Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

Redemption Dr Rebecca Sharp

Visit to download the full and correct content document:


https://ebookmeta.com/product/redemption-dr-rebecca-sharp/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Hunter Dr Rebecca Sharp

https://ebookmeta.com/product/hunter-dr-rebecca-sharp/

Remember Arizona Country Love Collection 1st Edition Dr


Rebecca Sharp Sharp Dr Rebecca

https://ebookmeta.com/product/remember-arizona-country-love-
collection-1st-edition-dr-rebecca-sharp-sharp-dr-rebecca/

Bribed Covington Security 2 1st Edition Dr. Rebecca


Sharp

https://ebookmeta.com/product/bribed-covington-security-2-1st-
edition-dr-rebecca-sharp/

The Travels of Dr Rebecca Harper 1st Edition Elizabeth


Woolsey.

https://ebookmeta.com/product/the-travels-of-dr-rebecca-
harper-1st-edition-elizabeth-woolsey/
Fallen Cowboy At Redemption Creek Ranch Redemption
Creek Ranch 04 1st Edition Macie St James

https://ebookmeta.com/product/fallen-cowboy-at-redemption-creek-
ranch-redemption-creek-ranch-04-1st-edition-macie-st-james/

Sharp Objects A Novel Gillian Flynn

https://ebookmeta.com/product/sharp-objects-a-novel-gillian-
flynn/

Walter Benjamin: An Aesthetic of Redemption Richard


Wolin

https://ebookmeta.com/product/walter-benjamin-an-aesthetic-of-
redemption-richard-wolin/

The Shifter s Redemption 1st Edition Ivy Ember

https://ebookmeta.com/product/the-shifter-s-redemption-1st-
edition-ivy-ember/

The Dust 2 Pursuit 1st Edition David H Sharp

https://ebookmeta.com/product/the-dust-2-pursuit-1st-edition-
david-h-sharp/
Another random document with
no related content on Scribd:
H u i s k r e k e l , zie Gryllus domesticus.

H u i s m u s c h , zie Passer domesticus.

H u i s s l a v e n , verschil der — van veldslaven, 367.

H u m b o l d t , A. von, over het verstand van muilezels, 127;


over een Papegaai die alleen de taal van een te gronde geganen stam kon
spreken, 348;
over het beschilderen van het gelaat door de wilden, II 332;
over het overdrijven der natuurlijke kenmerken door den mensch, II 342;
over het besmeren van het lichaam met roode verf door de Amerikaansche
Indianen, II 343.

H u m e , D., over sympathetische gevoelens, 193.

H u n e b e d d e n , zie M e g a l i t h i s c h e g e d e n k t e e k e n e n .

H u n n e n , platdrukken van den neus bij de oude —, II 343.

H u n t e r , J., over het aantal menschenrassen, 339;


over secundaire seksueele kenmerken, 434;
over het gewoon gedrag der vrouwelijke dieren in den paartijd, 451;
over de spieren van het strottenhoofd bij de zangvogels, II 52;
over het gekrulde haar op het voorhoofd van den stier, II 274;
over het niet toelaten van de liefkozingen van een ezel door een vrouwelijke
zebra, II 284.

H u n t e r , W. W., over de snelle toeneming van het aantal Santali’s, 76;


over de Santali’s, 361.

H u s s , Dr. Max, over tepelklieren, 285.

H u s s e y , de heer, over het onderscheiden van personen door een patrijs, II 105.

H u t c h i n s o n , Kol., voorbeeld van verstand in een jachthond, 127.

H u t t o n , Kap, over het vallen van een wilden bok op zijn horens, II 235.

H u w e l i j k , invloed van het — op de zeden, 205;


zelfbedwang bij het — onder de wilden, 75;
invloed van het — op de sterfte, 252;
de wijze waarop het — zich ontwikkeld heeft, II 355.

H u w e l i j k e n , communale —, II 352, 354;


vroege —, 250, 251.

H u x l e y , T. H., over de overeenkomst in den lichaamsbouw van apen en


menschen, 9;
over de overeenkomst der hersenen van den mensch met die van lagere dieren,
12;
over de lange jeugd van den orang, 15;
over de embryonale ontwikkeling van den mensch, 15;
[438]over het ontstaan van den mensch, 9, 17;
over de groote verscheidenheid in schedelvorm bij de inboorlingen van
Australië, 53;
over een afvoerende spier van het middelhandsbeen der pink bij de apen, 71;
over de plaats van den mensch in de natuur, 269;
over de hersenen van den mensch en de apen, 389;
over de geestvermogens van menschen en honden, 126;
over de onderorden der primaten, 272;
over de Lemuriden, 278;
over de Dinosauriërs, 280;
over de verwantschap der Ichthyosauriërs met de Amphibieën, 280;
over de verscheidenheid van den schedelvorm bij sommige menschenrassen,
339;
over de menschenrassen, 342.

