(Download PDF) Supervision of Police Personnel 8th Edition Iannone Solutions Manual Full Chapter

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

Supervision of Police Personnel 8th

Edition Iannone Solutions Manual


Go to download the full and correct content document:
https://testbankfan.com/product/supervision-of-police-personnel-8th-edition-iannone-s
olutions-manual/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Supervision Today 8th Edition Robbins Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/supervision-today-8th-edition-
robbins-solutions-manual/

Supervision Concepts and Skill-Building 8th Edition


Certo Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/supervision-concepts-and-skill-
building-8th-edition-certo-solutions-manual/

Supervision Today 8th Edition Robbins Test Bank

https://testbankfan.com/product/supervision-today-8th-edition-
robbins-test-bank/

Supervision Concepts and Practices of Management 12th


Edition Leonard Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/supervision-concepts-and-
practices-of-management-12th-edition-leonard-solutions-manual/
Supervision Concepts and Skill-Building 8th Edition
Certo Test Bank

https://testbankfan.com/product/supervision-concepts-and-skill-
building-8th-edition-certo-test-bank/

Justice Administration Police Courts and Corrections


Management 8th Edition Peak Test Bank

https://testbankfan.com/product/justice-administration-police-
courts-and-corrections-management-8th-edition-peak-test-bank/

Police Operations Theory and Practice 6th Edition Hess


Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/police-operations-theory-and-
practice-6th-edition-hess-solutions-manual/

Police Crime Control Strategies 1st Edition Larry


Hoover Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/police-crime-control-
strategies-1st-edition-larry-hoover-solutions-manual/

Supervision Concepts and Skill-Building 10th Edition


Certo Solutions Manual

https://testbankfan.com/product/supervision-concepts-and-skill-
building-10th-edition-certo-solutions-manual/
Another random document with
no related content on Scribd:
S c u d d e r , S. H., nabootsing van het gesjirp van Orthoptera, 542;
het gesjirp van Acridiidae, 545;
over een fossiel insekt in de Devonische vorming, 548;
over het gesjirp, II 324.

S e b i t u a n i , II 333. [471]

S e b r i g h t Bantamhoen, 471.

S e c u n d a i r e seksueele kenmerken, 434;


betrekking der veelwijvigheid tot de —, 445;
trapsgewijze overgangen der — bij vogels, II 129;
door beide seksen heên overgeplant, 459.

S e d g w i c k , W., over erfelijken aanleg om tweelingen voort te brengen, 75.

S e e m a n , Dr., over de verschillende waardeering van de muziek door


verschillende volken, II 327;
over den invloed van de muziek, II 328.

S e i d l i t z , over de horens van rendieren, II 233.

S e k s e , de overerving beperkt door de —, 460.

S e k s e n , getalsverhouding der — bij den mensch, 476;


betrekkelijke grootte der — bij den mensch, II 316;
onderlinge betrekking der — bij den oorspronkelijken mensch, II 356.

S e k s e n met betrekking tot natuurlijke teeltkeus, de verhouding der —, 495.

S e k s u e e l e kenmerken, secundaire —, 434;


betrekking tusschen veelwijverij en —, 445;
— overgeplant door beide seksen heen, 459;
trapsgewijze overgangen van — bij vogels, II 129.

S e k s u e e l e kenmerken, invloed van het verlies der —, 461;


beperking der —, 462.

S e k s u e e l e overeenkomst, 456.

S e k s u e e l e teeltkeus, 434;
verklaring van —, 436, 440, 449;
invloed der — op de kleur van Lepidoptera, 591;
werking der — bij den mensch, II 361;
— bij de apen, II 306.

S e k s u e e l e en natuurlijke teeltkeus, vergeleken, 457.

S e k s u e e l e verschillen bij den mensch, 15, II 312.

Selasphorus platycercus, de eerste primaire vleugelslagpen van — uitgesneden, II


61.

S e l b y , P. J., over de gewoonten van den korhaan en den rooden Schotschen


boschhaan, 448.

Semnopithecus, 274;
lang haar op den kop van soorten van —, 270, II 373.

Semnopithecus chrysomelas, seksueele kleurverschillen bij —, II 281.

Semnopithecus comatus, haar tot versiering op den kop van —, II 295.

Semnopithecus frontatus, baard enz. van —, II 296.

Semnopithecus nasicus, neus van —, 271.

