Get The Ugly Troll Pam Holden PDF Full Chapter

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 24

The Ugly Troll Pam Holden

Visit to download the full and correct content document:


https://ebookmeta.com/product/the-ugly-troll-pam-holden/
More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...

Seal on the Loose Pam Holden

https://ebookmeta.com/product/seal-on-the-loose-pam-holden/

Bear Gets Stuck Readaloud Pam Holden

https://ebookmeta.com/product/bear-gets-stuck-readaloud-pam-
holden/

The Ugly Duckling Val Biro

https://ebookmeta.com/product/the-ugly-duckling-val-biro/

Holden Olivia Gaines

https://ebookmeta.com/product/holden-olivia-gaines/
Hansel Gretel and the Ugly Duckling Hilary Robinson

https://ebookmeta.com/product/hansel-gretel-and-the-ugly-
duckling-hilary-robinson/

ChatGPT For Dummies Pam Baker

https://ebookmeta.com/product/chatgpt-for-dummies-pam-baker/

Physical Geography The Basics 2nd Edition Holden

https://ebookmeta.com/product/physical-geography-the-basics-2nd-
edition-holden/

Decision Intelligence For Dummies Pam Baker

https://ebookmeta.com/product/decision-intelligence-for-dummies-
pam-baker/

Troll Proof Branding in the Age of Doppelgangers 1st


Edition Gaurav Sood

https://ebookmeta.com/product/troll-proof-branding-in-the-age-of-
doppelgangers-1st-edition-gaurav-sood/
Another random document with
no related content on Scribd:
M u n t j a c -hert, wapenen van het —, II 242.

M u r r a y , A., over de luizen bij verschillende menschenrassen, 334.

M u r r a y , T. A., over de vruchtbaarheid van Australische vrouwen bij


Europeesche mannen, 325.

M u r r i e , J., over de verkleining van organen, 19;


over de ooren der Lemuroidea, 22;
over de variabiliteit der spieren bij de Lemuroidea, 71, 78;
over het omsloten zijn der eerste staartwervels van Macacus brunneus in het
lichaam, 92;
over verschillen bij de Lemuroidea, 275;
over den keelzak van het mannetje van de trapgans, II 56;
over de manen van Otaria jubata, II 251;
over de suborbitaalgroeven der Herkauwende Zoogdieren, II 271;
over de kleuren der seksen bij Otaria nigrescens, II 278.

Mus coninga, 130.

Mus minutus, seksueel verschil in kleur van —, II 277.

Musca vomitoria, 86.

Muscicapa grisola, II 163.

Muscicapa luctuosa, II 163.

Muscicapa ruticilla, het broeden van — in onvolwassen gevederte, II 201.

Musculus acromio-basilaris, 71.

Musculus ischio-pubicus, 70.

Musculus sternalis, Prof. Turner over den —, 20.

M u s k u s d i e r , hondstanden van het mannetje van het —, 227, 242;


reukgevende organen van het mannelijk —, II 271;
winterkleed van het —, II 287.

M u s k u s e e n d , Australische, II 37;
grootte van het mannetje van de —, II 41;
strijdlustigheid van de — van Guiana, II 41.
M u s k u s o s , horens van den —, II 232.

M u s k u s r a t , beschermende gelijkenis van een — op een aardkluit, II 286.

Musophagae, kleuren en nestbouw van de —, II 163;


beide seksen van — even schitterend, II 169.

M u s c h , huis—, strijdlustigheid van de mannelijke —, II 39;


een — die leert zingen als een kneutje, II 52, 327;
kleuren van de —, II 187;
onvolwassen gevederte van de —, II 179.

M u s c h , wit gekroonde, jongen van de —, II 204.

M u s s c h e n , het vinden van nieuwe gezellen door —, II 101;


seksen en jongen der —, II 200;
het leeren zingen der —, II 327.

M u s s c h e n , huis- en ring—, II 163.

Mustela, winterkleed van twee soorten van —, II 287.

M u s t e r s , Kapt., over de huwelijken der Patagoniërs, II 365.

Mutilla Europaea, gesjirp van —, 554. [455]

M u t i l l e n , ontbreken van bijoogjes bij de wijfjes der —, 531.

M u t s a a p , 270.

