Professional Documents
Culture Documents
(Download PDF) Matching Supply With Demand An Introduction To Operations Management 3rd Edition Cachon Solutions Manual Full Chapter
(Download PDF) Matching Supply With Demand An Introduction To Operations Management 3rd Edition Cachon Solutions Manual Full Chapter
https://testbankfan.com/product/matching-supply-with-demand-an-
introduction-to-operations-management-3rd-edition-cachon-test-
bank/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-operations-and-
supply-chain-management-3rd-edition-bozarth-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/operations-management-1st-
edition-cachon-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-operations-and-
supply-chain-management-3rd-edition-bozarth-test-bank/
Introduction to Operations and Supply Chain Management
5th Edition Bozarth Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/introduction-to-operations-and-
supply-chain-management-5th-edition-bozarth-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-operations-and-
supply-chain-management-4th-edition-bozarth-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/operations-management-1st-
edition-cachon-test-bank/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-operations-and-
supply-chain-management-5th-edition-bozarth-test-bank/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-operations-and-
supply-chain-management-4th-edition-bozarth-test-bank/
Matching Supply with Demand: An Introduction to Operations Management
(last
revised
December
2011;
make
sure
to
visit
www.cachon-‐terwiesch.net
for
the
latest
updates,
excel
files,
ppt
files
and
other
information)
Chapter
6
6.2.
Penne
Pesto
Annual
revenue
1460000
Annual
labor
costs
657000
Annual
rent
and
overhead
costs
365000
Annual
material
costs
401500
EBIT
36500
Invested
capital
200000
ROIC
0.1825
we
reduce
the
turnaround
time,
the
average
amount
of
service
time
per
guest
is
55/60
hours.
If
Average
number
of
customers
served
in
an
evening
218.1818
Annual
revenue
1592727
Annual
labor
costs
657000
Annual
rent
and
overhead
costs
365000
Annual
material
costs
438000
EBIT
132727.3
Invested
capital
200000
ROIC
0.663636
If
overhead
could
be
reduced
by
100
per
day,
we
have
the
following:
EBIT
73000
ROIC
0.365
6.3
Philly
Air
© 2013 by McGraw-Hill Education. This is proprietary material solely for authorized instructor use. Not authorized for sale or distribution in any
manner. This document may not be copied, scanned, duplicated, forwarded, distributed, or posted on a website, in whole or part.
PA1. Draw an ROIC (return on invested capital) tree for the company that incorporates all of the
above information.
PA3. What is the minimum load factor at which the company breaks even?
The load factor at which the company breaks even satisfies
© 2013 by McGraw-Hill Education. This is proprietary material solely for authorized instructor use. Not authorized for sale or distribution in any
manner. This document may not be copied, scanned, duplicated, forwarded, distributed, or posted on a website, in whole or part.
Returns
=
load
factor
x
50
x
2
x
24
x
365
x
100
–
60,000,000
=
0.
This gives load factor = 60,000,000 / (50 x 2 x 24 x 365 x 100) = 68.49%
PA4.
What
load
factor
would
the
company
have
to
achieve
so
that
it
obtained
a
ten
percentage
point
increase
in
the
ROIC
(e.g.
an
ROIC
increasing
from
5%
to
15%)?
which gives
© 2013 by McGraw-Hill Education. This is proprietary material solely for authorized instructor use. Not authorized for sale or distribution in any
manner. This document may not be copied, scanned, duplicated, forwarded, distributed, or posted on a website, in whole or part.
6.4
Oscar’s
office
building
Base
Case
Building
size
14000
Rent
per
square
foot
4
Demand
based
on
price
11200
Monthly
fixed
costs
8000
Variable
costs
per
unit
occupied
1.25
Monthly
fixed
costs
8000
Variable
costs
per
unit
occupied
1.25
Monthly
revenue
35000
Monthly
fixed
costs
8000
Monthly
variable
costs
8750
Monthly
return
18250
Yearly
return
219000
Invested
capital
1800000
ROIC
0.121667
© 2013 by McGraw-Hill Education. This is proprietary material solely for authorized instructor use. Not authorized for sale or distribution in any
manner. This document may not be copied, scanned, duplicated, forwarded, distributed, or posted on a website, in whole or part.
