Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 4

CVO GENT NT2 GRAMMATICA

Threshold 3-4
Werkwoorden met een vast voorzetsel

(zich) aanpassen aan Ze kan zich moeilijk aanpassen aan haar nieuwe situatie.
(zich) aansluiten bij Ben je aangesloten bij een vakbond?
(zich) aantrekken van Je moet je niets aantrekken van dat geroddel!
afhangen van Ga je morgen naar de zee? - Dat zal van het weer afhangen!
akkoord gaan met Ze gaat niet akkoord met ons voorstel.
antwoorden op De leraar antwoordde zeer duidelijk op de vragen.
bang zijn voor Ben je bang voor het examen?
(be)danken voor We willen u bedanken voor de mooie cadeaus.
bedoelen met Wat bedoel je met die zin?
beginnen met We beginnen de les met een babbeltje.
beperken tot We beperken ons tot oefening 1 en 2.
(zich) beschermen tegen Je moet je altijd goed beschermen tegen de zon.
beslissen over De gemeenteraad beslist vandaag over de aanleg van het parkje.
besluiten tot De school besloot tot de aankoop van vijf nieuwe tv's.
bestaan uit Onze cursus bestaat uit drie hoofdstukken.
besteden aan Hij besteedt veel tijd en geld aan zijn auto.
bevallen van Ze is bevallen van haar tweede kindje.
bezig zijn met De kinderen zijn druk bezig met tikkertje spelen.
bidden om We bidden om een goede gezondheid.
bidden tot De gelovigen bidden tot God.
blij zijn met Ben je blij met je nieuwe huis?
boos zijn op Ik kan nooit lang boos zijn op jou!
dansen met Op dit liedje heb ik voor het eerst met mijn vrouw gedanst.
deelnemen aan Wil je deelnemen aan de wedstrijd? Vul dan dit formulier in.
delen met Het jongetje deelt zijn snoepjes met zijn vriendjes.
denken aan Ze denkt aan haar familie.
denken over Ze denkt over de vakantie: welke reis zullen ze kiezen?
dreigen met De leraar dreigt met extra huiswerk als we niet opletten.
dwingen tot De man dwingt zijn hond tot zitten.
eindigen op / met En we eindigen met een dessertje!
eisen van De baas eist discipline van zijn arbeiders.
feliciteren met Gefeliciteerd met je verjaardag!
gelden voor Werkwoorden achteraan: deze regel geldt voor alle bijzinnen!
geloven in Geloof jij in sprookjes?
1
CVO GENT NT2 GRAMMATICA
Threshold 3-4
Werkwoorden met een vast voorzetsel

genieten van Eindelijk kunnen we nog eens van de zon genieten!


helpen met Zal ik je helpen met de afwas?
herkennen aan Je kan een politieagent gemakkelijk herkennen aan zijn uniform.
hopen op Ik hoop op een gemakkelijk examen.
houden van Ja, we houden allemaal van Nederlands!
(zich) interesseren voor Hij interesseert zich voor moderne kunst.
kiezen voor Als je gezond wil eten, kies je best voor seizoensproducten.
klagen over Onze buren klagen nooit over lawaai!
lachen met / om Met deze film hebben we ons ziek gelachen!
leiden tot Vet eten kan leiden tot hartproblemen.
lenen aan Leen jij soms geld aan vrienden?
lenen van Wie een huis wil kopen moet vaak geld lenen van de bank.
leren voor De buurjongen leert voor kok.
leven van Hij leeft van een klein loontje.
leven voor Ze leeft voor haar vak.
lezen over Hij las een interessant artikel over acupunctuur.
liegen over Ze liegt over haar leeftijd.
liegen tegen Beloof dat je nooit tegen me zal liegen.
lijden aan Hij leed aan kanker.
lijden onder De bevolking lijdt onder oorlog en armoede.
lijken op Ze lijkt echt op haar papa.
luisteren naar Luister je soms naar klassieke muziek?
meedoen met / aan Doe je mee aan onze quiz?
meegaan met Kom maar met mij mee naar het secretariaat.
mengen met Meng de bloem met de melk en de eieren.
merken van Ik heb niets van het lawaai gemerk!
nadenken over Hij denkt na over zijn carrière.
noemen naar Het meisje is genoemd naar haar oma.
(zich) oefenen in We moeten ons oefenen in zinnen maken.
omgaan met Hij is boos op zijn oom en wil niet meer met hem omgaan.
onderhandelen over De regering onderhandelt over de overname van de bank.
ophouden met Wanneer houdt het nu eindelijk op met regenen?
opkomen voor We moeten opkomen voor het milieu.
opkomen tegen We moeten opkomen tegen milieuvervuiling.
2
CVO GENT NT2 GRAMMATICA
Threshold 3-4
Werkwoorden met een vast voorzetsel

oppassen voor Pas op voor de hond!