Hydroporus, dimorphisme van de wijfjes van —, 438.

Hygrogomis, schitterende kleuren van —, II 18.

Hylae, zingende soorten van —, II 24.

Hyelaphus porcinus, II 292.

Hylobates, moederliefde van een —, 117;


gemis van den duim bij —, 82;
opgerichte gang van sommige soorten van —, 84;
richting der haren op de armen van sommige soorten van —, 270;
de wijfjes van — aan de onderzijde van hun lichaam minder behaard dan de
mannetjes, II 315.
Hylobates agilis, haar op de armen van —, 270;
muzikale stem van —, II 268;
wenkbrauwbogen van —, II 314;
stem van —, II 325.

Hylobates hoolock, seksueel verschil in kleur bij —, II 284.

Hylobates lar, 82;


haar op de armen van —, 270.

Hylobates leuciscus, 82.

Hylobates syndactylus, 82;


keelzak van —, II 268.

Hylophila prasinana, 576.

Hymenoptera, 551;
grootte van de hersengangliën bij de —, 86;
klassificatie van de —, 266;
seksueel verschil in de vleugels van de —, 534;
betrekkelijke grootte der seksen bij de angeldragende —, 536.

Hyomoschus aquaticus, II 292.

Hyperethra, verhouding der seksen bij —, 488.

Hypogymna dispar, seksueel verschil in kleur van —, 586.

Hypopyra, kleur van —, 585.

I.

I b i s , jongen van den scharlakenrooden —, II 196;


kleurverandering van de naakte deelen der huid van den — in den paartijd, II 77.

I b i s s e n , vlag van de vederen der —, II 70;


witte —, II 213;
witte en zwarte—, II 214.

Ibis tantalus, leeftijd van volwassen gevederte bij —, II 201;


broeden van — in onvolwassen gevederte, II 202.
Ichneumonidae, verschil der seksen bij de —, 552.

Ichthyopterygia, polydactylisme bij de —, 66.

I c h t h y o s a u r i ë r s , 280.

I d i o t e n , nabootsend vermogen van microcephale —, 137;


kenmerken en gewoonten van microcephale —, 64;
punten van gelijkenis tusschen — en dieren, 64.

Iguana tuberculata, II 30.

I m p l a c e n t a l e zoogdieren, 278.

I n b o r s t der honden en paarden, erfelijk, 118.

I n d i a a n , geëerd worden van den Amerikaanschen — als hij iemand van een
anderen stam scalpeert, 204.

I n d i ë , moeilijkheid om de rassen van inboorlingen in — te onderscheiden, 330;


Cyprinidae van —, II 16;
kleur van den baard bij de menschenrassen in —, II 315.

I n d i v i d u a l i t e i t , 132.

I n d i v i d u a t i e , 500.

Indopicus carlotta, kleuren der seksen bij —, II 167.

I n g e w a n d e n , variabiliteit der — bij den mensch, 53.

I n g e w a n d s w o r m e n (mannelijke), bijzondere organen van — om het wijfje


vast te houden, 437.

I n g e w a n d s w o r m e n , zie Entozoa. [439]

I n q u i s i t i e , invloed der —, 255.

Insectivora, II 277;
— leven niet in veelwijverij, 447.

I n s e k t e n , betrekkelijke grootte der hersengangliën bij de —, 86;


uit de pop komen der mannelijke — vóór de vrouwelijke, 440;
zoeken van de wijfjes door de mannetjes, 450;
tijdperk der ontwikkeling van seksueele kenmerken bij de —, 468;
secundaire seksueele kenmerken der —, 531;
gesjirp der —, II 324.

I n s e k t , fossiel — uit de Devonische vorming, 548.

I n s e k t e n , Gelijkvleugelige —, zie Homoptera.

I n s e k t e n , Halfvleugelige —, zie Hemiptera.

I n s e k t e n , Netvleugelige —, zie Neuroptera.

I n s e k t e n , Rechtvleugelige —, zie Orthoptera.

