Dơnload The Routledge Handbook of Embodied Cognition 1st Edition Lawrence Shapiro Full Chapter

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

The Routledge Handbook of Embodied

Cognition 1st Edition Lawrence Shapiro


Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmeta.com/product/the-routledge-handbook-of-embodied-cognition-1st-ed
ition-lawrence-shapiro/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Cranes and Derricks Fourth Edition Shapiro Lawrence K


Shapiro Jay P

https://ebookmeta.com/product/cranes-and-derricks-fourth-edition-
shapiro-lawrence-k-shapiro-jay-p/

Choreography as Embodied Critical Inquiry: Embodied


Cognition and Creative Movement Shay Welch

https://ebookmeta.com/product/choreography-as-embodied-critical-
inquiry-embodied-cognition-and-creative-movement-shay-welch/

Kinesic Humor: Literature, Embodied Cognition, and the


Dynamics of Gesture 1st Edition Guillemette Bolens

https://ebookmeta.com/product/kinesic-humor-literature-embodied-
cognition-and-the-dynamics-of-gesture-1st-edition-guillemette-
bolens/

The Routledge International Handbook of Embodied


Perspectives in Psychotherapy Approaches from Dance
Movement and Body Psychotherapies 1st Edition Helen
Payne
https://ebookmeta.com/product/the-routledge-international-
handbook-of-embodied-perspectives-in-psychotherapy-approaches-
from-dance-movement-and-body-psychotherapies-1st-edition-helen-
The Oxford Handbook of 4E Cognition Albert Newen

https://ebookmeta.com/product/the-oxford-handbook-
of-4e-cognition-albert-newen/

Handbook of Embodied Psychology: Thinking, Feeling, and


Acting

https://ebookmeta.com/product/handbook-of-embodied-psychology-
thinking-feeling-and-acting/

The Routledge Companion to Embodied Music Interaction


1st Edition Micheline Lesaffre (Editor)

https://ebookmeta.com/product/the-routledge-companion-to-
embodied-music-interaction-1st-edition-micheline-lesaffre-editor/

The Routledge Handbook of Homelessness 1st Edition


Joanne Bretherton

https://ebookmeta.com/product/the-routledge-handbook-of-
homelessness-1st-edition-joanne-bretherton/

Routledge Handbook of the Horn of Africa Routledge


International Handbooks 1st Edition Jean-Nicolas Bach

https://ebookmeta.com/product/routledge-handbook-of-the-horn-of-
africa-routledge-international-handbooks-1st-edition-jean-
nicolas-bach/
Another random document with
no related content on Scribd:
W h i t h e , F. Buchanan, over geluiden van nachtvlinders, 576.

W i e l e w a a l , zwartkoppige —, II 170.

W i e l e w a l e n , nestbouw der —, II 161.

W i l c k e n s , Dr., over de wijziging van huisdieren in bergachtige streken, 63;


over de getalsverhouding tusschen de haren en de afscheidende poriën bij
schapen, 368.

W i l d e n , aandrift tot nabootsing bij de —, 137, 239;


oorzaken van het laag zedelijk standpunt der —, 206;
de onderlinge gelijkenis der — zeer overdreven, 55;
verziendheid der —, 61;
geringe aanwas der bevolking bij de —, 75;
het grijpvermogen van den voet der — niet geheel verloren, 83;
stammen van —, die elkander verdringen, 238;
vooruitgang der — in kunsten, 259;
kunsten der —, 346;
smaak der — voor ruwe muziek, II 63;
aandacht door — gewijd aan hun uiterlijk aanzien, II 331;
betrekking tusschen de seksen bij de —, II 357.

W i l d e s t a a t , vroegere — van beschaafde volken, 258.

W i l d e r , Dr. Burt, over het veelvuldiger voorkomen van overtallige vingers bij
mannen dan bij vrouwen, 453.

W i l s o n , Dr., over de kegelvormige hoofden der bewoners van de Noord-


Westkust van Amerika, II 342;
over de Fidsji-eilanders, II 343;
over het moeilijk uitroeien der gewoonte om den schedel samen te drukken, II
343.

W i n d h o n d e n , getalsverhouding der seksen bij —, 443, 444;


getalsverhouding van mannelijke en vrouwelijke geboorten bij —, 481.

W i n d i n g e n , overbruggende, 391.

W i n t e r k o n i n g , II 187; jongen van den —, II 197.


W i t h e i d , een seksueel sieraad bij sommige vogels, II 216;
van zoogdieren die met sneeuw bedekte streken bewonen, II 287.