M u z i e k , 269;
bewondering der — door menschen en dieren, 144;
van visschen, II 20;
van mannelijke kikvorschen en padden, II 24;
van vogels, II 49;
instrumentale — van vogels, II 59, 60, v.v.;
smaak der wilden voor wanluidende —, II 63;
verschillende waardeering der — bij verschillende volken, II 327;
oorsprong der —, II 327, 329;
invloed der —, II 328.
M u z i k a l e maten, waarneming der — door dieren, II 326;
— vermogens van den mensch, II 324 v.v.

Mycetes Caraya, veelwijvig, 445;


stemorganen van —, II 268;
baard van —, II 275;
seksueele verschillen van kleur bij —, II 280;
stem van —, II 325.

Mycetes seniculus, seksueele verschillen van kleur bij —, II 281.

Myriapoda, 528.

N.

N a a l d v i s c h , draden van een —, II 16.

N a a l d v i s s c h e n , broedzak der mannetjes van de —, 285, II 19.

N a b o o t s i n g , 115, 597;
— van den mensch door de apen, 120;
aandrift tot — bij de apen, microcephale idioten en wilden, 137.

N a c h t e g a a l , aankomst van den mannelijken — vóór het wijfje, 440;


doel van het zingen van den —, II 49.

N a c h t e g a l e n , het verkrijgen van nieuwe gezellen door —, II 101.

N a c h t p a u w o o g , 585.

N a c h t r e i g e r , geluid van den —, II 49.

N a c h t v l i n d e r s , 582;
gemis van den mond bij sommige mannelijke —, 435;
vleugellooze wijfjes der —, 436;
grijpen der wijfjes met de voeten door de —, 437;
de mannelijke — door de wijfjes gelokt, 497;
geluiden van —, 576;
kleuren der —, 584;
seksueele kleurverschillen bij de —, 586.
N a c h t z w a l u w , paring van de Virginische —, II 47;
gewijzigde vederen van een —, II 69, 93;
keus van een mannetje door het wijfje van de —, II 112.

N a c h t z w a l u w e n , geraas van de mannetjes van sommige — met hun


vleugels, II 59.

N ä g e l i , over den invloed der natuurlijke teeltkeus op planten, 94;


over tusschenvormen bij planten, 340.

N a g e l s , rood of purper verven der — in een deel van Afrika, 332.

N a p e l s , geringer overmaat der mannelijke sekse bij onwettige dan bij wettige
geboorten te —, 478.

N a r w a l , tanden van den —, II 227, 235.

N a t h u s i u s , H. von, over de verbeterde varkensrassen, 342;


over de horens van gesneden rammen, II 233;
over het fokken van tamme dieren, II 363.

N a t h u s i u s , von, over de ontwikkeling van secundaire seksueele kenmerken,


453.

N a t u u r k e u s , zie N a t u u r l i j k e Te e l t k e u s .

N a t u u r l i j k e en seksueele teeltkeus vergeleken, 457.

N a t u u r l i j k e t e e l t k e u s , de invloed der — op de vroege voorouders van den


mensch, 78;
invloed der — op den mensch, 93, 95;
beperking van het beginsel der —, 94;
invloed der — op sociale dieren, 96;
de heer Wallace over de beperking der — door den invloed der verstandelijke
vermogens van den mensch, 238;
invloed der — op den vooruitgang in de Vereenigde Staten, 255.

N a a k t k i e u w i g e weekdieren, zie Nudibranchia.

N a u l e t t e , grootte der hoektanden in de kaak van la —, 70.

N a v o l g i n g , zie N a b o o t s i n g .
N a i j v e r der zangvogels, II 50.

N e a n d e r d a l s c h e d e l , inhoud van den —, 87. [456]

Necrophorus, gesjirp van —, 564, 567.

Nectarinia, jongen van —, II 181.

Nectariniae, nestbouw van —, II 162;


ruien der —, II 79.

N e d e r l a n d e r s , behouden van hun kleur door — in Zuid-Afrika, 362.

N e g e r , overeenkomst in geestvermogens van een — met een Europeaan, 344.

N e g e r i n , welwillendheid van een — jegens Mungo Park, 204.