Semnopithecus rubicundus, haar tot versiering op den kop van —, II 294.

Serranus, hermaphroditisme bij —, 284.

S h a r p e , R. B., over Tanysiptera sylvia, II 159;


over Ceryle, II 165;
over de jonge mannetjes van Dacelo Gaudichaudii, II 179;
over den invloed der zon op een blanke en op een zwarte huid, 366;
over den invloed van de kleur van het haar op de vatbaarheid voor sommige
ziekten, 365.

S h a w , J., over de versiering der vogels, II 68.

S h a w , de heer, over de strijdlustigheid van den mannelijken zalm, II 3.

S h o o t e r , J., over de Kaffers, II 339;


over de huwelijksgebruiken der Kaffers, II 366.
S h u c k a r d , W. E., over seksueele verschillen in de vleugels van Hymenoptera,
534.

Siagonium, verhouding der seksen bij —, 493;


dimorphisme bij de mannetjes van —, 561.

S i a m , verhouding der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 479.

S i a m e e s c h e harige familie, II 370.

S i a m e e z e n , over het algemeen baardeloos, II 316;


denkbeelden van schoonheid bij de —, II 337.

S i d g w i c k , over beweegredenen van het gedrag, 207.

S i e b o l d , C. T. von, over het gehoorwerktuig van sjirpende Orthoptera, 542. [472]

S i e r v e d e r e n op den kop der vogels, seksueele verschillen in de —, II 158.

S i g n a a l k r e t e n der apen, 138.

Simiadae, 273;
hun oorsprong en verdeeling, 288.

S i n g a l e e z e n , oordeel der Chineezen over het voorkomen der —, II 337.

Sirenia, onbehaardheid der —, 89.

Sirex juvencus, 552.

Siricidae, verschil der seksen bij de —, 552.

Sitana, keelzak der mannetjes van —, II 30, 33.

Sitta, geestvermogens van —, II 103.

S l a g a d e r , invloed van het afbinden van een — op de zijdelingsche kanalen, 60.

S l a g a d e r e n , verscheidenheden in den loop der —, 53.

S l a k p r i k , 281, 288.

S l a n g e n , instinktmatige vrees der apen voor —, 113, 119;


seksueele verschillen der —, II 26;
vurigheid der mannetjes van de —, II 27;
kleuren van de —, II 26;
verstandelijke vermogens van de —, II 28;
geluiden van de —, II 28.

S l a v e n , verschil tusschen veld- en huis—, 367.

S l a v e r n i j , het heerschen van —, 204;


— der vrouwen, II 359.

S l u i p w e s p e n , zie Ichneumonidae.

S l i j k s c h i l d p a d , lange klauwen van de —, II 25.

S l i j m v i s s c h e n , op den kop van het mannetje der — een kam die zich
ontwikkelt gedurende den rijtijd, II 11.

S m a a k voor het schoone, bij de vierhandige zoogdieren, II 285;


bestendigheid van den — bij wilden en dieren, II 216.

S m i e n t , paren van een — met een pijlstaarteend, II 110.

S m i t h , Adam, over den grondslag van het medegevoel, 190.

S m i t h , Sir A., over de herkenning van vrouwen door mannelijke cynocephalen,


14;
over een voorbeeld van geheugen bij een mannelijken baviaan, 122;
over het behouden der kleur door de Nederlanders in Zuid-Afrika, 362;
over de veelwijvigheid der Zuid-Afrikaansche Antilopen, 446;
over de verhouding der seksen bij Kobus ellipsiprymnus, 483;
over Bucephalus capensis, II 26;
over Zuid-Afrikaansche hagedissen, II 33;
over vechtende gnoes, II 226;
over de horens van neushorens, II 232;
over het vechten van leeuwen, II 250;
over de kleuren van den Kaapschen Eland, II 279;
over de kleuren van Antilope caama, II 279;
over de begrippen der Hottentotten omtrent schoonheid, II 338;
over verstand bij een baviaan, 116;
over communale huwelijken, II 353.
S m i t h , F., over de Cynipidae en Tenthredinidae, 493;
over de betrekkelijke grootte der seksen van Angeldragende Vliesvleugelige
Insekten, 536;
over het verschil tusschen de seksen van mieren en bijen, 552;
over het gesjirp van Trox sabulosus, 566;
over het sjirpen van Mononychus pseudacori, 568.

