Scheikunde H 1+2+3'-2

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 16

Scheikunde

HOOFDSTUK 1
H1.1
atomos (ondeelbare deeltjes)
- eerst elektronenwolk later
elektronenschillen

Schil: Elektronen:

K 2

L 8

M 18
- lading van proton en elektron is kleinst mogelijke lading > elementaire ladingskwantum (e) > 1.60x10-19

Deeltje Plaats Lading(e) Massa(u)

proton (p+) atoomkern 1+ 1,0073

neutron (n) atoomkern 0 1,0087

elektron (e-) elektronenwolk 1- 0,00055


- aantal protonen atoomnummer
- protonen in kern veranderen niet bij chemische reactie, neutronen hebben geen invloed op chemische
eigenschappen en protonen en elektronen gelijk want neutraal
- isotopen zijn atomen met in kern hetzelfde aantal protonen, maar ander aantal neutronen> te zien door
massagetal-atoomnummer
Massa van atoom zo klein > daarom atomaire massa-eenheid u gebruikt > 1,66x10-27kg
het gewogen gemiddelde van atoommassa van element > relatieve atoommassa Ar > hiermee relatieve
molecuulmassa Mr te berekenen

PERIODIEK SYSTEEM:
1. links naar rechts: oplopende atoommassa > gerangschikt in periodes > periode start als elektron in nieuwe schil wordt
geplaatst
2. onder elkaar > vergelijkbare eigenschappen > in groepen
METALEN: (midden & links)
- geen molecuul
- niet-ontleedbare stoffen die tot metalen behoren zijn gelijk aan (Fe) > hebben vergelijkbare eigenschappen
NIET-METALEN: (behalve waterstof, rechts)
- niet-ontleedbare stoffen die tot niet-metalen behoren > bestaan vaak uit twee-atomige moleculen (Brinclhof)
- vaak gasvormig bij kamertemperatuur
- geleiden geen elektriciteit
- atoomsoorten kunnen samen binding aangaan
OKTEREGEL:
- valentie-elektron > elektron in buitenste schil die eigenschap van atoom bepaalt
- elektronenconfiguratie > verdeling van elektronen over de schillen
elementen in groep 18 > edelgassen > reageren niet of nauwelijks met andere stoffen > daarom heel stabiel >
edelgasconfiguratie zorgd voor stabiliteit
- veel atoomsoorten hebben voorkeur voor 8 valentie-elektronen in hun buitenste schil > hierdoor stabielere
edelgasconfiguratie > okteregel
- Halogenen reageren gemakkelijk met metalen en nemen daarbij elektron op, metalen staan die gemakkelijk af >
vooral alkalimetalen & aardalkalimetalen
- als niet metalen en metalen met elkaar mengen bereiken ze beide een stabiele edelgasconfiguratie
- covalente binding > een chemische binding tussen atomen, waarin de atomen een of meer gemeenschappelijke
elektronenparen hebben. Atomen van niet-metalen gaan met elkaar covalente bindingen aan > binding tussen
niet metalen
H1.2
grootheid kun je meten en druk je uit in eenheid
aantal deeltjes N heel groot getal daarom gebruiken we chemische hoeveelheid n > grootheid uitgedrukt in mol
- 1 mol = 6,02x1023 deeltjes > getal van avogadro (Na) > mol zegt niks over massa, maar wel over aantal deeltjes
chemische hoeveelheid = aantal deeltjes : getal van avogadro > n = N:NA
massa van 1 mol stof is molaire massa M
chemische hoeveelheid = massa : molaire massa > n = m: M
dichtheid = massa : volume > P = m:V

H1.3
significante cijfers > cijfers die details aangeven
- nullen voor getal geen significant cijfer, erna wel
- gemiddelde meetwaarde > 3 metingen plus elkaar delen door 3 > drie is hierbij geen significant cijfer maar
telwaarde > altijd heel cijfer
- massapercentage is deel : geheel x
100%
- massa-ppm = deel : geheel x 106
- massa-ppb = deel : geheel x 109
- zelfde geld voor volumepercentage
concentratie c geeft aan hoeveel van een
bepaalde stof in een liter oplossing aanwezig is
uitgedrukt in mol L-1 > molariteit
(A)=c(a)=n:V

H1.4
wet van behoud van massa
stoichiometrische verhouding = molverhouding
- beginstof die als eerst weggaat is ondermaat > bepaalt hoeveel product er maximaal kan worden gevormd
- beginstof waarbij overblijft noem je overmaat
HOOFDSTUK 2
H2.1
- bij 2 delen van twee elektronen ontstaat gemeenschappelijk elektronenpaar > kan alleen als atomen dicht op
elkaar zitten > hierdoor atoombinding (gemeenschappelijke elektronenpaar verbind 2 atomen > hierbij kunnen
beide atomen een extra elektron in hun buitenste schil plaatsen
- stoffen die op microniveau uit moleculen bestaan, zijn op macroniveau moleculaire stoffen
- molecuulformule > welke/hoeveel atomen in molecuul
- structuurformule > hoe moleculen onderling zijn verbonden
- covalentie >aantal atoombindingen dat atoom nodig heeft voor
edelgasconfiguratie > atoombinding is dan covalente binding, hoe
verder de groep van groep 18 verwijdert is, hoe meer elektronen het atoom
volgens de octetregel moeten opnemen voor edelgasconfiguratie
- H-atoom heeft 1 covalentie
als atoombinding wordt gevormd of afgebroken vind chemische reactie plaats
1. verbreken kost energie 2. lever energie op

