Free Stuff For Baby 1st Edition Sue Hannah PDF Full Chapter

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

Free Stuff For Baby 1st Edition Sue

Hannah
Visit to download the full and correct content document:
https://textbookfull.com/product/free-stuff-for-baby-1st-edition-sue-hannah/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Baby for the Russian Boss 1st Edition Bella King

https://textbookfull.com/product/baby-for-the-russian-boss-1st-
edition-bella-king/

Legacy Blackwater Pack 3 1st Edition Hannah Mcbride


Mcbride Hannah

https://textbookfull.com/product/legacy-blackwater-pack-3-1st-
edition-hannah-mcbride-mcbride-hannah/

Good Stuff 1st Edition Salman Akhtar

https://textbookfull.com/product/good-stuff-1st-edition-salman-
akhtar/

Sunbringer 1st Edition Hannah Kaner

https://textbookfull.com/product/sunbringer-1st-edition-hannah-
kaner/
Theory of Knowledge for IB 3rd Edition Sue Bastian

https://textbookfull.com/product/theory-of-knowledge-for-ib-3rd-
edition-sue-bastian/

Pemberton Mathematics for Cambridge IGCSE Third Edition


(Extended) Sue Pemberton

https://textbookfull.com/product/pemberton-mathematics-for-
cambridge-igcse-third-edition-extended-sue-pemberton/

Witherward Hannah Mathewson

https://textbookfull.com/product/witherward-hannah-mathewson/

Stuff Dutch People Say 1st Edition Colleen Geske

https://textbookfull.com/product/stuff-dutch-people-say-1st-
edition-colleen-geske/

Strength Meditations for Wisdom Balance Power Sue


Patton Thoele

https://textbookfull.com/product/strength-meditations-for-wisdom-
balance-power-sue-patton-thoele/
Another random document with
no related content on Scribd:
afwijking (variatie) bij vogels in verband met den —, II 200.

L e e l i j k h e i d , gezegd te bestaan in toenadering tot het maaksel der lagere


dieren, II 344.

L e e u w , veelwijvigheid van den —, 447;


de manen van den —, een verdedigingsmiddel, II 250;
gebrul van den —, II 267.

L e e u w e n , strepen der jonge —, II 176.

L e e u w e r i k , verhouding der seksen bij den —, 484;


zingen van het wijfje van den —, II 51.

L e e u w e r i k k e n , gelokt door een spiegel, II 108.

L e g u a n e n , II 30.

L e g u a y , over de aanwezigheid van het foramen supra-condyloïdeum in het


opperarmbeen van den mensch, 29.

L e k s , van korhoenders en den auerhaan, II 97.

L e m o i n e , Albert, over den oorsprong der spraak, 137.

Lemur macaco, seksueel verschil van kleur bij —, II 280.

Lemuridae, hun oorsprong, 288;


plaats en afstamming der —, 278;
ooren der —, 22;
afwijkingen der spieren van de —, 71.

L e m u r i d e n , de baarmoeder bij de —, 66;


ontbreken van den staart bij soorten van —, 272.

Lemuroïdea, zie Lemuridae.

L e n g u a ’s, verminking der ooren bij de —, II 334.

L e p e l a a r , zie Platalea.

L e p e l a a r , II 57;
wisseling van gevederte bij den Chineeschen —, II 170.
Lepidoptera, 575;
getalsverhouding der seksen bij —, 488;
kleuren der —, 576;
oogvlekken der —, II 128.

L e p i d o s i r e n , 280, 288.

L e p t a l i d e n , „mimickry” bij de —, 600.

Leptorhynchus angustatus, strijdlustigheid van het mannetje van —, 561.

Leptura testacea, verschil van kleur bij de seksen van —, 555.

L e r o y , over de voorzichtigheid van jonge vossen in streken waar veel


vossenjachten worden gehouden, 128;
over het verlaten der jongen door de zwaluwen, 193.

L e s l e y , D., over de huwelijken der Kaffers, II 366.

L e s s e , vallei van de —, 29.

L e s s o n , over de paradijsvogels, 448, II 93;


over den zeeolifant, II 270.

L e s s o n a , Dr. M., over het hermaphroditisme van Serranus, 284.