Smynthurus luteus, vrijage van —, 537.

S n a t e r v o g e l s , zie Cotingidae.

S n a v e l d i e r e n , zie Monotremata.

S n a v e l , seksueel verschil in den vorm van den —, II 39;


in de kleur van den —, II 69.

S n a v e l s , van vogels, levendige kleuren van de —, II 211.

S n e e u w g a n s , witheid van de —, II 213.

S n e e u w h o e n , eenwijvig, 448;
zomer- en winterkleed van het —, II 78, 79;
bruiloftsbijeenkomsten van het —, II 98;
drievoudige ruiing van het —, II 172;
beschermende kleur van het —, II 188.

S n i p , goud—, seksen en jongen van de —, II 192.

S n i p , poel—, bijeenkomsten van de —, II 97.

S n i p , water—, trommelend geluid van de —, II 59;


kleur van de —, II 211. [473]

S n i p p e n , aankomst van de mannelijke — vóór de wijfjes, 440;


strijdlustigheid der mannelijke —, II 41;
dubbele ruiing der —, II 77.

S n o e k , het verslinden van de mannetjes van den — door de wijfjes, 486;


schitterende kleuren van een Amerikaanschen — in den rijtijd, II 12.

S n o e r w o r m e n , zie Nemertina.

S n u i t , seksueel verschil in de lengte van den — bij snuitkevers, 436.


S n u i t k e v e r s , seksueel verschil in de lengte van den snuit bij sommige —,
436.

S n i j t a n d e n , het uitslaan of afvijlen der — door de wilden, II 333.

S o c i a l e dieren, genegenheid der — voor elkander, 185;


verdediging van sommige — door de mannetjes, 192.

S o c i a l e instinkten, het gevoel van plicht staat in verband met de —, 181.

S o c i a l e vermogens, 240.

S o l d a t e n , het meten van Amerikaansche —, 58;


verschil in de verhoudingen van — en matrozen, 60.

Solenostoma, levendige kleuren en broedzak van de wijfjes van —, II 19.

S o o r t e n , oorzaken van den vooruitgang der —, 250;


onderscheidene kenmerken der —, 329;
menschenrassen of menschen—, 331;
vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid der — bij kruising, 334;
veronderstelde menschen—, 339;
moeilijkheid om te bepalen wat — zijn, 339;
vertegenwoordigende — van vogels, II 181;
verschil tusschen de seksen bij verschillende — van vogels, II 183.

Sorex, geur van —, II 270.

S p a n j e , verval van —, 255.

S p a n n e r s , zie Geometrae.

S p a n r u p s e n , zie Geometrae.

Sparassus smaragdulus, verschil in kleur bij de seksen van —, 525.

S p a r t a , teeltkeus te —, 56.

Spathura Underwoodi, II 75.

S p e c h t , keus van een gezel door een vrouwelijke —, 111.


S p e c h t e n , II 59;
trillend geluid der —, II 59;
kleuren en nestbouw der —, II 163, 166, 209;
kenmerken der jonge —, II 177, 189, 197.

S p e c h t m e e s , blauwe, zie Dendrophila frontalis.

Spectrum femoratum, verschil van kleur bij de seksen van —, 548.

S p e e r , oorsprong van de —, 346.

„S p e l ” van den korhaan, II 57.

S p e n c e r , Herbert, over de eerste schemeringen van het verstand, 114;


over den oorsprong van het geloof in geestelijke krachten, 146;
over den oorsprong van het zedelijk gevoel, 211;
over den invloed van het voedsel op de grootte der kaken, 61;
over muziek, II 329.

Sphingidae, kleur der —, 583.

S p h i n x , de heer Bates, over de rups van een —, 600.

S p i e g e l , leeuwerikken gelokt door een —, II 108.

S p i e r e n , aanwezigheid van rudimentaire — bij den mensch, 19;


variabiliteit der —, 53;
invloed van het gebruik en onbruik der —, 59;
dierlijke abnormaliteiten der — bij den mensch, 70;
correlatie der — van armen en beenen, 74;
invloed van de kauw— op den schedel en de gelaatsuitdrukking der apen, 85;
wijziging der aangezichtsbeenderen door zich dikwijls herhalende krampen in de
—, 88;
de — van de vroege voorouders van den mensch, 282;
grootere variabiliteit der — bij mannen dan bij vrouwen, 453.