6.5
OPIM
Bus
Inc
OB1.
Draw
an
ROIC
(return
on
invested
capital)
tree
for
the
company.
This
is
a
very
top
heavy
tree,
in
which
only
the
revenue
branch
is
broken
up
in
detail.
Costs
and
invested
capital
are
given
in
the
question.
OB3. What is the minimum load factor at which the company breaks even?
Load factor=68.49%
OB4.
By
how
much
will
the
firm
have
to
increase
the
load
factor
to
achieve
a
ten
percentage
point
increase
in
the
ROIC
(e.g.
from
5%
to
15%)?
Load factor = 0.7057 (load factor needs to increase from 0.70 to 0.7057)
© 2013 by McGraw-Hill Education. This is proprietary material solely for authorized instructor use. Not authorized for sale or distribution in any
manner. This document may not be copied, scanned, duplicated, forwarded, distributed, or posted on a website, in whole or part.
Another random document with
no related content on Scribd:
gehandhaafde zelfwerkzaamheid des menschen eene
tegenstrijdigheid gezien, Jezus, Paulus, Johannes van innerlijke
tegenspraak beschuldigd en voor zichzelven de eene aan de andere
opgeofferd. Zoo werd dan geleerd, dat de genade hoogstens alleen
dient, om de wilskracht ten goede bij den mensch te herstellen en
hem zelf aan den arbeid en aan het verdienen te zetten, of ook aan
den anderen kant beweerd, dat goede werken niet noodzakelijk of
ook zelfs schadelijk voor de zaligheid zijn. Maar hoog boven al deze
eenzijdigheden staat de H. Schrift, als de hemel boven de aarde, als
de gedachten Gods boven de gedachten der menschen. Zij houdt
beide vast, predikt beide met gelijken nadruk en ziet tusschen beide
geen tegenspraak noch strijd. Juist omdat God in de geloovigen
werkt het willen en het werken, hebben zij huns zelfs zaligheid uit te
werken met vreeze en beven, Phil. 2:12, 13. Zij zijn Gods maaksel,
geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God
voorbereid heeft, opdat zij daarin wandelen zouden, Ef. 2:10. God en
mensch, religie en zedelijkheid, geloof en liefde, rechtvaardigmaking
en heiligmaking, bidden en werken, zijn van nature geen
tegenstelling. Zij zijn het geworden door de zonde; en door haar
brengt de mensch telkens weer strijd tusschen beide. Maar zij zijn
oorspronkelijk ten nauwste vereenigd; zij zijn door Christus, die onze
vrede is, in hunne eenheid hersteld; zij zijn in het christelijk leven in
beginsel verzoend. Afhankelijkheid valt hier met vrijheid saam; de
geborenen uit God worden kinderen Gods omdat zij het zijn; voor
hen geldt de wet: werde was du bist! Goede werken zijn daarom
eenerzijds zonder eenige verdienste; zij zijn immers onze niet, maar
door God in Christus voor ons voorbereid en door zijn Geest in ons
gewerkt; zij zijn door onze zwakheid steeds onvolmaakt en met
zonde besmet; ze zijn gansch ongeevenredigd aan de zaligheid, die
geschonken wordt; ipsa hominis bona merita sunt Dei munera,
Augustinus, Ench. 107. En desniettemin zijn zij dringend
noodzakelijk, om het gebod Gods, Rom. 6:18, 7:4, 8:12, 13, 1 Thess.
4:3, om het doel der verlossing, Ef. 1:4; als vruchten des geloofs,
Jak. 2:14, uit dankbaarheid, 1 Cor. 6:20, Col. 1:10, 1 Thess. 2:12, ter
verheerlijking Gods, Joh. 15:8, als weg tot de zaligheid, Hebr. 12:14;
bona opera via regni, non causa regnandi (Bernardus). Cf. later den
locus de vita christiana.