N e g e r s , inborst der —, 204;


luizen der —, 334;
zwartheid der —, 338, II 374;
variabiliteit der —, 339;
vrijblijven der — van de gele koorts, 363;
verschil tusschen — en Amerikanen, 367;
misvorming der —, II 333;
kleur der pasgeboren kinderen van —, II 313;
betrekkelijke schraalheid van den baard der —, II 316;
aanleg der — voor muziek, II 326;
waardeering der — van de schoonheid hunner vrouwen, II 336, 338;
denkbeelden over schoonheid bij de —, II 341;
samendrukken van den neus door sommige —, II 343.

Nemertina, 516.

N e o l i t h i s c h e periode, 132.

Neomorpha, seksueel verschil in den snavel van —, II 38.

N e p a u l , bewoners van — gevoelig voor verandering van klimaat, 356.

Nephila, 525;
kleinheid van het mannetje van het geslacht —, 527.
N e s t b o u w , van visschen, II 17;
betrekking tusschen de wijze van — en kleur, II 160, 163;
de — der vogels van Engeland, II 162.

N e s t e n , maken van — door visschen, II 17;


versiering der — door kolibri’s, II 108.

N e t e l d i e r e n , zie Coelenterata.

N e t v l e u g e l i g e I n s e k t e n , zie Neuroptera.

N e u m e i s t e r , over een verandering van kleur bij sommige duiven, na


verscheidene malen te hebben geruid, 470.

Neuroptera, 494, 549.

Neurothemis, dimorphisme bij —, 550.

N e u s , overeenkomst van den — bij den mensch en de apen, 270;


doorboren en versieren van den —, II 333;
platdrukken van den —, II 343;
een zeer platte — door de negers niet bewonderd, II 342.

N e u s a a p , 270.

N e u s h o l t e n , groote — bij de inboorlingen van Amerika, 62.

N e u s h o o r n , onbehaardheid van den —, 89;


de horens van den — tot verdediging gebruikt, II 247;
het aanvallen van witte of grijze paarden door den —, II 284.

N e u s h o r e n v o g e l , opblazen van de vleeschlappen aan den hals door den


Afrikaanschen — gedurende den paartijd, II 69;
seksueel verschil in de kleur der oogen van den —, II 123;
nestbouw en bloeitijd van den —, II 162.

N e w t o n , A., over den keelzak van de mannelijke trapgans, II 56;


over het verschil tusschen de wijfjes van twee soorten van Oxynotus, II 183;
over de gewoonten van de Franjepooten en den Morinel-plevier, II 193.

N i c h o l s o n , Dr., over het niet vrij blijven van donker gekleurde Europeanen van
de gele koorts, 365.
N i e r , 60.

N i e t g e b r u i k e n , gevolgen van het — op het ontstaan van rudimentaire


organen, 18;
gevolgen van het gebruiken en — van deelen, 58;
invloed van het — van deelen op de menschenrassen, 368.

N i e u w - Z e e l a n d , verwachting van den inboorling van — over hun verdwijning,


361;
gewoonte van tatoeëeren op —, II 335;
afkeer der inboorlingen van — van haren in het gelaat, II 340;
het rooven der mooie meisjes door de opperhoofden van —, II 362.

N i e u w e W e r e l d , Apen der —, zie Platyrrhinae.

N i e u w s g i e r i g h e i d , het toonen van — door dieren, 119. [457]

N i l g a u , seksueel kleurverschil bij den —, II 278.

N i l s s o n , Prof., over de overeenkomst van steenen pijlpunten die op


verschillende plaatsen zijn gevonden, 345;
over de ontwikkeling der horens bij het rendier, 466.

N i t s c h e , Dr., fotogram van een foetus van den orang, 23.

N i t z s c h , C. L., over het dons der vogels, II 77.

Noctuae, aan de ondervlakte levendig gekleurd, 585.

Noctuidae, kleur van —, 582.

N o m a d i s c h e gewoonten, nadeelig voor den vooruitgang van den mensch,


244.

N o m m e r k a p e l , 581.

N o o r w e g e n , getalsverhouding der mannelijke en vrouwelijke geboorten in —,


476.

N o r d m a n n , A., over Tetrao urogalloides, II 97.

N o r f o l k - e i l a n d e r s , nauw met elkander verwant, hun snelle vermeerdering,


357.
N o t t en Gliddon, over de gelaatstrekken van Rhamses II, 332;
over de gelaatstrekken van Amenophis III, 332;
over schedels uit de holen van Brazilië, 332;
over het vrijblijven der negers en mulatten van de gele koorts, 363;
over de misvorming van den schedel bij de Amerikaansche stammen, II 343.