S p i e r k r a c h t , geringe — van den mensch, 97.

S p i j t , aard en kracht van —, 199.

Spilosoma menthrasti, weggeworpen door kalkoenen, 586.


S p i n n e n , 525;
de mannelijke — bedrijviger dan de vrouwelijke, 450;
verhouding der seksen bij de —, 495;
de mannelijke — kleiner dan de wijfjes, 526.

S p i n n e r s , zie Bombycidae.

S p i t s m u i z e n , geur der —, II 270. [474]

S p o o k i n s e k t e n , nabootsing der bladeren door de —, 598.

S p o o r v l e u g e l i g e g a n s , II 45.

S p o r e n , aanwezigheid van — bij vrouwelijke vogels, 458;


ontwikkeling der — bij verschillende soorten van fazanten, 467;
— der hoenderachtige vogels, II 42, 43;
ontwikkeling der — bij vrouwelijke hoenderachtige vogels, II 156.

S p o t l i j s t e r , gedeeltelijke verhuizing van de —, II 105;


jongen van de —, II 206;
zie Turdus polyglottus.

S p r a a k , een kunst, 136;


oorsprong der gearticuleerde —, 137;
betrekking tusschen den vooruitgang van de — en de ontwikkeling der
hersenen, 138;
invloed der erfelijkheid ten opzichte der spraak, 139.

S p r a a k o r g a n e n bij den mensch, 139.

S p r e e u w , II 101.

S p r e e u w , roodvleugelige, keus van een makker door het wijfje van den —, II
111.

S p r e e u w e n , Amerikaansche veld—, strijdlustigheid van de —, II 48;


drie — in het zelfde nest, 448, II 102;
het vinden van nieuwe gezellen door —, II 102.

S p r e k e n , het, voorafgegaan door het zingen, II 330.

S p r e n g e l , C. K., over de bevruchting der planten, 440.


S p r i e t e n , zie Antennae.

S p r i n g b o k , horens van den —, II 236.

S p r i n g k e v e r s , lichtgevende —, 535, zie Elateridae.

S p r i n g s t a a r t e n , 537.

S p r i n k h a a n , een fraai gekleurde — door hagedissen en vogels weggeworpen,


548;
Trek—, 541.

S p r o a t , de heer, over het uitsterven der wilden op Vancouver’s eiland, 350;


over het uittrekken der haren in het gelaat door de inboorlingen van Vancouver’s
eiland, II 340;
over den staart der Motmots, II 373;
over het uittrekken van den baard door de Indianen van Vancouver’s eiland, II
372.

S q u i l l a , verschillende kleuren van de seksen eener soort van —, 524.

S t a a r t , aanwezigheid van een rudimentairen — bij den mensch, 30;


samengerold lichaam aan het uiteinde van den —, 30;
gemis van een — bij den mensch en de hoogere apen, 90, 272;
veranderlijkheid van den — bij soorten van Macacus en bij de bavianen, 92;
aanwezigheid van een — bij de vroegere voorouders van den mensch, 282;
lengte van den — bij fazanten, II 151, 158, 159;
verschil in lengte van den — bij de beide seksen der vogels, II 158.

S t a a r t w e r v e l s , aantal — bij een Macacus en bij bavianen, 91;


eerste — der apen in het lichaam gelegen, 92.

S t a a r t b e e n , zie K o e k o e k s b e e n .

S t a i n t o n , H. T., over de getalsverhouding der seksen hij kleinere nachtvlinders,


489;
gewoonten van Elachista rufocinerea, 490;
over de kleur der nachtvlinders, 584;
over het wegwerpen van Spilosoma menthrasti door kalkoenen;
over de seksen van Agrotis exclamationis, 586.

S t a l e y , Bisschop, over de Sandwich-eilanders, 355.


S t a m b o o m van den mensch, 288.

S t a m m e n , uitgestorven —, 239;
uitsterven van —, 348.

S t a n d b e e l d e n , Grieksche, Egyptische, Assyrische — enz., met elkander


vergeleken, II 341.

S t a n s b u r y , Kapt., opmerkingen omtrent pelikanen, 186.

Staphylinidae, horenachtige uitsteeksels bij de mannelijke —, 560.

S t a r k , Dr., over de sterfteverhouding in steden en op het land, 251;


over den invloed van het huwelijk op de sterfte, 252;
over de grootere sterfte van mannen dan vrouwen, 478.

