De Hand Van Gloria 1st Edition Mark Groenen: Visit To Download The Full and Correct Content Document

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 33

De hand van Gloria 1st Edition Mark

Groenen
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookstep.com/product/de-hand-van-gloria-1st-edition-mark-groenen/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Villarejo el emérito de las cloacas 1st Edition Elizo


Gloria

https://ebookstep.com/product/villarejo-el-emerito-de-las-
cloacas-1st-edition-elizo-gloria/

Não vai dar 1st Edition Cynthia Hand

https://ebookstep.com/product/nao-vai-dar-1st-edition-cynthia-
hand/

O jardim de Reinhardt 1st Edition Mark Haber

https://ebookstep.com/product/o-jardim-de-reinhardt-1st-edition-
mark-haber-2/

O jardim de Reinhardt 1st Edition Mark Haber

https://ebookstep.com/product/o-jardim-de-reinhardt-1st-edition-
mark-haber/
El peso de la gloria Lucha esfuerzo y pasión memorias
de una campeona 1st Edition Lydia Valentín

https://ebookstep.com/product/el-peso-de-la-gloria-lucha-
esfuerzo-y-pasion-memorias-de-una-campeona-1st-edition-lydia-
valentin/

Seizoen van de heks 00 De grimmige avonturen van


Sabrina 1st Edition Sarah Rees Brennan

https://ebookstep.com/product/seizoen-van-de-heks-00-de-grimmige-
avonturen-van-sabrina-1st-edition-sarah-rees-brennan/

Communication Hand Note for EEE Job Preparation 1st


Edition Ismail Hossain

https://ebookstep.com/product/communication-hand-note-for-eee-
job-preparation-1st-edition-ismail-hossain/

De eeuwige kop van Jood Een geschiedenis van het


antisemitisme 1st Edition Ludo Abicht

https://ebookstep.com/product/de-eeuwige-kop-van-jood-een-
geschiedenis-van-het-antisemitisme-1st-edition-ludo-abicht/

Jef Van Hooff 01 Het Complot Van Laken 1st Edition


Johan Op De Beeck

https://ebookstep.com/product/jef-van-hooff-01-het-complot-van-
laken-1st-edition-johan-op-de-beeck/
De hand van Gloria

De hand
van Gloria
Mark Groenen
De hand van Gloria
Mark Groenen
Eerste druk oktober 2021
Uitgever: Godijn Publishing
Coverontwerp: The Golden Delicious, Marit Meijer
ISBN 978-94-93266-15-5
NUR 301