W i t j e s k a p e l l e n , zie Pieridae.

W o e k e r d i e r e n , zie P a r a s i e t e n .

W o e r d (mannelijke eend), vederen van den — in den paartijd, II 80.

W o e s t i j n e n , beschermende kleur van dieren die — bewonen, II 209.

W o l f , winterkleed van den —, II 287.

W o l f f , over de variabiliteit van de [489]ingewanden bij den mensch, 53.

W o l h a a r van den foetus, zie L a n u g o .

W o l l a s t o n , T. V., over Eurygnathus, 534;


over muziekmakende Snuitkevers, 564;
over het gesjirp van Acalles, 569.

W o l v e n die leeren blaffen van honden, 120;


het jagen in troepen van —, 184.

W o m b a t , zwarte verscheidenheden van den —, II 283.

W o n d e n , genezen van —, 144.

W o n f o r , de heer, over seksueele bijzonderheden in de vleugels van kapellen,


534.

W o o d , over het pronken van den Argus-fazant, II 87.

W o o d , T. W., over de kleur van den Peterselievlinder, 582;


over de gewoonten van de Saturniidae, 585;
over de gewoonten van Menura Alberti, II 53;
over Tetrao cupido, II 53;
over het pronken van mannelijke fazanten, II 86;
over de oogvlekken van den Argus-fazant, II 138;
over de gewoonten van den vrouwelijken Kasuaris, II 193;
over gevechten van chameleons, II 32;
over de ocelli van den Argus-fazant, II 142.
W o o d , J., over variaties in de spieren van den mensch, 71, 72;
over de grootere variabiliteit der spieren bij mannen dan bij vrouwen, 453.

W o o l n e r , de heer, opmerkingen over het oor van den mensch, 22.

W o r d e n d e organen, 18.

W o r m a l d , de heer, over de kleur van Hypopyra, 585.

W o r m e n , zie Annulosa en Vermes.

W o r m v o r m i g aanhangsel, 28.

W o u d l i j s t e r , II 206.

W o u w , een — door een strijdhaan gedood, II 42.

W r a a k , door dieren geoefend, 118;


instinkt van —, 197.

W r e e d h e i d der wilden jegens dieren, 204.

W r e e f , diepte van de — bij soldaten en matrozen, 60.

W r i g h t , over een merrie die uitsluitend merrieveulens wierp, 495.

W r i g h t , de heer, over den Schotschen hertenhond, II 246;


over seksueele voorkeur bij honden, II 255;
over het afwijzen van een hengst door een merrie, II 255.

W r i g h t , Chauncey, over het verkrijgen van kenmerken door correlatie, II 328;


over het grooter worden der hersenen bij den mensch, II 383.

W r i g h t , W. von, over het beschermend gevederte van het sneeuwhoen, II 78.

W u l p e n , dubbele ruiing der —, II 77.

W i j f j e , gedrag van het — gedurende den paartijd, 449.

W i j f j e s , aanwezigheid van rudimenten van mannelijke organen bij de —, 284;


voorkeur der — voor sommige mannetjes, 441;
vervolging der — door de mannetjes, 449;
aanwezigheid van secundaire seksueele kenmerken bij de —, 454;
mannelijke kenmerken bij de — tot ontwikkeling gekomen, 458;
betrekkelijke sterfte van — en mannetjes in de jeugd; 443;
getalsverhouding tusschen — en mannetjes, 439, 441.

W y m a n , Prof., over de verlenging van het koekoeksbeen bij het menschelijk


embryo, 17;
over den grooten toon bij het menschelijk embryo, 17;
over variaties in den schedelvorm van de inboorlingen der Sandwich-eilanden,
53;
over het uitbroeien van eieren in den bek of de kieuwholten der mannelijke
visschen, 286.

W i j n g a a r d s l a k , zie Helix pomatia.

W i j z i g i n g e n , nuttelooze —, 95;
spontane —, 74;
zie V a r i a t i e . [490]

X.

X e n a r c h u s , over Cicaden, 539.

X e n o p h o n , over teeltkeus bij de oude Grieken, 56.

Xenorhynchus, seksueel verschil in de kleur der oogen bij —, II 123.

Xiphophorus Hellerii, draadvormig aanhangsel aan den staartvin van —, II 8, 9.

Xylocopa, verschil in de seksen van —, 552.

Y.