S t a u d i n g e r , D., lijst van Lepidoptera, [475]489;


over het kweeken van Lepidoptera, 491.

S t a u n t o n , Sir G., de afkeer van onwelvoegelijkheid een moderne deugd, 206.

S t e b b i n g , T. R., over de onbehaardheid van het menschelijk lichaam, II 368.

S t e d e n , het verblijf in de — een oorzaak van mindere lichaamsgrootte, 59.

S t e e k m u g g e n , dansen der —, 538.

S t e e n b o k , het vallen van den — op zijn horens, II 235;


baard van den —, II 274.

S t e e n e n , door apen gebruikt om harde vruchten te breken, en als werptuigen,


81, 130.

S t e e n e n w e r k t u i g e n , moeilijkheid van het maken van —, 80;


als sporen van uitgestorven stammen, 348.

S t e e n h o o p e n , 345.

S t e e n k r a a i , roode bek van den —, II 212.

S t e k e l b a a r s , veelwijvig, 449;
vrijage van den mannelijken —, II 2;
schitterende kleur van het mannetje in den rijtijd, II 2;
nestbouw van den —, II 17;
ruwstaartige —, zie Gasterosteus trachurus;
driedoornige —, zie Gasterosteus leiurus.

S t e k e l h u i d i g e n , zie Echinodermata.

S t e k e l v a r k e n , stom, behalve in den paartijd, II 266.

S t e l e n van schitterende voorwerpen door vogels, II 108.

S t e l t l o o p e r s , zie Grallatores.

S t e m , bij de zoogdieren, II 265;


— bij de apen en den mensch, II 314;
— van den mensch, II 324;
oorsprong van de — bij luchtademende zoogdieren, II 325.

Stemmatopus, II 270.

S t e m o r g a n e n , der vogels, 140, II 157;


— der kikvorschen, II 24;
— der Roestvogels, II 52;
verschil in de — bij de seksen van vogels, II 52;
— oorspronkelijk gebruikt in verband met de voortteling der soort, II 382.

Stenobothrus pratorum, sjirporganen van —, 544, 545.

S t e p h e n , Leslie, over het vormen van algemeene begrippen bij honden, 140.

S t e r f t e , betrekkelijke — van jongens en meisjes, 443, 478;


grooter — in de steden dan op het land, 251;
— van mannelijke kinderen, oorzaken der grootere —, 478.

Sterna, zomer- en winterkleed van —, II 213.

S t i e r e n , twee jonge — die een ouden aanvallen, 184;


wijze van vechten van de —, II 235;
gevechten van wilde —, II 226.

S t i l s t a n d i n d e o n t w i k k e l i n g , 64.

S t i n k d i e r , stank van het —, II 270;


trekt voordeel van zijn kleur, II 288.
S t o k e s , Kapt., over de levenswijze van den Grooten Priëelvogel, II 67.

S t o k k e n , als werktuigen en wapenen gebruikt door apen, 130.

S t o l i c z a , Dr., over de kleuren van slangen, II 27.

S t o r m v o g e l s , kleuren der —, II 214.

S t o r y , Dr., over de Tasmaniërs, 351.

S t r a n d k r a b , gewone, zie Carcinos moenas.

S t r a n d k r a b , zie Gelasimus.

S t r a n d l o o p e r s , zie Tringa.

S t r a n g e , de heer, over den Satijnvogel, II 65.

S t r e p e n , bij geheele groepen van vogels bewaard gebleven, II 125;


verdwijning der — bij Zoogdieren, II 292.

Strepsiceros Kuda, horens van —, II 240;


kenmerken van —, II 288.

S t r e t c h , de heer, over de getalsverhouding der seksen bij kuikens, 483.

Strix flammea, II 101.

S t r o t t e n h o o f d , spieren van het — der zangvogels, II 52.

S t r u t h e r s , Dr., over het foramen supra-condyloïdeum in het opperarmbeen van


den mensch, 28. [476]

S t r u i s v o g e l s , strepen der jonge —, II 176;


seksen en broeien der Afrikaansche —, II 194.

S t r i j d , wet van den —, 258;


— bij kevers, 561;
— bij vogels, II 39;
— bij zoogdieren, II 225 en v.v.;
— bij den mensch, II 318.