SYSTEMATISCHE NAAMGEVING:
Als molecuul van een moleculaire stof is opgebouwd uit meerdere atoomsoorten
kan de stof een systematische naam krijgen. -> atoomsoort en aantallen waarin ze
in het molecuul voorkomen, mono- , di- , tri- etc.
sommige hebben wel hun eigen naam > triviale namen

H2.2
molecuulrooster > moleculen zijn zo gerangschikt dat het contactoppervlakte tussen de moleculen zo groot mogelijk is
en binding maximaal. hoe hoger temperatuur hoe meer de moleculen trillen. hoe sterker de binding tussen moleculen hoe
hoger het kook/smeltpunt van de stof
- de binding die moleculen in de vaste en vloeibare fase bij elkaar houdt > vanderwaalskracht > binding tussen
moleculen > sterkte is afhankelijk van:
1. molecuulmassa
2. contactoppervlakte tussen moleculen
3. afstand tussen moleculen
ontstaat doordat elektronen +/- energie opwekken door te bewegen > deze trekken tegenovergestelde geladen delen van
andere molecuul aan > dit is tijdelijk > vanderwaalskracht niet heel sterk dus > stoffen met grotere molecuulmassa heeft
sterkere vanderwaalsbinding
- onvertakte moleculen hebben groter contactoppervlakte en dus hoger kookpunt
- vanderwaalskracht wordt zwakker als afstand tussen moleculen groter wordt
Water is bijzonder . heeft heel hoog kookpunt en bijna geen vanderwaalskracht
atoombindingen tussen O- en H- creëert trekken van lading waardoor > partiële lading (d+, d-)
- molecuul met negatieve en positieve kant > dipoolmolecuul hierdoor extra binding > waterstofbrug, getekend
met stippellijn.
1. O-H
2. N-H
3. C=O
doordat waterbrug zo krachtig is beïnvloed hij het kook/smeltpunt
stoffen die niet oplossen in water en geen waterstofbrug aan kunnen gaan > hydrofobe
stoffen die wel oplossen in water > hydrofiele stoffen
↳ ook bij materialen
H2.3
metaal op macroniveau:
1. geleide stroom & warmte > elektrisch geleidingsvermogen > door vrij bewegende elektronen /ook warmtegeleidend
vermogen
2. glanzend uiterlijk
3. hoog kookpunt
4. Vervormbaar
metaal op microniveau:
1. meestal 1/2/3 elektronen in buitenste schil > deze laten gemakkelijker los.
- door positieve geladen atoomresten en negatieve elektronen die vrij tussen positieve atoomresten kunnen
bewegen > zorgt voor goede binding > metaalbinding
in vaste fase kunnen atoomresten niet vrij ten opzichte van elkaar bewegen, gerangschikt in kristalrooster >
metaalrooster
vervormbaarheid van metalen door metaalrooster, hierbij wordt sterkte van metaal niet aangetast
- meeste metalen hebben grote hardheid (grote kracht weerstaan zonder te bewegen, door koolstof toe te voegen
kunnen positieve atoomresten niet langs elkaar schuiven > soms zo erg dan het helemaal niet meer te vervormen
is (bros)
- legering is mengsel tussen meerdere metalen
meeste metalen worden aangetast door zuurstof en andere stofjes in de lucht > corrosie (roest) > metalen die niet
worden aangetast > edelmetalen, zij hebben hoge edelheid
om onedele metalen uit aardkorst te kunnen winnen > moet uit ertsen gehaald worden > hierbij chemische reactie, dat is
niet zo bij edelmetalen

FASEOVERGANG VAN METALEN


- kook smeltpunt hoog > niet bij kwik
H2.4
metaalatoom kan ook elektron afstaan aan niet-metaalatoom > hierdoor edelgasconfiguratie > deze deeltjes zijn geladen
(ion)
ionbinding (binding tussen positieve en
negatieve ionen) kan resulteren in zout > in
vaste vorm is ionrooster afwisselend tussen
positieve en negatieve ionen
-elektrovalentie > lading die elektronen krijgen
die door atoom worden opgenomen of
afgestoten, in totaal is een zout altijd neutraal
- door sterke ionbinding zijn zouten bij kamertemperatuur vast, binding is afhankelijk van grote van geladen deeltjes en
afstand tussen deze.
- in vaste fase kunnen zouten geen stroom geleiden, als stof smelt wel. Als gesmolten zout in water oplost gaat die stof
ook geleiden > ionbinding dan verbroken
- zouten zijn hard maar bros.
als er teveel kracht op zout komt, dan gaan gelijk geladen deeltjes tegenover elkaar liggen, die stoten elkaar af het breekt
Systematisch:
HOOFDSTUK 3
H3.1
Organische verbinding > moleculaire stoffen, voornamelijk opgebouwd uit koolstof,-waterstof atomen, hierin kunnen
meerdere niet-metalen door atoombinding in zitten > alkanen (verzadigd koolwaterstof) CnHn2+2
tabel:
vanaf molecuul met meer dan 3 C-atomen kunnen meerdere structuurformules: vertakte en onvertakte koolstofketen >
Isomerie > dezelfde molecuulformule met andere structuurformule en andere namen/eigenschappen