Y a r r e l l , W., over de gewoonten en kenmerken van de Karpervisschen, 487;


over Raja clavata, II 2;
over de kenmerken van den mannelijken zalm in den rijtijd, II 4, 12;
over de kenmerken der roggen, II 6;
over het mannetje van den pitvisch, II 7;
over het kuitschieten van den zalm, II 17;
over het broeien van de Lophobrachii, II 19;
over de ijverzucht van zangvogels, II 50;
over de luchtpijp van de wilde zwaan, II 57;
over het ruien der Eendachtige Vogels, II 81;
over een voorbeeld van verstand bij een zeemeeuw, II 103;
over de jongen der moerasvogels, II 204.

Y o u a t t , de heer, over de ontwikkeling der horens bij het hoornvee, 467.

I J s d u i k e r , zie Colymbus glacialis.

I J s e e n d , zie Harelda glacialis.

I J s v o g e l , II 53;
raketvormige vederen in den staart van een —, II 70.

I J s v o g e l s , kleuren en nestbouw der —, II 163, 165, 167;


onvolwassen gevederte der —, II 179, 181;
jongen der —, II 197.

Y u r a - C a r a ’s, hun begrippen van schoonheid, II 339.

I J v e r z u c h t der mannelijke vogels bij het zingen, 50.

Z.

Z a a g b e k , jongen van den grooten —, II 180.

Z a k p i j p e n , zie Ascidiae.

Z a l m , het springen van een — uit het water, 192;


de mannelijke — voor de voortplanting gereed vóór de wijfjes, 440;
verhouding der seksen bij den —, 486;
strijdlustigheid van het mannetje van den —, II 3;
kenmerken van den mannelijken—gedurende den rijtijd, II 3;
kuitschieten van den —, II 17;
voortplanting van den — vóór hij volkomen zijn volwassen kenmerken heeft
verkregen, II 202.

Z a n d o o g j e , bruin —, zie Hipparchia Janira.

Z a n d o o g j e s , zie Hipparchia.

Z a n g v o g e l s , zie Insessores.

Z e b r a , afwijzen van een ezelhengst door een vrouwelijke —, II 284;


strepen van de —, II 290.
Z e b u s t i e r , bult van den —, II 275.

Z e d e l i j k e en instinktmatige aandrift, samengaan van —, 196, 197.

Z e d e l i j k gevoel, oorsprong van het —, 211;


het zoogenaamde — ontstaan uit de sociale instinkten, 206.

Z e d e l i j k e neigingen, erfelijkheid der —, 211.

Z e d e l i j k e regels, onderscheiding der hoogere en lagere —, 210.

Z e d e l i j k e vermogens, hun invloed op de natuurlijke teeltkeus bij den mensch,


237.

Z e d e l i j k h e i d , verondersteld gegrond te zijn op eigenbelang, 208;


het algemeen welzijn der vereeniging het criterium van —, 208;
trapsgewijze rijzing van het peil der —, 212;
invloed van een hoog peil van —, 243.

Z e e a n e m o n e n , schitterende kleuren der —, 512.

Z e e b e e r , veelwijvig, 447; paring van den —, II 253.

Z e e d i e r e n , doorzichtigheid van —, 512.

Z e e d o n d e r p a d , seksueele verschillen bij den —, II 8.

Z e e d r a k e n , zie Ichthyopterygia.

Z e e h o n d e n of robben, de wijfjes der — gewoonlijk op schildwacht, [491]184;


de — als voorbeeld van Klassificatie, 269;
seksueele kleurverschillen bij —, II 278;
waardeering van muziek door —, II 326;
gevechten van mannelijke —, II 226;
hondstanden van de —, II 227;
veelwijvige gewoonten van —, II 447;
paren van —, II 233;
seksueele bijzonderheden van —, II 269.

Z e e k l i t t e n , zie Echini.

Z e e k o e t , variëteiten van den —, II 122.


Z e e l e e u w , veelwijvig, 447.

Z e e l i e d e n , verziendheid der —, 61;


zie M a t r o z e n .

Z e e l t , verhouding der seksen bij de —, 487;


schitterende kleuren van de — in den rijtijd, II 12.

Z e e m e e u w , voorbeeld van overleg bij een —, II 103;


verandering in het gevederte van de — naar het seizoen, II 213;
witte —, II 213.

Z e e n a a l d e n , zie N a a l d v i s s c h e n .

Z e e o l i f a n t , neus van den mannelijken —, II 269;


veelwijvig, 447.

Z e e p a a r d j e , zie Hippocampus.

Z e e r o o f d i e r e n , veelwijvigheid der —, 447;


seksueel verschil in kleur bij de —, II 278.