S t r i j d om het bestaan bij den mensch, 256, 264.


S t r i j d h a a n , zie H a a n .

S t r i j d h a n e n , vroege strijdlustigheid der —, 471.

S t r i j d l u s t i g h e i d van mannelijke vogels met fraaie vederen, II 90.

S t . J o h n , de heer, over de onderlinge gehechtheid van gepaarde vogels, II 104.

S t . K i l d a , baarden der bewoners van —, II 316.

Sturnella ludoviciana, strijdlustigheid van het mannetje van —, II 48.

Sturnus vulgaris, II 101.

S u l i v a n , Sir B. J., over het aanvallen van twee hengsten door een derden, 226.

S u m a t r a , platdrukken van den neus bij de Maleiers van —, II 343.

S u m n e r , Aartsbisschop, de mensch alleen vatbaar voor trapsgewijze


ontwikkeling, 128.

S w a y s l a n d , de heer, over het aankomen der trekvogels, 441.

S w i n h o e , R., over de gewone rat op Formosa en in China, 129;


over de geluiden van den mannelijken hop, II 59;
over Dicrurus macrocercus en den lepelaar, II 170;
over de jongen van Ardeola, II 181;
over de gewoonten van Turnix, II 192;
over de gewoonten van Rhynchaea bengalensis, II 192;
over het broeden van Oriolus in onvolwassen gevederte, II 202, 203.

Sylvia atricapilla, jongen van —, II 206.

Sylvia cinerea, liefdedans van het mannetje van — in de lucht, II 65.

Sypheotides auritus, puntig toeloopende slagpennen van het mannetje van —, II


61;
vederbossen aan de ooren van —, II 70.

S i j s j e , II 81; het paren van een — met een kanarievogel, II 111.

T.
Ta a l , ingewikkelde bouw der — bij vele wilde volken, 142;
natuurkeus in de —, 141;
gebaren—, 344;
oorspronkelijke —, 346;
de — van een verloren geganen stam door een papegaai bewaard, 348.

Tabanidae, gewoonten van de —, 435.

Tadorna variegata, seksen en jongen van —, II 195.

Tadorna vulpanser, II 110.

Ta i t , Lawson, over den invloed der natuurlijke teeltkeus op beschaafde volken,


245.

Ta l e n , aanwezigheid van rudimenten in de —, 141;


klassificatie der —, 141;
veranderlijkheid der —, 142;
kruising en vereeniging der —, 142;
de ingewikkelde bouw der — geen bewijs voor een bijzondere schepping van
den mensch, 142;
de overeenkomst van twee — een bewijs voor gemeenschappelijken oorsprong,
142.

Ta l e n en soorten, overeenkomst van de bewijzen voor trapsgewijze ontwikkeling


van —, 141.

Ta n a g e r , scharlakenroode, een afwijking (variatie) bij het mannetje van den —,


II 121.

Tanagra aestiva, II 171;


leeftijd voor het volwassen gevederte bij —, II 200.

Tanagra rubra, II 121;


jongen van —, II 206.

Tanais, gemis van een mond bij de mannetjes van sommige soorten van —, 435;
zeldzaamheid der mannetjes bij —, 495;
dimorphisme der mannetjes bij een soort van —, 517.

Ta n d e l o o z e D i e r e n , zie Edentata.
Ta n d e n , rudimentaire snij— der herkauwende dieren, 18;
achterste maal— bij den mensch, 27;
verschil [477]in de —, 53;
honds— bij de vroegere voorouders van den mensch, 283;
honds— van mannelijke zoogdieren, 227;
— bij den mensch verkleind door correlatie, II 319;
verven der —, II 332;
de voorste — door sommige wilden uitgestooten of gevijld, II 333.

Ta n k e r v i l l e , Lord, over de gevechten van wilde stieren, 226.

Tanysiptera, soorten van — bepaald uit de volwassen mannetjes, II 181.

Tanysiptera sylvia, lange staartvederen van —, II 158.

Taphroderes distortus, vergroote linker bovenkaak van het mannetje van —, 534.

Ta p i e r s , overlangsche strepen van jonge —, II 176, 293.

Ta p u i t , roodborst—, zie Saxicola rupicola.

Ta r s i , uitzetting der — van de voorpooten bij de mannetjes van vele kevers, 532.

Tarsius, 277.

Ta s m a n i ë r s , hun uitsterven, 351.