©2021 H!P Publishing | www.hippublishing.nl


Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar
worden gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op
welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van H!P Publishing.
Quel que soit le chemin, quel que soit l’avenir,
Le seul guide en ce monde est la main d’une amie.
Wat het pad ook is, wat de toekomst ook moge zijn,
De enige gids in deze wereld is de hand van een vriendin.
Alfred de Musset (1810-1857)
I.
Pakketje
Poe
Lavendelgeuren
Ik schrok op toen de deurbel ging. Snel sloeg ik mijn boek dicht en
legde het naast de lege kop koffie op mijn nachtkastje. Ik hief me op
uit mijn bed en keek door het raam naar beneden, naar mijn
voortuin. Hoewel ik sokken droeg, was de vloer van mijn slaapkamer
ijskoud aan mijn voeten. Om mijn naaktheid voor de wereld te
verhullen, sloeg ik mijn ochtendjas dicht.
Enigszins teleurgesteld zag ik dat het niet mijn vriendin was die voor
de deur stond. Of mijn ex-vriendin – ik geloofde nog altijd niet dat
ze me had verlaten, ondanks dat ze al enkele weken weg was. In
plaats daarvan stond er een vreemdeling in mijn voortuin. Ik had de
vrouw nog nooit gezien. Het was ochtend, het was bovendien
weekend en ik had geen behoefte aan onbekenden voor de deur.
Zou ze de spullen van Gloria komen ophalen? Al haar spullen
stonden immers nog hier. Spullen die ik, in mistroostige momenten,
om me heen verzamelde, zoals een draak zijn schatten onder een
berg. Ik had echter geen berg, slechts een grote hal waar ik alles
naartoe had gesleept dat ik ernaartoe kon slepen. Gloria zou alleen
maar een wagen met een aanhanger erachter voor mijn voordeur
hoeven te parkeren en binnen enkele minuten zou ze alles met zich
mee hebben gesleurd. Geen kleine aanhanger, daarvoor was het te
veel. Een vrachtwagentje zou beter zijn, want ze had werkelijk alles
achtergelaten dat ze maar kon achterlaten. Koffer noch reistas had
ze met zich meegenomen en zelfs haar telefoon en oplader lagen
nog hier. Ze was vertrokken met niets dan de kleren die ze droeg en
haar bankpas, al zou ze evengoed naakt de deur kunnen zijn
uitgegaan; ik wist niet precies welke set kleding ontbrak in het
inmiddels lege deel van de kledingkast dat van haar was … van haar
was geweest.
Wie was deze onbekende vrouw voor de deur? Misschien was het
een vriendin van Gloria. Ondanks dat we twee jaar samen waren
geweest, kende ik haar vriendinnen amper. De kleding die ze droeg
leek op bedrijfskleding, slecht zittend en in een lelijk zandkleurig
bruin. Was ze een collectante? Wilde ze me iets verkopen? Kwam ze
mij overtuigen van haar religie? Als dat zo was dan was het spijtig
voor haar dat Gloria hier nu niet was: zij was altijd in voor een
urenlang gesprek over new age kwakzalverij, zolang het maar ver
verwijderd was van de Abrahamistische geloven.
Voordat ik verder kon speculeren zuchtte de vrouw diep. Ze zuchtte
met haar hele lichaam, waardoor ik het zelfs van bovenaf kon zien.
Hoe ze hier was gekomen, wist ik niet. Had ze wellicht een
vrachtwagen bij zich? Ik kon me het ronken van de motor niet
herinneren, maar ik was diep in mijn boek verzonken geweest tot de
deurbel ging. De vrouw voor de deur keek om zich heen en tenslotte
op haar horloge. Ze keek zelfs op naar mij, maar het was buiten
lichter dan bij mij binnen en achter de vitrage verscholen was ik
onzichtbaar voor haar. Toen bukte ze en pakte ze het pakket op dat,
buiten mijn zichtveld, aan haar voeten stond. Het was een klein
pakketje, ongeveer de grootte van een iPad in de verpakking. Ze
droeg het voorzichtig, maar het leek niet zwaar te zijn voor de
vrouw.
Ik had niets besteld en verwachtte dus geen pakketje. Nonchalant
slenterde ik de trap af naar beneden. Wellicht was het voor de
buren. De vrouw was al bijna mijn voortuin uit toen ik de voordeur
bereikte. Toen ik de klink omlaag trok om de deur te openen
gebeurde er niets; hij zat nog op slot. Ik klopte hard met mijn
knokkels op het glas in een poging de aandacht van de bezorgster te
trekken. Het werkte. Langzaam draaide ze zich om en keek me
enigszins geërgerd aan. Ik boog me voorover en trok de brievenbus
een klein stukje open. Door de harde zwarte haren riep ik: ‘Sorry!
Even de sleutel pakken.’
Toen ik met de sleutel terugkeerde, stond ze weer voor de deur, de
vingers van de hand die het pakketje aan de bovenkant vasthielden
ongeduldig trommelend.
‘Sorry, dat het zo lang duurde. Je maakte me wakker,’ loog ik.
‘Dat komt vaker voor op zaterdagen. Geen probleem. Dit pakket is
voor u.’ Ze strekte haar handen uit en duwde de doos bijna in mijn
handen. ‘Kunt u hier tekenen?’ Ze hield een smartphone voor mijn
neus. Boven het grijsgekleurde vakje op het scherm stonden vrijwel
dezelfde woorden als die zij had gesproken, maar er stond ook een
naam.
‘Sorry, dit is niet voor mij. Het is voor mijn ex. Zij woont hier niet
meer.’
‘Maar hij is besteld om geleverd te worden op dit adres.’
‘We hebben geen contact meer met elkaar.’
De geërgerde blik van eerder, toen niemand opendeed toen ze
aanbelde, keerde terug op het gezicht van de bezorgster. ‘Kun je het
niet aannemen? Het is voor mij ook zaterdag en dit pakketje gaat
me de hele dag in de weg staan. Bovendien moet ik het op het eind
van de dag weer terug in het systeem zetten, retour sturen naar het
depot en, als je vriendin niet aangeeft dat ze een foutje heeft
gemaakt…’
‘Ex-vriendin.’
‘Whatever. Als zij haar bestelgegevens niet meer aanpast, dan sta ik
hier morgen weer. En de dag erna weer. Enzovoorts, enzovoorts.’
Ik zette geen krabbel in het grijze vakje en probeerde in te schatten
of de opening tussen haar lege hand en haar heup groot genoeg
was om snel het doosje tussen te duwen om vervolgens de deur
dicht te gooien.
Ze veranderde van toon. Haar frons verdween. Met haar vrije hand
speelde ze met haar haar, wat mijn plan in duigen deed vallen. Ze
tuitte haar lippen en zei zo lieflijk als ze kon: ‘Alsjeblieft? Wil je het
voor mij doen?’
Het was gênant. Het was beschamend voor haar, maar ik ervoer dit
eveneens, omdat zij dacht dat ik hiervoor zou vallen. Ondanks dat ik
al even vrijgezel was, was ik dat nog niet lang om voor iedere vrouw
die ik tegen het lijf liep te vallen – al was de bezorgster niet
onaantrekkelijk. Om zo snel mogelijk een einde te maken aan deze
schertsvertoning, zette ik zo snel ik kon een krabbel in het vakje op
haar telefoonscherm.
‘Bedankt.’ Haar speelse glimlach verdween en ze draaide onmiddellijk
om en ging de hoek om, mijn zicht uit.
Ik stapte mijn huis in, sloot de deur achter me en bekeek in de
woonkamer het pakketje. Buiten klonk het ronken van de motor van
de bestelwagen dat me eerder was ontgaan. Het gewicht van de
doos kwam overeen met wat ik verwachtte van een tablet of
vergelijkbaar product, maar ik voelde hoe de inhoud van links naar
rechts schoof terwijl ik het kantelde. Ik inspecteerde het pakketje,
op zoek naar een bedrijfslogo of andere hint over de inhoud, maar
het was eenvoudig bruin karton. Het enige dat ik vond was haar
naam en mijn adres. Schouderophalend zette ik het op de gang, bij
de andere spullen van Gloria. Mocht ze aanbellen om het op te halen
dan kon ik het meteen in haar handen drukken, om vervolgens aan
te dringen op het ophalen van al haar andere spullen. Als ze