3. Op dezelfde wijze als over de heiligmaking, spreekt de Schrift
over de volharding der heiligen. Zij vermaant de geloovigen, om te
volharden tot het einde toe, Mt. 24:13, Rom. 2:7, 8, om te blijven in
Christus, in zijn woord, in zijne liefde, Joh. 15:1-10, 12:6, 24, 27, 3:6,
24, 4:12v., om niet af te wijken maar het geloof te behouden, Col.
1:23, Hebr. 2:1, 3:14, 6:11, om getrouw te zijn tot den dood, Op.
2:10, 26. Soms spreekt zij zoo, alsof afval mogelijk ware; wie meent
te staan, zie toe dat hij niet valle, 1 Cor. 10:12; waarschuwt tegen
hooggevoeligheid en dreigt in geval van ontrouw met zware straf,
Ezech. 18:24, Mt. 13:20, 21, Joh. 15:2, Rom. 11:20, 22, 2 Tim. 2:12,
Hebr. 4:1, 6:4-8, 10:26-31, 2 Petr. 2:18-22. Zelfs schijnt zij
verschillende voorbeelden te noemen, waarin afval plaats heeft
gehad, David in zijn overspel, Salomo in zijne afgoderij, Hymeneus
en Alexander, 1 Tim. 1:19, 20, 2 Tim. 2:17, 18, Demas, 2 Tim. 4:10,
valsche profeten en leeraars, die den Heer, die hen kocht,
verloochenen, 2 Petr. 2:1. geloovigen, die van de genade en het
geloof afvallen, Gal. 5:4, 1 Tim. 4:1. Op deze teksten steunende,
hebben Pelagianen, Roomschen, Socinianen, Remonstranten,
Mennonieten, Kwakers, Methodisten enz., en ook zelfs de
Lutherschen de mogelijkheid van een totaal verlies der ontvangen
genade geleerd, M. Vitringa III 415 sq. Daarentegen kwam
Augustinus tot de belijdenis der perseverantia sanctorum; doch wijl
hij de onzekerheid en vreeze ten opzichte van de zaligheid in de
geloovigen heilzaam achtte, leerde hij, dat de door den doop
wedergeborenen de genade, die zij ontvangen hadden, weer
verliezen konden, doch haar, indien zij behoorden tot het getal der
praedestinati, in elk geval vóór den dood terug ontvingen; geloovigen
konden dus totaliter maar uitverkorenen konden niet finaliter de
genade verliezen. In de Katholieke en Roomsche kerk stemden
vroeger en later velen met hem in; maar toch is deze leer alleen door
de Gereformeerden gehandhaafd en met de certitudo fidei
verbonden, Zwingli, Op. IV 121. Calvijn, Inst. II 3, 11. 5, 3. III 24, 6. 7
enz. Polanus, Synt. VI 43. Heid. Cat. vr. 1. 53. 54. Can. Dordr. c. 5.
Trigland, Antapol. c. 39-41. Gomarus, Op. II 280. Chamier, Panstr.
Cath. III 13 c. 20-22. Moor IV 387 V 158. M. Vitringa III 415 enz., en
in den nieuweren tijd Schleiermacher, Chr. Gl. § 111. Schweizer, Chr.
Gl. II 368. 509. Scholten, L. H. K. II 505v. Van Oosterzee § 121.