dubbele of drievoudige atoombinding tussen koolstof atoom in koolwaterstof > verzadigd koolwaterstof
alkeen: dubbele binding, CnH2n
alkyn: drievoudige binding CnH2n-2
alkaan in ringstructuur > cycloalkaan > 2 waterstofatomen minder als alkaan met dezelfde hoeveelheid C. isomerie van
alkeen
- benzeen > cyclische koolwaterstof met 6 koolstofatomen en 3 dubbele bindingen > elektronen hierin bewegen
voortdurend en versterken hun koolstofatoom bindingen
organische verbindingen met benzeenring > benzeenderivaten

karakteristieke groep > vervanging van H-atoom in koolwaterstof is (onder andere) C- H- atoom deze groep heeft
meeste invloed op eigenschappen van stof > BINAS 66D
dubbele en drievoudige bindingen zijn geen karakteristieke groepen, maar wel invloed op chemische reactiviteit >
functionele groepen
ALKAANZUREN
- -COOH- groep in structuurformule
- belangrijke rol biologisch leven
- carbonzuur, ethaanzuur
ALKANOLEN
- verbinding waarbij minstens 1 H-atoom van alkaan is vervangen door -OH-groep
- veel in natuur
- ethanol
ALKAANAMINEN
- minimaal 1 H-atoom van alkaan vervangen door -NH3-groep
- sterk ruikend > rottende vis
- in industrie als tussenproduct
HALOGEENALKAAN
- minimaal 1 H-atoom is vervangen door halogeenatoom
- fluor, chloor, jood
- stabiele verbinding veel gebruikt als grondstof voor kunststof
- gevaar voor milieu door moeilijk af te breken

H3.2
systematische naam > uit de naam kan 1 structuurformule worden getekend
- BINAS 66C
- ook triviale naam > waaronder stof bekend is
naam opgebouwd:
1. langste keten C-atomen > stam
2. uitgang afhankelijk van dubbele of drievoudige binding in stam
- > stamnaam
bij cyclische binding > + cyclo
bij benzeenring als stam > stamnaam benzeen

koolstofketens buiten stam > takken


- makkelijkste is alkylgroep > altijd voor stam (hoeveelheid c+ yl)
- benzeenring niet in stam? + fenyl
Meeste karakteristieke groepen aangeduid met voorvoegsel of achtervoegsel (max 1)
- achtervoegsel voor belangrijkste karakteristieke groep, voorvoegsel voor takken
-COOH-groep > als koolstofatoom van die groep deel is van stam komt er zuur achter
zo niet? dan carbonzuur
- als tak of functionele groep meerdere keren voorkomt > numeriek voorvoegsel
- als er meerdere plaatsen mogelijkheden zijn? > voor de naam van functionele groep het nummer van C-atoom
waar tak aan vast zit
- bepalen aan welke kant men begint met tellen? volgorde: achtervoegsel - dubbele binding - drievoudige
binding - tak
stappenplan:

H3.3
Planten en algen zijn de enige organismen die zon via fotosynthese kunnen omzetten in chemische energie >
koolstofdioxide, water omgezet in glucose en zuurstof.
6 CO2 (g) + 6H2O (l) -> C6H12O6 (s) + 6 O2 (g)
deel glucose wordt gebruikt als brandstof door planten > rest in cellulose voor groei van plant > als plant dood gaat komt
koolstofdioxide vrij > koolstofkringloop
- fossiele brandstof ontstaan door dode planten die door de jaren heen door hogere temperatuur en druk zijn
omgezet in koolwaterstof die aardgas etc vormen > bij verbranding van deze komt koolstofdioxide in de
atmosfeer > snelheid waarmee deze verbrand sneller dan gevormd zorgt voor tekort en komt er meer
koolstofdioxide in de lucht
FOSSIELE BRANDSTOF:
ruwe aardolie is een mengsel van veel stoffen en moet dus eerst gescheiden worden in fracties > dmv gefractioneerde
destillatie
- Deze fracties worden gebruikt voor verschillende doeleinden > chemische industrie, benzine etc.
Bij een volledige verbranding ontstaan oxiden, schadelijke stoffen die vrijkomen bij verbranding > emissies
fossiele brandstoffen zijn niet goed > ze verstoren de natuurlijk evenwicht, ze raken op, zorgen voor emissies,
milieuschade ontstaat > dus op zoek naar schonere manier

