Get The Apothecary's Garden 1st Edition Jeanette Lynes PDF Full Chapter

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

The Apothecary's Garden 1st Edition

Jeanette Lynes
Visit to download the full and correct content document:
https://ebookmeta.com/product/the-apothecarys-garden-1st-edition-jeanette-lynes/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

The Apothecary Diaries Volume 1 1st Edition Natsu


Hyuuga

https://ebookmeta.com/product/the-apothecary-diaries-
volume-1-1st-edition-natsu-hyuuga/

The Walled Garden 1st Edition Sarah Hardy

https://ebookmeta.com/product/the-walled-garden-1st-edition-
sarah-hardy/

The Garden Gnome 1st Edition Kevin Sweeney

https://ebookmeta.com/product/the-garden-gnome-1st-edition-kevin-
sweeney/

Experimenting Landscapes Testing the Limits of the


Garden Métis International Garden Festival

https://ebookmeta.com/product/experimenting-landscapes-testing-
the-limits-of-the-garden-metis-international-garden-festival/
The Wonderful Garden Edith Nesbit

https://ebookmeta.com/product/the-wonderful-garden-edith-nesbit/

Trick or Treat Goblin Feat 1st Edition Jeanette Lynn

https://ebookmeta.com/product/trick-or-treat-goblin-feat-1st-
edition-jeanette-lynn/

Marketing For Dummies, 6th Edition Jeanette Maw


Mcmurtry

https://ebookmeta.com/product/marketing-for-dummies-6th-edition-
jeanette-maw-mcmurtry/

Marketing For Dummies 6th Edition Jeanette Maw Mcmurtry

https://ebookmeta.com/product/marketing-for-dummies-6th-edition-
jeanette-maw-mcmurtry-2/

The Secret Garden Frances Hodgson Burnett

https://ebookmeta.com/product/the-secret-garden-frances-hodgson-
burnett/
Another random document with
no related content on Scribd:
gezondheid gerukt, en moet derhalven wel lijden; alleenlijk duldt zij dat
lijden in het vooruitzicht van langs dien doornigen weg eens den tempel
van het geluk te zullen berijken; vandaar haare onderwerping, die
daarom te laager is, om dat zij een wantrouwen op de Voorzienigheid
insluit:

Die vleesch voor zijne toevlugt houdt,


En op zo krank een steunsel bouwt,
Heeft ongetwijfeld God vergeten;
Hij echter, uit wiens hand wij eeten,
Hij zorgt alleen; Hij neemt en geeft,
’T is recht dat Hij ’t vertrouwen heeft.

Wat vooreerst betreft de

LIGGING

Van Naarden, die is in ’t oosterdeel van Nederland, ten noorden van


Holland, en wel bepaaldlijk in ’t Gooiland 1, waarvan het [3]de hoofdstad
is, aan de Zuiderzee, niet verre van de grenzen van ’t sticht van Utrecht:
aan drie zijden is de stad omringd van hoog heiland, terwijl zij alleenlijk
aan de westzijde laage weilanden heeft.

NAAMSOORSPRONG.

Over deeze wordt bij de oudheidkundigen verscheidene gissingen


gemaakt, doch wij gaan dezelven met stilzwijgen voorbij, alzo de eene zo
ongegrond als de andere is, en zij derhalven onzen Leezer weinig
vermaaks kunnen geeven: Gooiland vinden wij dat weleer Nardingerland
heette, waarschijnelijk naar eene bezitster of bezitter, zo als de naam
Gooiland ook ontstaan is, (zie bladz. 2 in Nota,) Narding of Nardinger
geheten, en daar het steedjen waarvan wij thans spreeken de hoofdstad
van dat grondgebied was, is het te begrijpen hoe hetzelve dan den naam
van Naarden heeft bekomen.
STICHTING en GROOTTE.

Het tegenwoordig Naarden ligt op eenen geheel anderen grond, dan de


oude stad van dien naam, en waarvan de overblijfsels weleer (onder den
naam van Oud-naarden,) gevonden werden, in een klein gehucht, en
aanzienlijke lustplaats, veel nader gelegen aan de Zuiderzee, welke de
oude stad allengskens overstroomd heeft; thans is die hofstede
veranderd in eene boerewoning: ’t is ook in veel vroegere tijden een
monnikkenwoning geweest. Oud-naarden, of liever geheel
Nardingerland, ook wel Naardinkland genoemd, werd, vermoedelijk door
Jan van Arkel, den zeven - en veertigsten Bisschop van Utrecht,
verwoest, zodanig dat de stad tot een puinhoop gemaakt werd, die door
de zee verzwolgen is: sommigen willen zelfs dat wanneer zekere wind,
(wij vinden niet bepaald welken,) eenigen [4]tijd lang waait, en de zee
afloopt, dat men dan nog blijken van ruïnen van kerken, met takken van
afgeknaagde boomen omzet, boven water ziet komen.