I n s e k t e n , Schildvleugelige —, zie Coleoptera.

I n s e k t e n , Schubvleugelige —, zie Lepidoptera.

I n s e k t e n , Vliesvleugelige —, zie Hymenoptera.

I n s e k t e n e t e r s , zie Insectivora.

Insessores, stemorganen der —, II 52.

I n s t i n k t , overwinning van het trekinstinkt op het moederlijk instinkt, 192, 197.

I n s t i n k t en verstand, 113.

I n s t i n k t e n , 113; ontstaan der samengestelde — door natuurlijke teeltkeus,


144;
mogelijke oorsprong van sommige —, 114;
sociale —, 181;
— door huisdieren na de temming verkregen, 188;
verschil in kracht der —, 192;
verschil in kracht van sociale en andere —, 197, 212;
— voor nieuwe doeleinden benuttigd, II 328.

I n s t i n k t m a t i g e aandriften, verschil in kracht van —, 195, 197;


samengaan van — en zedelijke gevoelens, 194.

I n s t i n k t m a t i g e daden het gevolg van erfelijkheid, 189.


I n s t r u m e n t a l e muziek van vogels, II 58, 62.

Iphias glaucippe, 582.

I r i s , seksueel verschil in kleur van de — bij vogels, II 68, 123.

I r i s v l i n d e r , 577.

Ithaginis cruentus, aantal sporen bij —, II 43.

J.

J a a r g e t i j d e , kleurveranderingen bij vogels met betrekking tot het —, II 77;


veranderingen in het gevederte der vogels met betrekking tot het —, II 171.

J a a r g e t i j d e n , overerving op overeenkomstige —, 460.

J a c h t h o n d e n , redeneerend vermogen van —, 127.

J a c q u i n o t , over het aantal menschenrassen, 336.

J a e g e r , Dr., over de moeilijkheid om kudden wilde dieren te naderen, 183;


over de toeneming van de lengte der beenderen, 60;
over de vervanging van een zilverlakenschen fazant die van zijn gevederte
beroofd was door een medeminnaar, II 115.

J a g u a r s , zwarte —, II 283.

J a k h a l z e n leeren wel eens blaffen van honden, 120.

J a n s o n , E. W., over de verhouding der seksen bij Tomicus villosus, 493;


over sjirpende kevers, 565.

J a p a n , aanmoediging der losbandigheid in —, 77.

J a p a n e e z e n , algemeene baardeloosheid der —, II 316;


afkeer der — van bakkebaarden, II 340.

J a r d i n e , Sir W., over den argusfazant, II 69, 93.

J a r r o l d , Dr., over wijzigingen in den schedel door onnatuurlijke houdingen, 88.

J a r v e s , over de Hawaii-eilanden, 356.


J a v a n e n , betrekkelijke lengte der seksen, II 316;
begrippen omtrent vrouwelijke schoonheid der —, II 339. [440]

J e f f r e y s , J . G w y n , over den vorm van de schelp bij de seksen van


Gasteropoda, 513;
over den invloed van het licht op de kleuren der schelpen, 515.

J e n n e r , Dr., over de stem van den roek, II 57;


over het vinden van nieuwe gezellen door eksters, II 100;
over den achterlijken toestand der voortplanting werktuigen bij sommige vogels,
II 102.

J e n y n s , L., over het verlaten der jongen door de zwaluwen, 192;


over mannelijke vogels die na den gewonen tijd zingen, II 102.

J e r d o n , Dr., over het droomen van vogels, 123;


over de strijdlustigheid van de mannelijke Bulbuls, II 39;
over de strijdlustigheid van den mannelijken Ortygornis gularis, II 42;
over de sporen van Galloperdix, II 45;
over de gewoonten van Lobivanellus, II 47;
over den lepelaar, II 57;
over het trommelen van den kalij-fazant, II 59;
over Indische trapganzen, II 61;
over Otis bengalensis, II 65;
over de kuif van Sypheotides auritus, II 70;
over de dubbele ruiing van sommige vogels, II 79;
over het ruien van honigvogels, II 79;
over het ruien van trapganzen en plevierachtige vogels, II 80;
over de wisseling van kleur der vinken in de lente, II 82;
over het pronken van mannelijke vogels, II 82;
over het pronken met de onderste staartdekvederen door den Bulbul, II 92;
over den Indischen wespendief, II 121;
over seksueele verschillen in de oogen der neushorenvogels, II 123;
over de strepen van den Tragopan-fazant, II 128;
over den nestbouw der wielewalen, II 161;
over den nestbouw der neushorenvogels, II 162;
over den Sultansmees, II 166;
over Palaeornis Javanicus, II 171;
over het onvolwassen gevederte der vogels, II 177 v.v.;
over elkander vertegenwoordigende soorten van vogels, II 180;
over de gewoonten van Turnix, II 192;
over de voortdurend toenemende schoonheid van den pauw, II 203;
over de kleur van het geslacht Palaeornis II 215.