Lestis bombylans, verschil der seksen van —, 553.

Lethrus cephalotes, strijdlustigheid der mannetjes van —, 562.

L e u c k a r t , R., over den vesicula prostatica, 31;


over den invloed van den leeftijd der ouders op de sekse der kinderen, 479.

Levator claviculae, 71.

L e v e n s t i j d p e r k e n , overerving op overeenkomstige —, 459, 463.

L e v e n s v o o r w a a r d e n , werking van veranderde — op den mensch, 57;


invloed van de — op het gevederte der vogels, II 186.

Libellula depressa, kleur van de mannelijke —, 550.


Libellulidae, betrekkelijke grootte der seksen van —, 536;
verschil der seksen van —, 549.

L i c h a a m s g r o o t t e , afhankelijk van plaatselijke invloeden, 58.

L i c h a a m s k r a c h t , zie S p i e r k r a c h t .

L i c h t , mogelijke invloed van het [447]—, 59;


invloed van het — op de kleuren van schelpen, 515.

L i c h t e n s t e i n , over Chera progne, II 115.

L i c h t g e v e n d vermogen van sommige insekten, 535.

L i e f d e , moederlijke —, 117;
bij dieren, 117;
ouderlijke en kinderlijke — gedeeltelijk het gevolg van natuurlijke teeltkeus, 190.

L i e f d e - V e r t o o n i n g e n en dansen der vogels, II 63.

L i e r v o g e l , bijeenkomsten van den —, II 98.

L i l f o r d , Lord, de Kemphaan aangelokt door schitterende voorwerpen, II 108.

Limosa lapponica, II 193.

L i n n a e u s , beschouwingswijze van — over de plaats van den mensch, 268.

Linaria, II 171.

Linaria montana, 484.

Linyphia, 525.

L i p p e n , doorboren der — door de wilden, II 334.

L i p v i s c h , Pauw-, zie Labrus pavo.

L i p v i s s c h e n , zie Labrus.

Lithobius, grijpwerktuigen der wijfjes van —, 528.

Lithosia, kleuren van —, 584.


L i t t e e k e n van een brandwond veroorzaakt wijziging der
aangezichtsbeenderen, 88.

Littorina littorea, 514.

L i v i n g s t o n e , Dr., over den invloed van vochtigheid en droogte op de kleur van


de huid, 363;
over de vatbaarheid der negers voor tropische koortsen, na eenigen tijd in een
kouder klimaat te hebben doorgebracht, 364;
over de spoorvleugelige gans, II 45;
over wevervogels, II 59;
over een Afrikaansche nachtzwaluw, II 70, 93;
over de litteekens der mannelijke zoogdieren in Zuid-Afrika, II 225;
over het wegnemen der bovensnijtanden bij de Batoka’s, II 333;
over het doorboren der bovenlip door de Makalolo, II 334;
over de Banyai, II 339;
over den gorilla, 271.

L l o y d , L., over de veelwijvigheid van den auerhaan en de trapgans, 448;


over de getalsverhouding der seksen bij het auerhoen en korhoen, 484;
over den zalm, II 4;
over de kleuren van den zeedonderpad, II 8;
over de strijdlustigheid van boschhoenders, II 47;
over den auerhaan en korhaan, II 43, 47, 52;
over het roepen van den auerhaan, II 57;
over de bijeenkomsten van boschhoenders en snippen, II 98;
over het paren van een mannelijke schildeend en een gewone eend, II 110;
over de gevechten van zeehonden, II 226;
over den eland, II 235.

Lobivanellus, vleugelsporen van —, II 45.

L o c k w o o d , de heer, over de ontwikkeling van Hippocampus, 285.

Locustidae, gesjirp der —, 541;


afstamming der —, 544.

L o f , invloed van het haken naar —, 194, 202, 242, 243.

L o n g e n , vergrooting der — bij de Quechua en Aymara Indianen, 62;


de — een gewijzigde zwemblaas, 283;
verschillende grootte der — bij de menschenrassen, 331.

Longicornia, verschil in kleur der seksen van —, 555;


gesjirp der —, 565.

L o n g s l a k k e n , zie Pulmonata.