Nardinkland is vervolgends meer dan ééns van bezitter veranderd, en


wel op den naam van Graafschap; ’t verval moet echter van tijd tot tijd
dieper doorgedrongen weezen; want wij vinden er van gewaagd als van
eene stad en plaats die verlaten was; ’t zij nu dat zulks of geheel of voor
het grootste gedeelte verlaten zal betekenen, dit is zeker, dat Graaf
Willem van Beieren, in den Jaare 1350, bevel gaf en handvest
verleende om weder eene stad Naarden te bouwen, zijnde dezelve dat
Naarden ’t welks thans bestaat, en waarvan onze Lezer op ons plaatjen
eene naar het leven getekende afbeelding medegedeeld wordt;
hebbende onze tekenaar zijnen stand genomen van den kant van
Amsteldam, om reden dat hij dan ook iet van de beroemde sterkten
konde laaten zien.

Men kan dan zeggen dat Naarden in den Jaare 1350 gesticht is door
Graaf Willem van Beieren; de omliggende Landzaaten werden tot den
bouw gelast: de handvest zegt dat Naarden door den Graaf weder werd
herbouwd; om dat de luijden, en zijne Landen wel gezlooten zullen
wezen.

De Stad bevat volgends eene opneeming van den Jaare 1732, vier
honderd en zeven huizen, waarop zij ook nog, (of ten minsten zeer nabij,)
geteld wordt; dit is naamlijk het getal der huizen binnen de stad; het getal
derzelven in haare gerechtigheid, en het gehucht Laag-bussem, wordt
bepaald op drie-en-zeventig: intusschen vertelt het uitwendige der huizen
in de stad, (eenige weinigen uitgezonderd,) verstaanbaar genoeg, dat de
inwooners in geene bloejende omstandigheid leeven. [5]

Naarden is vermaard voor eene zeer aanzienlijke sterkte, het heeft


behalven zijne schansen, nog drie dubbelde wallen en grachten: heerlijk
is het gezicht aldaar over de schoonste bastions, ravelijns, bolwerken,
gordijen, contrascarpen, pallissaden, grachten, enz. dezelven zijn
aangelegd naar het ontwerp van den zo bekwaamen als vermaarden
Ingenieur Baron van Coehoorn; de voornaamste sterkte der stad
bestaat echter in de afgegravene velden, die rondsom haar liggen, en
nog gestadig uitgebreid worden; over dezelven, kan door middel van den
Vechtstroom; de environ der stad tot op eenen aanmerkelijken afstand
onder water gezet worden; voords heeft de stad twee poorten, naamlijk
de Amsterdamsche en de Amersfoordsche: deezen zijn geen onaartige
gebouwen, versierd met hardsteenen lijsten, waarin het wapen der stad
gebeeldhouwd is, benevens het jaar van hunne bouwing en dat van eene
verbetering daar aan geschied: het jaar der bouwing van de
Amsteldamsche poort is uitgedrukt met deeze romeinsche cijffers: CIↃ.
ICC. LXXXI. en dat der verbetering door het jaartal 1774; de zelfde
getallen voor de andere poort, (de Amersfoordsche,) is CIↃ. ICC. LXXXII,
en 1775.

’T W A P E N .
Is een zwarte dubbelde arend, op een goud veld.

KERKLIJKE en GODSDIENSTIGE GEBOUWEN,

De voornaamste deezer is de Gereformeerde Kerk, welke bediend wordt


door drie Predikanten: het gebouw van binnen is groot en ruim, en pronkt
met de begraafplaats, (versierd met een deftig opschrift,) van den
geleerden Rector Lambertus Hortensius, dien onze Lezer ook nader
zal leeren kennen; hij was rector der Latijnsche schoole: ook vindt men in
de kerk, een in wit marmer uitgehouwen gedenkstuk. [6]ter eere van Prins
Willem den Derden, (wat de aanleiding daartoe gegeven heeft, zal
onze leezer in ’t vervolg van dit blad te duidelijk kunnen opmaaken, dan
dat wij er hier iet van behoeven te zeggen; dit alleen kunnen wij hem
verzekeren, dat het zijne geboorte niet verschuldigd is aan eene domme
zucht, maar aan erkentenis voor wezenlijke verdiensten,) voords heeft
deeze Kerk een fraai orgel, benevens een choor; vóór dezelve leest men
het jaartal 1648, denkelijk het jaar waarin zij gebouwd is: de toren die er
op staat te redelijk groot, en steekt te meer uit om dat de grond der stad
tamelijk hoog is.