Ta t o e ë e r e n , 344;
algemeen in gebruik, II 332.

Ta y l o r , G., over Quiscalus major, 485.

Te e b a y , de heer, over veranderingen in het gevederte van gevlekte Hamburger


hoenders, 460.

Te e k e n i n g e n , bij sommige soorten van vogels bewaard gebleven, II 126.

Te e l t k e u s bij den mensch, nadeelige gevolgen van —, 246.

Te e l t k e u s , dubbele, 455.

Te e l t k e u s , natuurlijke, invloed der — op de vroege voorouders van den


mensch, 78;
invloed der — op den mensch, 94;
beperking van het beginsel der —, 94;
invloed der — op sociale dieren, 96;
de heer Wallace, over de beperking der — door den invloed der verstandelijke
vermogens bij den mensch, 238;
invloed der — op den vooruitgang in de Vereenigde Staten, 255.

Te e l t k e u s , seksueele, 434;
invloed der — op de kleur van Lepidoptera, 591;
verklaring der —, 436, 440, 449;
— der vlinders, 612;
werking der — bij den mensch, II 361;
— de oorzaak van de geluiden der visschen, II 21;
— bij de apen, II 307.

Te e l t k e u s , seksueele en natuurlijke — vergeleken, 457.

Te e l t k e u s , stelselmatige — van de Pruisische grenadiers, 55.

Te e n , zie To o n .

Te g e t m e i e r , de heer, over de overmaat van mannetjes bij de duiven, 483;


over den kam en de kwabben der strijdhanen, II 94;
over de vrijage van het pluimgedierte, II 112;
over geverfde duiven, II 114;
over het verwerpen van sommige stoffen door duiven, II 113;
over seksueel beperkte erfelijkheid van de kleur bij duiven, II 152.

Te m p e r a t u u r s v e r s c h i l l e n tusschen de beide seksen, 454.

Tenebrionidae, gesjirp van de —, 564.

Te n n e n t , Sir J. E., over de tanden van den olifant van Ceylon, II 234, 243;
over het dikwijls ontbreken van een baard bij de inboorlingen van Ceylon, II 316;
over het oordeel der Chineezen aangaande het voorkomen der Singaleezen, II
337;
over bedrog, gepleegd door vrouwelijke olifanten, 116.

Te n n y s o n , A., toezicht op de gedachten, 211.

Tenthredinidae, verhouding der seksen van de —, 493;


het vechten der —, 551;
verschil der seksen van de —, 552.

Te p e l s , rudimentaire — bij mannelijke zoogdieren, 18, 31, 283, 284, 286;


overtallige — bij vrouwen, 55;
de — bij de mannelijke sekse van den mensch, 73;
gemis der — bij de snaveldieren, 285;
ontwikkeling der — bij de zoogdieren, 285.

Te p e l v o r m i g e uitsteeksels bij menschen en apen, 84. [478]

Tephrodornis, jongen van —, II 181.

Te r a i , 349.

Te r i n g , vatbaarheid van Cebus Azarae voor —, 13;


verband tusschen de gelaatskleur en den aanleg tot —, 364.

Te r m i e t e n , gewoonten der —, 551.

Testudo nigra, II 25.

Tetrao cupido, gevechten van —, II 48;


seksueel verschil in de stemorganen van —, II 53;
— voor het wijfje pronkende, II 67.

Tetrao phasianellus, dansen van —, II 63;


duur der dansen van —, II 97.

Tetrao Scoticus, II 163, 177, 185.

Tetrao tetrix, II 163, 177, 185;


strijdlustigheid van het mannetje van —, II 43.

Tetrao umbellus, het paren van —, II 47;


gevechten van —, II 48;
trommelend geluid van het mannetje van —, II 58.

Tetrao urogalloides, dansen van —, II 97.

Tetrao urogallus, II 97;


strijdlustigheid van het mannetje van —, II 43.

Tetrao urophasianus, opblazen van den slokdarm bij het mannetje van —, II 54.
Thamnobia, jongen van —, II 181.

Thaumalea picta, pronken met het gevederte door het mannetje van —, II 84.

Thecla, seksueel kleurverschil bij de soorten van —, 579;


kleuren van —, 589.

Thecla rubi, beschermende kleur van —, 581.

Thecophora fovea, 576.

T h e e , apen zeer verzot op —, 13.