J e v o n s , W. S., over de verhuizingen van den mensch, 78.

J i c h t , op de zelfde sekse overgeplant, 470.

J o d e n , gebruik van vuursteenen werktuigen bij de oude —, 259;


eenvormigheid der — in verschillende deelen der wereld, 362;
getalsverhouding der mannelijke en vrouwelijke geboorten bij de —, 477;
het tatoeëeren in zwang hij de oude —, II 332.

J o d e n a a p , zie Pithecia Satanas.

J o h n s t o n e , Luit., over den Indischen olifant, 446.

J o l l o f s , fraai uiterlijk der —, II 351.

J o n e s , Albert, verhouding der seksen bij Lepidoptera opgekweekt door —, 492.

J o n g e n s en meisjes, betrekkelijke sterfte van — in de eerste dagen der


kindsheid, 443, 478.

J u k b e e n , abnormale verdeeling van het — bij den mensch, 68.

Julus, vliezige zuigers aan de pooten der mannetjes van —, 528.

Junonia, seksueele kleurverschillen bij soorten van —, 578.

J u p i t e r , Grieksche standbeelden van —, II 341.

K.

K a f f e r s , hun wreedheid jegens dieren, 204;


luizen der —, 334;
kleur der —, II 338;
vermeestering der schoonste vrouwen door de hoofden der —, II 362;
huwelijken der —, II 366.

K a f f e r s c h e d e l , open ruimte tusschen de tanden van een —, 70.


K a k a t o e s , II 211, 213, 214;
bouwen van een nest door —, II 105.

K a k e n , in de zelfde reden ontwikkeld als de ledematen, 61;


invloed [441]van het voedsel op de grootte der —, 61;
verkleining der — bij den mensch, 85;
— bij den mensch door correlatie verkleind, II 319.

K a l k o e n , opzwellen der vleeschlappen bij den mannelijken —, II 68;


verscheidenheid van den — met een kuif, II 71;
herkenning van een hond door een —, II 106;
strijdlustigheid van de jonge mannetjes van den wilden —, II 47;
geluid van den wilden —, II 57;
het paren van wilde —sche hanen met tamme —sche hennen, II 114;
de eerste stappen bij den wilden — door de oudere wijfjes gedaan, II 116;
bos borstels op de borst van den wilden —, II 171.

K a l k o e n s c h e h a a n , schuren van den — met de vleugels langs den grond, II


58;
pronken met het gevederte van den wilden —, II 82;
gevechten van den —, II 94;
zie K a l k o e n .

Kallima, gelijkenis van — op een verdord blad, 581.

K a l m u k k e n , afkeer der — van haren op het gelaat, II 340;


huwelijken der —, II 365.

K a l i j - f a z a n t , trommelend geluid van den —, II 58;


jongen van den —, II 181.

K a m , oorsprong van den — bij kuifhoenders, 462;


ontwikkeling van den — bij vogels, 471.

K a m e e l , hondstanden van den mannelijken —, II 227, 243.

K a m e l e o n s , II 30.

K a m i c h i , II 45.

K a m m e n en vleeschlappen bij mannelijke vogels, II 94.


K a n a r i e , veelwijverij van den — in gevangen staat, 449;
verandering van gevederte na de ruiing, 471;
de best zingende mannetjes — door het wijfje gezocht, II 50;
het zingen van een onvruchtbaren bastaard —, II 50;
zingen van een wijfjes—, II 51;
keus van een groenling, II 111;
paring met een sijsje, II 111.

K a n a r i e s die personen onderscheiden, II 105.

K a n g o e r o e , seksueel verschil in kleur bij den grooten rooden —, II 277.

K a n o ’s, gebruik van —, 79, 346.

K a n o e t - s t r a n d l o o p e r , het houden der winterveeren door een —, II 78.

K a n t , Imm., over plicht, 180;


over zelfbeheersching, 195;
over het aantal menschenrassen, 339.