Er is ook eene Fransche Gereformeerde Kerk, die door één’ predikant


bediend wordt;

Een Roomsche die één’ pastoor heeft;

Een Joodsche Sijnagoge; maar er is geene Luthersche Kerk.

De verdere Godsdienstige gebouwen zijn een Diaken Weeshuis; het


zelve is gesticht in den jaare 1747, en dient zo wel ter herberginge van
oude mannen en vrouwen, als van kinderen; het getal der gasten welken
zig daarin bevinden is veertig.

Het Burgerweeshuis, gesticht in den jaare 1644, bezit zeer aanmerkelijke


goederen en inkomsten; echter heeft het thans niet meer dan vier
kinderen te voeden.
WERELDLIJKE GEBOUWEN.

’T voornaamste van deezen is het Stadhuis, een gebouw ’t welk het


steedjen eere aandoet, zijnde in zijne soort zeer fraai, pronkende van
binnen met eenige kunstige schilderijen; het is van buiten versierd met
een net toorentjen, waarin een klok hangt, op die wijze als men
meermaals in kleine steden vindt: men wil dat het hout tot dit [7]gebouw
gebruikt, gehaald zoude weezen uit het zogenaamde Goojer-bosch, dat
weleer ten zuiden van het dorp Hilversum gestaan heeft: van buiten
boven den ingang pronkt het met drie wèl gehouwene beelden,
vertoonende de Gerechtigheid, aan wier rechterhand de Godsdienst, en
aan de linkerhand de Hoop staat; onder deeze beelden leest men:

GOD REGIERT AL. Anno 1601.

In de gevel staat:

IS ’T LEIJDEN IS ’T VREVGT,
DRÆGTET SOO ’T GOD VERGT.

Het oude Stadhuis, in ’t welk weleer een gruwel gepleegd werd, waarvan
wij onzen Leezer straks verslag zullen doen, dient thans voor een Waag;
voor dezelve ziet men, in drie steenen, afgebeeld, nevens bijschriften, in
rijmen van dien tijd, het treurig voorval, ’t welk wij zo even bedoelden.

Voords zijn in Naarden twee magazijnen, waarvan het eene een zeer
schoon gebouw, en wel der bezichtiginge waardig is.

Weleer, doch in zeer veel vroeger tijd, moet Naarden ook eene Latijnsche
School gehad hebben, want de Rector daarvan heeft zig in de
Spaansche beroerten eenen naam verworven: (zie bladz 11.)

Zo in de stad als tusschen de wallen vindt men verscheidene gebouwen,


die echter niet meer dan schuuren zijn, waarin eene toerijkende
hoeveelheid van amunitie in voorraad is,
REGEERING.

Deeze bestaat uit den Bailluw van Gooiland, zijnde thans de WelEd.
Heer Corver Hooft, den Schout, drie regeerende Burgemeesters en
zeven Schepenen, die woensdag vóór den middag ten half tien uure
vergaderen; een-en-dertig Vroedschappen, benevens een Thesaurier,
drie Weesmeesteren, [8]en twee Secretarissen: de
Magistraatsverandering geschiedt op den 2 Februarij.

Naarden bezit de volgende

VOORRECHTEN,

Welke haar meestal ten tijde der Graaven geschonken zijn.

Weleer werd het stedeke mede onder de Hollandsche steden ter


dagvaart beschreven, doch van die waardigheid, of dat voorrecht, is het
sedert beroofd; dat zeker jammer is, want Naarden heeft ook haare
bijzondere belangen, en zelfs heeft het allergeringste steedjen die, ja ook
het platte land.… dit echter is een point buiten ons bestek, derhalven
dringen wij het niet dieper door: het doorzoekend oog van den burger
heeft het in onze laatste onlusten ook doorzocht.