Z e e s l a k k e n , naakte, zie Eolidae.

Z e e s t e r r e n , schitterende kleuren van sommige —, 512.

Z e e z w a l u w e n , witte —, II 213;
zomer- en winterkleed der —, II 213;
witte en zwarte —, II 214.

Z e l f b e h e e r s c h i n g , gewoonte van — erfelijk, 201;


waarde der —, 205.

Z e l f b e h o u d , instinkt van —, 198.

Z e l f b e w u s t h e i d , 132.

Z e l f m o o r d , 249;
vroeger niet algemeen voor een misdaad gehouden, 203;
zeldzaam bij de wilden, 203.

Z e l f o p o f f e r i n g der wilden, 196;


waarde der —, 205.
Z i e k t e n die menschen en lagere dieren gemeen hebben, 13;
verschil van vatbaarheid voor — bij verschillende menschenrassen, 331;
invloed van nieuwe — op wilde volken, 349;
tot ééne sekse beperkte —, 469;
— ontstaan door de eerste ontmoeting van verschillende volken, 351.

Z i g e u n e r s , eenvormig uiterlijk der — in verschillende deelen der wereld, 362.

Z i g z a g l i j n e n , dikwijls voorkomende als versierselen, 345.

Z i l v e r r e i g e r , seksen en jongen van den Indischen —, II 204;


gevederte van den — in den paartijd, II 78;
wit gevederte van den —, II 213.

Z i n c k e , de heer, over het verhuizen der Europeanen naar Amerika, 255.

Z i n g e n van de Cicaden en Fulgoridae, 539;


van boomkikvorschen, II 24;
doel van het — der vogels, II 49.

Z i n n e n , minder scherp bij de Europeanen dan bij de wilden, 61.

Z o e t w a t e r g a r n a l e n , zie Gammarus.

Z o e t w a t e r v i s s c h e n der Keerkringslanden, II 16.

Z o m e r r o o d v o g e l , II 160.

Z o n v o g e l s , nestbouw der —, II 163.

Z o o g d i e r e n , de klassificatie der — volgens Prof. Owen, 266;


stamboom der —, 280;
secundaire seksueele kenmerken bij de —, II 225;
wapenen der —, II 227;
vergelijking der schedels van de tertiaire en de hedendaagsche —, 87;
betrekkelijke grootte der seksen van de —, II 286;
vervolging der wijfjes van de — door de mannetjes, 450;
vergelijking der — met de vogels ten opzichte der secundaire seksueele
kenmerken, II 286;
stemmen der — vooral gebruikt in den paartijd, II 324.

Z o o g d i e r e n , vierhandige, zie Quadrumana.


Z o o m b a n d v l i n d e r , 583.

Zootoca vivipara, seksueel kleurverschil bij de —, II 33.

Z u i d p o o l g a n s , II 213.

Z u i d z e e ë i l a n d e r s , uitsterven der —, 351. [492]

Z w a a n , roode snavel van de zwarte —, II 212;


zwartvleugelige —, II 214;
jongen van de gewone —, II 199;
luchtpijp van de wilde —, II 56.

Z w a a n , wilde, zie Cygnus ferus.

Z w a l u w e n die hun jongen verlaten, 193, 199.

Z w a l u w - p l e v i e r e n , zie Glareola.

Z w a n e n , II 211, 214;
jonge —, II 197.

Z w a r t k o p , aankomst van het mannetje vóór het wijfje, 440;


jongen van den —, II 206;
seksueel verschil in kleur bij den Indischen —, II 279.

Z w a r t l i j v e n , zie Tenebrionidae.

Z w a r t e L i j s t e r , zie M e r e l .

Z w i j n , Afrikaansch penseel—, II 250.

Z w i j n e n , wilde, veelwijvig in Indië, 446;


gebruik der tanden bij de —, II 242;
gevechten van de —, II 247.

Z w i j n s h e r t , II 292.

Z i j d e w o r m , verschil in grootte van de mannelijke en vrouwelijke cocons van


den —, 535;
het paren van den —, 588;
het bevruchten van drie of vier wijfjes door een mannelijken —, 593;
verhouding der seksen bij den —, 487, 490;
Prof. Canestrini over het vernietigen der larven van den Ailanthus — door
wespen, 490.

Zygaenidae, kleur der —, 583. [493]


1 De gewone cijfers die door geen Romeinsch cijfer worden voorafgegaan, hebben betrekking op het eerste
deel. Het tweede deel wordt door II aangewezen. ↑
[Inhoud]
REGISTER OP DE AANTEEKENINGEN.
A.