binnenkwam met haar eigen sleutel, die ze volgens mij nog steeds
had, dan lag het meteen in de gang klaar voor haar om mee te
nemen.
Een poosje later zag ik de bezorgster weer voorbij rijden. Haar
wagen was vast nog leger nu. Plek genoeg voor Gloria’s spullen,
maar ze bleven allemaal staan. Het was nu zelfs meer dan toen ik
vanmorgen wakker werd.
De rest van de dag was een zaterdag zoals vele andere zaterdagen
sinds ik alleen was. Ik hing op de bank, trok mijn eerste biertje om
twaalf uur ’s middags open en dronk het flesje leeg, terwijl ik
wachtte op de ovenpizza die ik als lunch tot me nam. Toen de pizza
op was, dronk ik een tweede. Met de kruimels nog op mijn shirt
speelde ik videogames tot ik rond een uur of zeven kebab bestelde
voor mijn avondmaal. Pas na mijn diner stapte ik onder de douche,
kamde mijn haren en trok ik mijn kleren aan om in mijn eentje naar
Jays Kroeg te gaan. Hoewel ik daar met elk nieuw drankje meer zin
kreeg in vrouwelijke aandacht, wilde niemand behalve Jay met me
praten, al had hij het zo druk dat van een gesprek amper sprake
was.
Pas toen ik bij thuiskomst – in het holst van de nacht en zo dronken
als een dragonder – over het pakketje struikelde, dacht ik weer aan
Gloria. Zonder me uit te kleden viel ik voorover in bed en viel
enigszins verdrietig in slaap, koud en eenzaam onder lakens voor
twee personen.
Ik droomde dat ik op een podium stond. Wat ik daar precies deed,
weet ik niet. Misschien was ik een rockster en had ik een gitaar vast
of stond ik moppen te tappen als cabaretier. Ik was muzikaal noch
grappig, zelfs in mijn dromen was ik me hiervan bewust. Het publiek
leek zich hier minder druk over te maken. Was het mijn wil die hen
tot euforie bracht, een lucide momentje in mijn verder chaotische
droom? Als dat zo was, dan duurde die beheersing niet lang. Geheel
opgaand in het moment, in het wilde gejoel van de menigte, wierp ik
me van het podium op de handen die idolaat naar me waren
uitgestrekt. De handen hadden allerlei tinten, wit en bruin en zwart,
en hun gelakte nagels blonken in alle kleuren van de regenboog. Alle
handen waren van vrouwen, klein en zacht als kussens toen ze me
opvingen. Ze droegen me, eerst door de zaal die als verwelkende
bloembladeren uiteenviel en de een prachtige nacht met heldere
maan onthulde. Toen kwamen de zwarte wolken. Ze verzwolgen de
maan en de sfeer werd grimmig. De handen werden hard en hun
nagels scherp. Niet langer werd ik op de hangen getild. Ik werd met
geweld naar beneden getrokken, de aarde in. Ik probeerde te gillen,
maar de vingers zaten al in mijn mond, mijn neus en mijn ogen.
Toen ik wakker werd, lag de herinnering van mijn verdrukkingsdood,
of wat daarvoor door moest gaan, nog vers in mijn geheugen. Mijn
hele lichaam voelde rauw van de fantoomkrassen en ik was
doorweekt met zweet. Langzaam keerde mijn pijnlijk bonkende
hoofd terug in de realiteit. Ik stonk, naar drank en kroeg, maar mijn
huid was gaaf; geen nagel had me geschampt. Ik was te beroerd om
uit bed te stappen, ondanks dat waterige zonnestralen al door mijn
ramen naar binnen vielen. De gordijnen had ik nooit dichtgedaan.
Mijn klamme kussen verwisselde ik voor het andere kussen op het
bed. Gloria’s kussen. Ik hoopte haar geur op te vangen toen ik mijn
hoofd erin begroef en probeerde mijn slaap te hervatten, maar deze
was al lang geleden vervaagd.
De slaap kwam niet. Mijn hoofd bonkte, alsof er genoeg heipalen in
werden geslagen voor een hele woonwijk. Katers had ik vaak
genoeg, en hoofdpijn dus ook. Mijn hoofdpijn was altijd ritmisch. Het
klopte, als een hartslag. Ik stelde me altijd voor het bloed was, dat
door mijn gekrenkte brein werd gepompt en me kwelde. Ik gaf mijn
poging tot verder slapen op, ging naar de badkamer en nam een
tweetal aspirines die ik met lauw water wegspoelde. De tweede
aspirine lukte me niet in een keer. Ik kokhalsde en hoestte het tablet
op in de wasbak. Het had in zijn korte contact met water en mijn
speeksel zijn scherpe randjes verloren. Met een zucht bracht ik het
tablet terug mijn mond in. Walgend kauwde ik op de pil en slikte het
in, dit keer met succes.
Moeizaam liep ik de trap af. In de gang stapte ik eenvoudig over het
pakketje heen waar ik de vorige nacht over struikelde. Ik had geen
zin om het te verplaatsten, maar vond het wel vreemd dat het niet
lag waar ik het had gelaten. Als het al was gevallen van de stapel,
dan had het onmogelijk zo ver van de rest kunnen liggen, midden in
de gang. Was ik zo dronken geweest dat ik het had omgestoten? Of
vergiste ik me over waar ik het had gelaten? Sinds Gloria weg was
gebeurde dat wel vaker; soms gooide ik zout in mijn koffie of gooide
ik de aardappels weg terwijl ik de schillen kookte.
De ochtend ging over in de middag en mijn hoofdpijn verdween met
de wolken aan de hemel. De lentezon was aangenaam warm door
het keukenraam en mijn honger keerde terug. Ik legde plakken kaas
en ham tussen twee boterhammen en plaatste deze in het tosti-ijzer.
Uit de koelkast pakte ik een blik fristi, trok deze open en nam een
slok. Literpakken waren natuurlijk goedkoper, maar er ging niets
boven de mierzoete zuivel uit een blikje.
Terwijl de kaas smolt, merkte ik dat het kloppen en bonken nog
altijd niet gestopt was, ondanks dat mijn hoofd geen zeer deed. Ik
concentreerde me en besefte nu pas dat het geluid ergens uit het
huis kwam. Ik spitste mijn oren en probeerde de bron te ontdekken.
Mijn huis was niet groot, maar de klank werkte desoriënterend –
alsof het uit alle muren kwam.
*
Het pakketje stond voor me op de keukentafel. Ik staarde naar het
karton dat net als gisteren niets verraadde. Toen ik het in de gang
oppakte, stopte het kloppen, al meende ik dat ik de laatste klop nog
voelde toen ik het karton vastgreep. Ik dacht aan een verhaal dat we
ooit op de middelbare school moesten lezen tijdens de Engelse les,
The Tell-Tale Heart van Edgar Allan Poe, waarin de hoofdpersoon het
hart van de oude man in de muren hoort kloppen. Maar dat
personage was gek. Wat zei dat over mij?
Ik probeerde de gedachte uit mijn hoofd te zetten terwijl ik het
pakketje in een leeg keukenkastje zette onder het aanrecht. Ooit
had het volgestaan met het servies van Gloria’s overleden
grootmoeder. Het type servies dat je bewaarde voor speciale
gelegenheden, maar nooit gebruikte. Gloria’s oma had het in een in
glazen kast tentoongesteld, maar deze hadden wij niet. Na Gloria’s
vertrek had ik het eruitgehaald om plaats te maken voor nuttigere
dingen. Het servies stond in een doos bij de andere dozen die ze
nog steeds moest ophalen, zoals ik het kastje nog steeds moest
vullen. In zekere zin had ik dit nu gedaan.
Ik poetste mijn tanden, trok mijn kleren aan en ging naar de
supermarkt voor mijn boodschappen.
*
De laatste producten waren in de koelkast gezet toen ik het niet
meer uithield. Het kloppen in het kastje. Mijn handen op het
aanrecht voelden zachtjes de impact. Ik trok het kastdeurtje open en
greep het pakketje vast. Ik moest weten wat erin zat. Het ging me
natuurlijk niets aan wat Gloria had besteld, maar ik had haar
nummer niet om haar te bellen. Haar nieuwe nummer niet, in ieder
geval; haar telefoon had ze net als al haar andere spullen hier laten