K a p e l a a n , borstelachtige schubben van den —, II 2.

K a p e l l e n , zie D a g v l i n d e r s .

K a p i t a a l , 246.

K a r p e r , getalsverhouding der seksen bij den —, 487.

K a r p e r v i s s c h e n , zie Cyprinidae.

K a s u a r i s , seksen en broeiing bij den —, II 193.

K a t , samengerold lichaam in het uiteinde van den staart eener —, 30;


sympathie van een hond voor een zieke —, 186.

K a t a r a c t , bij Cebus Azarae, 13.

K a t t e n , droomen van —, 123;


driekleurige —, 461, 463, 470;
— aangelokt door valeriaan, II 272;
kleuren van de —, II 283.

„K a t y - d i d ”, gesjirp van de —, 541.


K a u w s p i e r e n , invloed van de — op den schedel en de gelaatsuitdrukking der
apen, 85.

K e e n , Dr., over slangen, II 27.

K e e r k r i n g s l a n d e n , zoetwatervisschen der —, II 16.

K e e r k r i n g s v o g e l s , eerst wit, als zij volwassen zijn, II 213.

K e l l e r , Dr., over de moeilijkheid om steenen werktuigen te fatsoeneeren, 80.

K e m p h a a n , naar men meent veelwijvig, 448;


verhouding der seksen bij den —,464;
strijdlustigheid van den —, II 39, 47;
dubbele ruiing van den —, II 78, 80;
duur van de dansen van den —, II 97;
de — door schitterende voorwerpen gelokt, II 108.

K e n m e r k e n , mannelijke — bij wijfjes ontwikkeld, 458;


natuurlijke —, kunstmatige overdrijving der — door den mensch, II 340;
secundaire [442]seksueele — door beide seksen heên overgeplant, 458.

K e n n e d y , Alex., over de Maori’s, 352.

K e n t , W. S., over de vrijage bij Labrus mixtus, II 13.

K e r k u i l e n , nieuwe gezellen gevonden door —, II 101.

K e u s , door het wijfje uitgeoefend, II 98, 117.

K e u s , natuur—, zie N a t u u r l i j k e t e e l t k e u s ;
seksueele —, zie S e k s u e e l e t e e l t k e u s .

K e v e r , lichtende larve van een —, 534.

K e v e r s , 554;
geringe grootte van de hersengangliën bij de —, 86;
uitzetting van de voeten der voorpooten bij de mannetjes van vele —, 532;
blinde —, 554;
sjirporganen bij —, 564.

K i e s , atrophieeren van de achterste —, 27.


K i e v i t , knobbels op de vleugels van den mannelijken —, II 45.

K i e z e n , 27.

K i k v o r s c h , door zijn levendige kleuren beschermd, II 23.

K i k v o r s c h e n , II 22;
organen bij mannetjes der — tot opneming der eieren, 435;
mannelijke — eerder tot voortplanting gereed dan de wijfjes, 440;
stemorganen der —, II 24;
gevechten van —, II 24.

K i n d e r e n , verhouding der seksen bij wettige en onwettige —, 477.

K i n d e r m o o r d , algemeenheid van —, 76, 77;


vermeende oorzaak van —, II 336;
algemeenheid en oorzaken van —, II 357 v.v.;
— bij de Toda’s en bij de Maori’s, 497;
bij de Sandwich-eilanders, 498;
bij de inboorlingen van Californië, 498.

K i n d e r l i e f d e , gedeeltelijk verkregen door natuurlijke teeltkeus, 191.

K i n g , W. R., over de stemorganen van Tetrao cupido, II 53;


over het trommelend geluid van boschhoenders, II 59;
over het rendier, II 229;
over het lokken der mannelijke herten door de stem der wijfjes, II 268.

K i n g en Fitzroy, over de huwelijken der Vuurlanders, II 366.

K i n g s l e y , C., over de geluiden, door Umbrina voortgebracht, II 20.

K i r b y en Spence, over het paren van insekten, 450;


over seksueele verschillen in de lengte van den snuit bij de Curculionidae, 436;
over de dekschilden van Dytiscus, 533;
over bijzonderheden aan de pooten van mannelijke insekten, 534;
over de betrekkelijke grootte der seksen bij de insekten, 536;
over het lichtgevend vermogen der insekten, 535;
over de Fulgoridae, 540;
over de gewoonten van Termieten, 551;
over het verschil in kleur bij de seksen van kevers, 555;
over de horens van mannelijke Bladsprietige Kevers, 558;
over hoornachtige uitsteeksels bij mannelijke Curculionidae, 560;
over de strijdlustigheid van het mannelijke Vliegende Hert, 563.

