Professional Documents
Culture Documents
Thema5druk 1
Thema5druk 1
Wanneer er druk uitgeoefend wordt op een vaste stof kan dit een indrukking veroorzaken. Deze
indrukking maakt van het abstracte begrip druk, een visueel en vatbaar begrip. Toch zal dit niet
altijd zichtbaar zijn. Daarom zoeken we de factoren die de druk beïnvloeden in dagdagelijkse
toepassingen om zo de druk te kunnen bespreken.
Tijdens het maken van een strandwandeling laat je een indrukking achter in het zand. Welke
factor zorgt er in dit geval voor dat de ene persoon een diepere afdruk achterlaat dan de
andere?
……………………..…………………………………………………………………………………………
Deze afdruk ontstaat doordat je wat wegzakt door het zand. Hoe zou je
er voor kunnen zorgen dat je minder diep wegzakt in zand?
o ……………..…………………………………………………………………………………………
o ……………..…………………………………………………………………………………………
Situatie 2: Fakirs
Welke factor zorgt er voor dat de indrukking (hier in het lichaam van de fakir) minimaal blijft?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thema 5: Druk 61
1.2. Het begrip druk
Grootheid: Druk
Symbool grootheid: p
𝐹
Formule: 𝑝=
𝐴
𝐹 𝑁
Afleiden eenheid: [𝑝] = [ ] = 2 = 𝑃𝑎
𝐴 𝑚
Eenheid: Pascal
Symbool eenheid: Pa
Een druk van 1 Pa komt overeen met een kracht van 1 N verdeeld over een
Betekenis eenheid: oppervlak van 1 m2.
Het begrip druk kan gekoppeld worden aan de indrukking als volgt:
Het verband tussen de verschillende grootheden kan als volgt bekeken worden:
62 Thema 5: Druk
1. Bespreek de druk in onderstaande voorbeelden:
a. Gezien het contactoppervlak van de poten van een eend groter / kleiner is dan dat
van andere vogels, zal de druk groter / kleiner zijn. Hierdoor zal er minder / meer
indrukking zijn.
b. De punt van een naald eindigt in een zo klein / groot mogelijk contactoppervlak.
Hierdoor zal de druk groter / kleiner zijn. De indrukking zal dus groter / kleiner
zijn.
2. Wanneer de kracht op een oppervlakte 8 maal groter wordt en de oppervlakte 2 maal kleiner
wordt, dan wordt de druk:
O 16 keer groter O 4 keer groter
O 16 keer kleiner O 4 keer kleiner
3. Wanneer een nagel met een kracht van 100 N in een stuk hout geklopt wordt, verricht het een
druk van 250 MPa. Hoe groot is het contactoppervlak van deze nagel?
4. Het water van een aquarium heeft een gewicht van 360 N. Hierdoor ondervindt de bodem een
druk van 3200 Pa.
a. Bereken de massa van het water.
b. Bereken de oppervlakte van de bodem.
5. Een geheime drukknop heeft een oppervlakte van 3,8 cm2. Om de geheime doorgang te openen
moet er precies een druk van 14,5 kPa verricht worden op de knop. Met hoeveel kracht moet je
de knop dan indrukken?
Thema 5: Druk 63
6. Een persoon met een massa van 70 kg staat op een plank van 20 cm op 30 cm. Bepaal de druk
op de grond.
7. Een tafel van 68,5 kg steunt op vier poten. Iedere poot heeft een breedte van 2,5 cm en een
dikte van 3,5 cm. Hoeveel druk oefent de tafel uit op de grond?
8. Barry heeft een massa van 49,25 kg en steunt met zijn beide voeten op de grond. Op deze manier
oefent hij een druk uit op de grond van 16,41 kPa. Hoe groot is zijn contactoppervlakte?
Bij het uitoefenen van druk bij vaste stoffen zijn er twee bepalende factoren:
𝐹 𝑁
𝑝=𝐴 [p] = = 𝑃𝑎 (𝑃𝑎𝑠𝑐𝑎𝑙)
𝑚2
64 Thema 5: Druk
2.1. Bespreking van het begrip vloeistoffen
Situatieschets 1: Santé!