Willem van Beieren, haaren stichter, gaf haar het voorrecht van vrijheid
van zekere tollen, en van het arrest op haare goederen, ook schonk hij
haar eene eigene rechtbank en Schepens: in 1357 verkreeg zij het
stapelrecht, op de visscherijen, van die visschen, „die men landen zal in
Holland, Kennemerland, en Friesland;” dit was eene vergelding voor
eene dappere overwinning door de Naarders op die van Amersfoord
behaald; Hertog Jan van Beieren heeft Naarden vergund de heirvaarten,
togten, en ’t heffen van ’s Lands lasten, als mede dat zij sluizen mogt
leggen waar ’t haar goed dacht: Carel van Bourgondiën verzekerde
haar ook, dat het geheele Gooiland nooit van den Lande van Holland
zoude gescheiden worden.
Dit tot ons oogmerk genoeg gezegd zijnde, moeten wij, alvoorens van de
aanmerkelijke historie der stad te spreeken, nog iet aanstippen van
derzelver [9]

GILDEN.

Deezen zijn drie in getal, als 1.) het Timmermans en Metzelaars, 2.) het
Kleeremaakers gild, en 3.) dat van de zijdenstoffeweevers; dan dit is
thans bijna geheel vervallen.

SCHUTTERIJ.

Niet anders hebben wij hiervan kunnen opspooren, als dat Naarden,
slechts sedert drie-en-twintig jaaren, gerekend van het jaar der
jongstledene omwenteling van zaaken, eene gewapende schutterij heeft
gehad; in het gemelde jaar, 1787, bestond dezelve uit twee compagniën,
ieder van zestig man; doch in dat jaar hebben zij het lot van veele
anderen Schutters ondergaan, zij zijn naamlijk ontwapend, of (dat thans
het zelfde zegt,) hunne geweeren zijn opgehaald, en zij afgezet; hunne
plaats is echter vervuld met drie compagniën soldaaten, ieder van circa
vijftig mannen, voetvolk, ofschoon er sedert twintig jaaren geene melitie
in gelegen heeft; niet mede gerekend een beevend corps van 80
knikkende grijsaarts, onder den naam van invaliden: deezen hebben
lange jaaren alleen de bewaring der sterke stad op hunne zwakke
schouderen getorscht: thans houden zij de Amsterdamsche poort bezet.

BEZIGHEDEN en VERMAAKEN.

Vermaaken!—deezen zijn bij die van Naarden bijna onbekend, indien


men daaronder niet betrekt, in ’t zondagspakjen langs de schansen te
sukkelen, of te hoop op de aankomende schuiten te staan tuuren, om de
dartele Amsteldammers te zien aanlanden; waaronder dikwijls veelen
gevonden worden, dom genoeg om met de schamelheid van ’t steedjen
te lagchen.
De bezigheden van die van Naarden, bestaan meest in ’t laakenweeven,
voords in ’t verrichten van die bezigheden welken in de zameleving
onontbeerelijk zijn—er is niet meer dan één koornmolen: langs de schans
vindt men eene vrij groote touwbaan. [10]

G E S C H I E D E N I S D E R S TA D .

Om dit gedeelte van onzen taak bij eene algemeen bekende gebeurtenis
te beginnen, moeten wij den Leezer herinneren, hoe Graaf Floris de
Vijfde, in den jaare 1296, in de ongenade der Edelen vervallen zijnde, zij
hem gevangen hadden, en naar elders wilden vervoeren; maar de
kloekmoedige inwooners van Naarden, hier van bericht bekomen
hebbende, trokken onverschrokken uit om den Graaf te ontzetten,
schoon het deezen echter zijn leven kostte, want het is te over bekend,
dat de wreedaartige Gerrit van Velzen zijnen edelen Meester op eene
moorddaadige wijze ombragt; ware er deeze moordenaar niet bij
geweest, de Naarders zouden in dit geval zekerlijk den schoonsten
lauwer geplukt hebben: een der oude rijmchronijken zingt van dit geval
aldus:

Niet ver van Kronenburg, daar siet men in de velden,


De Naardenaars, die straks haar in de wapens stelden;
Heer Gerrit rijdt voor uit, en vraagt wat dat se doen?
Waarom die mannen haar met oorlogstuigh ontmoên?
D’outste der burgerij segt: ’t is, de Graaf te wachten:
Toen staan de troupen stil, die haaren Landsheer brachten.
Heer Gerrit wijkt te rugh, en naar de Grave steekt,
Die keert sijn paart, dat springt, maar valt en sijn been breekt,
Toen was ’t onmogelijk den Grave te bewaaren,
Alzo de Naardenaars haar op de hielen waren;
Van Velzen steekt den Graaf enz.