Nu is het bij deze leer der volharding niet de vraag, of zij, die het
ware, zaligmakend geloof deelachtig zijn, niet, aan zichzelven
overgelaten, het weder door eigen schuld en zonde zouden kunnen
verliezen; evenmin of bij hen niet soms feitelijk alle werkzaamheid,
vrijmoedigheid en troost des geloofs ophoudt en het geloof zelf
onder de zorgvuldigheden des levens en de genietingen der wereld
in het verborgen zich terugtrekt. Maar de vraag is, of God het werk
der genade dat Hij begon, ook handhaaft, voortzet en voleindigt, dan
wel of Hij het soms door de macht der zonde ganschelijk te niet laat
gaan. De perseverantia is geen daad des menschen maar zij is eene
gave Gods. Augustinus heeft dit goed ingezien; alleen maakte hij
tusschen tweeërlei genade onderscheid, en achtte eene genade der
wedergeboorte en des geloofs mogelijk, die in zichzelve verliesbaar
was en waaraan, om te blijven bestaan, nog van buiten af eene
tweede genade, die der perseverantia, moest worden toegevoegd.
De tweede genade is dan een donum superadditum, houdt met de
eerste geen verband en staat feitelijk zonder eenigen invloed buiten
het christelijk leven. Bij de Gereformeerden was de leer van de
volharding eene gansch andere; zij was eene gave Gods; Hij waakt
en zorgt, dat het werk der genade voortgang en voltooiing hebbe;
maar Hij doet dit niet buiten de geloovigen om doch door hen henen.
Hij geeft in wedergeboorte en geloof eene genade, die ook in
zichzelve een onverliesbaar karakter draagt; Hij schenkt een leven,
dat van nature eeuwig is; Hij verleent weldaden van roeping,
rechtvaardigmaking, verheerlijking, die onderling onverbreekbaar
samenhangen. Al de bovengenoemde vermaningen en
bedreigingen, die de Schrift tot de geloovigen richt, bewijzen dan ook
niets tegen de leer der volharding. Zij zijn juist de weg, waarin God
zelf door de geloovigen heen zijne belofte en gave bevestigt; zij zijn
de middelen, waardoor de volharding in het leven gerealiseerd
wordt. Ook de volharding toch is geen dwang maar werkt als gave
Gods op geestelijke wijze op den mensch in. God wil juist op
zedelijke wijze, door vermaning en waarschuwing, den geloovige tot
de hemelsche zaligheid leiden en doet hem zelf gewillig, door de
genade des H. Geestes, volharden in geloof en in liefde. Gansch
verkeerd is het daarom, uit de vermaningen des H. Schrift tot de
mogelijkheid van het totale verlies der genade te besluiten. Deze
conclusie is even onwettig, als wanneer bij Christus uit zijne
verzoeking en strijd tot zijn posse peccare besloten wordt. De
zekerheid der uitkomst maakt de middelen niet overbodig, maar ligt
in Gods bestel daaraan onverbrekelijk vast. Paulus wist zeker, dat
niemand bij de schipbreuk het leven verliezen zou; toch zegt hij:
indien deze in het schip niet blijven, gij kunt niet behouden worden,
Hd. 27:22, 31. Wat de voorbeelden aangaat, welke de Schrift voor
werkelijken afval zou aanhalen, dan is het onmogelijk te bewijzen,
dat al die personen òf de werkelijke genade der wedergeboorte
hebben gehad (Hymeneus, Alexander, Demas, personen in 1 Tim.
4:1, 2 Petr. 2:1) òf haar werkelijk in hun val hebben verloren en dan
later weder terug hebben ontvangen (David, Salomo) òf ook ze
werkelijk hebben gehad doch nooit terug ontvingen (Hebr. 6:4-8,
10:26-31, 2 Petr. 2:18-22). Deze laatste teksten schijnen het grootste
bezwaar in den weg te leggen voor de belijdenis der perseverantia
sanctorum. Toch is dit maar schijn. Want ook zij, die de mogelijkheid
van afval leeren, moeten aannemen, dat hier van eene gansch
bijzondere zonde sprake is. Immers is volgens henzelven de genade
wel verliesbaar maar ook na totaal verlies weer herkrijgbaar. Het
gevoelen der Montanisten en Novatianen, die uit deze plaatsen
afleidden, dat afgevallenen nooit meer in de kerk mochten
opgenomen worden, is door de christelijke kerken algemeen
verworpen. Wanneer de Schrift dan toch uitdrukkelijk zegt, dat het
onmogelijk is, om zulken, van welke in die teksten sprake is,
wederom te vernieuwen tot bekeering, Hebr. 6:4, 10:26, 2 Petr.