liggen. Ik praatte mijn inbreuk op haar privacy goed door me voor te
houden dat ik het deed om er zeker van te zijn dat er geen levend
wezen zat opgesloten in de doos.
Zo voorzichtig als ik kon, sneed ik de bruine tape los met een
aardappelschilmesje. Ik ging behoedzaam te werk, en sneed zo
recht als ik kon – precies tussen de open stukken karton. Ik draaide
de doos rond om alle plakband los te snijden voordat ik aan het
karton trok. Dit alles om er zeker van te zijn dat ik alles weer terug
in de doos kon doen en mijn handelingen zo goed mogelijk kon
maskeren. Ik vouwde de flappen open en een opmerkelijke lucht
begroette me. Het was geen overdreven sterke geur, en hij kwam
amper uit boven de muffe geuren van karton, plastic en oude
zuurstof, maar toch wist ik zeker dat ik lavendel rook.
Ik liet de flappen los, de door mij niet geziene inhoud verviel weer in
duisternis. Lavendel. Mijn handen vielen naast me neer en ik staarde
uit het keukenraam naar buiten. De lucht was grijs. De lentezon was
verdwenen en een miezerregen viel naar beneden. Rook het in dat
pakketje werkelijk naar lavendel? Ik wreef met mijn handen in mijn
ogen, slaakte een zucht en stond op. Naast de vuile vaat van de
vorige avond stond nog mijn fles Jim Beam, die ik opendraaide en
aan mijn lippen zette. De zoet branderige smaak van de maisdrank
spoelde de reuk van de paarse bloem weg. De geur die
onlosmakelijk verbonden was met de Provence in Frankrijk, maar
ook met Gloria – die tijdens onze vakantie aldaar door de paarse
velden danste. Ik keek weer naar het pakketje, waarvan de flappen
nog uitnodigend naar boven stonden gevouwen nu ze verlost waren
van de tape die ze op hun plek hield.
Mijn zicht werd troebel. Natte lijnen liepen over mijn wangen naar
mijn kaaklijn, waar de druppels houvast zochten aan mijn stoppels.
Stoppels die te kort waren voor een baard, maar te lang voor een
modieus statement. In kleine spatten vielen ze uiteen op de
keukenvloer. Het was te veel voor me. De geuren, de herinneringen
die ze met zich meebrachten, de leegte van de stoel aan de andere
kant van de keukentafel. Wat zou Gloria bovendien wel niet denken
als ze haar pakketje vond, opengemaakt door mij? Uit het
keukenkastje pakte ik de rol tape, duwde de flappen terug naar
beneden en sloot de doos. Zo goed als ik kon plakte ik mijn bruine
tape over de doorgesneden originelen heen om mijn inbreuk te
verhullen. Indien Gloria het zou inspecteren zou ze het meteen zien,
maar wanneer keek iemand ooit echt naar de doos? Mijn laatste
traan viel op het karton, dat het gretig opzoog, terwijl ik het
pakketje terug onder de trap zette en herinneringen mijn hoofd
binnenstroomden als water door een gebroken dam.
II.
Gloria
Flexibele schil
Coaching carrousel
Gloria en ik waren twee jaar samen geweest. Misschien was dat
twee jaar en drie maanden. Misschien was het anderhalf jaar. Alles
zou staan en vallen bij de gehanteerde definitie van samenzijn. We
woonden in ieder geval twee jaar samen, dat was onomstotelijk en
aantoonbaar.
Waarom we bij elkaar waren, heb ik nooit echt begrepen. Ik begreep
het nog minder dan waarom Gloria uit mijn leven verdween, waar ik
evenmin een duidelijk verwoorde reden had gekregen. Ik vroeg me
altijd af of het voor haar net zo’n groot raadsel was, wat we samen
deden. Zouden mensen haar gevraagd hebben waarom wij in
hemelsnaam een koppel waren? Wat zou dan haar antwoord zijn
geweest? De mijne was altijd een ontwijkend schouderophalen,
gevolgd door een poging een ander onderwerp aan te snijden of –
wanneer dat mislukte – het gesprek te verlaten voor een
toiletbezoek of een nieuw biertje uit de koelkast (op een feestje) of
een nieuwe kop koffie (op het werk en op begrafenissen). Ondanks
dat ik dolgraag wilde weten of mensen het aan haar vroegen en wat
dan haar antwoord was, stelde ik die vraag zelf nooit aan haar. Ik
was veel te bang dat mijn vraag de eerste keer zou zijn dat ze
hiermee geconfronteerd werd, dat ze vervolgens diep bij zichzelf zou
nagaan waarom ze samen was met mij, om vervolgens niet tot een
bevredigend antwoord te komen en de benen te nemen. Dat was op
het begin, tenminste, toen ik nog geloofde in een goede afloop voor
ons.
We kenden elkaar al ruim een jaar voordat we in elkaars armen
vielen. Zij werkte al drie jaar op het Diogenes College toen ik daar
als leraar binnenkwam. Hoewel ze er nog maar kort werkte, had ze
al de coaching van de nieuwe collega’s als taak gekregen. Misschien
was dat de reden dat mensen zich afvroegen wat we samen deden.
De eerste kennismaking was alles behalve vlot verlopen. Het
Diogenes was de zesde school waar ik startte, nadat ik mijn
bevoegdheid had gekregen. Ik was een middelmatige docent. Het
soort dat geen ordeproblemen had, maar iemand die evenmin ooit
nog herinnerd werd door een leerling zodra zij langer dan een jaar
hun klaslokalen hadden verlaten voor avonturen in het
vervolgonderwijs. Ik zat gevangen in wat de managers mij op elke
school de “flexibele schil” noemden. Een was zelfs zo ver gegaan –
en dit was op mijn derde school – om het letterlijk voor me uit de
doeken te doen met behulp van een grapefruit. Ik wist zeker dat die
rukker het speciaal voor me had meegenomen.
*
‘Kijk het zit zo,’ had hij gezegd, terwijl hij de oranje vrucht in zijn
hand liet draaien. ‘Dit is de school.’
Ik zei niets. Ik kookte van woede.
‘De vrucht, dat is waar het om gaat.’ Hij zette zijn dikke duimen in de
schil. De zure lucht die vrijkwam vulde mijn neusgaten. Sap droop
langs zijn polsen naar de mouwen van zijn overhemd. Haastig legde
hij de vrucht op zijn bureau, waar het sap zijn weg vervolgde op
weg naar papier dat het allemaal zou absorberen. Het waren
kennelijk geen belangrijke documenten, want alsof er niets aan de
hand was spleet hij de grapefruit in tweeën. Hij had de moeite
genomen zich een klein beetje te draaien, zodat ik het in alle glorie
kon aanschouwen. De manier waarop zijn duimen door de schil in
het tere, natte en paarse vruchtvlees staken had iets pervers. Ik
kokhalsde, maar de rector merkte het niet op.
‘De schil, dat ben jij.’ Met zijn natte duim trok hij een flink stuk van
de schil los, legde hem tussen ons op tafel en deed een verwoede
poging hem glad te strijken. ‘Voor de gezondheid van onze school,
de vrucht, hebben we de flexibele schil nodig. We moeten
vastklampen aan dat wat we niet kunnen missen. Helaas voor jou
zijn er maatschappijleerdocenten genoeg.’
Hij pakte een stuk van het fruit en stak hem in zijn mond. Dikke
druppels sap dropen langs zijn gladgeschoren kin, terwijl hij zijn gele
tanden toonde tijdens het kauwen. Met zijn andere hand reikte hij
mij een stuk aan. ‘Jij ook?’
Ik schudde mijn hoofd, bang dat ik over de tafel heen zou kotsen
van woede en walging als ik mijn mond opendeed.
‘Jij zit helaas in die flexibele schil. Om onze schoolfinanciën op orde
te houden, zeker gezien de concurrentie van de andere scholen in de
buurt en de huidige krimp van het aantal leerlingen in deze
omgeving, moeten we verstandige keuzes maken over wie we
aannemen. Wiskundedocenten, natuurkundedocenten, zij zijn
schaars en hen moeten we behouden.’ Een volgend stuk grapefruit
verdween tussen zijn tanden, waarna hij met de rug van zijn hand
het sap op zijn kin wegveegde. ‘Het is niets persoonlijks, maar je zal