K l a p m u t s - r o b , kop van den —, II 269.

K l a s s i f i c a t i e , 265.

K l a u w i e r , Drongo—, II 170.

K l a u w i e r , roodkoppige, zie Lanius rufus.

K l a u w i e r e n , kenmerken der jongen van de —, II 177.

K l e u r , misschien afhankelijk van licht en warmte, 59;


verband tusschen de — en het beveiligd zijn tegen zekere vergiften en
parasieten, 363;
Lepidoptera kunnen misschien — bewonderen, 587;
verband tusschen — en sommige functies bij visschen, II 12;
verschil van — bij de seksen van slangen, II 26;
seksueel verschil van — bij hagedissen, II 32;
invloed der — bij het paren van vogels van verschillende soorten, II 111;
verband tusschen — en den nestbouw, II 160, 164;
seksueel verschil van — bij zoogdieren, [443]II 277, 283;
herkenning der — door zoogdieren, II 284;
— der kinderen bij verschillende menschenrassen, II 313;
— van de huid bij den mensch, II 373.

K l e u r e n , menschen en dieren bewonderen, 143;


schitterende — ontstaan door seksueele teeltkeus, —511;
schitterende — bij lagere dieren, 512;
schitterende — beschermend voor dag- en nachtvlinders, 583;
schoone—van vlinders, 612;
overplanting van — bij vogels, II 154;
schitterende — bij mannelijke visschen, II 6, 12;
— van vogels, invloed van het klimaat op de —, II 120.

K l i e r e n van zoogdieren die een stinkende stof afscheiden, II 270, 271.

K l i m a a t , 59;
koud — gunstig voor den vooruitgang van den mensch, 214;
geschiktheid tot het wonen in een bepaald—, 332;
geschiktheid van den mensch om de uitersten van het — te verdragen, 349;
geen verband tusschen — en kleur, 363;
invloed van het — op de kleuren van vogels, II 120.

K l o k k e n van vogels, II 49.

K l o k v o g e l , seksueel kleurverschil bij den —, II 76;


kleuren van den —, II 212.

K n a a g d i e r e n , baarmoeder bij de —, 56;


— leven behalve wellicht de gewone rat niet in veelwijverij, 447;
seksueele kleurverschillen bij de —, II 277.

K n e u t j e , getalsverhouding der seksen van het —, 484;


karmozijnen voorhoofd en borst van het —, II 81;
vrijage van het —, II 91.

K n e v e l a a p , kleuren van den —, II 281, 298.

K n e v e l s bij apen, 270.

K n o r h a a n , geluid van den —, II 20.

K n o t s , oorsprong van de —, 346.

K n o x , R., over de plica semilunaris, 24;


over het foramen supra-condyloïdeum bij den mensch, 28;
over de gelaatstrekken van den jongen Memnon, 332.

K n i j p e r s , zie Chelae.

K o a l a , lengte van den blinden darm bij de —, 28.

Kobus ellipsiprymnus, verhouding der seksen bij —, 483.

K o e , verandering van haar bij de — in den winter, II 287.

K o e d o e , ontwikkeling van de horens van den —, 466;


teekening van den —, II 290.

K o e k o e k -hoenders, 471.
K o e k o e k s b e e n , 30;
in het menschelijk embryo, 17;
samengerold lichaam aan het einde van het —, 29;
in het lichaam omsloten, 92.

K o e p o k i n e n t i n g , invloed der —, 445.

K o e p o k k e n , overnemen van — door den mensch van de dieren, 13.

K o f f i e , apen zeer verzot op —, 13.

K o k e r j u f f e r s , zie Phryganidae.

K o l i b r i , raketvormige vederen in den staart van een —, II 70;


pronken met het gevederte door een mannelijken —, II 82.

K o l i b r i ’s, versiering der nesten door —, 143, II 108;


veelwijverij der —, 448;
verhouding der seksen bij de —, 485, II 207;
seksueele verschillen bij de —, 38, 144;
strijdlustigheid der —, II 39;
over de gewijzigde primaire slagpennen van de mannetjes der —, II 61;
kleur der seksen van —, II 70;
jongen der —, II 207;
nestbouw der —, II 161;
kleur der vrouwelijke —, II 161;
pronken der — bij de vrijage, II 145.

