Professional Documents
Culture Documents
Download What is to Be Done About Crime and Punishment?: Towards a 'Public Criminology' 1st Edition Roger Matthews (Eds.) pdf full chapter
Download What is to Be Done About Crime and Punishment?: Towards a 'Public Criminology' 1st Edition Roger Matthews (Eds.) pdf full chapter
https://textbookfull.com/product/an-introduction-to-language-and-
social-justice-what-is-what-has-been-and-what-could-be-1st-
edition-netta-avineri/
https://textbookfull.com/product/super-you-how-technology-is-
revolutionizing-what-it-means-to-be-human-andy-walker/
https://textbookfull.com/product/conflicting-narratives-of-crime-
and-punishment-martina-althoff/
https://textbookfull.com/product/what-is-it-like-to-be-dead-
christianity-the-occult-and-near-death-experiences-jens-
schlieter/
Environmental Criminology and Crime Analysis Richard
Wortley (Editor)
https://textbookfull.com/product/environmental-criminology-and-
crime-analysis-richard-wortley-editor/
https://textbookfull.com/product/religion-crime-and-punishment-
an-evolutionary-perspective-1st-edition-russil-durrant/
https://textbookfull.com/product/reinventing-punishment-a-
comparative-history-of-criminology-and-penology-in-the-
nineteenth-and-twentieth-centuries-1st-edition-pifferi/
https://textbookfull.com/product/crime-punishment-through-
time-c1000-present-alec-fisher/
https://textbookfull.com/product/what-to-do-about-wednesday-1st-
edition-marts-jennie/
Another random document with
no related content on Scribd:
bovennatuurlijke ontvangenis van Christus daarmede ontkennen, dit
feit zou in de geschiedenis van het evangelie onder de Syriers
geheel op zichzelf staan en zonder invloed gebleven zijn. Het
Syrische diatesseron van Tatianus, de Syrische
Evangelienfragmenten, door Cureton 1858 uitgegeven, en alle latere
Syrische uitgaven van de Evangeliën leeren haar duidelijk. Voorts
noemt de nieuwgevonden vertaling in Mt. 1:16 Maria maagd en
verloofd aan Jozef; vs. 18 luidt evenzoo als in onzen Gr. tekst en
leert dus de ontvangenis van den H. Geest, evenzoo vs. 20, en met
Luk. 3:23 is het hetzelfde geval. Er is niet het minste bewijs, dat de
Syr. vertaler door zijn tekst van Mt. 1:16 de ontvangenis van den H.
Geest heeft willen ontkennen, Th. Zahn, Theol. Lit. Blatt 1895 col.
28. Maar verder is de bovennatuurlijke ontvangenis van den H.
Geest wel zeker een bestanddeel geweest van de oorspronkelijke
verkondiging van het evangelie. Het oude Roomsche symbool, dat
zeker vóór het midden der tweede eeuw en waarschijnlijk reeds
tegen het einde der eerste eeuw bestond, bevatte reeds de
woorden: qui natus est de Spiritu Sancto et Maria virgine, (τον
γεννηθεντα ἐκ πνευματος ἁγιου και Μαριας της παρθενου), later ter
verduidelijking eenigszins gewijzigd. De bestrijders van de
bovennatuurlijke ontvangenis, ook Cerinthus, een tijdgenoot van
Johannes, hebben er zich nooit op beroepen, dat deze leer later
opgekomen was; in hun tijd moet deze dus inhoud van het algemeen
christelijk geloof geweest zijn; er is geen enkele grond en het is
bovendien ook vreemd, om de ketters Cerinthus enz., met Harnack
te houden voor de zuivere dragers en bewaarders van het geloof der
eerste christelijke gemeente. Al verder wordt deze leer gevonden in
de brieven van Ignatius, ad Smyrn. I 1-3, ad Eph. VII 1-2, die
omstreeks het jaar 117 den marteldood stierf, en in de voor eenigen
tijd gevonden Apologie van den wijsgeer Aristides van Athene, dien
deze in het jaar 125 aan keizer Hadrianus overhandigde. Zij moet te
meer inhoud van de apostolische prediking zijn geweest, omdat de
heidensche fabelen van Godenzonen de Christenen anders zeker
hadden afgeschrikt van eene leer, die er zoo na aan verwant
scheen. Van een invloed dier heidensche fabelen op het ontstaan
van het evangelisch verhaal der bovennatuurlijke ontvangenis, gelijk
Usener, Religionsgesch. Untersuchungen, I Das Weihnachtsfest
Bonn 1880 S. 69 f. en Hillmann, Die Kindheitsgesch. Jesu nach
Lukas, Jahrb. f. prot. Theol., 1891 S. 192 f. dien aannamen, is er
nergens eenig spoor; Harnack, Theol. Lit. Z. 1889 No 8 verklaart
haar dan ook alleen uit Joodsche gegevens, bepaaldelijk uit eene
onjuiste exegese van Jes. 7:14, cf. ook Weiss, Leben Jesu I 217 f.