biobrandstoffen > worden geproduceerd uit planten en organismen, waarbij bij verbranding koolstofdioxide vrijkomt. De
CO2-uitstoot blijft echter min of meer constant, omdat het afkomstig is van recent opgenomen atmosferische CO2.
Biobrandstoffen worden als duurzaam beschouwd, omdat ze herhaaldelijk kunnen worden gevormd zonder netto
toename van broeikasgassen. De efficiëntie varieert en hangt af van productiemethoden, transport, verwerking en
verbranding uitstoot. Ondanks duurzame voordelen, kan de energie-intensieve productie en beperkte vervanging van
fossiele brandstoffen en ontbossing als gevolg van de vraag naar biobrandstoffen nadelen met zich meebrengen.

bio-ethanol > goede oplossing, Bio-ethanol wordt geproduceerd uit biomassa door vergisting van glucosehoudend
plantaardig materiaal, resulterend in ethanol en koolstofdioxide.

Biodiesel > Biodiesel wordt, net als bio-ethanol, verkregen uit plantaardige olie, geschikt voor dieselmotoren vanwege
verschillende eigenschappen. Het resulteert in koolwaterstoffen met lange koolstofketens en een hoger kookpunt

Biogas > Biogas ontstaat door vergisting van resten van voedsel, mest of rioolslib, met een resulterend gasmengsel dat
voornamelijk bestaat uit methaan en koolstofdioxide. Na destillatie kan het worden omgezet in groen gas, waarmee een
deel van het fossiele aardgas kan worden vervangen. Echter, in sommige gevallen worden de grondstoffen voor biogas
vermengd met niet-duurzame of zelfs schadelijke stoffen om afval te verwerken.
MOLAIRE VOLUME (Vm) > V=n x Vm

H3.4
organische synthese
Nieuwe organische verbindingen worden in laboratoria
op kleine schaal geproduceerd via syntheseroutes,
waarbij bekende chemische reacties en processen
worden aangepast. Deze routes omvatten het omzetten van veel voorkomende grondstoffen naar het gewenste
eindproduct door variaties in grondstoffen en reactievolgorde. Nevenreacties tijdens synthese leiden tot ongewenste
bijproducten, wat vereist dat het product na elke stap wordt
gezuiverd en geanalyseerd. Het ontstane tussenproduct
fungeert als grondstof voor de volgende reactie, met herhaalde
scheiding en analyse, totdat het beoogde product is gevormd.
Als voorbeeld wordt acetylsalicylzuur, het actieve bestanddeel
in aspirine, gevormd uit goedkope grondstoffen zoals
ethaanzuur en fenol. De focus ligt op de syntheseroute, niet op
evenwichtige reactievergelijkingen.

Analoge verbindingen
De eigenschappen van een organische verbinding worden vooral beïnvloed door de aanwezige functionele groepen in
het molecuul. Als een syntheseroute succesvol is, kan men proberen een vergelijkbare route te volgen met een molecuul
dat dezelfde functionele groep heeft maar een iets andere structuur. Bijvoorbeeld, door in de syntheseroute van aspirine
ethaanzuur te vervangen door propaanzuur, zou een molecuul met vergelijkbare, maar wellicht gunstige eigenschappen
kunnen ontstaan.

kunststoffen
bestaan uit lange ketens van wel tweehonderd tot tweeduizend C-atomen, genaamd polymeren, waarbij het woord
'polymeer' is afgeleid van het Grieks, waar 'poly' veel en 'meros' deel betekent. De grondstof voor het maken van
polymeren wordt aangeduid als monomeer. Bij polymerisatie reageren grote aantallen monomeermoleculen samen om
lange ketens, oftewel polymeren, te vormen. Een voorbeeld is het monomeer chlooretheen dat reageert tot het polymeer
polychlooretheen. De structuurformule van polymeren kan niet volledig worden getekend vanwege de grote omvang, dus
vaak wordt slechts een gedeelte weergegeven, aangeduid met ~ aan beide uiteinden. Deze polymerisatiereacties vinden
plaats als monomeren minimaal één dubbele binding bevatten, waarbij de reactie atoombindingen tussen de
koolstofatomen van verschillende monomeermoleculen vormt. De monomeren worden geproduceerd via kraakreacties,
waarbij grote moleculen worden omgezet in kleinere, reactieve moleculen met vergelijkbare opbouw. Deze reactieve
stoffen kunnen dan worden omgezet in de juiste monomeren, waardoor de polymerisatiereacties kunnen plaatsvinden.
De kennis van deze processen draagt bij aan het begrip en de voorspelling van het maken van gewenste stoffen.
HOOFDSTUK 4
4.1 FORMULES EN NAAMGEVINGEN VAN ZOUTEN
aantrekkingskracht tussen + & - deeltjes > ionbinding > heel sterk > bij zout
ionrooster (microstructuur) zorgt ervoor dat zouten niet vervormbaar zijn maar
bros > verstoring hiervan leidt tot breuk
- in vaste vorm zijn ionen vast in rooster > geleiden daarom geen stroom
- in vloeibare en gas vorm bewegen ze vrij > stroom kan goed geleiden
enkelvoudige ionen > meeste ionen bestaan uit 1 atoom
samengestelde ionen > bestaan uit atoomgroep > met atoombinding bijna altijd negatief > (NH4+) uitzondering
TABEL MOET JE KENNEN:

moleculaire stof (molecuul): atomen uit molecuulformule


vormen samen neutraal deeltje. molecuul bepaalt
eigenschappen van een moleculaire stof
zouten: positief en negatief ion:
- microniveau: opgebouwd uit geladen deeltjes
- macroniveau: neutraal
zouten hebben een verhoudingsformule omdat ze niet 1:1
voorkomen. Opstellen hiervan:
1. Schrijf formule op van ionen waaruit zout bestaat +
lading
2. bepaal kleinste verhouding waarin ionen aanwezig
moeten zijn om neutraal te zijn > deze cijfers zijn de
index in formule
3. Notatie: eerst positief ion (zonder lading noteren) +
erachter de index. Bij samengestelde ionen zet je het
hele ion tussen haakjes en de index erachter

NAAMGEVING
- geen numerieke voorvoegsels (lading staat vast)
Naamgeving bereken je alsvolgt:
1. leid uit de verhoudingsformule af uit welke ionen het
zout bestaat
2. Geef namen van ionen (zonder achtervoegsel ion) >
als er van een metaalion verschillende soorten
bestaan dan geef je met romeinse cijfers tussen
haakjes aan om welk ion het gaat
3. Naam van positief ion eerst dan negatief ion
4.2 OPLOSBAARHEID VAN ZOUTEN
heldere oplossing > zout volledig opgelost
- microniveau: ionenrooster wordt afgebroken en
ionbinding wordt verbroken > ionen vallen uit elkaar
- macroniveau: heldere oplossing
ion-dipoolbinding: sterke binding tussen ion en
watermolecuul, omdat watermoleculen (dipoolmoleculen)
rondom ion gaan zitten waarbij negatieve kant van
watermolecuul naar positief ion trekt
- omringen van ion met watermoleculen > hydratatie
bij chemische reactie ontstaat een nieuwe stof > bij oplossen
dus niet het geval en daarom in oplosvergelijking geen water
indampen is tegengesteld aan oplossen:
oplossen: NaCl(s) > Na+(aq) + Cl-(aq)
indampen: Na+(aq) + Cl-(aq) > NaCl(s)
PRAKTISCHE TOEPASSING
Of een zout wel/niet oplosbaar is in water heeft invloed op toepassing ervan:
kunstmest: goed wateroplosbaar > planten sneller voedingsstoffen opnemen (natrium of kalium)
bouwmaterialen: niet wateroplosbaar

4.3 BIJZONDERE ZOUTEN


hydraad > zout waarin kristalwater zich bevindt (microniveau: watermoleculen zijn in ingebouwd
in vast ionrooster)
- omdat watermoleculen in kristalrooster zijn ingebouwd, geld een hydraad als zuivere stof > niet als mengsel van
zout en water
- aantal watermoleculen dat is ingebouwd is zichtbaar in verhoudingsformule > zout x aantal H2O (s)
- Hydraten hebben vaak andere stofeigenschappen dan watervrije zouten
dubbelzout: aanwezigheid van 2 ionsoorten tijdens kristallisatie kan zorgen voor regelmatig ionrooster waarin drie of
meer ionsoorten aanwezig zijn bijzondere dubbelzouten >
negatieve ionen die metaalatomen bevatten
4.4 REKENEN AAN ZOUTOPLOSSINGEN

bij zouten gaat de molariteit niet over het gehele zout maar de uiteenvallende ionen > Door
verhoudingsformule is af te leiden hoeveel molariteit per ion
- sommige combinaties van ionen zijn niet goed oplosbaar in water > te zien in tabel 45A > hierbij gaan bepaalde
ionen op elkaar reageren en andere ionen blijven in de oplossing > daarom bij vergelijking alleen de ionen die
betrokken zijn bij neerslagreactie
- onoplosbaarheid van sommige zouten kan worden gebruikt om ionen uit oplossing te verwijderen > de vaste stof
die ontstaat door neerslagreactie kan dan door filtratie worden verwijderd
HOOFDSTUK 5
H5.1 ENERGIE EN REACTIE
elke reactie kent energie-effect:
- verbreken > bindingen kost energie (verdampen) > endotherme reactie (bij chemische reactie wordt energie
opgenomen) bijv fotosynthese
- vormen > bindingen levert energie op (verbranding) > exotherme reactie (bij chemische reactie energie
afgestaan aan omgeving)
wet van behoud van energie zorgt ervoor dat bij energieomzetting de hoeveelheid energie gelijk blijft
Elke stof bevat chemische energie die bij exotherme reacties kan worden omgezet in: warmte, bewegingsenergie,
elektrische energie, stralingsenergie. Deze energievormen worden bij endotherme reactie in chemische energie
ENERGIEDIAGRAM
energiediagram geeft energie-effect van reactie grafisch weer
reactiewarmte > verschil in chemische energie tijdens reactie
(J mol-1)
dE= E(reactieproduct) - E(beginstof)