opschieten met Kan jij goed opschieten met je buren?
overgaan naar Na een goed examen kan je overgaan naar het volgende niveau.
overtuigen van Ik ben er niet van overtuigd dat je gelijk hebt.
overlijden aan Mijn oma is overleden aan een beroerte.
praten met We praten graag met elkaar.
praten over We praten over onze hobby's.
proeven van Proef eens van de soep!
protesteren tegen Ze protesteren tegen de nieuwe autostrade.
reageren op Hoe reageerde ze op het goede nieuws?
rekenen op Bij problemen kan je altijd op zijn hulp rekenen.
roepen naar De kinderen roepen naar hun vriendjes.
roepen om Ze roept om hulp.
roepen tegen Hij is boos en roept tegen haar.
schelen aan Er scheelt iets aan mijn fiets.
schieten op De agent schoot op de inbreker.
schrijven naar Hij schrijft een briefje naar zijn vrouw.
schrijven over Ze schrijven in de krant over onze school.
schrikken van Ik schrok van zijn reactie.
slagen in / voor Ik zal slagen voor het examen.
snappen van Dit is te moeilijk, ik snap er niets van.
spelen met Het katje speelt met een bolletje wol.
spreken met Kan ik met dokter Dewit spreken?
spreken over Ze wil niet over haar problemen spreken.
stemmen op Stem jij altijd op dezelfde partij?
stemmen over Ze stemmen morgen over de nieuwe wet.
sterven aan Hij is gestorven aan een hartaanval.
stoppen met Hij is gisteren gestopt met roken.
studeren voor Studeer je wel genoeg voor je examen?
telefoneren met Ik heb gisteren zeker een halfuur met haar getelefoneerd.
telefoneren naar Vergeet niet naar de dokter te telefoneren!
toelaten tot De lerares laat hem niet toe tot het volgende niveau.
toevoegen aan We moeten dit werkwoord toevoegen aan onze lijst.
trouwen met Ze is getrouwd met haar grote liefde.
3
CVO GENT NT2 GRAMMATICA
Threshold 3-4
Werkwoorden met een vast voorzetsel

uitkijken naar We kijken al uit naar het feest!


uitnodigen op / voor Je bent van harte uitgenodigd op m'n verjaardagsfeestje.
uitzien op De hotelkamer ziet uit op de zee.
vechten met Hij vecht met zijn broertje.
vechten tegen De rebellen vechten tegen het leger.
vechten voor Ze vechten voor onafhankelijkheid.
veranderen aan Heb je iets veranderd aan je haar?
(zich) verbazen over Ze verbaast zich over zijn boosheid.
verdelen in Wil je de taart in 8 stukken verdelen?
verdelen onder We zullen de snoepjes onder elkaar verdelen.
vergelijken met Hij vergelijkt zijn auto met de auto van de buren!
(zich) vergissen in Ze heeft zich niet vergist in zijn kwaliteiten.
verlangen naar Verlang je ook zo naar de zon?
(zich) verontschuldigen voor Hij verontschuldigt zich voor zijn onbeleefde vraag.
vertellen over We vertellen 's avonds over onze dag.
vertrouwen op Het komt wel goed, vertrouw maar op mij.
verwachten van Wat verwacht je van de nieuwe cursus?
(zich) verzekeren tegen Je moet je verzekeren tegen brand.
vluchten voor De wandelaars vluchten voor de regen.
voelen voor Voel je iets voor haar?
voldoen aan Deze fiets voldoet niet aan de veiligheidsnormen.
vragen aan Als je het niet begrijpt, vraag het dan aan je leerkracht.
vrezen voor De dokters vrezen voor een epidemie.
waarschuwen voor Ik wil je waarschuwen voor mijn hond.
wachten op We wachten al een halfuur op de bus.
wennen aan Het is altijd even wennen aan nieuwe schoenen.
zakken voor Ze is gezakt voor het examen!
zorgen voor Ze zorgt voor het huishouden.
zwijgen over Zwijg over de verrassing!

You might also like