Eindelijk komt zij wel is waar in het N. T. rechtstreeks alleen bij
Mattheus en Lukas voor, maar datgene, waarop het in deze verhalen
bij Mattheus en Lukas aankomt, is de leer van alle evangelisten en
apostelen. Jezus is n.l. vooreerst genealogisch een zoon van David;
daarvoor werd Hij algemeen gehouden, door de schare, die Hem
telkens omringde, en door al zijne discipelen, Mt. 1:1, 20, 9:27,
12:23, 15:22, 20:30, 31, 21:9, 15, 22:42-45, Mk. 10:47, 11:10, 12:35-
37, Luk. 1:27, 32, 69, 18:38, 39, 20:41-44, Joh. 7:42, Hd. 2:30,
13:23, Rom. 1:3, 9:5, 2 Tim. 2:8, Hebr. 7:14, Op. 3:7, 5:5, 22:16.
Voorts is Hij de Heilige, die nooit eenige zonde gedaan of gekend
heeft, Mt. 7:11, 11:29, 12:50, Mk. 1:24, Luk. 1:35, Joh. 4:34, 6:38,
8:29, 46, 15:10, 17:4, Hd. 3:14, 22:14, Rom. 5:12v., 1 Cor. 15:45, 2
Cor. 5:21, Hebr. 4:15, 7:26, 1 Petr. 1:19, 2:21, 3:18, 1 Joh. 2:1, 3:5.
En eindelijk is Hij, de uit Maria geborene, de Zone Gods in geheel
eenigen zin, Mt. 1:23, 4:3, 8:29, 14:33, 16:16, 26:63, Mk. 1:1, 3:11,
5:7, 14:61, 15:39, Luk. 1:32, 35 enz. Opdat dit nu verkregen zou
worden, dat een zoon van David, uit zijn geslacht geboren, toch van
alle zonde vrij en Gods Zoon wezen zou, daartoe was de
bovennatuurlijke ontvangenis noodig; daartoe is zij geschied; en
daarom heeft zij ook een hoog religieus en ethisch belang. Dit is
echter—om dit punt hier even af te doen—niet het geval met het
theologoumenon, dat Maria in en na de geboorte maagd gebleven
is. De virginiteit van Maria in partu en post partum wordt bij de
kerkvaders vóór Nicea nog niet aangetroffen; Tertullianus, de carne
Christi c. 23, Origenes, hom. 14 in Luc., Irenaeus, adv. haer. IV 66
kennen de virginitas in partu nog niet, en Tertullianus, de carne
Christi 7 ontkent ook de virginitas post partum. De virginitas in partu
komt het eerst voor in het apocriefe Evang. Jacobi c. 19 en was ook
als sommiger meening reeds aan Clemens Alex., Strom. VII c. 16
bekend. Maar na Nicea wordt de virginitas van Maria zoowel in partu
als post partum in verband met hare Gottesmutterschaft (θεοτοκος,
deipara) steeds duidelijker geleerd, door Epiphanius, Hieronymus,
Greg. Nyss., Ephraim, Ambrosius, Augustinus enz., en tegen de
Apollinaristen, Helvidius, Jovinianus, Bonosus verdedigd, cf.
Bellarminus, de sacr. euch. III c. 6. Petavius, de incarn. XIV c. 3 sq.
Lehner, Die Marienverehrung S. 120 f. Het vijfde oecumenisch
concilie can. 6 nam den titel ἀειπαρθενος van Epiphanius voor Maria
over, en de Lateraansynode van 649 stelde in can. 3 hare virginiteit
ook in en na de geboorte van Jezus vast, cf. Cat. Rom. I 4, 8. Het
semper virgo werd ook opgenomen in de Art. Smalc. I 4, Form.
Conc. II 7, 100 en 8, 24. Zwinglii Expos. Chr. fidei 5, maar
Lutherschen en Gereformeerden leerden toch dat de geboorte van
Jezus op gewone wijze had plaats gehad en dat de virginitas van
Maria, post partum, hoewel pieteitshalve aannemelijk, toch geen
artikel des geloofs was en in geen geval door Maria bij wijze van
gelofte op zich genomen was. Dat Maria Jezus gebaard heeft utero
clauso, leert de Schrift met geen enkel woord. Dat zij door gelofte tot
virginiteit zich verbonden heeft, is uit Gen. 3:15, Jes. 7:14, Luk. 1:34
en uit zoogenaamde typen, Richt. 6:36, 11:29, Dan. 2:34, Ezech.
44:2 niet af te leiden. En dat zij later geen kinderen meer
voortgebracht heeft, is tegenover Mt. 1:18, 25, 12:46, 13:55, Mk.
3:31, 6:3, Luk. 2:7, 8:19, Joh. 2:12, 7:5, Hd. 1:14, 1 Cor. 9:5 moeilijk
vol te houden. Cf. Calvijn, op Luk. 1:34. Polanus, Synt. VI c. 17.
Rivetus, Apol. pro S. Virgine Maria, Op. III 601-744. Chamier, Panstr.
Cath. II 4 c. 3. Turretinus, Theol. El. XIII 10. Mastricht, Theol. V 10,
12. Moor III 563. 716. Quenstedt, Theol. III 401.