exotherme reactie: beginstof meer chemische energie dan


reactieproduct: dE < 0 (energie verdwijnt en omgezet in
andere vorm van energie bijv. warmte)

endotherme reactie: reactieproducten meer chemische


energie dan beginstof: dE > 0

activeringsenergie (Eact) nodig zodat beginstof in


geactiveerde toestand komt

niet elke vorm van energie kan efficiënt worden omgezet in een andere energievorm > afhankelijk van kwaliteit van
energie

DUURZAAMHEID VAN BRANDSTOFFEN > hangt af van verschillende factoren > hoe minder co2 vrijkomt hoe
duurzamer de brandstof
- aantal gram CO2 dat per megajoule geleverde energie wordt uitgestoten > specifieke CO2-emissie genoemd

H5.2 REACTIEWARMTE BEREKEN


vormingswarmte (Ev) > hoeveelheid warmte die vrijkomt of
nodig is voor de vorming van 1 mol van die verbinding uit de niet-ontleedbare stoffen > (J
mol-1)
vormingswarmte < 0: exotherme reactie
vormingswarmte > 0 : endotherme reactie
Wanneer je een berekening uitvoert, moet je dus weten of water als vloeistof of als glas
vrijkomt
door vormingswarmte kun je de reactiewarmte berekenen > reactiewarmte is het verschil
tussen twee energie-effecten > wet van Hess
dE= E(reactieproduct) - E(beginstof)
vraag uit boek waar 1 vandaan komt!
reactiewarmte bij verbrandingsreactie is verbrandingswarmte
RENDEMENT > percentage van toegevoerde energie/grondstof dat nuttig wordt gebruikt
N = nuttige opbrengst : theoretische opbrengst x 100%
- enige energieomzetting waarbij een rendement van 100% mogelijk is >
energieomzetting waarbij warmte het nuttige eindproduct is

H5.3 REACTIESNELHEID
reactiesnelheid > aantal mol stof dat per liter per seconde wordt omgezet
gemiddelde reactiesnelheid: I [A]eind - [A]begin I : coefficient x (t eind - t begin)
- altijd postieve reactiesnelheid > door absoluutstrepen
H5.4 REACTIESNELHEID BEÏNVLOEDEN
BOTSENDE-DEELTJESMODEL:
- er wordt vanuit gegaan dat alle moleculen constant in beweging zijn > gaat er vanuit dat chemische reactie alleen
plaatsvindt als atomen met juiste snelheid en op juiste plek tegen elkaar botsen > effectieve botsing
- wisseling tussen verbreken en ontstaan van bindingen tussen atomen
snelheidsfactoren die snelheid van reactie beïnvloeden:
1. verhoogde temperatuur
- bij hoge temperatuur bewegen deeltjes sneller > aantal effectieve botsingen per seconden hoger
- reactiesnelheid gaat omhoog wanneer reactietemperatuur omhoog gaat
- reactiesnelheid 2x zo groot bij temperatuurverschil van 10K
- reactiesnelheid-tijddiagram om weer te geven > opp onder grafiek is de
maat voor hoeveelheid omgezette stof
- reactiesnelheid neemt ook sneller af waardoor reactie eerder stopt
2. concentratie beginstof wordt verhoogd
- concentratie is maat voor hoe dicht moleculen/ionen in bepaald volume bij
elkaar zitten
- hoe meer deeltjes > hoe vaker ze botsen > n deeltjes recht evenredig met
aantal mol stof, daarom te concluderen dat reactiesnelheid bij hoge
concentratie toeneemt
- beginconcentratie hoger waardoor reactiesnelheid ook hoger is en dus
concentratie beginstof per seconde sneller afneemt
- omdat beginconcentratie hoger is zal ook langer duren voordat reactie is
afgelopen > als reactie niet verandert is reactiesnelheid 0
3. beginstoffen fijner verdeeld > groter opp > verdelingsgraad
↳ op microniveau uit te leggen met botsende-deeltjes model
- Gasmengsels & oplossingen > homogene mengsels > mengsels op
deeltjesniveau gemengd > geen grensvlak aanwezig
- emulsies & suspensies > heterogene mengsels > verschillende stoffen
elk in groepjes van moleculen/ionen bij elkaar met grensvlak. Hierbij is
reactiesnelheid afhankelijk van mate waarin mengsels zijn verdeeld >
verdelingsgraad > hoe groter hoe meer contact opp tussen stoffen
- hoe groter contact opp tussen stoffen hoe vaker deeltjes kunnen botsen > aantal effectieve botsingen
neemt per seconde toe en stijgt reactiesnelheid
- hoge verdelingsgraad nodig om explosief te kunnen
reageren
4. katalysator toegevoegd
- stof die ervoor zorgt dat reactie sneller verloopt > na
reactie nog aanwezig en wordt dus niet gebruikt > daarom
nooit opschrijven in reactievergelijking
- kan activeringsenergie verlagen > bij dezelfde temperatuur
dus meer deeltjes met genoeg bewegingsenergie om
effectieve botsingen te veroorzaken
- katalysator geen invloed op dE
- katalysator kan beginstof ook laten binden aan elkaar
waardoor stoffen gemakkelijker met elkaar reageren > vaak
bij metalen in gasmengsels
katalysatoren zorgen ervoor dat minder hitte nodig is voor een effectieve
reactie hierdoor fabrieken minder kosten, ook gebruikt bij waterstof
HOOFDSTUK 6
H6.1 CHEMISCH EVENWICHT
omkeerbare reactie > energie-effect van deze reacties precies even groot maar omgekeerd
- soms dezelfde reactievergelijking, maar ontstaat onder andere omstandigheden dus nooit tegelijk
- bij gelijke snelheid is het constant en dus allebei de reacties tegelijk
CHEMISCH EVENWICHT
op microniveau evenveel moleculen van beginstof omgezet in eindproduct en andersom > chemisch evenwicht
- op macroniveau niks te merken van beide reacties tegelijk
- tijd die nodig is om chemische evenwicht te behalen > insteltijd
AFLOPENDE REACTIE
- reactie net zo lang door tot 1 van beginstoffen op is (ondermaat) > enkele pijl
zouten met hydraad > hebben een ionrooster en noem je kristalwater