18:20, 1 Joh. 5:16, dan is het onwedersprekelijk, dat hier eene
zonde bedoeld wordt, die het oordeel der verharding medebrengt en
bekeering onmogelijk maakt. En zulk eene zonde is er, ook naar de
belijdenis van hen, die de mogelijkheid van afval aannemen, slechts
ééne, n.l. de lastering tegen den H. Geest, boven bl. 101. Indien dit
nu zoo is, leidt de leer van den afval der heiligen tot de
gevolgtrekking, dat de lastering tegen den H. Geest ook of zelfs
alleen door wedergeborenen bedreven kan worden, Quenstedt,
Theol. II 157, of de bovengenoemde teksten verliezen tegen de
perseverantia sanctorum alle bewijskracht. Maar daarbij komt nog
meer. Zij, die totalen afval mogelijk achten, moeten onderscheid
maken tusschen zulke zonden, waardoor de genade der
wedergeboorte niet, en andere, waardoor zij wel verloren wordt; zij
zijn m. a. w. gedwongen, om tot de Roomsche leer van de peccata
mortalia en venialia de toevlucht te nemen, tenzij zij zouden willen,
dat die genade door iedere, ook de geringste, zonde teloor ging.
Hierdoor echter wordt heel de moraal vervalscht, de natuur der
zonde miskend, eene de gewetens verstrikkende en benauwende
casuistiek ingevoerd. Voorts komt het op dit standpunt tot geen
zekerheid des geloofs, tot geen rustigen arbeid, tot geen stille
ontwikkeling en groei van het christelijk leven. De continuiteit kan
ieder oogenblik verbroken worden; Hollaz, Ex. 883 tracht te
betoogen, dat de wedergeboorte drie, vier en meer malen verloren
en weder terug-ontvangen kan worden, cf. Schneckenburger, Vergl.
Darst. I 233 f. Eindelijk ontkomt de leer van den afval der heiligen
zoo weinig aan de moeilijkheden, die zij ontwijken wil, dat zij deze
nog vergroot en vermeerdert. Want indien zij daarbij vasthoudt de
onveranderlijkheid van Gods praescientia, worden toch eindelijk
alleen zij zalig, van wie God dit eeuwig zeker geweten heeft; en de
menschelijke wil kan deze zekerheid der uitkomst niet te niet doen.
Of ook moet zij voortschrijden tot loochening van praedestinatio en
praescientia in elken zin, en dan maakt zij alles wankel en onvast, de
liefde des Vaders, de genade des Zoons en de gemeenschap des H.
Geestes. God moge zijne liefde hebben geopenbaard, Christus
moge voor zondaren gestorven zijn, de H. Geest moge
wedergeboorte en geloof in het hart hebben geplant, de geloovige
moge met Paulus kunnen zeggen: ik heb een vermaak in de wet
Gods naar den inwendigen mensch; ten slotte is tot in de
stervensure toe, en waarom ook nog niet aan gene zijde des grafs,
de wil van den mensch de beslissende en alles beheerschende
macht. Het zal alles zijn, gelijk hij bepaalt.