Nudibranchia, schitterende kleuren der —, 515.

N u n e m a y a , baarden van de inboorlingen van —, II 317.

N i j l p a a r d , zie Hippopotamus.

O.

Ocelli, gemis der — bij de wijfjes der Mutillen, 531.

O c e l o t , seksueele kleurverschillen bij den —, II 278.

Ocyphaps lophotes, II 92.

Odonestis potatoria, seksueel kleurverschil bij —, 586.

Oecanthus nivalis, kleurverschil bij de seksen van —, 548.

O e r n i e r e n , zie Corpora Wolffiana.

Oidemia, II 221.

O l i f a n t , 277;
onbehaardheid van den —, 89;
langzame voortplanting van den —, 77;
bedrog gepleegd door den vrouwelijken —, 116;
veelwijvige gewoonten van den Indischen —, 446;
strijdlustigheid van den mannelijken —, II 226;
tanden van den —, II 227, 228, 234, 243;
wijze van vechten van den Indischen —, II 242;
geur van den mannelijken —, II 270;
witte of grijze paarden door den — aangevallen, II 284;
getrouwheid van den —, 187.

O l i v i e r , over geluiden voortgebracht door Pimelia striata, 569.

Omaloplia brunnea, gesjirp van —, 566.


O m b e r v i s s c h e n , geluid der —, II 20, zie Umbrina.

O m z i c h t i g h e i d , door dieren verkregen, 128.

O n d e r - s o o r t , 340.

O n g e h u w d e s t a a t , zie C e l i b a a t .

Onitis furcifer, uitsteeksels aan de dijen der voorpooten van de mannetjes, en op


den kop en op het borststuk der wijfjes van —, 560.

O n m a t i g h e i d , geen ondeugd bij de wilden, 205;


verwoestende werking der —, 250.

O n r u s t e n , 487.

Onthophagus, 556.

Onthophagus rangifer, seksueele verschillen van —, 557;


variabiliteit der horens van —, 557.

O n t m a n n i n g , invloed der — op de horens van dieren, II 233.

O n t s t e k i n g der ingewanden bij Cebus Azarae, 13.

O n t w i k k e l i n g , embryonale — van den mensch, 15, 17;


correlatieve —, II 124;
de mensch alleen vatbaar voor trapsgewijze —, 128.

O n v o l w a s s e n gevederte der vogels, II 175, 178.

O n v r u c h t b a a r h e i d , aanleg tot — van éénige dochters, 248;


bij kruising een kenmerk van afzonderlijke soorten, 329. [458]

O n w e l v o e g e l i j k h e i d , afkeer van — een moderne deugd, 206.

O n w e t t i g e , verhouding der seksen bij — en wettige kinderen, 477.

O o i e v a a r , zwarte —, seksueele verschillen in de longpijpen van den —, II 57;


roode snavel van den —, II 212.

O o i e v a a r s , II 211, 214;
seksueel verschil in de kleur der oogen bij de —, II 123.
O o g , vernieling van het —, 60;
verandering van stelling van het —, 88;
schuinheid van het oog door de Chineezen en Japaneezen als schoonheid
beschouwd, II 337.

O o g e n , verschil in de kleur der — bij de seksen der vogels, II 123;


gesteelde — bij het mannetje van Chloëon, 531.

O o g h a r e n , uittrekken der — door de Indianen van Paraguay, II 340.

O o g l e d e n , zwart kleuren der — in één deel van Afrika, 332.

O o g l i d , derde —, zie Membrana nictitans.

O o g v l e k k e n , vormingswijze en veranderlijkheid der — op het gevederte van


vogels, II 126;
op de vleugels van vlinders, 585, 591, II 127.

O o r , beweging van het —, 21;


de —schelp voor den mensch van geen nut, 21;
rudimentaire punten van het — bij den mensch, 22.

O p g e r i c h t e gang van den mensch, 82, 83.

Ophidia, seksueele verschillen van —, II 26.

Ophidium, geluid van —, II 20.

O p l e t t e n d h e i d , toonen van — bij de dieren, 121.

O p o s s u m s , verspreiding der — in Amerika, 333.