H6.2 EVENWICHTSVOORWAARDE
concentratiebreuk Q > verhouding tussen concentraties van beginstof en reactieproduct > bij chemisch evenwicht een
constante waarden > gelijk aan evenwichtsconstante k

formule van evenwichtsvoorwaarde →


- beginstof onder, reactieproduct boven > reactie coëfficiënt als macht
- in evenwichtsvoorwaarde komen alleen gassen of opgeloste deeltjes > vaste deeltjes hebben geen concentratie
en is dus 1 > vloeistoffen verhouding zo groot dat ook 1 wordt gesteld
grootte van evenwichtsconstante K zegt iets over ligging van het evenwicht:
- K >> 1 : hoger reactieproduct dan beginstof > evenwicht rechts
- K << 1 : hoger beginstof dan reactieproduct > evenwicht links
ligging afhankelijk van temperatuur
concrete voorwaarden voor chemisch evenwicht
1. reactiesnelheid beide kanten gelijk
2. concentratie constant
3. Q=K
voorwaarde van evenwichtsconstante zijn er 2 situaties mogelijk van
concentratiebreuk:
1. > geen chemisch evenwicht > reactie
naar richting van beginstof > links

2. > geen chemisch evenwicht > reactie


naar richting van eindproduct > rechts

- BOE TABEL GEBRUIKEN


- concentratie verandert niet meer na evenwicht

H6.3 BIJZONDERE EVENWICHTEN


- Oplossen is omkeerbaar proces
verzadigde oplossing > oplossing waarbij maximale hoeveelheid van een stof is opgelost > te herkennen aan dat er nog
vaste stof aanwezig is
OPLOS EVENWICHT
evenwichtsconstante bij oplosvergelijking is oplosbaarheidsproduct Ks > opgeschreven met opgeloste ionen > hoort bij
oplossen van zouten
- goed oplosbaar zout: Ks >> 1 (evenwicht rechts)
- slecht oplosbaar zout: Ks << 1 (evenwicht links)
VERDELINGSEVENWICHT > stof heeft zich verdeeld over 2 fases (bijv gasfase en oplossen)
- evenwichtsconstante van verdelingsevenwicht: verdelingsconstante Kv
- verdelingsevenwicht geeft aan in welke
verhouding de opgeloste stof zich over beide
vloeistoflagen verdeeld

H6.4 BEÏNVLOEDING VAN EVENWICHTEN


in evenwichtsbeschouwing beredeneer je aan de hand van evenwichtsvoorwaarde in welke richting het evenwicht is als
gevolg van een verandering zal verschuiven
- temperatuur invloed op reactiesnelheid
- bij stijging temperatuur > zal reactiesnelheid naar
links en naar rechts toenemen
- endotherme reactie meer profijt van
temperatuurstijging
- tijdelijk geen evenwicht > na tijdje wel weer gelijk
maar op ander punt > nieuw evenwicht met
andere K-waarde
Bij temperatuurstijging verschuift evenwicht naar
endotherme kant van reactie
Bij temperatuurdaling verschuift evenwicht naar
exotherme kant van reactie
bij toevoegen van concentratie van 1 stof zal tijdelijk geen evenwicht zijn, maar na bepaalde tijd is een nieuw evenwicht
ingesteld