De Schrift leert echter geheel anders. Reeds het O. Testament
spreekt het duidelijk uit, dat het verbond der genade niet afhangt van
de gehoorzaamheid des menschen. Wel brengt het de verplichting
mede, om in den weg des verbonds te wandelen, maar zelf rust het
alleen in Gods ontferming. Als desniettemin de Israelieten zich
telkens aan ontrouw en echtbreuk schuldig maken, leiden de
profeten daaruit niet af, dat God verandert, dat zijn verbond wankelt
en zijne belofte faalt. Integendeel, God kan en mag zijn verbond niet
verbreken; Hij heeft er zich vrijwillig, met een duren eed aan Israël
door verbonden; zijn roem, zijn naam, zijn eere hangt eraan; Hij kan
zijn volk niet verlaten; het is een eeuwig verbond, dat van geen
wankelen weet; Hij zal zelf aan zijn volk een nieuw hart en een
nieuwen geest geven, de wet in hun binnenste schrijven en hen in
zijne inzettingen doen wandelen, boven bl. 194. En als later Paulus
voor datzelfde feit van Israels ontrouw staat, het hart van droefheid
vervuld, dan besluit hij daaruit niet, dat het woord Gods is
uitgevallen, maar blijft hij gelooven, dat God zich ontfermt diens Hij
wil, dat zijne genadegiften en roeping onberouwelijk zijn, en dat niet
allen Israel zijn, die uit Israel zijn, Rom. 9-11. En evenzoo getuigt
Johannes van hen, die afvallig worden: zij waren uit ons niet, anders
zouden zij met ons gebleven zijn, I 2:9. Wat afval er dus ook onder
de Christenheid plaats hebbe, het mag ons nimmer doen twijfelen
aan de onveranderlijkheid Gods, aan de vastheid van zijn raad, aan
de onverbreekbaarheid van zijn verbond, aan de trouw zijner
beloften. Eer moet men alle schepsel varen laten dan dat men niet
vertrouwe op zijn woord. En dat woord is ééne rijke belofte voor de
erfgenamen des koninkrijks. Er zijn niet enkele teksten, die de
volharding leeren; het gansche evangelie draagt en bevestigt ze. De
Vader heeft hen verkoren vóór de grondlegging der wereld, Ef. 1:4,
hen verordineerd ten eeuwigen leven, Hd. 13:48, tot gelijkvormigheid
den beelde zijns Zoons, Rom. 8:29; en deze verkiezing is
onveranderlijk, Rom. 9:11, Hebr. 6:17 en brengt te harer tijd roeping
en rechtvaardiging en verheerlijking mede, Rom. 8:30. Christus, in
wien alle beloften Gods ja en amen zijn, 2 Cor. 1:20, is gestorven
voor degenen, die Hem gegeven zijn van den Vader, Joh. 17:6, 12,
opdat Hij hun het eeuwige leven geve en niemand hunner verliezen
zou, Joh. 6:40, 17:2; en daarom schenkt Hij hun het eeuwige leven
en zullen zij niet verloren gaan in eeuwigheid, niemand zal hen uit
zijne hand rukken, Joh. 6:39, 10:28: De H. Geest, die hen
wederbaart, blijft eeuwig bij hen, Joh. 14:16, en verzegelt hen tot den
dag der verlossing, Ef. 1:13, 4:30. Het verbond der genade is vast en
met een eed bevestigd, Hebr. 6:16-18, 13:20, onverbreekbaar als
een huwelijk, Ef. 5 vs. 31, 32, als een testament, Hebr. 9:17, en
krachtens dat verbond roept God zijne uitverkorenen, schrijft de wet
in hun binnenste, legt zijne vreeze in hun hart, Hebr. 8:10, 10:14v.,
laat hen niet verzocht worden boven vermogen, 1 Cor. 10:13,
bevestigt en voleindigt het goede werk, dat Hij in hen begon, 1 Cor.
1:9, Phil. 1:6 en bewaart hen voor de toekomst van Christus, om de
hemelsche erfenis deelachtig te worden, 1 Thess. 5 vs. 23, 2 Thess.