K o l o n i s t e n , voorspoed der Engelschen als —, 255.

K o n i j n , witte staart van het —, II 287.

K o n i j n e n , waarschuwen elkander voor gevaar, 184;


verlenging van den schedel bij de tamme —, 88;
wijziging van den schedel ten gevolge van het naar voren hangen van het oor,
88;
getalsverhouding der seksen bij de —, 482.

K o n i n g s k r a a i e n , over den nestbouw der —, II 161.

K o n i n g s l o r i , II 166;
onvolwassen [444]gevederte van den —, II 180;
aan zijn wijfje zeer gehecht, II 104.

K o o l v l i n d e r s , 581.

K o o r t s , het lijden van een hond aan derdendaagsche —, 14.

K o o r t s e n , negers en mulatten vrij van —, 363.

K o p , uitsteeksels op den — der mannetjes van de kevers, 557.

K ö p p e n , F. T., over den Treksprinkhaan, 541.

K o p p o o t i g e W e e k d i e r e n , zie Cephalopoda.

K o r a a l s l a n g e n , II 28.

K o r a k k e n , huwelijken der —, II 366.

K o r a l e n , schitterende kleur der —, 512.

K o r d o f a n , opgezwollen naden in het gezicht in —, II 332.

K o r h a a n , veelwijvig, 448;
verhouding der seksen bij den —, 464;
vurigheid en liefdedansen bij den —, II 42, 43;
roepen van den —, II 57;
ruiing van den —, II 79;
duur van de vrijage van den —, II 97;
seksueel kleurverschil bij den —, II 211;
karmozijn vel boven de oogen van den —, II 212;
bastaarden van — en fazant, II 109.

K o r h o e n d e r s , kenmerken van jonge —, 177, 185, zie K o r h a a n .

K ö r t e , over de verhouding der seksen bij de sprinkhanen, 494.

K o r t h o o f d i g e s c h e d e l v o r m , zie B r a c h y c e p h a l e s c h e d e l v o r m .

K o u d e , meening omtrent den invloed van —, 59;


geschiktheid van den mensch om — te verdragen, 348.

K o w a l e v s k y , A., over de verwantschap tusschen de Ascidiën en de


Gewervelde Dieren, 281.
K o w a l e v s k y , W., over de strijdlustigheid van den auerhaan, II 43;
over het paren van den auerhaan, II 47.

K r a a i , jongen van de —, II 197.

K r a a i - I n d i a n e n , lang haar der —, II 339.

K r a a i e n , II 211;
stemorganen der —, II 52;
het leven van — bij drietallen, 102;
nieuwe gezellen door — gevonden, II 100;
Indische — door hun makkers gevoed, 186.

K r a b , duivels—, 522.

K r a b , strand—, levenswijze van den —, 520.

K r a b b e n , verhouding der seksen bij —, 495.

K r a n k z i n n i g h e i d , erfelijk, 54.

K r a u s e , over een samengerold lichaam aan het einde van den staart bij een
Macacus en een kat, 30.

K r e k e l , huis—, gesjirp van den —, 541.

K r e k e l , veld—, gesjirp van den —, 542;


strijdlustigheid van het mannetje, 548.

K r e k e l s , seksueele verschillen bij —, 548.

K r i s t a l , gedragen in de onderlip van sommige vrouwen in Midden-Afrika, II 334.

K r o k o d i l l e n , muskaatachtige geur der — gedurende den paartijd, II 26.

K r o p p e r , late ontwikkeling van de groote krop van den —, 470.

K r u i d e n , vergiftige — door dieren vermeden, 113.

K r u i s b e k k e n , kenmerken der jongen bij de —, 176.

K r u i s i n g , van ratten, gevolgen van de —, 361;


voordeelig voor de vermenigvuldiging, 357.
K r u i s i n g e n bij den mensch, 338.

K u i s c h h e i d , vroege waardeering der —, 206.

K u i t s c h i e t e n der visschen, II 14, 17.

K u i v e n , der vogels, II 71;


verschil in de — bij de seksen der vogels, II 180.

K u n s t e n , bij de wilden bekend, 346.

K w a k e n der kikvorschen, II 24.

K w i k s t a a r t e n , jongen van Indische —, II 181.

K w i k s t a a r t , Ray’s —, aankomst van het mannetje vóór het wijfje, 440. [445]

L.