Toen in den jaare 1481, de Utrechtschen eene overwinning op de


Hollanders behaald hadden, meenden zij met list Naarden inteneemen,
daartoe waren zij allen verkleed in het gewoone gewaad van
dorpvrouwen; onder die gedaante vermeesterden zij ook de poorten, en
zouden de stad verbrand hebben, hadde men zulks niet afgekocht; die
van Naarden moeten derhalven in dien tijd geducht geweest zijn: deezen
wreekten zig het volgende jaar ook gevoelig over de ondergaane
vernedering; zij verdelgden toen naamlijk de sloten van Emmenes en
Westbroek, waarbij niet minder dan 1500 Utrechtschen het leven
verloren; de dappere Naarders behaalden daarbij ook zo groot [11]een
buit dat zij uit dezelve een toren stichtten, hunne behaalde victorie
vertoonende, met bijvoeginge van de woorden: „zwijg Utrecht!”

In den jaare 1486, is het grootste gedeelte der stad door de vlamme
vernield, waarom de dorpen daar rondom belast werd, de wallen, muuren
en vesten der stad weder te helpen herstellen, op halve kosten.

Verschrikkelijker is echter de ramp die de wreede Spanjaards het


steedjen (in 1572.) hebben doen ondervinden: in den eersten opgang der
hervorming genoot zij de zoetste rust; men hoorde er noch van
beeldstorming noch van vreemde Predikers; maar na zij zig voor Oranje
verklaard had, werd zij welhaast opgeëischt; haare bezetting beliep niet
meer dan 120 Duitschers; kloekmoedig echter werd de opeisching
afgeslagen; doch op het bericht dat Don Fredrik met geheel zijn heir op
de stad in aantogt was, ontzonk elk den moed; men zond eenige
Gemagtigden, en daaronder den Rector van ’t Latijnsche school,
Lambertus Hortensius, den Spanjaard tegen; onder weg ontmoetten
deeze den wreedaartigen bevelhebber, Juliaan Romero, die hun
verklaarde dat Don Fredrik, de zaak der stad Naarden aan hem gelaten
had, waarvan het gevolg was dat de Gezanten hem te voet vielen, en de
sleutels van de stad aanboden, waarvoor zij de toezegging verworven,
dat burgers noch bezetting aan goed noch leven zouden beschadigd
worden; dan laas! ’t was het woord van een’ vijand, die de geessel van
Nederland was, en zelfs met eeden spottede: aan ’t hoofd van 400 man
trok Romero binnen, en werd bij Gerrit Pieter Aartszoon, Schepen
der stad, deftig ter maaltijd onthaald, zo als zijne soldaaten bij de
ingezetenen gelijk goed onthaal genooten: dan, wat was het loon voor
deeze vriendlijkheid? na den maaltijd deed Romero, door eenen
trommelslager omroepen, dat alle de burgers en bezettelingen zig,
ongewapend, hadden te vervoegen in de Gasthuiskerk, welke toen voor
een Stadhuis diende, om er den eed aan zijne Majesteit te vernieuwen;
eenige weinigen mistrouwden dit bevel, en voldeeden er niet aan, maar
de overigen begaven [12]zig derwaards: intusschen wandelde zeker
Priester, midden onder de Spanjaards, voor de deur vergaderd, op en
neder, doch kwam welhaast de veege opgeslotenen aanzeggen, zij
hadden met hun geweeten pais te maaken en op hun einde te letten:
„maar,” zegt de ridder Hooft, „’t aanzeggen, bereiden en sterven, was
één ding:” ijsselijk was de moord die toe gepleegd werd; de Spanjaards
bonsden de deur open en schoten in ’t woeste heen onder de menigte;
werwaards deezen keerden liepen zij den dood te gemoet; de wanden
der kerk weeken niet, en de dood stond in de deur; moede van schieten,
stooven de moordenaars met ontblotene zwaarden de Kerk in, en
doorboorden allen die nog overgebleven waren; vier persoonen alleen
werden op belofte van zwaar rantsoen naar de gevangenis gebragt:
ofschoon nu het bloed ter Kerke uitstroomde was zulks echter nog niet
genoeg; de ontzielde ligchaamen werden verders van alles wat eenige
waarde had beroofd, en daarna, o gruwel! den brand in het gebouw
gestoken, en de zieltogenden met de dooden tot assche verbrand;
behalven eenige soldaaten, bedroeg het getal der burgeren welken dus
allerwreedaartigst omgebragt werden, volle vierhonderd.

