista, mitä hänellä

ei ole, muutoin köyhyys olisi iäinen.

Vapauttakaa siis työnne, vapauttakaa käsivartenne, ja köyhyys ei

ole enää oleva ihmisten keskuudessa muuta kuin poikkeus, jonka
Jumala sallii, muistuttaakseen heille heidän luontonsa heikkoutta ja
sitä keskinäistä apua ja rakkautta, jota he ovat velkaa toinen
toisillensa.

X
Kun koko maa huokaili odottaessaan vapahdusta, nousi Judeasta
ääni, sen ääni, joka tuli kärsimään ja kuolemaan veljiensä puolesta
ja jota muutamat halveksien kutsuivat kirvesmiehen Pojaksi.

Kirvesmiehen Poika siis, köyhänä ja hyljättynä tässä maailmassa,

sanoi:

"Tulkaa minun tyköni te kaikki, jotka huokailette työn taakan

alaisina, ja minä olen virkistävä teitä."

Ja siitä ajasta alkaen tähän päivään asti ei yksikään niistä, jotka

ovat uskoneet häneen, ole jäänyt vaille lievitystä
viheliäisyydessänsä.

Korjatakseen epäkohdat, jotka ovat ihmisten vitsauksena, hän

saarnasi kaikille oikeutta, joka on lähimmäisen rakkauden alku, ja
lähimmäisen rakkautta, joka on oikeuden korkein täydellisyys.

Mutta oikeudenmukaisuus käskee kunnioittamaan toisen oikeutta,

ja joskus lähimmäisen rakkaus vaatii luopumaan omastansakin,
rauhan tahi jonkin muun hyvän vuoksi.

Mitä olisi maailma, jos oikeus lakkaisi siinä vallitsemasta, jos

jokaisella ei olisi persoonallista turvallisuutta, ja jos hän ei voisi
pelkäämättä nauttia sitä, mikä on hänen omaansa?

Parempi olisi elää metsien povessa kuin yhteiskunnassa, joka niin

olisi jätettynä rosvoamiselle alttiiksi.

Mitä te otatte tänään, sen ottaa joku toinen huomenna teiltä.

Ihmiset tulevat olemaan onnettomampia kuin taivaan linnut, joilta
toiset linnut eivät ryöstä heidän ravintoansa eivätkä heidän
pesäänsä.
 Mitä on köyhä? Se on se, jolla ei vielä ole omaisuutta.

Mitä hän haluaa? Lakata olemasta köyhä, se on, hankkia jotakin

omaisuutta.

Se, joka ryöstää, joka rosvoaa, mitä hän nyt tekee muuta kuin
hävittää, mikäli se on hänelle mahdollista, itse omistusoikeuden?

Ken ryöstää, rosvoaa, se siis hyökkää köyhän kimppuun yhtä

paljon kuin rikkaan; se mullistaa kaiken ihmisten välisen
yhteiskunnan perustukset.

Ken ei omista mitään, se voi päästä omistamaan vain sen kautta,

että toiset jo omistavat; sillä nämä yksin voivat antaa hänelle jotakin
korvaukseksi hänen työstään.

Järjestys on kaikille yhteinen hyvä ja etu.

Älkää juoko rikoksen maljasta: sen pohjalla on katkera hätä ja

tuska ja kuolema.

XI

Ja minä olin nähnyt epäkohdat, jotka vallitsevat maan päällä, heikon

sorrettuna, oikeamielisen kerjäämässä leipäänsä, häijyn korotettuna
kunniasijoille ja upporikkaana, viattoman väärien tuomarien
tuomitsemana, ja hänen lapsensa harhailemassa auringon alla.

Ja minun sieluni oli murheellinen, ja toivo vuoti siitä pois joka

taholta, niinkuin särkyneestä astiasta.
 Ja Jumala lähetti minulle sikeän unen.

Ja unessani minä näin ikäänkuin hohtoisan haahmon, joka seisoi

vierelläni, Hengen, jonka lempeä ja terävä katse tunki aina
salaisimpien ajatusteni pohjaan asti.

Ja minä vavahdin, en pelosta enkä ilosta, vaan ikäänkuin

tunteesta, joka olisi sanoin selittämätön sekoitus molemmista.

Ja henki sanoi minulle: "Miksi olet murheellinen?"

Ja minä vastasin itkien: "Oi! katsokaa kärsimyksiä, jotka ovat

maan päällä." Ja tuo taivahinen ilmiö alkoi hymyillä sanoin
kuvaamatonta hymyä, ja korviini kuuluivat seuraavat sanat:

"Sinun silmäsi näkee kaikki vain sen pettävän välikkeen lävitse,

jota luodut olennot kutsuvat ajaksi. Aika on vain sinua varten;
Jumalalle ei ole olemassa mitään aikaa."

Ja minä vaikenin, sillä minä en ymmärtänyt.

Yhtäkkiä tuo Henki sanoi: "Katso!"

Eikä ollut enää minulle edellisyyttä eikä jälkeisyyttä, vaan minä

näin samalla hetkellä yhdellä kertaa sen, mitä ihmiset heikolla ja
puutteellisella kielellään sanovat menneisyydeksi, nykyisyydeksi ja
tulevaisuudeksi.

Ja kaikki tuo oli vain yhtä, ja kuitenkin, sanoakseni mitä näin,

minun täytyy laskeutua jälleen alas ajan helmaan, minun täytyy
puhua ihmisten heikkoa ja puutteellista kieltä.

Ja koko ihmiskunta oli minusta kuin yksi ainoa ihminen.