T h e o g n i s , over seksueele teeltkeus, 56.

Theridion, 525;
gesjirp der mannetjes van —, 527.

Theridion lineatum, veranderlijkheid van —, 526.

Thomisus citreus en T. floricolens, kleurverschil bij de seksen van —, 525.

T h o m p s o n , J. H., over de gevechten van cachelotten, II 226.

T h o m p s o n , W., over de kleur van Salmo umbla in den rijtijd, II 12;


over de strijdlustigheid van de mannetjes van Gallinula chloropus, II 39;
over het vinden van nieuwe gezellen door eksters, II 99;
over het vinden van nieuwe gezellen door Falco peregrinus, II 100.

T h o r a x , uitsteeksels van den — bij mannelijke kevers, 556.

T h o r e l l , T., over de verhouding der seksen bij spinnen, 495.

T h u g , leedwezen van een —, 204.

T h u r y , de heer, over de getalsverhouding der mannelijke en vrouwelijke


geboorten bij de Joden, 477.

Thylacinus, broedzak bij het mannetje van —, 284.

Thysanura, 537.

T i b i a der Aymara Indianen, 62.


T i b i a , uitgezette — bij de mannelijke Crabro cribrarius, 533.

Tillus elongatus, verschil van kleur bij de seksen van —, 556.

Tipula, strijdlustigheid van het mannetje van —, 538.

To d a ’s, nauw met elkander verwant, 357;


kindermoord bij de —, 496.

To e n a d e r i n g , zie C o n v e r g e n t i e .

Tomicus villosus, verhouding der seksen bij —, 493.

To n g a -eilanden, baardeloosheid van de inboorlingen der —, II 317, 341.

To o k e , Horne, over de spraak, 136.

To o n , de groote — in het menschelijk embryo, 17.

To o r n , woedende — getoond door dieren, 116.

To r e n v a l k , zie Falco Tinnunculus.

To r e n v a l k e n , nieuwe gezellen door — gevonden, II 100.

To r r e n , zie Coleoptera.

To r t e l d u i f , kirren van de —, II 57.

Totanus, dubbele ruiing bij —, II 77, 78.

To u c a n s , kleuren en nestbouw der —, II 163;


snavel van de —, II 213.

To y n b e e , J., over de oorschelp van den mensch, 21. [479]

T r a c h e a , zie L u c h t p i j p .

T r a a n z a k k e n van de Herkauwende Dieren, II 271.

Tragelaphus, seksueel verschil in kleur bij —, II 279.

Tragelaphus scriptus, rugkam van —, II 272;


strepen van —, II 288, 289.
T r a g o p a n , 448;
opzwellen der vleeschlappen bij het mannetje gedurende den paartijd, II 68;
pronken met het gevederte door den —, II 86;
kenteekenen van de seksen van den —, II 128.

Tragops dispar, seksueel verschil in kleur bij —, II 26.

T r a p g a n s , keelzak van het mannetje van de —, II 56;


gonzend geluid van een mannetje van de —, II 61;
vederbossen aan de ooren van een Indische —, II 70.

T r a p g a n z e n , aanwezigheid van seksueele verschillen en veelwijverij bij de —,


448;
liefdevertooningen van de mannetjes der —, II 65;
dubbele ruiing der —, II 79, 80.

T r a p k w a r t e l , Australische —, II 190.

T r a p s g e w i j z e overgangen van secundaire seksueele kenmerken, II 129.

T r e k i n s t i n k t der vogels, 189;


het — sterker dan het moederlijk instinkt, 192, 199.

T r e k l i j s t e r , zie Turdus migratorius.

Tremex columbae, 552.

T r e u r e e n d , seksueel verschil in kleur bij de zwarte —, II 211;


levendig gekleurde snavel van de —, II 212.

Trichius, kleurverschil bij de seksen van een soort van —, 556.

Trigla, geluid van —, II 20.

T r i m e n , R., over de verhouding der seksen bij Zuid-Afrikaansche vlinders, 488;


over het lokken der mannetjes door de wijfjes van Lasiocampa quercus, 449;
over Pneumora, 546;
over verschil in kleur bij de seksen van kevers, 556;
over fraai gekleurde nachtvlinders, 585;
over nabootsing bij vlinders, 598;
over Gynanisa Isis en de oogvlekken van Lepidoptera, II 126;

You might also like