op zoek moeten naar een nieuwe school.’
Terwijl hij at met open mond leek het alsof hij op rauw vlees
kauwde.
*
Zo leerden we elkaar kennen. Ik in mijn zesde flexibele schil waar
alle rek uit was gehaald, zij als enthousiaste begeleider van nieuwe
docenten. Ik was al lang geen nieuwe docent meer. Als je eenmaal
op twee scholen hebt gewerkt zijn alle scholen hetzelfde. Je hebt
lokalen en al deze lokalen hebben dertig tafeltjes en dertig stoeltjes.
Elk Nederlands lokaal heeft posters aan de wand met een slechte
tekening en een laf gedichtje, elk aardrijkskunde lokaal heeft
dezelfde vergeelde kaarten die ze ooit in de jaren tachtig hebben
gekocht, toen de Sovjet-Unie nog bestond en het Oostblok een flinke
plek innam op het canvas. Als nieuwe docent was je het afvoerputje
van de roostermakers, niet genietend van de privileges die oudere
collega’s wel hadden – zoals een vast lokaal, en dus rende je je rot
van het ene naar het andere leshok en zag je alles wat de scholen te
bieden hadden in al hun vergelijkbare eentonigheid. Hoewel
vaksecties op het einde van het schooljaar uren konden vergaderen
over nieuwe lesmethoden, was het in de werkelijkheid altijd
hetzelfde verhaal, slechts door elkaar gehusseld en andere titels
gegeven. Vanaf mijn derde school stopte ik met nieuwe
voorbereidingen en paste ik slechts de nummers aan het begin van
mijn powerpointpresentaties aan.
Gloria was nieuw in haar taak als begeleider van nieuwe docenten,
vastbesloten om mij en de vijf andere nieuwe docenten van dat
schooljaar te begeleiden. Als groep hadden we regelmatig
gesprekken over hoe het ging, waar we tegenaan liepen en waar we
mee geholpen konden worden. Het was niet haar schuld dat ik me
als een botte lul gedroeg, maar het was wel de versie van mij die ze
voor zich kreeg. Het was mijn zesde keer in de nieuwe-docenten-
carrousel en ik was niet van plan om braaf te blijven zitten op dit
hobbelpaard dat me was toebedeeld. Na een paar keer niet komen
opdagen werd ik er door Gloria aan mijn haren bijgetrokken en toen
dit zelfs tot een klacht bij mijn teamleider leidde, kon ik niet anders
dan erbij zitten. Recalcitrant als ik was, zocht ik andere manieren om
dwars te zitten. Van cynische opmerkingen wanneer ik wel meedeed
tot opzichtig proefwerken nakijken wanneer ik niet meedeed met de
gesprekken – ik maakte Gloria het leven zuur, een vijandschap was
geboren.
Het was makkelijker geweest voor Gloria om mij met rust te laten,
maar zo zat zij niet in elkaar. Het hele schooljaar vlogen we elkaar
naar de keel, maar ik zal de eerste zijn die toegeeft dat ik altijd de
agressor was. Ik was flauw en kinderachtig, het werd een spelletje
voor me om haar uit de tent te lokken. Het hielp ook niet dat Gloria,
in haar coaching, maar al te graag verviel in spirituele vergelijkingen
en methoden. Van het leggen van tarotkaarten tot het tekenen van
enneagrammen. Ik wist dat ik niet de enige van de nieuwe
werknemers was die hier sceptisch tegenover stond, maar ik was wel
de enige die zich er niet bij neerlegde. Hoe vaak ze ook klaagde bij
de teamleider, en hoe vaak die vervolgens ook bij mij kwam, mijn
lessen waren in orde en de leerlingen waren tevreden – en dat was
wat uiteindelijk het zwaarst telde.
Alles veranderde op de laatste dag van het schooljaar. Mijn contract
was inmiddels verlengd en de laatste bijeenkomst van de nieuwe
docenten was geweest. Ik had me mild opgesteld, omdat ik wist dat
ik niet met de noorderzon zou verdwijnen wanneer het jaar voorbij
was. Gloria had iedereen een gift gegeven ter afronding. Ik kreeg
een stuk bergkristal, dat me rust zou bieden. Ik bedankte haar en
besloot de strijdbijl in dit schooljaar te laten.
De flexibele schil was ik nog niet ontsnapt; de school kon me nog
een jaar aan het lijntje houden voordat ze me de deur zouden
wijzen. De laatste vergaderingen waren geweest en alle docenten
zaten in het atrium waar er plichtsmatig geklapt moest worden voor
alle collega’s die hun diploma’s hadden gehaald, bloemen werden
overhandigd aan de mensen die de school verlieten en een droevig
knikje voor de mensen die treurnis hadden meegemaakt gedurende
de periode. Toen dit voorbij was, was er niets anders te doen dan de
stoelen op te stapelen en zo snel mogelijk naar het meest
dichtstbijzijnde café gaan om schaamteloos bezopen de
zomervakantie te starten.
Mijn baan op het Diogenes College was mijn zesde, maar het was
tevens de baan die het dichtst bij huis was van alle jobs die ik had
gehad. Het was geen bewuste keuze, slechts het resultaat van een
spervuur aan open sollicitaties naar alles en iedereen met een
mailadres – iets waar ik elk schooljaar traditiegetrouw mee af leek te
sluiten. Ik had geen problemen met autorijden of zelfs treinen naar
mijn werk, maar op een dag als deze, een dag die alleen maar kon
eindigen met een dronken waas voor mijn ogen, was het ideaal dat
ik te voet terug naar huis kon. Er was niets dat me tegen kon
houden om er een fantastische middag van te maken.
Dat was, tenminste, tot Gloria zich bij ons gezelschap aansloot. Ik
deed mijn best om haar te omzeilen. Vooral uit gêne. Ik wist dat ik
het hele jaar verschrikkelijk tegen haar was geweest en dat zij
slechts haar taak op haar best wilde uitvoeren. Ik wist ook dat ik nog
minstens een jaar zou werken op de school, dat Gloria mijn collega
zou blijven en dat ik niet langer bij de bijeenkomsten hoefde te zijn
die ik zo verachtte.
Die middag zag ik de persoon achter die middagen vol walging voor
het eerst. Gloria’s kleurrijke kleding stak altijd scherp af tegen de
grijze muren van het schoolgebouw, maar hier, op het terras en
onder het groene bladerdak van de bomen, was ze prachtig. Haar
blonde haren glansden in de zomerzon en haar groene ogen
schitterden. Ze glimlachte naar me toen ze me betrapte op mijn
staren, het was de eerste keer dat het geen geforceerde was.
Hoewel er de hele middag een tafel tussen ons in stond, en we
slechts spraken met de mensen naast ons, bracht een koele bries af
en toe de geur van haar parfum mijn kant op, sterker dan de
aroma’s van bier en zweet die het terras rijk was. Later zou ze deze
parfum altijd dragen, maar voor het eerst dronk ik de
lavendelgeuren gretig op, terwijl ik Gloria zag in een geheel nieuw,
zomers licht.
III.
Wandeling
Tronie
Hooikoorts
In gedachten verzonken was ik teruggekeerd in de keuken, mijn
ogen nog nat van de tranen die over mijn wangen waren gerold
nadat de lavendellucht me herinnerde aan Gloria. Het boze gebrom
van de trilstand van mijn telefoon op het stenen aanrecht bracht me
terug naar het heden. Net voordat de trillingen mijn telefoon naar de
grond hadden verplaatst, pakte ik hem op.
‘Hey, ik sta klaar.’
‘Klaar?’ vroeg ik aan haar.
‘Ik sta voor je deur. Voor onze wandeling? Doet je bel het niet ofzo?’
‘De bel? Druk nog eens.’
Een rinkelend geluid volgde.
‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik was in gedachten verzonken, denk ik.’
‘Alles oké? Je hoeft niet te gaan als je je niet in orde voelt.’
‘Nee, nee. Het gaat goed. Momentje.’ Ik haastte me naar de
voordeur en deed deze open.
Ze stapte naar binnen en gaf me een knuffel, zoals altijd wanneer ik
haar zag. Ik inhaleerde diep toen ze me dicht tegen haar aandrukte