O p r e c h t h e i d , niet zeldzaam tusschen leden van den zelfden stam, 284;


door sommige stammen zeer hoog geschat, 209.

O p v o e d i n g , invloed der — op de ongelijkheid in geestvermogens bij de seksen


van den mensch, II 323.

O r a n g , oor van den foetus van den —, 23.

O r a n g - o e t a n , II 318;
Bischoff over de overeenkomst van de hersenen van den — met die van den
mensch, 13;
leeftijd waarop de — volwassen is, 15;
ooren van den —, 21;
wormvormig aanhangsel van den —, 28;
platte nesten van den —, 113;
schrik van een — op het zien van een schildpad, 120;
gebruik van een stok als hefboom door een —, 130;
gebruik van werktuigen door een —, 131;
gebruik der bladeren van den Pandanus door den — om zich des nachts te
bedekken, 132;
handen van den —, 81;
gemis van tepelvormige uitsteeksels bij den —, 84;
richting van het haar op de armen van den —, 271;
de — een der meest afwijkende vormen, 274;
veronderstelde ontwikkeling van den —, 343;
stem van den —, II 268;
eenwijvige levenswijze van den —, II 355;
baard van den mannelijken —, II 274.

O r a n j e a p p e l e n , het behandelen der — door de apen, 81.

O r b i g n y , A. d’, over den invloed van droogte en vocht op de kleur der huid, 363;
over de Yura-Cara’s, II 339.

Orchestia Darwinii, dimorphisme der mannetjes van —, 521,

Orchestia Tucuratinga, ledematen van —, 519, 525.

Oreas canna, kleuren van —, II 279.

Oreas Derbianus, kleuren van —, II 279, 288.

O r g a n e n , grijp—, 437;
gebruik der — voor een ander dan het oorspronkelijke doel, II 328.

O r g a n i s c h e reeks, de definitie van von Baer van vooruitgang, of hoogere


ontwikkeling in de —, 287.

Oriolus, soorten van —, die in onvolwassen gevederte broeien, II 202.

Oriolus melanocephalus, kleur der seksen bij —, II 170.


Ornithoptera Croesus, 488;
— magellanus, kleuren van —, 612.

Ornithorhynchus, 277;
spoor van het [459]mannetje, II 228;
een overgang tot de reptielen, 280.

Orocetes erythrogastra, jongen van —, II 206.

O r r o n y , hol van —, 29.

Orsodacna atra, kleurverschil bij de seksen van —, 556.

Orthoptera, 541;
gedaanteverwisseling van —, 469;
gehoorwerktuig van sjirpende —, 542;
kleuren van —, 548;
rudimentaire sjirporganen der wijfjes van —, 546;
beschouwing over het sjirpen van de — en Homoptera, 547;
verhouding der seksen bij de —, 494.

Ortygornis gularis, strijdlustigheid van het mannetje van —, II 42.

Oryctes, sjirpen van —, 566;


seksueele verschillen in de sjirporganen van —, 568.

Oryx leucoryx, gebruik der horens van —, II 237, 241.

Osphranter rufus, seksueel verschil in kleur van —, 277.

O t a h e i t e , bewoners van —, 259;


samendrukking van den neus door de bewoners van —, II 343.

Otaria jubata, manen van het mannetje van —, 251.

Otaria nigrescens, verschil in kleur bij de seksen van —, II 278.

Otis bengalensis, liefdevertooningen van het mannetje van —, II 63.

Otis tarda, veelwijverij van —, 448;


keelzak bij het mannetje van —, II 56.
O u d e r l i j k e liefde, gedeeltelijk het gevolg van natuurlijke teeltkeus, 189;
bij zeesterren, spinnen en oorwormen, 190.

O u d e r s , invloed van den leeftijd der — op de sekse der kinderen, 479.

O v e r d r i j v i n g van natuurlijke kenmerken door den mensch, II 343.

O v e r e e n k o m s t , kleine punten van — tusschen den mensch en de apen, 269;


seksueele —, 456.

O v e r e e n k o m s t i g e verandering in het gevederte der vogels, II 70.

O v e r g a n g e n , trapsgewijze — van secundaire seksueele kenmerken, II 129.

O v e r m a a t , grootere — van vrouwelijke geboorten bij natuurlijke kinderen,


oorzaken daarvan, 479.