L o n s d a l e , de heer, over een voorbeeld van onderlinge genegenheid van Helix


pomatia, 514.

L o o p k e v e r s , zie Carabidae.

L o o p v o g e l s , zie Cursores.

Lophobranchii, broedzakken van de mannetjes der —, II 19.

Lophophorus, gewoonten van —, II 116.

Lophorina atrata, seksueel kleurverschil bij —, II 211.

Lophornis ornatus, II 74.

L o r d , J. K., over Salmo lycaodon, II 4.

L o s b a n d i g h e i d , 220;
groote — der wilden, 205;
de — een beletsel van den aanwas der bevolking, 77.

L o w n e , B. T., over Musca vomitoria, 86. [448]

Loxia, kenmerken van de jongen van —, II 176.

L u b b o c k , Sir J., over de oudheid van den mensch, 8;


over den oorsprong van den mensch, 9;
over de verstandelijke vermogens van wilden, 111;
over den oorsprong der werktuigen, 143;
over de vereenvoudiging der talen, 143;
over het gemis van het denkbeeld van God bij sommige menschenrassen, 145;
over den oorsprong van het geloof aan geesten, 146;
over bijgeloof, 148;
over het gevoel van plicht, 181;
over de gewoonten der Fidsji-eilanders om hun ouders en om zieken levend te
begraven, 186;
de zelfmoord zeldzaam bij de laagst ontwikkelde wilden, 203;
over de zedeloosheid der wilden, 206;
over de aanspraak van den heer Wallace op het vaderschap van het denkbeeld
van natuurlijke teeltkeus, 80;
over het ontbreken van het gevoel van berouw bij de wilden, 242;
over de zekerheid, dat alle beschaafde natiën eens in wilden staat verkeerden,
257;
over den vooruitgang der wilden in sommige kunsten, 259;
over de gelijksoortigheid der verstandelijke vermogens bij verschillende
menschenrassen, 345;
over het tellen onzer vroegste voorouders, 346;
over de kunsten door de wilden beoefend, 346;
over de grijporganen van het mannetje van Labidocera Darwinii, 518;
over Chloëon, 531;
over Smynthurus luteus, 537;
over het worstelen om de vrouwen bij de Noord-Amerikaansche Indianen, II 318;
over muziek, II 327;
over de gewoonten der wilden om zich te versieren, 331;
over de waarde van den baard bij de Angelsaksers, II 341;
over kunstmatige misvorming van den schedel, II 343;
over „communale huwelijken”, II 352;
over exogamie, II 354, 359;
over de Veddah’s, II 357;
over polyandrie, II 359.

L u c a n i d e n , veranderlijkheid van de bovenkaken der —, 562.

Lucanus, grootte der mannetjes van —, 536.

Lucanus cervus, getalsverhouding der seksen van —, 492.

Lucanus elaphus, gebruik der bovenkaken door —, 563;


groote kaken der mannetjes van —, 532.

L u c a s , Prosper, over seksueele voorkeur bij paarden en stieren, II 256.

L u c h t p i j p , bij sommige vogels gewonden en diep in het borstbeen ingesloten,


II 56;
vorm van de — bij Rhynchaea, 192.

L u i a a r d s , seksueele verschillen van —, II 276.


L u i p a a r d e n , zwarte —, II 283.

L u i z e n , van huisdieren en menschen, 334.

L u n d , Dr., over schedels in de holen van Brazilië gevonden, 332.

L u s c h k a , Prof., over een samengerold lichaam aan het uiteinde van de


koekoeksbeenderen, 30.

Lycaena, seksueel kleurverschil bij soorten van —, 579.

L i j d e n van vreemdelingen, ongevoeligheid der wilden voor het —, 204.

L y e l l , Sir C., over den ouderdom van het menschelijk geslacht, 8;


over den oorsprong van den mensch, 9;
over de overeenkomst in de ontwikkeling van soorten en talen, 141;
over het uitsterven van talen, 141;
over de inquisitie, 255;
over de fossiele overblijfsels van Gewervelde Dieren, 278;
over de vruchtbaarheid van mulatten, 335.