om de geur van vernis, die ze altijd bij zich droeg, diep in te
ademen. Al was het maar om de lavendel uit mijn systeem te
krijgen.
‘Ik trek even mijn kleren aan.’
Ze wachtte in de hal, terwijl ik de trap opstoof. Ik gooide mijn badjas
uit, pakte mijn shirt en broek van de badrand, trok deze aan en ging
snel met een tandenborstel door mijn mond. Terwijl ik het
mondwater van de ene naar de andere kant van mijn gebit en over
mijn tong liet glijden, ging ik met mijn handen door mijn haar,
voordat ik het opgaf en besloot een pet te dragen.
Terug op de overloop zag ik haar staan. Ik had me nooit gestoord
aan de enorme hoeveelheid dozen en andere spullen die de gang rijk
was geworden, maar vanuit deze positie zag ik hoe zij bijna
verdween tussen alles wat er stond. Ik was wel eerder naar boven
gelopen om schoenen te pakken als ze me kwam ophalen, maar het
aantal dozen nam elke keer een klein beetje toe. De laatste keer had
ze ruim kunnen staan, nu stond ze met haar rug tegen de muur,
terwijl de schaduwen haar verzwolgen.
‘Weet je zeker dat alles in orde is?’
*
Niet lang na Gloria’s verdwijning leerde ik haar kennen. Om preciezer
te zijn, leerde zij mij vooral kennen.
‘Hallo?’ Was het eerste wat ik tegen haar zei, al was het niet
specifiek naar haar gericht. In het begin zei ik het eigenlijk tegen
niemand. Het was eerder een verraste uitdrukking toen ik ontwaakte
op een voor mij onbekende plek.
Mijn ogen waren droog en pijnlijk. Hoewel ik ze niet kon zien, wist ik
dat ze rood waren. Mijn hoofd deed onmogelijk veel zeer. Ik draaide
naar mijn buik en pakte met trillende hand het glas water naast me
en dronk hem in een slok leeg. Mijn mond was als een woestijn –
een hele zure – en de droge lap leer die mijn tong moest voorstellen
nam de vloeistof gretig op.
Ik steunde op mijn ellebogen, bang om te snel overeind te komen,
en zag dat ik me bevond in een vreemd huis. Ik lag op een bank en
had geen shirt meer aan, ook mijn schoenen waren verdwenen.
Had ik dit water zomaar achterover moeten gooien? Het was
misschien een slecht idee, maar als ik gedrogeerd was, dan was het
toch al te laat.
Terwijl ik de groene bank en de kamer met haar babyblauwe muren
langzaam op me in liet werken, ging ik rechtop zitten en zag naast
de kring die het glas op het bijzettafeltje had achtergelaten twee
verpakte aspirines liggen. Krakend kwamen ze uit de verpakking en
ik stopte ze een voor een in mijn mond. Ondanks het water was mijn
mond weer teruggekeerd naar zijn gortdroge status en met niets om
de pillen mee weg te spoelen, kauwde ik ze fijn tot kleine brokjes
voordat ik ze moeizaam inslikte. De bittere smaak van de pillen was
bijna te overweldigend, drie keer kokhalsde ik voordat ik ze weg
kreeg, maar uiteindelijk lukte het.
Terwijl ik mijn best deed de hoofdpijn te negeren, keek ik de kamer
door. Het was een kleine, maar knusse ruimte. Het blauw aan de
muren kwam maar tot ongeveer anderhalve meter hoogte,
daarboven was het wit. Het hing vol met schilderijen. Abstracte
werken die me aan Pollock, Mondriaan en Rothko deden denken,
maar ook realistischere werken sierden de wanden. Ze waren geen
originelen, dat wist ik zeker, maar ik was geen kenner. Het schilderij
dat ik wel zeker kende hing boven de televisie: een kopie van het
schilderij van Het meisje met de parel van Vermeer. Haar tulband
was al net zo blauw als de wanden. Ik zag de toppen van daken
door de ramen aan weerszijden van de televisie. Ik was in een
appartement, minstens op de vierde etage. Niemand die ik kende
woonde in een appartement. Ik durfde nog niet op te staan, bang
dat de misselijkheid me zou overmannen. Mijn blik keerde terug naar
de Vermeer. Ik was geen kenner, verre van, toch viel me op dat de
kleuren niet geheel klopten. De bruinoranje kleur van de jas van het
meisje was te fel, ook de schaduwen leken niet geheel te kloppen.
Het kwam heel dicht bij de versie die ik kende, maar een zekere
levensvonk ontbrak aan dit meisje, dat het origineel wel had. Ik
stond op, liep naar het canvas en streek met mijn vingers over het
portret. Het was geen print, maar echte verf.
De deur links van de televisie ging open. Geschrokken sprong ik
terug naar de bank. Een vrouw stapte de woonkamer binnen. Achter
haar zag ik nog net een bed staan, de lakens chaotisch over het
matras gelegen en een tweetal kussens waarvan één een deuk had.
‘Ah, je bent wakker.’
Ze had een handdoek over haar natte haren gewikkeld. Ooit zag ik
de film Girl with a Pearl Earring met Scarlett Johansson in de
hoofdrol. Ik vond dat Scarlett veel leek op het personage dat ze
speelde, maar de vrouw voor me had veel beter voor de rol gecast
kunnen zijn. Met haar bleke huid en grijze ogen leek ze wel een
tweelingzusje van het meisje op het schilderij. Onmogelijk natuurlijk.
Niet alleen waren ze honderden jaren in tijd van elkaar gescheiden,
het meisje met de parel heeft bovendien nooit echt bestaan. Ze was
een tronie, een verzinsel.
Ik vroeg me af of ze het expres deed, met die handdoek.
‘Kom, je kan spreken. Dat heb je gisteren ook gedaan. Soort van.’
Ongemakkelijk greep ik een van de kussens van de bank vast om
mijn naakte bovenlijf achter te verbergen. ‘Waar ben ik?’
‘Bij mij thuis, natuurlijk.’
‘Sorry, maar ik kan me je niet meer herinneren … Hebben wij?’
‘Iets gedaan met elkaar? Nee, zeer zeker niet.’ Ze wees naar het
raam, waar aan de straatkant een pridevlag wapperde waar nu een
tipje van in zicht kwam door de wind.
‘Ah.’ Ik keek weer terug de kamer in, op zoek naar mijn shirt.
Wellicht had ik het zelf uitgetrokken en van we weggegooid.
‘Je shirt hangt te drogen aan het droogrek. Toen je gisteren hier
kwam braakte je over jezelf – en een beetje over mij – heen. Ik heb
het uitgetrokken en gewassen. Jou heb ik op de bank gelegd, waar
je meteen in slaap viel.’
Mijn wangen brandden. Ik wist zeker dat ze rood waren van
schaamte. Ik hield drank, veel drank, zelden goed binnen – en dit
was niet de eerste keer dat ik zo mijn eerste indruk op een vrouw
maakte. Op dit moment zou ik zelf het liefst een tronie zijn, om te
verdwijnen in een lijst aan de wand. Maar helaas.
Ze vertelde me hoe ze me had gevonden. Ik hing met mijn hoofd in
mijn armen begraven op de bar, terwijl een dun straaltje met
speeksel aangelengd bier uit mijn mondhoek droop. Jay, de barman,
had al aan de bel getrokken om de laatste ronde aan te kondigen,
maar er was nagenoeg niemand meer in de kroeg. In plaats van bier
te tappen hield hij zich bezig met het wassen van de glazen en het
opruimen van wat hij kon, zodat hij zo snel mogelijk naar huis kon
vertrekken. Ze was geschrokken van de totale onverschilligheid van
de barman, waarop hij zijn schouders ophaalde en zei dat ik wel
vaker in deze positie voor hem lag – wat klopte – en dat hij me een
glas suikerwater zou geven voordat ik naar huis ging. Er werd geen
genoegen genomen met dit antwoord, ze probeerde me wakker te
maken. Dit lukte, al was ik onaanspreekbaar en zo van de kaart dat
ik het suikerwater dat Jay, die zich nu behoorlijk schuldig voelde,
grotendeels langs mijn mond goot. Met behulp van de barman had
ze me overeind weten te krijgen en naar de taxi gebracht die ze had
besteld, terwijl we mijn fiets voorbij liepen. Ze had natuurlijk geen