Intusschen was voor hen die aan het opontbod voorgemeld niet voldaan
hadden, een dergelijk zo niet nog wreeder lot toegezegd; want nu had
men het geheele heir der Spanjaarden binnen de muuren, de roovers in
de huizen, en het wee door al de stad; jammerlijk was het klaagen,
huilen, kermen en gillen der gemartelden, gemengd met het loejen der
beesten in de brandende stallen opgesloten; sommige vaders werden, tot
op het bloote lijf ontkleed, voor de oogen van hunne vrouwen en kinderen
als visschen gekorven; een man van zeventig jaaren, stak men in den
hals, ontvong het gutsende bloed in de handen, slurpte daarna een
gedeelte er van op, en doorboorde voords den rampzaligen grijsaart het
hart; de zieken werden in hunne bedden vermoord, ja ook werden de
krankzinnigen niet gespaard; verscheidene burgers sleepte men tot op
het dak van de groote Kerk, stak hun een dolk in ’t lijf, en stietze dan
plotsling van boven neder; de vrouwen werden bij de voeten, anderen, en
die bevrucht waren, bij de borsten opgehangen; hoog zwangeren ’t kind
uit het lichaam gesneden; maagden, en meisjens [13]van dertien of
veertien jaaren werden beestachtig verkracht; de vrouwen ondergingen
dat lot in ’t aanzien van haare mannen en zoons: onder andere
kraamvrouwen deeden zij er eene, barrevoets, in een onderroksken, met
een wichtjen van éénen dag, en een ander van agttien maanden, over de
doode ligchaamen haarer stadgenooten heen, ter poorte uitgaan; deeze
kwam echter behouden in het dorp Huizen aan, en weder tot haare
voorige gezondheid: toen de bloedhonden niets meer dat gevoel had
konden doen lijden, viel men op het onbezielde aan; poorten, muuren,
torens, alles werd.… maar genoeg, wij sluiten dit akelig verhaal met de
woorden van zeker dichter:

Met welk een wreedheid zocht de vijand elk den moed,


Te doen ontzinken! doch verkeerd, wijl goed en bloed,
Niet meer geveiligd scheen, wanneer men was verdragen,
Dan als men weêrstand bood; dies elk besloot te waagen
Al wat hen dierbaar was, voor ’t allerdierbaarst pand,
De vrijheid van ’t gewisse en van het Vaderland.

Sedert ging Naarden aan de zijde der Staaten over, en men vocht zo als
het Batavieren voegt.

In het jaar 1668, was er tusschen de Staatsleden een verschil over het
versterken van Naarden, en welk verschil van dat gevolg was, dat het
versterken achterbleef.

Honderd jaaren na den voorverhaalden algemeenen moord, binnen de


muuren van Naarden, had dat steedjen eenen anderen gewigtigen slag
doortestaan; in den oorlog met Frankrijk naamlijk (1672.) nam de
Markgraaf van Rochefort, Naarden in, waarvan den Prins van Oranje
de schuld gegeven werd; hij had, zegt men, geene bezetting genoeg
daarin gelegen.

In ’t volgende jaar kwam de Prins van Condé in persoon derwaards, en


werd met twaalf kanonschoten van de wallen verwelkomd: Willem de
Derde heeft ondernomen de stad te belegeren, en ’t is hem ook gelukt
dezelve uit de magt der Franschen te rukken, en der Republiek
wederteschenken: dat de Franschen in Naarden lagen was de Staaten
een doorn in den [14]voet; wèl lag het land rondom onder water, maar ’t
liep tegen den winter, en zo er sterke vorst kwam was men derhalven van
niets verzekerd: intusschen hadden de Franschen eenige oude
vestingwerken aldaar laaten verbeteren, maar aan den anderen kant was
ook een goed gedeelte van de bezetting, die wegens de bekrompenheid
van het steedjen niet groot konde zijn, ziek; weder, integendeel, lag
binnen Naarden een Gouverneur, Van Pas genoemd, die bekend stond
voor eenen man van beleid en dapperheid; Oranje echter ondernam
den aanslag; om den vijand te misleiden, liet hij eenige troupen naar den
kant van Braband marcheeren, als of hij aldaar iet in den zin hadde: in ’t
laatst van Augustus evenwel vernam de Gouverneur wat van de zijde der
staatschen stond ondernomen te worden, welke maare ook kort daarna
met de daad bevestigd werd; want den 19 September eerstvolgende
(1672.) sloeg Oranje het beleg voor de stad; zeven dagen werd zij
belegerd, en daarna bemagtigd.