L i j f l a n d , getalsverhouding van mannelijke en vrouwelijke geboorten in —, 477.

L y n x , Canadaschen, kraag om hals en kin van den —, II, 251.

L i j s t e r s , parende met een merel, II 109;


kleuren en nestbouw van de —, II 162.

L i j s t e r , Bef—, zie Turdus torquatus.

L i j s t e r , gewone of zang—, zie Turdus musicus.

L i j s t e r , Spot—, zie Turdus polyglottus.

L i j s t e r , Trek—, zie Turdus migratorius. [449]

L i j s t e r , Woud—, II 206.

L i j s t e r , zwarte, zie M e r e l .

L i j s t e r s , Aard—, zie Pittidae.

L i j s t e r s , kenmerken van jonge —, II 176.


M.

M a a k s e l , nuttelooze wijzigingen van —, 94.

M a a k s e l , verschil van — bij verschillende menschenrassen, 331.

M a a n , verband tusschen de levensfuncties en de schijngestalten der —, 287.

Macacus, ooren van —, 22;


samengerold lichaam aan het einde van den staart van —, 30;
veranderlijkheid van den staart bij de soorten van het geslacht —, 91;
bakkebaarden bij sommige soorten van het geslacht —, II 275.

Macacus brunneus, 92.

Macacus ecaudatus, 93.

Macacus cynomolgus, vooruitsteken der wenkbrauwbogen bij —, II 314;


grijs worden van den baard en de bakkebaarden van —, II 315.

Macacus lasiotus, vlekken in het gelaat van —, II 296.

Macacus radiatus, 270.

Macacus rhesus, seksueel verschil in kleur van —, II 283, 298.

M a c a l i s t e r , Prof., over verscheidenheden van den Palmaris accessorius, 53;


over afwijkingen in het spierstelsel, 71, 72;
wijzigingen der spieren meer algemeen bij den man dan bij de vrouw, 453.

M a c c u l l o c h , Dr., over de derdendaagsche koorts bij een hond, 14.

M a c c u l l o c h , Kol., over een Indisch dorp zonder een enkel vrouwelijk kind, II
344.

M a c g i l l i v r a y , W., over de stemorganen der vogels, 141;


over de Egyptische gans, II 45;
over de gewoonten der spechten, II 59;
over de gewoonten van snippen, II 60;
over de grasmusch, II 65;
over het ruien van snippen, II 79;
over het ruien der Eendachtige Vogels, II 81;
over het vinden van nieuwe gezellen door eksters, II 100;
over het paren van een merel en een lijster, II 109;
over gevlekte raven, II 122;
over den zeekoet, II 122;
over de kleuren der meezen, II 166;
over het onvolwassen gevederte der vogels, II 178 v.v.

Machetes, seksen en jongen van —, II 203.

Machetes pugnax, getalsverhouding der seksen, 484;


waarschijnlijk veelwijvig, 448;
vurigheid van het mannetje, II 41;
dubbele ruiing van —, 78.

M a c I n t o s h , Dr., over de kleuren der Snoerwormen (Nemertina), 516.

M a c k i n t o s h , over het zedelijk gevoel, 180.

M a c l a c h l a n , R., over Apatania muliebris en Boreus hyemalis, 494;


over de aanhangsels aan het achterlijf der mannelijke insekten, 532;
over het paren der Waternimfen, 536;
over Waternimfen, 550;
over dimorphisme bij Agrion, 550;
over de weinige strijdlustigheid der mannelijke Waternimfen, 551;
over nachtvlinders op de Shetlandsche eilanden, 591.

M a c L e n n a n , over de huwelijken der Korakken, II 366;


over den oorsprong van het geloof aan geesten, 146;
over de losbandigheid der wilden, 205, II 352;
over kindermoord, 77, II 358;
over de vroegere barbaarschheid der beschaafde volken, 257;
over sporen van de gewoonte om vrouwen te rooven, 258, II 358;
over polyandrie, II 359.

M a c n a m a r a , over de Andaman-eilanders, de bewoners van Nepaul en de


bergstammen van Engelsch-Indië, 356.

Macrorhinus proboscideus, vorm van den neus van —, II 269.