A a n d o e n i n g e n , sympathetische, 312.

A a n v o e r d e r bij de apen, 218.

A a p m e n s c h , 39, 318, 320, 381.

A a r d k o e k o e k e n , zie Centropus.

A a r d v a r k e n , II 259.

A a r d w o l f , zie Proteles Lalandii.

A b b o t t , Dr., over wapens en werktuigen uit de palaeolithische periode, 37.

A b e l , C., over het gewicht van keus voor de ontwikkeling der taal, 171;
over den oorsprong der taal, 158.

A b e s s i n i ë r s , het eten van rauw vleesch door de —, 611.

A b i p o n e r s , familietaal bij de —, 175.

A b n o r m a l e o n t w i k k e l i n g van lichaamsdeelen en spieren, 37.

Accipenser, 319.

Acherontia atropos, piepend geluid van —, 607;


lengte der wrijfplaat enz. van —, 608.

Acrania, 313, 316, 319.

Acronotus Caama, II 259.

Acura, 528.

A d d e r , verschil in kleur tusschen de seksen van den —, II 36.

A d e m h a l i n g , een intermitteerend proces, 312.


A d e l s b e r g e r g r o t , 317.

Aegocerus leucophaeus, II 259.

A f b e e l d i n g e n van diluviale dieren, door tijdgenooten vervaardigd, 36.

A f g i e t s e l d i e r e n , 314.

A f h a n k e l i j k h e i d s g e v o e l , 163.

A f r i k a , Zuid-West —, wellicht het oorspronkelijk vaderland van negers, Kaffers


en Hottentotten, 294.

A f r i k a a n s c h e dieren, Zuid-, met Nederlandsche namen, II 259.

A f r i k a a n s c h e negers en Nieuw-Hollanders, familietrek der —, 387.

A f s t a m m i n g , veronderstelde — van het menschelijk geslacht uit twee


verschillende soorten, 293, 383;
— der Negers, Australiërs en inboorlingen van Amerika, II 346.

A f s t a m m i n g s l e e r , triomf der —, 7.

A f w i j k i n g e n , spontane —, oorzaken der zoogenaamde —, II 396;


het opeenhoopen van —, 502.

A g a s s i z , over het nest van Chironectes pictus, II 34;


over het operculum, 303.

Ageronia feronia, 608.

A h l f e l d t , over overtallige zogklieren en tepels, 104.

A i n o ’s, behaardheid der —, 43, 377;


— bij vermenging met Japanneezen weinig vruchtbaar, 377.

A k k a d i ë r s , oudheid der —, 406.

Alali, 381.

Alaudidae, II 95.

A l b a n e e z e n , 382.
A l b i n i s m e , II 147.

A l b i n o ’s, II 147.

Alcedinidae, II 174.

Alciope, 528.

Algae, 501.

A l g e r i ë , de inboorlingen van — wijken niet terug voor de Franschen, 387;


sterfteverhouding van Joden en Europeanen in —, 502.

A l g i e r s , sterfteverhouding der Europeanen, [494]Joden en Mohammedanen in


—, 502;
jaarlijksche toeneming der Joden in —, 502.

A l l u v i u m , 320.

A l p a c a , door de oude Peruanen gekend, 261.

A l s b e r g , Dr. M., over den bronstijd, 373;


over steatopygie, 378.

A l t a i ë r s , 381.

A l t a v i l l e , menschenschedel in een zandlaag bij —, 372.

Amadina, II 174.

A m e n e h e m h a , II 371.

A m e r i k a , steenperiode in —, 262;
inboorlingen van —, II 347;
oudheid van den mensch in —, 408.

A m e r i k a a n s c h r a s , 379, 380.

A m e r i k a n e n , 381;
uitsterven der oorspronkelijke —, 387;
haar der —, 370;
oorspronkelijke — wijken terug voor de Angelsaksers, niet of veel minder voor
de Spanjaarden, 387;
of de seksen bij de oude — al dan niet verschillend waren gekleurd?, II 377.

A m e r i k a n e n , oorspronkelijke — en Aziatische Mongolen, familietrek der —,


387.

A m e r i k a n e n en Europeanen, verschil tusschen —, 387.

A m e r i k a n e n in ’t algemeen, inhoud van den schedel der —, 107.

Amia, 319.

A m n i o n , 317.

A m n i o n d i e r e n , 313; voorouders der gezamenlijke Amnionlooze en —, 317.