3:3, 1 Petr. 1:4, 5. Door zijne voorbede bij den Vader is Christus
alzoo werkzaam, dat hun geloof niet ophoudt, Luk. 11:32, dat zij in
de wereld bewaard worden van den Booze, Joh. 17:11, 20, dat zij
volkomen zalig worden, Hebr. 7:20, dat de zonden hun worden
vergeven, 1 Joh. 2:1 en dat zij allen bij Hem zijn zullen en zijne
heerlijkheid aanschouwen, Joh. 17:24. De weldaden van Christus,
welke de H. Geest hen deelachtig maakt, zijn alle onberouwelijk,
Rom. 11:29; die geroepen is, is verheerlijkt, Rom. 8:30; die tot een
kind is aangenomen, is een erfgenaam des eeuwigen levens, Rom.
8:17, Gal. 4:7; die gelooft, heeft hier reeds het eeuwige leven, Joh.
3:16. En dat leven zelf is, wijl eeuwig, ook onverliesbaar; het kan niet
sterven, wijl het niet zondigen kan, 1 Joh. 3:9. Het geloof is een
vaste grond, Hebr. 11:1, de hope is een anker, Hebr. 6:19 en
beschaamt niet, Rom. 5:5, en de liefde vergaat nimmermeer, 1 Cor.
13:8.
Uit deze volharding vloeit een rijke troost voor de geloovigen en
een overvloedige zegen voor het christelijk leven voort. Omdat God
het goede werk, dat Hij begon, ook naar zijne belofte voleindigt,
daarom kunnen en mogen de geloovigen ten allen tijde van hunne
eeuwige zaligheid verzekerd zijn. Wie de rechtvaardigmaking alleen
uit het geloof bestrijden of desniettemin, gelijk de Lutherschen, de
perseverantia sanctorum verwerpen, kunnen deze certitudo fidei niet
aanvaarden. Zelfs Augustinus durfde deze leer niet aan en zeide:
Deus melius esse judicavit, miscere quosdam non perseveraturos
certo numero sanctorum suorum, ut quibus non expedit in hujus
vitae tentatione securitas, bij Schweizer, Centraldogmen I 42. Rome
bepaalde dan ook, dat niemand met zekerheid weten kan, dat hij
Gods genade verkregen heeft, tenzij door bijzondere openbaring,
Trid. VI c. 9 en can. 13-15, en de Roomsche theologen spreken
daarom alleen van eene certitudo moralis, conjecturalis, Thomas, S.
Theol. II 1 qu. 112 art. 5. Bellarminus, de justif. III c. 2 sq. Möhler
zeide, dat het hem in de nabijheid van iemand, die altijd van zijne
zaligheid zeker was, im höchsten Grade unheimlich zou zijn, en dat
hij de gedachte niet van zich zou kunnen weren, dass etwas
Diabolisches dabei unterlaufe, Symbolik S. 197. Ook de
Remonstranten en in lateren tijd de Lutherschen bestreden de
certitudo fidei, althans voor de toekomst; maar de Gereformeerden
beleden de electie en schreven aan het geloof de vaste
verzekerdheid der zaligheid toe, welke wel niet uit nieuwsgierige
onderzoekingen naar den verborgen raad Gods, maar toch uit de
natuur en de vruchten des geloofs door het getuigenis des H.
Geestes verkregen kon worden. Het geloof toch is in zijn aard met
allen twijfel in strijd; de zekerheid wordt er niet later van buitenaf aan
toegevoegd, maar ligt er van den aanvang af in, en komt er te harer
tijd uit voort; het is immers eene gave Gods, eene werking des H.
Geestes. Hij getuigt daarin met onzen geest, dat wij kinderen Gods
zijn, Rom. 8:15, Gal. 4:6, doet de geloovigen roemen, dat niets hen
scheiden zal van de liefde Gods in Christus, Rom. 8:38 en verzekert
hen van hunne toekomstige zaligheid, Rom. 8:23, 2 Cor. 1:22, Ef.