O v e r p l a n t e n van mannelijke kenmerken op vrouwelijke vogels, II 184.

O v e r p l a n t i n g , gelijke — van tot versiering dienende kenmerken op beide


seksen bij de zoogdieren, II 286.

O v e r t a l l i g e vingers, bij den mensch, 66;


meer voorkomende bij mannen dan bij vrouwen, 453;
erfelijkheid van —, 463;
vroege ontwikkeling der —, 469.

Ovibos moschatus, horens van —, II 232.

Ovis cycloceros, wijze van vechten van —, II 235, 241.

O w e n , Prof., over de Corpora Wolffiana, 17;


over den grooten toon bij den mensch, 17;
over de membrana nictitans en den plica semilunaris, 24;
over de ontwikkeling van de achterste maaltanden bij verschillende
menschenrassen, 27;
over de lengte van den blinden darm bij de Koala, 28;
over de wervels van het koekoeksbeen, 30;
over tot het voortplantingsstelsel behoorende rudimentaire deelen, 31;
over abnormale toestanden van de baarmoeder bij den mensch, 67;
over het aantal vingers bij Ichthyopterygia, 66;
over zeedraken, 66;
over de hoektanden bij den mensch, 69;
over het loopen van den chimpanzee en den orang, 81;
over de tepelvormige uitsteeksels bij de hoogere apen, 84;
over de behaardheid der olifanten in hoogere streken, 89;
over de staartwervels der apen, 91;
klassificatie der Zoogdieren, 266;
over het haar der apen, 271;
over de verwantschap der Ichthyosauriërs met de visschen, 280;
over monogamie en polygamie bij de antilopen, 446;
over de horens bij Antilocapra Americana, 466;
over den muskaatachtigen geur der krokodillen gedurende den paartijd, II 26;
over [460]de riekende stof afscheidende klieren der slangen, II 27;
over den dugong, II 227;
over den cachelot en Ornithorhynchus, II 228;
over de horens van het edelhert, II 238;
over de tanden van de Camelidae, II 242;
over de tanden van den mammouth, II 243;
over de horens van den Ierschen reuzeneland, II 244;
over de stem van de giraffe, het stekelvarken en het hert, II 266;
over den keelzak van den gorilla en den orang, II 268;
over de riekende stoffen afscheidende klieren der Zoogdieren, II 270, 271;
over den invloed der ontmanning op de stemorganen van den mensch, II 324;
over de stem van Hylobates agilis, II 326;
over Amerikaansche eenwijvige apen, II 356.

Oxynotus, verschil tusschen de wijfjes van twee soorten van —, II 183.

P.

P a a r d , verdwijning van het fossiele — in Zuid-Amerika, 360;


veelwijverij van het —, 446;
hondstanden van het mannelijke —, II 227;
winterkleed van het —, II 287.

P a a r d e n , het droomen der —, 123;


snelle vermeerdering der — in Zuid-Amerika, 77;
vermindering der hondstanden bij de —, 85;
— van de Falklandseilanden en de Pampas, 347;
getalsverhouding der seksen van —, 443, 444;
lichtere kleur der — in Siberië gedurende den winter, 460;
seksueele voorkeur bij —, II 255;
voorkeur der — om te paren met andere van de zelfde kleur, II 284;
getalsverhouding van mannelijke en vrouwelijke geboorte bij de —, 480;
de — vroeger gestreept, II 293.

P a a r t i j d , seksueele kenmerken die zich bij vogels vertoonen in den —, II 77.

Pachydermata, 446.

P a d d e n , II 22;
behandeling der eieren door sommige mannelijke —, 286;
de mannetjes eerder ter voortplanting gereed dan de wijfjes, 440.

P a g e ’s, zie Theclae.

P a g e t , over abnormale ontwikkeling van haren bij den mensch, 26;


over de dikte der huid aan de voetzolen der kinderen, 61.

Palaemon, over de knijpers van —, 520.

P a l a e o l i t h i s c h e periode, 259.

Palaeornis, seksueele kleurverschillen bij —, 215.

Palaeornis javanicus, kleur van den snavel van —, II 171.

Palaeornis rosea, jongen van —, II 180.

P a l a e s t i n a , verhouding der seksen bij den vink in —, 485;


musch van —, II 200.