idee waar ik woonde. Zelfs Jay had dat niet, ondanks dat ik al mijn
uren bij elkaar omgerekend wel dagen bij hem aan de toog had
gehangen.
‘En dus bracht ik je naar mijn huis,’ zei ze, alsof het de normaalste
zaak van de wereld was.
‘Oké …’ Ik woog mijn woorden af. Ik was, natuurlijk, dankbaar voor
haar hulp. Toch kon ik het gevoel van ongemak niet ontsnappen dat
langzaam over me heen kroop. Het was, op zijn zachtst gezegd,
bizar wat ze had gedaan. ‘Mag ik op zijn minst weten hoe je heet?’
‘Oh, natuurlijk! Dat ben ik helemaal vergeten te zeggen. Gisteren
had ik het je al verteld, maar ja … Rhea, aangenaam!’
*
Ik liep de trap af naar Rhea die tussen de dozen stond als Godzilla
tussen wolkenkrabbers van Tokyo. Misschien moest ze die maar –
net als de acteurs in de rubberen pakken in die Japanse films – ook
allemaal maar tot gort slaan. Dan was ik er tenminste vanaf. Zelf had
ik het lef niet.
‘Ja, alles is oké.’
‘Goed.’ Ze pakte mijn hand vast toen ik bijna beneden was. ‘Anders
moet je het me echt zeggen, hè?’
Rhea en ik dronken graag een biertje samen, maar de wandelingen
waren haar idee. Ze was bang dat ik anders helemaal niets deed dat
goed voor me was, en waarschijnlijk had ze gelijk.
Ik knikte en legde mijn hand op de hare om haar gerust te stellen.
De gedroogde verfvlekken voelden ruw op haar verder zachte hand.
Daarna liet ik los, trok mijn spijkerjas aan, wurmde me langs haar en
trok de voordeur open. Ze stapte achter me aan naar buiten. Mijn
neus begon bij aanraking van de lentelucht meteen te kriebelen.
Hooikoorts. Afhankelijk van hoe de wandeling zou verlopen was dit
alles, of had ik op het einde van de tocht irritatie op mijn ogen en
een loopneus. Ik stak mijn hand in de binnenzak van mijn spijkerjas
en voelde de harde plastic verpakking van de hooikoortspilletjes. Een
vakje was leeg, twee hadden hun inhoud nog. Ik slikte een van de
pillen in en vloekte binnensmonds dat ik er niet aan had gedacht
toen ik wakker werd deze ochtend.
‘Ik zag dat er weer meer dingen in de gang stonden.’
‘Klopt.’
‘Houd je straks wel iets over in je huis?’
‘Vroeg of laat staat de gang vol.’
‘Zelfs die absurde gang van jou, inderdaad. Maar dan kun je
misschien in je woonkamer wat dingen beginnen te stapelen rondom
de deurpost. Eventueel kun je al wat meubels uit elkaar schroeven.
Je had dat met het bureau ook al gedaan, toch?’
Ik krabde aan mijn neus. De irritatie was wat toegenomen. Ik had
geen idee wat het nu precies was waar ik allergisch voor was. Het
zou het gras kunnen zijn, maar ik sloot ook de rijen berkenbomen
die mijn straat flankeerden niet uit. Gelukkig waren we bijna aan het
einde, waar Rhea’s auto stond. Ze reed in een oude Volkswagen
Kever waar ze De sterrennacht van Van Gogh op had geschilderd.
Als oefening voordat ze begon aan de echte kopie, had ze gezegd,
maar wat mij betreft was het bijna niet van het echte werk te
onderscheiden – wat des te indrukwekkender was door de rondingen
van de auto en, natuurlijk, de ramen die ze niet kon beschilderen.
‘Weet je bovendien wel zeker wat van jou, en wat van Gloria is? Het
is jouw huis, toch? Zij trok bij jou in? Als je zo doorgaat, is je hele
huis straks leeg. Ik heb de lege schappen van je boekenkast wel
gezien. En je keukenla? Je hebt twee vorken en twee messen.
Niemand heeft twee vorken en twee messen. Zeker niet die
goedkope dingen die jij hebt. Dat is niet om je te beledigen – maar
ik herken Ikea servies als ik het zie. Die dingen zijn per vijf verpakt.
Ga jij me vertellen dat voordat Gloria bij jou kwam wonen je
helemaal niets had? Dat al je lades leeg waren? Sterker nog, als
Gloria al die spullen bij je heeft laten liggen en nooit meer
terugkomt, zijn het dan niet gewoon jouw spullen?’
‘Wat ben je scherp vandaag,’ ontweek ik de vraag.
Van niemand zou ik een inquisitie als deze accepteren, maar Rhea
was anders. Sinds onze eerste ontmoeting had ik een klik met haar
die ik eerder met niemand anders had gehad. Dat was ongetwijfeld
deels te wijten aan mijn eenzame bestaan voor en na Gloria, maar
ook door haar persoonlijkheid. Ze verdiende haar geld met het
maken van kopieën van schilderijen, met echte verf op echt canvas
of hout. Hoewel de kwaliteit van haar werk voor zichzelf zou moeten
spreken, zou ze geen doek verkopen zonder haar vlotte babbel.
‘Meestal laat je me met rust wat betreft Gloria.’
In werkelijkheid had ze me slechts een keer serieus ondervraagd
over Gloria, ik had er uitermate slecht op gereageerd. We hadden
het conflict bijgelegd – zij had, volledig onterecht, haar excuses bij
mij aangeboden – en vervolgens deden we alsof het nooit was
gebeurd. Ze stopte met lopen om een lange grasspriet te plukken en
stak deze tussen haar tanden. Ik merkte dat ze nerveus was hier
weer over te spreken met me.
‘Klopt, maar als ik het niet doe dan doet niemand het.’
‘Je hebt gelijk, vrees ik. Maar wat is je doel?’
‘Ik wil het beste voor je.’
‘Oké.’
‘Wat je nu doet, is niet het beste voor je.’
Ik zuchtte diep. Door mijn neusgaten. Er kwam wat snot mee, het
resultaat van de hooikoorts die niet bepaald minder was geworden.
‘Kut,’ gromde ik, terwijl ik de smurrie die aan de stoppels op mijn
bovenlip plakte afschermde voor Rhea. Zij toverde snel een tissue
tevoorschijn, die ik gretig aannam.
In hoeverre mijn zucht hoorbaar was geweest zonder de
slijmexplosie zal ik nooit weten, maar ik voelde me er schuldig over.
‘Sorry, die zucht was voor mezelf bedoeld. Je hebt gelijk, natuurlijk.
Dit is niet goed voor me. Ik ben nog aan het uitvogelen wat dat wel
is.’
‘Voor nu is er in ieder geval de buitenlucht.’ Rhea maakte een dansje
en strekte haar armen uit, alsof ze de zon wilde omarmen. En het
gespreksonderwerp veranderen, natuurlijk. ‘Dat is goed!’
Ik snoot mijn neus en wreef in mijn ogen. Ze waren kurkdroog en
jeukten. ‘Ja, heerlijk om buiten te zijn.’
IV.
Alleen
Hoekhuis
Linkerhand
Die middag op het terras, op de laatste dag van het schooljaar,
leerde ik Gloria pas echt kennen, terwijl warme zonnestralen onze
blote armen en onderbenen streelden. Voor het eerst spraken we
echt met elkaar. Als personen, niet eens als collega’s en al helemaal
niet als vijanden. Het witbier werd geserveerd in hoge glazen waar
een halve liter in kon, maar ik dronk ze net zo snel weg als dat ze
kleine vaasjes waren. Gloria dronk wijn en, hoewel ze mijn tempo
niet kon bijhouden, ging ook stevig aan de haal met de drank.
De collega’s om ons heen werden langzaamaan minder talrijk. De
ene moest naar huis om op tijd thuis te zijn voor het avondeten, een
ander moest zijn kinderen ophalen van de crèche. Wellicht hadden
ze Radler gedronken of waren ze net zo aangeschoten als wij waren;
ik had het niet bijgehouden. Misschien waren het simpelweg slappe
smoesjes om weg te komen zonder voor slappeling te worden
uitgemaakt. We zaten nog altijd op hetzelfde terras als waar we
gestart waren; het terras van Jays Kroeg.
‘Hey, wij gaan op zoek naar wat te eten. Hebben jullie ook honger?’
vroeg Sander. Hij was niet eens een echte collega, slechts een
tweedejaars stagiair die te lang was blijven plakken. Na de
zomervakantie zouden we hem nooit meer zien. Achter hem
begonnen de andere overgebleven collega’s – en een mede stagiair
die net als Sander te lang was blijven plakken – hun pinpassen