1:13, 14, 4:30. En deze zekerheid des geloofs geeft kracht en steun
aan het christelijk leven. Want dit heeft Ritschl helder in het licht
gesteld: bij de Roomschen is de rechtvaardigmaking eene
bekwaammaking tot de zedelijke bestemming, bij de Protestanten is
zij de herstelling der religieuse verhouding tot God. Deze laatste
moet voorafgaan, eer er van een waarlijk christelijk leven sprake kan
zijn. Zoolang wij nog staan tegenover God als Rechter, door de wet
het leven zoeken en met vreeze des doods bevangen zijn, is de
liefde niet in ons, die de vrucht des geloofs, de vervulling der wet, de
band der volmaaktheid is en alle vreeze buitensluit. Maar als in de
rechtvaardigmaking de vrede met God, het kindschap, de
vrijmoedige toegang tot den troon der genade, de vrijheid van de
wet, de onafhankelijkheid van de wereld ons geschonken is, dan
vloeien uit dat geloof de goede werken vanzelve voort. Zij dienen
niet om het eeuwige leven te verwerven, maar zijn van het eeuwige
leven, dat elk geloovige reeds bezit, openbaring, zegel en bewijs.
Het geloof, dat de zekerheid insluit, dat bij God alle dingen mogelijk
zijn, dat Hij dooden levend maakt en de dingen, die niet zijn, roept
alsof zij waren, stelt altijd tot groote dingen in staat. Het zegt tot den
berg: word opgeheven en in de zee geworpen; en het geschiedt
alzoo, Mt. 21:21. Cf. over de certitudo fidei: Calvijn, Inst. III 2, 14v.
enz. Acta Syn. Trid. c. antid. C. R. 35, 455. Zanchius, Op. VIII 227.
Chamier, Panstr. Cath. III 13 c. 8 sq. Can. Dordr. I 12. V 9-12.
Rivetus, Op. III 470-478. Trigland, Antapol. c. 41. Keckermann e. a.
bij Heppe, Dogm. d. ev. ref. K. 129-131. Hoornbeek, Theol. pract. II
64 sq. Love, Theol. Werken 126v. Erskine, De verzekering des
geloofs, Werken, Amst. 1856 VI. Marshall, Evang. Heiligmaking bl.
195v. M. Vitringa III 89.
Opmerkingen van de bewerker.
Alle moeite is gedaan om in dit bestand een getrouwe afbeelding te
geven van de originele versie. In het origineel wordt æ als ae
weergegeven, œ als oe; deze schrijfwijze is hier gehandhaafd.
Hier en daar zijn spatiëring of punctuatie stilzwijgend gecorrigeerd.
Ook zijn sommige samengestelde uitdrukkingen zoals „afaan”,
„afteleiden”, „toetevoegen” enz. stilzwijgend gesplitst tot „af aan”, „af te
leiden”, „toe te voegen” enz.
Enkele afkortingen zoals LXX, O. T. en N. T. zijn van een uitleg
voorzien om de leesbaarheid voor slechtzienden te verbeteren.
Eventuele zetfouten in het Grieks zijn onveranderd weergegeven.
Duidelijke zetfouten in het Hebreeuws zijn gecorrigeerd, en waar nodig
zijn de diakritische tekens stilzwijgend verbeterd of aangevuld.
Overduidelijke zet- en spelfouten in het origineel zijn als volgt
gecorrigeerd.
Correcties.
Updated editions will replace the previous one—the old editions will
be renamed.
1.D. The copyright laws of the place where you are located also
govern what you can do with this work. Copyright laws in most
countries are in a constant state of change. If you are outside the
United States, check the laws of your country in addition to the terms
of this agreement before downloading, copying, displaying,
performing, distributing or creating derivative works based on this
work or any other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes
no representations concerning the copyright status of any work in
any country other than the United States.
• You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
the use of Project Gutenberg™ works calculated using the
method you already use to calculate your applicable taxes. The
fee is owed to the owner of the Project Gutenberg™ trademark,
but he has agreed to donate royalties under this paragraph to
the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty
payments must be paid within 60 days following each date on
which you prepare (or are legally required to prepare) your
periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked
as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation at the address specified in Section 4, “Information
about donations to the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation.”