M a i l l a r d , M., over de verhouding der seksen in een soort van Papilio van
Bourbon, 488.
M a i n e , de heer, over het samensmelten [450]van den eenen stam met den
anderen, 238;
over het gebrek aan begeerte naar verbetering, 244.

M a k a l o l o , doorboren van de bovenlip bij de —, II 334.

M a l e i e r s , contrast tusschen de Papoea’s en de —, 331;


scheidingslijn tusschen de Papoea’s en de —, 333;
de — over het algemeen baardeloos, II 316;
over het verven van de tanden door de —, II 332;
afkeer van sommige — van haren in het gelaat, II 340.

M a l h e r b e , over de spechten, II 166.

M a l l e , Dureau de la, over een hond, door een kat grootgebracht, 121;
over valken, 121.

Mallotus, borstelachtige schubben bij —, II 2.

M a l t h u s , S., over den aanwas der bevolking, 74, 75, 76.

Maluridae, nestbouw van —, II 162.

Maluri, jongen van —, II 204.

M a n d a n e n , correlatie tusschen de kleur en den aard van het haar bij de —,


368.

M a n d a r i j n e e n d e n , aan haar mannetjes zeer gehecht, II 104.

M a n d r i l , aantal staartwervels bij den —, 91;


kleuren van den mannelijken —, II 281, 285, 298.

M a n e n s c h a a p , zie Ammotragus.

M a n n e l i j k e dieren, gevechten der — om het bezit der wijfjes, 438, 439;


vurigheid van de — in den paartijd, II 318;
de — over het algemeen meer gewijzigd dan de wijfjes, 450, 452;
de — verschillen op de zelfde wijze van de wijfjes en de jongen, 461.

M a n n e l i j k e kenmerken, bij de wijfjes ontwikkeld, 458;


het overbrengen van — op vrouwelijke vogels, II 184.
M a n n e t j e s , aanwezigheid van rudimentaire vrouwelijke organen bij de —, 283.

M a n n e t j e s en wijfjes, getalsverhouding tusschen —, 440, 441.

M a n t c h o e r i j s c h h e r t , zie Cervus Mantchuricus.

M a n t e g a z z a , Prof., over de versieringen der wilden, II 331 v.v.;


over de baardeloosheid der Nieuw-Zeelanders, II 340;
over de overdrijving van natuurlijke kenmerken bij den mensch, II 342;
over de achterste kies bij den mensch, 27.

M a n t e l l , W., over het wegnemen der mooie meisjes door de opperhoofden van
Nieuw-Zeeland, 362.

Mantis, strijdlustigheid van de — soorten, 548.

M a o r i ’s, hun uitsterven, 352;


kindermoord bij de —, 497.

M a r c u s A u r e l i u s , over den oorsprong van het zedelijk gevoel, 181;


over den invloed van voortdurende gedachten, 211.

Mareca penelope, II 110.

M a r s h a l l , de heer, over de hersenen van een vrouwelijke Bosjesman, 331.

M a r s h a l l , Dr. W., over de hersenen van den chimpanzee, 391;


over de uitwassen op den kop van vogels, 467, II 69.

M a r s h a l l , Kolonel, over de Toda’s, 357;


over de oorzaken waardoor het aantal mannen onder de Toda’s dat der vrouwen
aanzienlijk overtreft, 496.

Marsupialia, 279;
tepels der —,285;
hun afstamming van de Monotremata, 288;
baarmoeder der —,67;
ontwikkeling van het membrana nictitans bij de —, 24;
buidels der —, 435;
betrekkelijke grootte der seksen bij de —, II 244;
kleuren der —, II 277.
M a r t e l i n g e n , ongevoeligheid der Amerikaansche wilden voor —, 205.

M a r t i n , over de baarden van de bewoners van St. Kilda, II 316.

M a r t i n , W. C. L., over den schrik van een orang op het gezicht van een
schildpad, 120;
over het haar bij Hylobates, 271;
over het wijfje van een Amerikaansch hert, II 243;
over de stem van Hylobates agilis, II 268;
over Semnopithecus nemaeus, II 300. [451]

M a r t i n s , C., over den dood ten gevolge der ontsteking van het wormvormig
aanhangsel, 28.