tevoorschijn te toveren en aanstekers terug in hun zakken te
stoppen.
Gloria keek van hem naar mij. ‘Wat doen we?’
Ik haalde mijn schouders op en nam een slok van mijn witbier om
niet te hoeven antwoorden.
‘Nee, dank je Sander. Wij blijven hier nog even zitten.’
‘Oké. Dan zorgen wij dat ons deel van de rekening is betaald.’
‘Top!’ Gloria stak haar duim naar hem op. Haar nagel was prachtig
verzorgd. Hij glansde in de zon en had een perfect roze teint.
Ongetwijfeld het resultaat van zorgvuldige manicure. Urenlang
tegenover een dame met mondmasker zitten die je handen met
chemicaliën te lijf ging. Ik had het nooit ondervonden – ik wist zo
ook wel dat het niets voor mij was. Mijn ogen gleden naar mijn
eigen nagels. Een klein randje vuil kleurde mijn middelvinger zwart.
De helft van mijn nagels was rafelig, omdat ik ze afbeet wanneer ik
me eraan ergerde dat ze te lang waren. De andere helft was hoekig
afgeknipt met een keukenschaar. Ik legde mijn handen op elkaar en
stak ze tussen mijn benen.
Toen ik van mijn handen opkeek, zag ik dat we alleen aan het
tafeltje zaten, Gloria en ik. Alle andere collega’s waren verdwenen.
Ze keek mij aan met haar grote groene ogen en zei bijna fluisterend:
‘Zo, eindelijk alleen.’
Daarna legde ze haar hand op mijn handen. Op mijn benen.
Ongemakkelijk dicht bij mijn kruis.
Voor een lange tijd bleven we waar we waren, en bleven we drinken.
Gloria was een grote vrouw. Ze was net zo lang als ik en had brede
schouders en heupen. Ik dronk niet vaak bier met vrouwen. Of met
andere mensen, wat dat betreft. In mijn studententijd had ik wel
wat gedronken met medestudenten, maar de vrouwen met wie ik
toen aan de bar zat nipten bescheiden aan hun wijn. Gloria was de
eerste keer dat ik een vrouw meemaakte die aan mij gewaagd was.
Sterker nog, ik begon te vermoeden dat zij veel minder last had van
de drank dan ik. Onvrijwillig steunde ik op de tafel, wist dat er alleen
maar onzin uit mijn mond kwam en het terras danste voor mijn
ogen, terwijl de zon langzaam maar zeker naar beneden zakte. Ik
moest ontzettend pissen, maar ik durfde niet op te staan. Bang dat
ik de toiletten niet zou bereiken zonder ergens tegenaan te botsen of
iets omver te slaan.
Hoewel Gloria meer dan mijn gelijke leek als het ging over haar
alcoholtolerantie, haar blaas had niet de omvang van de mijne. Zij
ging voortdurend naar het toilet en kwam even later weer terug. Ik
genoot van die stille momentjes waarin ik ongegeneerd dronken
voor me uit kon staren en voor niemand hoefde te doen alsof ik dat
niet was. Ze was telkens in rap tempo weer terug, en elke keer
schoof ze iets dichter naar me toe, en elke keer legde ze haar
handen – net gewassen en ijskoud – op de mijne.
Toen ik het echt niet meer tegen kon houden ging ik tenslotte naar
de toiletten. Ik was zo dronken dat ik blind was, al leek ik niemand
getackled te hebben in mijn woeste tred ernaartoe. Mijn straal
mistte waarschijnlijk net zoveel van het porselein als dat
daadwerkelijk zijn doel bereikte, hoezeer ik op de sticker van de
vlieg mikte. Toen ik mijn rits optrok kwam een hoestbui in me op,
die uitmondde in een kokhalzen en tonslotte braakte ik alles uit dat
in mijn maag zat. Urinoirs waren niet gemaakt voor het geweld
waarmee mijn waterige kots naar binnenvloog, en ik voelde dat mijn
enkels nat werden van de lauwwarme spatten. Ik wachtte tot ik
mezelf kon herpakken, waste mijn handen, spoelde mijn mond en
probeerde zo goed en zo kwaad als ik dat kon mijn onderbenen
schoon te maken. Mijn schoenen waren van plastic, goedkoop
imitatieleer, dus voor zover ik dit kon inschatten ging dit best
behoorlijk. Voor mijn sokken had ik minder hoop. Ik trok ze uit en
gooide ze in de prullenbak bij het papier. Voordat ik de ruimte
verliet, spatte ik nog wat water in mijn gezicht. Net toen ik naar
buiten stapte, liep een man de ruimte in. Ik had gelukkig al mijn
zaken kunnen regelen zonder dat iemand het zag.
*
De wandeling met Rhea was aan zijn einde gekomen toen mijn
voordeur weer in zicht kwam. Nadat ze het onderwerp Gloria had
aangesneden en ik daar slecht op had gereageerd, had ze het
onderwerp vermeden. Ik voelde me schuldig, maar dit verdween al
snel als sneeuw voor de zon toen Rhea sprak over alle andere
dingen die haar bezighielden, altijd met een grote glimlach en
zonder enig teken van wrok. Ze had bijna een deal gesloten met een
klant om een reproductie van Guernica te maken en keek ontzettend
uit naar de uitdaging. Daarna sprak ze over alle maaltijden die ze
deze week zou bereiden en had ze mij vrijblijvend uitgenodigd om er
een bij haar te komen eten, waarop ik net zo vrijblijvend had
geantwoord. Ze vertelde over de dame op wie ze momenteel een
oogje had, en hoe ze een van de andere maaltijden in wilde zetten
ter verleiding van haar. Ik had vrij weinig gezegd tijdens de hele
tocht. Slechts wat geknikt en bevestigend gebromd, terwijl Rhea met
haar arm in de mijne gehaakt eindeloos doorratelde. Het ging altijd
zo, sinds we elkaar hadden ontmoet, en ik zou het niet anders
willen.
Ik voelde haar stevige omhelzing nog aan mijn armen en haar
zachte haren nog op mijn wangen toen ik mijn huis instapte. Rhea
had gelijk; het was hoog tijd om dit huis het mijne te noemen. Zo
had ik het genoemd toen ik erin trok, en zo moest ik het weer
beschouwen. De schaduwen van de spullen die klaarstonden om
opgehaald te worden, passeerde ik terwijl ik mijn volledige brein
inspande om me er niet druk om te maken. Eenmaal in de
woonkamer bonsde mijn hart luid in mijn borst en klopten mijn
slapen al net zo erg. Ik slofte naar de koelkast, haalde er een biertje
uit en zakte hiermee op de bank.
De afstand tussen de keuken en de woonkamer was zo klein dat ik
de bank ook wel had gehaald wanneer ik voorover was gevallen.
Mijn huis was een van de meest bizarre in heel Lodijke, al leek
niemand in Lodijke zich hiervan bewust te zijn. De rijtjeswoning
bevond zich in een knik van twee rijen. Alle andere huizen waren
perfect rechthoekig en goed in te delen, de mijne had een vreemde
punt en de muren waren zo geplaatst dat de gang de grootste plek
van het huis innam. Het deed me denken aan de entrees van grote
paleizen, zoals Versailles, toen ik er voor het eerst binnenstapte. Het
grote verschil was dat bij deze paleizen de imposante entree de start
was van een veel grootser geheel, terwijl bij mijn woning slechts een
kleine woonkamer – waar nog geen hoekbank in paste – en een
keuken – met gasstel met slechts twee pitten – volgde. Boven was
het al net zo erg; twee kleine slaapkamers en een eveneens kleine
badkamer.
Ik had niet voor Lodijke gekozen. Het zou poëtisch klinken om te
zeggen dat Lodijke voor mij had gekozen, maar dat was net zo min.
Ik was mijn studentenkamer ontgroeid. Voor de nieuwe studenten
was ik nog onzichtbaarder dan voor de mensen met wie ik ooit
studeerde. Ik voelde me te oud voor hen, en aangezien ik als enige
was afgestudeerd zat daar een kern van waarheid in. Ik zocht een
plek voor mezelf, en snel. Via een internetadvertentie kwam ik hier
terecht. Vijf jaar geleden, twee jaar voordat ik Gloria leerde kennen
en niet lang nadat ik op de zesde school waar ik werkte het
Another random document with
no related content on Scribd:

You might also like