Van dien tijd af heeft Naarden niet veel deels in de staatsverschillen,


waardoor ons lieve Vaderland van tijd tot tijd geteisterd is geworden,
gehad; maar in onze jongstledene beroerten, waarvan wij nog overal de
opene wonden voelen bloeden, bleef zij niet verschoond; en hoe had zij
ook kunnen verschoond blijven, daar ’t magtig Amsteldam, om ’t welke
het voornaamlijk te doen was, voor een gedeelte van dat steedjen zijne
verdediging verwacht!
De algemeene patriotsche landsversterking werd derhalven te Naarden
geenzins vergeeten; de Colonel van Matha, werd met toerijkende
manschap derwaards afgezonden; een gedeelte van het Amsteldamsche
Genootschap van Wapenoefening Tot nut der Schutterij, trok den 8
September des jaars 1786, derwaards, om bezit van de sterkte te
neemen, en dezelve, in gevalle van aanval, zelven te helpen verdedigen;
dan, op hunnen marsch derwaards, ontvingen zij bericht, dat Matha hun
niet zoude toestaan in de stad te komen, omdat zij niet voorzien waren
van een patent van de Provinciaale Staaten. [15]

Toen verders de zaaken tot die hoogte gekomen waren dat men de
Pruissen in het Land had, begreepen ook deezen dat zij noodig hadden
Naarden te winnen; ten dien einde werd, den 17 Sept. 1787, de Generaal
Major von Kalckreuth uit het leger bij Amersfoort, met 40 Cuirassiers
van zijn regiment, benevens het eerste bataillon van Eichman derwaards
afgezonden, om met den Commandeur Matha in onderhandeling te
treeden, en te zien hoe het steedjen best te naderen was; in den nacht
van gemelden dag kwamen de Pruissen voor Naarden, en legerden zig
op eenigen afstand van de vesting; dan, zij oordeelden weder te moeten
aftrekken, om gemaklijker posten te gaan inneemen; Naarden heeft
zekerlijk aanstonds doen zien, dat het zig niet goedkoop zoude
overgeeven; men trok derhalven af, om den linker oever van de Vecht te
gaan winnen; de aftogt geschiedde reeds ten volgenden dage, (den
18den Sept)—’t was echter maar voor een korten tijd; want na dat de
kans geheel verloren was, en alles met Pruissische troupen bezet werd,
heeft ook Naarden dezelve moeten inneemen; zij hebben er evenwel niet
langer dan elf dagen gelegen: sommigen zeggen dat er op zekeren nacht
uit het steedjen geschoten is, waarbij een koe in ’t veld zijne hoornen
verloor; of ’t op de Pruissen gemunt was is ons echter onbekend, zo ja,
zou ’t, volgends ’t voorgaande, in dezelfden nacht moeten geschied
weezen, dat Kalckreuth zig voor het steedjen nêersloeg.

BIJZONDERHEDEN.
Die Naarden gaat bezichtigen vraage vooral naar Oud-naarden, zo
genoemd, of eigenlijk de aanmerkelijke overblijfzelen van de aloude stad
van dien naam. (zie hier voor Bladz. 3.) ’t is niet meer dan eene
boerewoning; doch de ligging van dezelve is zeer verrukkelijk, naamlijk
midden in bosschen, akkers en heuvelen, van welken het gezicht op het
onverwachtst afgewisseld wordt, met eene verrasschende vertooning van
de Zuiderzee. [16]

De schansen, wallen, en grachten, zijn over bezienswaardig; ook kan


men gelegenheid vinden om onder dezelven te komen; doch ’t is er zeer
salpeterachtig en onaangenaam.

De gebouwen, Bladz. 5 en 6 beschreven.

Men heeft er eene schoone wandeling naar de hei, of het zo genaamde


huis van Jan Tabak.

LOGEMENTEN.

De Keizers kroon.
Het vliegende Hart.

Voor den burger.

Het Jaagschuitjen,
Een tweede, ook zo genoemd.
Het bonte Paard.
Het witte Paard.