Palamedea cornuta, vleugelsporen van —, II 45.

P a l l a s , over de volmaaktheid der zinnen bij de Mongolen, 62;


over het niet bestaan van verband tusschen het klimaat en de kleur der huid,
362;
over de veelwijverij van Antilope saïga, 446;
over de lichtere kleur van de paarden en het hoornvee in Siberië gedurende den
winter, 460;
over de tanden van het muskusdier, II 242, 243;
over de riekende stof afscheidende klieren bij de Zoogdieren, II 271;
over de riekende stof afscheidende klieren van het muskusdier, II 271;
over verandering van de kleur der zoogdieren in den winter, II 287;
over het ideaal van vrouwelijke schoonheid in Noordelijk China, II 337.

Palmaris accessorius, verscheidenheden van den —, 53.

P a m p a s , paarden uit de —, 347.

P a n g e n e s i s , hypothese van de —, 459, 462.

Panniculus carnosus, 19.

P a n s c h , over de hersenen der apen, 396.

P a n t e r k a t , seksueele verschillen in kleur bij de —, II 278.

P a p e g a a i , raketvormige vederen [461]in den staart van een —, II 70;


voorbeeld van welwillendheid in een —, II 104.

P a p e g a a i e n , nabootsend vermogen der —, 120;


de opmerkingen van den heer Buxton omtrent —, 185;
verandering van kleur bij de —, 94;
geschreeuw der —, II 58;
het leven bij drietallen van —, II 402;
kleuren der —, II 209;
seksueel verschil in kleur bij —, II 215;
kleuren en nestbouw der —, II 163, 166, 167;
onvolwassen gevederte der —, II 178;
muzikale vermogens der —, II 328.

Papilio, seksueele kleurverschillen bij soorten van —, 578;


verhouding der seksen bij Noord-Amerikaansche soorten van —, 488;
kleur van de vleugels bij soorten van —, 584.

Papilio Ascanius, 578.

Papilio Sesostris en Childrenae, veranderlijkheid van —, 590.

Papilio Turnus, 488.

Papilionidae, variabiliteit der —, 590.

P a p o e a ’s, contrast in inborst tusschen de — en de Maleiers, 331;


scheidingslijn tusschen de — en de Maleiers, 333;
baarden der —, II 317;
haar der —, II 333.

Paradisea apoda, naakte plek achter in den staart van —; II 64;


gevederte van —, II 70;
verschil tusschen de wijfjes van — en Paradisea papuana, II 183.

Paradisea papuana, voor het wijfje pronkende, II 73.

Paradisea rubra, II 71.

P a r a d i j s v o g e l s , II 97, 172;
volgens Lesson de — veelwijvig, 448;
het ratelen der — met de schachten hunner vederen, II 58;
raketvormige vederen bij —, II 70;
seksueele kleurverschillen bij de —, II 71;
draadachtige vederen bij —, II 70, 71;
vertooning van het gevederte door de mannetjes der —, II 84.

P a r a g u a y , uittrekken der oogharen en wenkbrauwen door de Indianen van —,


II 340.

P a r a s i e t e n , op menschen en dieren, 14;


— een bewijs van soortelijk verschil, 333;
samenhang van de kleur van de huid met het beveiligd zijn voor —, 363.

P a r e l h o e n d e r s , met één wijfje levende, 449;


somtijds veelwijvig, 449;
vlekken op de vederen der —, II 128.

Parinae, seksueel kleurverschil bij de —, II 166.

P a r k , M u n g o - , over een negerin die haar kinderen leerde de waarheid te


beminnen, 205;
zijn behandeling door een negerin, 204, II 320;
over het denkbeeld der negers, betreffende het voorkomen der blanken, II 339.

P a r k i e t , variatie in de kleur der dijen van een mannelijken Australischen —, II


121.

P a r t h e n o g e n e s i s , bij de Tenthredinae, 493;


bij Cynipidae, 493;
bij Crustacea, 495.

Parus coeruleus, II 166.

Passer, seksen en jongen van —, II 200.

Passer brachydactylus, II 200.

Passer domesticus, II 163, 200.

Passer montanus, II 163, 200.

P a t a g o n i ë r s , zelfopoffering van —, 196;


huwelijken der —, II 365.