Labidocera Darwinii, grijporganen van de mannelijke —, 518.

Labrus, prachtige kleur van de soorten van —, II 14, 15.

Labrus mixtus, seksueele verschillen bij —, II 8;


vrijage van —, II 13.

Labrus pavo, II 14.

Lacertilia, seksueele verschillen bij —, II 29, 30.

L a f r e s n a y e , M. de, over de Paradijsvogels, II 71.

L a m a r c k , over den oorsprong van den mensch, 9.

L a m a ’s, gevechten der wilde —, II 225;


hoektanden der wilde —, II 243.

Lamellibranchiata, 513.

Lamellicornia, gesjirp van —, 566;


zie B l a d s p r i e t i g e k e v e r s .

L a m o n t , de heer, over de tanden van den walrus, II 227;


over het gebruik dat de walrus van zijn tanden maakt, II 242.
Lampornis porphyrurus, kleuren van het wijfje van —, II 161.

L a n d b o u w , waarschijnlijke oorsprong van den —, 244.

L a n d o i s , H., over het voortbrengen van geluid door de Cicadidae, 540;


over het lokken der muggen door gezang, 538;
over het sjirporgaan der krekels, 542;
over Decticus, 544;
over de sjirporganen der Acridiidae, 544;
over de rudimentaire sjirporganen van sommige vrouwelijke Orthoptera, 546;
over het gesjirp van Necrophorus, 564;
over het sjirporgaan van Cerambyx heros, 566;
over de sjirporganen van de Coleoptera, 567;
over het tikken van Anobium, 569;
over het sjirporgaan van Geotrupes, 566.

L a n d o r , Dr., over de inboorlingen van West-Australië, 200.

L a n g b e e n i g e muggen, strijdlustigheid van de mannetjes der —, 538.

L a n g h o o f d i g h e i d , zie D o l i c h o c e p h a l i e .

Lanius, II 171;
kenmerken der jongen van —, II 177.

Lanius rufus, afwijkende jongen van —, II 199.

L a n k e s t e r , E. R., schrijver van „Comparative Longevity”, 245, 248;


over den schadelijken invloed van onmatigheid, 250;
over het oor van den chimpanzee, 22.

L a n s v i s c h , geluid van den —, II 20.

L a n t a a r n d r a g e r s , zie Fulgoridae.

L a n u g o van den menschelijken foetus, 26, II 368.

L a p l a n d s c h e taal, zeer kunstig, 142.

L a r t e t , E., over de grootte der hersenen van zoogdieren, 130;


vergelijking van den inhoud der schedels van hedendaagsche en tertiaire
dieren, 87;
over Dryopithecus, 276.

Larus, winter- en zomerkleed van —, II 213.

L a r v e n , lichtgevend vermogen van de — van glimwormen, 535.

Lasiocampa quercus, het lokken der mannetjes van — door de wijfjes, 490;
seksueel verschil in kleur bij —, 586.

L a t h a m , R. G., over de veranderingen van woonplaats van den mensch, 78.

L a t o e k a , doorboren van de onderlip door de vrouwen van —, II 334.

L a u r i l l a r d , over de abnormale verdeeling van het jukbeen bij den mensch, 68.

L a w r e n c e , W., het gezicht der wilden scherper dan dat der Europeanen, 61;
over de kleur der negerkinderen, II 314;
over den hartstocht der wilden voor versiering, II 331;
over baardelooze rassen, II 340;
over de schoonheid der hoogere klassen in Engeland, II 351.

L a y a r d , E. L., over een voorbeeld van verstand bij een brilslang, II 27;
over de strijdlustigheid van Gallus stanleyi, II 42.

L a y c o c k , Dr., zijn werk over „Vital periodicity”, 14.

L a y c o c k , Prof., over idioten, 64.

L e c k y , de heer, over het plichtsgevoel, [446]181;


over zelfmoord, 204;
over de betrachting van den ongehuwden staat, 206;
zijn denkbeelden over de misdrijven der wilden, 207;
over het rijzen van het peil der zedelijkheid, 213.

L e c o m t e , de abt, over het Darwinisme en den oorsprong van den mensch, 399.

L e c o n t e , J. L., over het sjirporgaan der Coprini en Dynastini, 566.

L e e , H., over de getalsverhouding der seksen bij de forel, 487.

L e e f t i j d , beperking der overerving van kenmerken door den — bij vogels, II


175;

You might also like