REISGELEGENHEDEN.
Alle dagen vaaren er 6 Schuiten van daar, door Muiden, op Amsteldam,
en komen er ook evenveel aan: de Arnhemsche postwagen passeert er
ook; men vindt er mede niet ver van de Amsterdamsche poort, eene zeer
geschikte uitspanning, alwaar men ten allen tijde een rijtuig kan
bekomen. [1]

1 Dit grondgebied werd door Keizer Otto den Tweeden geschonken aan zekere
Abdisse Goedela, waarvan het den naam bekwam van Goedelaland, dat is het land
van Goedela; deeze naam, (Goedelaland,) is door de zo vermogende
klankverbastering veranderd, eerst in Goeiland, en daarna in Gooiland. ↑
[Inhoud]
Het dorp Huizen
Dus schetst de Tekenkunst het schoon en vrolijk HUIZEN,
Een Gooische voorraadschuur van tuingewas en graan,
Dat ons d’ alouden staat van ’t Land nog doet herdenken,
Als ’t snorrend spint, of zijn getouwen bonzend gaan:
Het ruime Zuidermeir zet door de visscherij,
Het breede dorp ook welvaart bij.
HET
DORP
HUIZEN.

Van dit dorp mag met recht gezegd worden, dat het één der
voornaamsten van het vermaaklijk Gooiland is, deszelfs

LIGGING,

Is anderhalf uur gaans beoosten Naarden, digt aan de Zuiderzee, wier


strand, even als te Muiderberg en elders, zeer flaauwlijk afloopt, zo dat
men bijna een half uur ver in zee zoude kunnen gaan, zonder zig hooger
dan tot den midden toe nat te maaken, welke eigenschap des oevers in
den zomer geene onaangenaame uitspanningen verschaft: (zie onze
beschrijving van Muiderberg voornoemd.)

Het dorp ligt voords alleraangenaamst, ter oorzaake dat veele van de
hooge en laage gedeelten des lands bebouwd zijn, en men er ook een
gezicht op de Zuiderzee, voornoemd, heeft; doch de huizen staan er in
geene bepaalde roojing; elk heeft er zijn bebouwden grond of akker bij,
zo dat het graan, en andere landvruchten, er als tusschen de huizen
ingroejen: bij dit dorp behoort voords eene ongemeen groote Meente,
waarvan wij, onder onze beschrijving van Laaren, breedvoerig genoeg
gesproken hebben.

NAAMSOORSPRONG

Van deezen vinden wij niets aangetekend; ook hebben onze


navorschingen ons desaangaande niets kunnen doen ontdekken;
sommige ingezetenen beweeren, op overleveringen, dat Huizen eigenlijk
een visschers dorp is, en, daar de visschers gemeenlijk hutten
bewoonen, hier ter plaatse veele goede huizen gevonden wordende, men
daarom dit visschers dorp vereerd heeft met den naam van Huizen, als of
men zeggen wilde, het visschers dorp daar Huizen en geene hutten
staan; wat de waarheid hiervan zoude weezen kunnen wij niet beslissen.

STICHTING en GROOTTE.

De stichting, of eerste aanleg des dorps is mede met geene mogelijkheid


te bepaalen; men wil dat het reeds zeer oud zij.

Wat de grootte betreft, het wordt in de quohieren der [2]verpondingen


begroot op 271 en een halve zwad, 11 voeten weiland, 256 morgen, 690
roeden geestland, en nog 177 morgen, 645 roeden zulk land, onder
Bussem gelegen; allen Gooische morgen van 800 roeden groot;
intusschen geschiedt deeze begrooting alhier even als op alle andere
plaatsen van Gooiland, naamlijk van het schotbaare land, zonder de
uitgestrektheid van de heiden mede te rekenen.

Dat het dorp Huizen, sedert groote honderd jaaren, niet weinig gebloeid
moet hebben, blijkt uit de toeneeming van het getal der wooningen
aldaar, in gemelden tijd: op de lijst van 1632, vindt men er 136 voor
aangetekend, en op die van 1732, is dat getal veranderd in 285, des is
het in gezegde honderd jaaren met 149 huizen vergroot, dat is meer dan
ééns zo groot geworden—de bewooners deezer huizen zijn meest van
den Gereformeerden Godsdienst; men heeft er ook veele
Doopsgezinden, en eenige weinige Roomschen.

’T W A P E N .

Dit is een melkmeisjen, draagende twee emmers, op een zilveren veld.

KERKLIJKE en GODSDIENSTIGE GEBOUWEN.

De Dorps- of Gereformeerde kerk, die alhier gevonden wordt, heeft


uitwendig geene bijzonderheid van eenig aanbelang; zij draagt een
dikken zwaaren toren, met slagklok en uurwijzer voorzien: van binnen is ’t
gebouw ongemeen fraai aangelegd; ’t gezicht op den predikstoel en

You might also like