M a t e n , muzikale, waarneming van — door dieren, II 326.

M a t r o z e n , belemmering van den groei der — door hun levenswijze, 58.

M a t r o z e n en soldaten, verschil in lichaamsverhoudingen tusschen —, 60.

M a u d s l e y , Dr., over den invloed van den reuk bij den mensch, 25;
over Laura Bridgman, 138;
over de ontwikkeling der stemorganen, 140;
over de behaardheid van idioten, 64.

M a y e r , Prof., over muggen, 538.

M a y e r s , F. W., over het fokken van den goudvisch in China, II 15.

M a y h e w , E., over de genegenheid tusschen individu’s van verschillende seksen


bij den hond, II 254.

M a y n a r d , C. J., over de seksen van Chrysemys picta, II 25.

M ’ C a n n , J., over zelfbewustheid, 134.

M ’ C l e l l a n d , J., over de Indische Cyprinidae, II 16.

M c N e i l l , de heer, over het gebruik van het gewei der herten, II 239;
over den Schotschen hertenhond, II 246;
over de lange haren aan de keel van het hert, II 252;
over het loeien der herten, II 267.
M e c k e l , over correlatie tusschen de spieren van den arm en het been, 73;
over polydactylisme, 66.

M e d e g e v o e l , waarom sterker opgewekt door een bemind, dan door een


onverschillig persoon, 191.

Medusae, schitterende kleuren van sommige —, 512.

M e e k r a p v l i n d e r , 587.

M e e r k o l , jongen van den —, II 198;


jongen van den Canadaschen —, II 198;
zie V l a a m s c h e g a a i e n .

M e e r k o l , Canadasche —, zie Perisorius Canadensis.

M e e u w e n , kleine —, zie Gavia.

M e e z e n , zie Parinae.

M e e z e n , seksueel kleurverschil bij de —, II 161.

M e g a l i t h i s c h e gedenkteekenen, begraving onder —, 345.

Megalophrys montana, seksueele verschillen bij —, II 23.

Megapicus validus, seksueel verschil in kleur bij —, II 166.

Megasoma, grootte der mannetjes van —, 536.

M e i g s , Dr. A., over wijziging in de schedelvormen der inboorlingen van Amerika,


53.

M e i n e c k e , over de getalsverhouding der seksen bij de Kapellen, 488.

M e i s j e s en jongens, zie J o n g e n s en meisjes.

M e l a n e s i ë r s , groote sterfte onder de —, 353.

M e l d o l a , over de kleuren van Thecla en Hipparchis, 590.

Meliphagidae, nestbouw van de Australische —, II 162.

Melito, secundaire seksueele kenmerken van —, 520.


M e l k a f s c h e i d i n g bij een man, 286.

M e l k k l i e r e n , 435, 284.

Meloë, verschil in kleur bij de seksen van een soort van —, 555.

Membrana nictitans, 24, 283.

M e m n o n , de jonge —, 332.

M e n s c h , veranderlijkheid van den —, 42;


dwaling om den — in grootere mate getemd te noemen dan andere dieren, 55;
geen bepaald punt aanwijsbaar in den stamboom van den — waarop hij dien
naam ’t eerst verdiende, 347;
verhuizingen van den —, 77;
verspreiding van den —, 78;
oorzaken van de onbehaardheid van den —, 89;
geringe spierkracht van den —, 97;
getalsverhouding der seksen bij den —, 443, 476;
de — een lid van den stam der Catarrhinen, 276;
vroege voorouders van den —, 282;
secundaire seksueele kenmerken bij den —, II 312;
oorspronkelijke toestand van den —, II 360;
vadsigheid [452]van den — bij gemakkelijke levensvoorwaarden, 256;
overeenkomst en verschil in het maaksel en de ontwikkeling zijner hersenen en
die der apen, 389.

M e n s c h e l i j k h e i d , bij sommige wilden onbekend, 203;


gebrek aan — bij de wilden, 210.

M e n s c h e n o f f e r s , 148, 258.

M e n s c h e n r i j k , 265.

Menura Alberti, II 98;


zang van —, II 53.

Menura superba, II 98;


lange staarten der beide seksen van —, II 158.