A m n i o n l o o z e werveldieren, 313.

Amniota, 313, 317.

A m o e b e n , 315, 319.

A m o e b e n g r o e p e n , 315, 319.

Ampelidae, II 174.

Amphibia, 313.

A m p h i b i e ë n , de — leveren treffende bewijzen, dat de ontwikkeling van het


individu een verkorte herhaling is van die der soort, II 223;
fossiele schedel bij —, 34.

Amphioxus, 313, 315, 316;


over de ontwikkeling van —, 297;
— stamt af van een hooger georganiseerden vorm, 304.

Amphioxus lanceolatus, 149.

A m p h i p o d e n , orde der —, 528.

A m p h i r r h i n e n , 313;
voorouders der gezamenlijke —, 316.
A m s t e r d a m , geboorte- en sterfteverhouding te —, 503;
verhouding der seksen bij wettige en onwettige geboorten te —, 505;
overmaat der vrouwen te —, 506.

Anabatidae, II 95.

A n a k r e o n , ode van — aan de Cicaden, 571.

A n a l o g i e , 33.

A n a l o o g , 33.

A n a m i e t i s c h rijk, 106.

Anaptomorphus homunculus, 296.

Anasca, 291.

Anastomus, II 224.

Anastomus lamelligerus, II 224.

Anastomus oscitans, II 224.

A n d r e e , Karl, over de metalen bij de natuurvolken, 373;


over bastaarden op Van Diemensland en in Nieuw-Holland, 376.

A n g e l - S a k s e n , 382.

Angelus Woolnerianus, 43.

A n g l o - A m e r i k a n e n , gemiddelde schedelinhoud der —, 107.

Anguis fragilis, 35.

A n i l i n e -kleuren, II 147.

A n i m i s m e , 163.

Annelida, 528.

A n n e l i d e n , afstamming der gewervelde dieren van —, 299.

A n o m a l i e ë n , kunstmatige vorming van —, II 396.


Anoplotheria, 290.

A n o p l o t h e r o ï d e n , II 304.

A n t h e r o z o ï d e n , 501.

A n t h r o p o ï d e n , 318.

A n t h r o p o g e n i e van Dr. Häckel, 37.

A n t h r o p o m o r p h e n , 41;
afleiding van den mensch van Afrikaansche —, 384.

Anthropopithecus, 421.

A n t i l o p e n , II 259.

Antilope euchore, II 259.

Antilope scoparia, II 259.

A p e n , de hersenen der — volgens het zelfde plan gebouwd als die van den
mensch, 39;
voorpooten der — homoloog en analoog met [495]de armen van den mensch,
33;
gelijkenis van den mensch op de —, 40;
— vierhandig, 41;
twijfel of de — werkelijk vierhandig zijn, 41;
verdeeling der —, 291;
pronken der — met hun naakte achterdeelen een bewijs vóór Darwin, II 376;
fossiele —, 416;
verwantschap tusschen — en menschen, 292;
gestaarte —, 318, 320;
ongestaarte —, 320.

A p e n m a a t s c h a p p i j e n , Dr. A. E. Brehm, over —, 218.

Apogon rex mulorum, 310.

Apophyses genianae, ontbreken van — aan de onderkaak van La Naulette, 47.

Appendiculariae, 301, 305.


Apterygii, 501.

A r a b i e r e n , individueele verschillen bij de —, 293.

A r c h e g o n i ë n , 501.

A r c h e n c e p h a l a , 289.

A r c h a e o l i t h i s c h e periode, 319.

Archaeopteryx, 297.

A r c h i - a n n e l i d e n , 300.

A r c t i s c h ras, 376.

A r c y , onderkaak uit de grot van —, 47.

Argonauta, verbreede eindplaten aan twee der vangarmen bij het wijfje van —,
529.

A r i ë r s , 379, 382, 407;


de — uit Noord-Europa afkomstig, 413.

A r i o - R o m a n e n , 382.

A r i s t o n , wedstrijd tusschen Eunomos en —, 571.

A r m e n , van een mensch homoloog en analoog met de voorpooten van een aap,
33.

A r m e n i ë r s , afbeeldingen van — op Egyptische monumenten, 371.

Aromia moschata, geur van —, 610.

Artiodactyla, orde der —, 290.

A s a f o e t i d a , door sommige menschen gaarne geroken, 611.

Ascidia, over de ontwikkeling van —, 297.

Ascidiae, 316, 319.

Ascoparea, 291.

You might also like