Bij verhoging van concentratie van deelnemende stof aan


1 kant van de reactie verschuift evenwicht naar andere
kant
Bij verlaging van concentratie van een deelnemende stof
aan 1 kant van de reactie verschuift evenwicht naar
dezelfde kant

- reacties in oplossing kun je niet samenpersen wel


verdunnen > water toevoegen
Als volume wordt verkleind, verschuift evenwicht naar kant
van kleinste aantal deeltjes
Als volume wordt vergroot, verschuift evenwicht naar kant van grootste aantal deeltjes
Lange insteltijd > lange duur voor evenwicht bereikt is >
door hogere temperatuur wordt deze korter
- alle factoren die reactiesnelheid vergroten >
verkort de insteltijd
aflopende evenwichten door een van de stoffen te
verwijderen
HOOFDSTUK 8
H8.1 LEWISSTRUCTUREN
octetregel > 8 elektronen in buitenste schil > valentie-elektronen bepalen stabiliteit
LEWISSTRUCTUREN TEKENEN > Alle valentie-elektronen weergegeven > ook die geen atoombinding aangaan > die
komen vaak ook in paren voor > niet-bindende elektronenparen > weergeven met puntjes of streep
- atoom krijgt formele lading wanneer aantal elektronen op het atoom afwijkt van aantal valentie-elektronen van
dat atoom
STAPPENPLAN:
1. aantal elektronen (valentie-elektron) in buitenste schil, eventueel keer de index. Van alle elementen
- wanneer deze lading heeft eerst +/- om neutraal te maken
- delen door 2 voor elektronenparen
2. Aantal elektronen nodig voor octetregel, eventueel keer de index. Van alle elementen
- Tegengestelde -/+ aan voorgaande opdracht
- delen door 2 voor benodigde gemeenschappelijke elektronenparen
3. elektronenparen - gemeenschappelijke paar = vrije paren (:2 is aantal vrije elektronen)
1 STREEPJE IS 2 ELEKTRONEN
FORMELE LADING berekenen
1. teken de structuurformule
2. kijk naar de tekening voor de volgende informatie:
- aantal elektronen (standaard) - aantal gemeenschappelijke paren : 2 = formele lading
- alle gegevens in elektronen!
stabielste structuur heeft zo min mogelijk formele lading > wanneer er sprake is van lading is elektronegativiteit (EN)
van belang > maat waarin atoom aan elektron trekt
deeltje stabielst wanneer:
1. alle elektronen gepaard zijn
2. alle atomen aan edelgasconfiguratie voldoen
3. zo min mogelijk formele lading en negatieve lading op meest elektronegatieve atomen bevind
MESOMERIE > molecuul/ion met meerdere lewisstructuren > verschillende structuren > grensstructuren > degene met
minste lading het meest stabiel > alleen valentie- elektron op andere plek
- benzeenring heel stabiel door mesomerie
- lewisstructuur ook mogelijk bij atomen die niet aan octetregel voldoen > uitgebreide octetregel
radicaal > deeltje dat geen even aantal elektronen heeft en dus een ongepaard elektron bevat > aangegeven met enkel
stipje

8.2 RUIMTELIJKE BOUW


Bij VSEPR-METHODE > bouw van molecuul waarbij wordt uitgegaan van dat elektronenparen elkaar afstoten
- elektronenparen rondom atoom zullen daarom die posities rond het atoom innemen, waarop ze zich zo
ver mogelijk van elkaar bevinden
- omringingsgetal > aantal elektronen groepen in de buitenste schil van een atoom dat elkaar kan afstoten
-
4.
HOOFDSTUK 7

H7.1
deeltje kan H+ -ion afstaan > zuur > oftewel protondonor > meeste zuren zijn moleculaire stoffen
- organische zuren > dit zijn koolstofverbindingen met -COOH-groep
- ionisatie > zuur dat reageert met water en staat een H+- ion af aan watermolecuul > zuurrestion ontstaat
- hoe hoger de H+- ion hoe hoger de concentratie hoe zuurder de oplossing
- H3O+ oxonium ion > als dit deeltje aanwezig is spreekt men van zuur > PH waarde aanwezig

HCL (g) + H2O (l) → H3O+ (aq) + Cl- (aq)


↳ H+ ↗ ↳ zuur ↳ zuurrestion

CH3 (aq) + H2O (l) ⇆ H3O+ (aq) + CH3COO- (aq)


↳ acetaat-ion

HNO3 (aq) + H2O (l) → H3O+ (aq) + NO3- (aq)

H2 > tweewaardigzuur
H3 > driewaardigzuur

Stoffen:
1. moleculaire stoffen > stoffen zonder metaal
2. zouten > ionen
3. metaal
- NH3 (aq) > ammonia
Hoofdstuk 2 en 4

Zuur > staat H+ af


Baze > neemt H+ op

kennen:
NH3 (aq) H2O (l) ⇆ NH4+ (aq) + OH- (aq)

- als zouten in water vallen > vallen ze uit een behalve > Na2, CaCo2

You might also like