P a t r i j s , eenwijvig, 448;
verhouding der seksen bij de —, 464;
vrouwelijke —, II 184.

P a t r i j z e n , het leven bij drietallen van —, II 102;


kleine vluchten mannelijke — in de lente, II 102;
het onderscheiden van personen door —, II 105.

„P a t r i j z e n d a n s e n ”, II 63.

P a t t e r s o n , Bisschop, over de Melanesiërs, 353.

P a t t e r s o n , de heer, over de Agrionidae, 550.

P a u l i s t a ’s, in Brazilië, 338.

P a u w , veelwijvig, 448;
seksueele kenmerken van den —, 468;
strijdlustigheid van het mannetje van den —, II 43;
rammelen van den — met de schachten der vederen, II 58;
verlengde staartvederen van den —, II 69, 93;
pronken van [462]den —, II 82;
oogvlekken van den —, II 126, 130;
lastigheid van den langen staart van den — voor het wijfje, II 149, 158, 159;
voortdurende toeneming in schoonheid van het gevederte van den —, II 203.

P a u w , Indische, zie Pavo cristatus.


P a u w , Javaansche, zie Pavo muticus.

P a u w - l i p v i s c h , zie Labrus Pavo.

P a u w , zwartvleugel-, zie Pavo nigripennis.

P a u w e n , voorkeur der vrouwelijke — voor sommige mannetjes, II 115;


de eerste stappen tot de paring bij de — door de wijfjes gedaan, II 116.

Pavo cristatus, 468, II 130.

Pavo muticus, 468, II 130;


sporen van het wijfje van —, II 45, 157.

Pavo nigripennis, II 115.

P a y a g u a s Indianen, dunne beenen en dikke armen der —, 60.

P a y a n , de heer, over de verhouding der seksen bij schapen, 482.

P a r e l m o e r - k a p e l , Engelsche, zie Argynnis aglaia.

Pediculi, van tamme dieren en menschen, 334.

Pedionomus torquatus, seksen van —, II 190.

P e e l , J., over kruising van schapen, II 232.

Pelecanus erythrorhynchus, hoornachtige kam op den snavel van den mannelijken


— gedurende den paartijd, II 77.

Pelecanus onocrotalus, voorjaarsvederen van —, II 81.

P e l e l é , II 334.

P e l i k a a n , een blinde —, door zijn makkers gevoed, 186;


een jonge — door oude vogels geleid, 186;
strijdlustigheid van den mannelijken —, II 41.

P e l i k a n e n , gezamenlijk visschen der —, 184.

P e l l e n , Hamburger —, 459, 471.

Pelobius hermanni, gesjirp van —, 565, 567.


P e l s , witheid van den — der pooldieren in den winter, 460.

P e l s d r a g e n d e , vooruitgang in scherpzinnigheid der — dieren, 129.

Penelope nigra, geluid door het mannetje van — voortgebracht, II 65.

P e n n a n t , over de gevechten der zeehonden, II 226;


over de gevechten der klapmuts, II 270.

P e n s e e l z w i j n , Afrikaansch, tanden en knobbels van het —, II 250.

Penthe, haarkussens aan de sprieten van het mannetje van —, 533.

P e r i o d e , betrekking tusschen de — der veranderlijkheid en de seksueele


teeltkeus, 472.

Perisoreus canadensis, jongen van —, II 198.

Peritrichia, verschil in kleur bij de seksen van een soort van —, 556.

Pernis cristata, II 121.

P e r r i e r , Dr., over grijporganen van mannelijke ingewandswormen, 437.

P e r r i e r , over de seksueele teeltkeus volgens Darwin, 553.

P e r s o n n a t , M., over Bombyx Yama-Maju, 489.

P e r u a n e n , de beschaving der — niet uit vreemde bron, 259.

P e r z e n , het bloed der —, veredeld door kruising met Georgiërs en Circassiërs,


II 351.

P e t e r s e l i e v l i n d e r s , 577, 581.

Petronia, II 200.

Petrocincla cyanea, jongen van —, II 206.

P f e i f f e r , Ida, over Javaansche denkbeelden van schoonheid, II 339.

P h a l a n g e r , zwarte verscheidenheden van den vosachtigen —, II 283.

Phacochoerus aethiopicus, tanden en kussens van —, II 249.

You might also like