M e r e l , seksueele kenmerken bij de —, 447;


verhouding der seksen bij de —, 484;
hoe een — leert zingen, II 52;
kleur van den snavel bij de —, II 69, 212;
paring van een — met een lijster, II 109;
kleuren en nestbouw van de —, II 162;
jongen van de —, II 206;
seksueel kleurverschil bij de —, II 211.

M e r g a n s e r , luchtpijp van den mannelijken —, II 56.

Merganser serrator, mannelijk gevederte van —, II 81.

M e r g h e u v e l s , 393.

Mergus cucullatus, spiegelvlek van —, 468.

Mergus merganser, jongen van —, II 180.

M e r i n o s c h a a p , verlies der horens door het vrouwelijk —, 462;


horens van het —, 467.

M e s t t o r r e n , zie Copris.

Metallura, glanzende staartvederen van —, II 146.

Methoca ichneumonides, groot mannetje van —, 537.

M e v e s , M., over het trommelend geraas van de snip, II 60.

M e x i c a n e n , de beschaving der —, niet uit vreemde bron voortgevloeid, 259.

M e y e r , Dr. L., over het verschil tusschen de ooren van den man en die van de
vrouw, 453;
over het Darwinsche spitsoor, 22.

M e y e r , over een samengerold lichaam aan het einde van den staart bij een
Macacus en een kat, 30.

M e y e r , Dr. A., over het paren van Phryganidae van verschillende soorten, 532.

M i c r o c e p h a l e idioten, 137, 64.

M i d d e l , afmetingen van het — bij soldaten en matrozen, 60.


M i e r e n , 265; spelen der —, 116;
geheugen der —, 122;
hoe de — elkander hun gedachten mededeelen door middel van hun sprieten,
140;
grootte van de hersengangliën der —, 86;
soldaten bij de —, groote kaken van de —, 96;
verschil der seksen bij de —, 551;
hoe de — elkander na lange scheiding herkennen, 551.

M i e r e n , witte, gewoonten der —, 551.

M i l l , J. S., over den oorsprong van het zedelijk gevoel, 181;


over beweegredenen van het gedrag, 207;
over het „beginsel van het grootste geluk”, 207;
over het verschil in de geestvermogens der seksen bij den mensch, II 322.

M i l l i o e n p o o t e n , 528.

M i l n e E d w a r d s , H., over het gebruik der vergroote knijpers van het mannetje
van Gelasimus, 520.

Milvago leucurus, seksen en jongen van —, II 194.

„M i m i c k r y ”, 597;
bij vlinders, 597.

Mimus polyglottus, II 105.

M i n n e d r a n k e n der vrouwen van Noord-West-Amerika, II 336.

M i o c e n e zwijnen, afwezigheid van slagtanden bij mannelijke —, II 250.

M i s d a d i g e r s , 249.

M i s k r a a m , het heerschen van de gewoonte om — te verwekken, 76.

M i t f o r d , over teeltkeus te Sparta, 56.

M i t c h e l l (Dr.), over de bewoners der eilanden bewesten Schotland, 357.

M i v a r t , St. George, over de verkleining van organen, 19;


over de ooren der Lemuroidea, 22;
over de variabiliteit der spieren bij Lemuroidea, [453]71, 78;
over de staartwervels van apen, 91;
over de klassificatie der Primaten, 274;
over den orang en den mensch, 274;
over verschillen bij de Lemuroidea, 275;
over den kam bij den mannelijken Watersalamander, II 21.
M ö b i u s , Prof., over de geestvermogens van een snoek, 124.

M o d e , bestendigheid der zelfde — bij de wilden, II 336, 343.

M o e d , verschil in — bij individu’s van de zelfde soorten, 116;


hooge waardeering van den —, 205;
belangrijkheid van den —, 240;
een kenmerk van den mensch, II 321.

M o e r a s v o g e l s , jongen der —, II 204.

M o l l e n , getalsverhouding der seksen, 483.

Mollienesia petenensis, seksueel verschil bij —, II 9.

M o l l u s c a , schoone kleuren en vorm der —, 515;


gemis der secundaire seksueele kenmerken bij de —, 513.

Molluscoïda, 281, 513.

Monacanthus, borstelorgaan van —, II 2.

Monacanthus scopas en M. Peronii, seksueele verschillen bij —, II 9, 10.

M o n b u t t o e ’s, verschil in kleur tusschen de seksen bij de —, II 312.

M o n g o l e n , scherpe zinnen der —, 62.

M o n o g a m i e , geen natie die oorspronkelijk in — leefde, 258.

M o n o g e n i s t e n , 341.

Mononychus pseudacori, gesjirp van —, 568.

Monotremata, 279;
ontwikkeling van de membrana nictitans bij de —, 24;
melkafscheidende klieren der —, 284;
verbinding der zoogdieren met de reptielen door de —, 288.
M o n s t r u o s i t e i t e n , overeenkomstig den mensch en de lagere dieren, 57;
veroorzaakt door stilstand in ontwikkeling, 65;
correlatie van —, 73;
overplanting van —, 337.

M o n t a g u , G., over de gewoonten van den korhaan en den rooden Schotschen


boschhaan, 448;
over de strijdlustigheid van den kemphaan, II 41;
over het zingen van vogels, II 49;
over de dubbele ruiing van de mannelijke pijlstaarteend, II 81.

M o n t e i r o , de heer, over Bucorax abyssinicus, II 68.

M o n t e s d e O c a , M., over de strijdlustigheid van mannelijke Kolibri’s, II 39.

Monticola cyanea, II 164.

M o n u m e n t e n , als sporen van uitgestorven stammen, 384.

M o r i n e l , — Plevier, II 192.

M o r g a n , L. H., over den bever, 114;


over het redeneerend vermogen van den bever, 123;
over het met geweld rooven der vrouwen, 258; over het castoreum der bevers, II
270;
het huwelijk in de vroegste tijden onbekend, II 352;
polyandrie, II 359.

M o r r i s , F. O., over een verlaten havik die door andere haviken gevoed werd, II
103.

M o r s e , Dr., over beschermende kleuren bij weekdieren, 515.

M o r s e l l i , E., over het jukbeen, 68.

M o r t o n , over het aantal menschenrassen, 339.

Moschus moschiferus, riekende stoffen en afscheidende organen van —, II 271.

M o s d i e r e n , zie Polyzoa.

M o s s e l e n , door apen geopend, 81.


M o s s e l k r e e f t e n , zie Cirrhipedia.

Motacillae, jongen van Indische —, II 181.

M o t m o t , raketvormige vederen in den staart van een —, II 70.

M o t m o t s , over den staart der —, II 372.

M u i l e z e l , met rede begaafd, 127;


onvruchtbaarheid en lang leven van den —, 335.

M u g g e n , langbeenige, 538.

M u l a t t e n , blijvende vruchtbaarheid van —, 335;


vrij van gele koorts, 363. [454]

M ü l l e r , Ferd., over de Mexicanen en Peruanen, 259.

M ü l l e r , Fritz, over de mannetjes van Tanais, 435;


over het verdwijnen van vlekken en strepen bij volwassen Zoogdieren, II 293;
over de verhouding der seksen bij sommige Schaaldieren, 495;
over secundaire seksueele kenmerken bij verschillende Schaaldieren, 517 v.v.;
muzikale strijd tusschen twee mannelijke cicaden, 540;
over de seksueele rijpheid van jonge tot de vlookreeften behoorende
Schaaldieren, II 202;
over het pronken van Gastnia, 584.

M ü l l e r , H., over Eristalis, 538.

M ü l l e r , Dr. Hermann en Fritz, over de verhouding der seksen bij de bijen, 493,
494.

M ü l l e r , Hermann, over seksueele kleurverschillen bij de bijen, 553.

M ü l l e r , J., over de membrana nictitans en de plica semilunaris, 24.

M ü l l e r , Max, over den oorsprong der spraak, 137;


strijd om het bestaan bij de woorden, enz. der taal, 142;
over Darwin’s verklaring van den oorsprong der taal, 139.

M ü l l e r , S., over den Bantengstier, II 280;


over de kleuren van Semnopithecus chrysomelas, II 281.

You might also like