Vloeistoffen beschikken niet over een vaste vorm. Zo nemen ze steeds de vorm aan van het vat
waar ze in zitten. Zo ook wanneer een fles gevuld wordt:
Wanneer een fles te hoog gevuld wordt, blijkt het onmogelijk de kurk terug volledig op de fles
te steken. Wat gebeurt er wanneer je dit toch probeert?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thema 5: Druk 65
Situatieschets 2: Het vloeistofmodel
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Deeltjes met een hoge snelheid zijn in staat te ontsnappen uit de vloeistof.
Hoe heet de kracht die ervoor zorgt dat de deeltjes toch zo goed mogelijk samenblijven?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
66 Thema 5: Druk
2.2. De hydrostatische kracht: Analyse
De hydrostatische kracht duwt tegen de wand van de fles. Deze kracht staat steeds loodrecht op de
wand.
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
In symbolen: …………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thema 5: Druk 67
2.3. Druk in een vloeistof: hydrostatische druk
Waarneming:
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Demonstratieproef 2: De diepte
Waarneming:
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
68 Thema 5: Druk
Demonstratieproef 3: De richting
Waarneming:
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Demonstratieproef 4: De vloeistof
Waarneming:
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Herhaling: Massadichtheid
Het begrip massadichtheid geeft aan hoeveel massa van een stof aanwezig is in een volume-eenheid.
Grootheid: Massadichtheid
Symbool grootheid: ρ
𝑚
Formule: ρ =
𝑉
Hoofdeenheid: Kilogram per kubieke meter
𝑘𝑔
Symbool hoofdeenheid:
𝑚3
Thema 5: Druk 69
Besluit demonstratieproef:
Geef aan van welke factoren de hydrostatische druk afhankelijk is en of deze afhankelijkheid
omgekeerd of rechtevenredig is.
(Omgekeerd evenredig verband OEV / Rechtevenredig verband REV)
Daarnaast hangt de druk ook af van hoe hard de deeltjes naar beneden getrokken worden, met
andere woorden:
pH = …………………………………
Of:
FH = ……………………………..
70 Thema 5: Druk
1. Een stuwmeer wordt afgesloten door een 300 m brede dam. De dikte van de dam varieert en
begint bovenaan met een dikte van 20 meter en onderaan 43 meter. Het meer heeft een diepte
van 80 meter.
a. Bereken de hydrostatische druk die onderaan de dam uitgeoefend wordt, wetende dat de
dichtheid van zoetwater 1000 kg/m3 bedraagt.
b. Verklaar de variërende dikte van een dam.
2. Een duiker ondervindt een hydrostatische druk van 58 kPa tijdens het diepzeeduiken. Hoe diep
zwemt deze duiker, als je weet dat de dichtheid van zeewater 1030 kg/m3 bedraagt?
3. Een auto die in het water belandde, heeft een deur met een oppervlakte van 1,44 m 2. Het
middelpunt van deze deur bevindt zich op een diepte van 3,60 meter. Hoe groot is de
hydrostatische kracht op de deur?
4. Wat is het hydrostatisch drukverschil tussen een diepte van 13 meter in zoetwater en in zeewater?
Thema 5: Druk 71
2.5. Druk op een vloeistof: Wet van Pascal
Blaise Pascal (1623 – 1662) verbond een lange smalle buis met een
ton. Hoewel de hoeveelheid water die toegevoegd werd boven de ton
eerder beperkt was gezien de kleine diameter van de buis, was het
toch voldoende om de ton te doen openbarsten. Hiermee wist Pascal
aan te tonen dat de grote druk door de hoge vloeistofkolom zich wist
te verspreiden via de vloeistof in de ton tot op de binnenwand van
de ton.
……………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Gezien een vloeistof vrijwel niet samendrukbaar is, zal een druk uitgeoefend op de vloeistof zich in
alle richtingen ongewijzigd voortplanten doordat elke molecule een kracht uitoefent op haar buur en
deze zo doorgeeft.
Een druk uitgeoefend op een deel van een vloeistof plant zich ongewijzigd voort in alle richtingen
in heel de vloeistof.
72 Thema 5: Druk
2.6. Voortplanting van kracht: Een hydraulische systeem
Een toepassing van de wet van Pascal is de hydraulische lift. Met dergelijk systeem kan aan kracht
gewonnen worden, hoe dit gebeurt bespreken we aan de hand van een demonstratieproef en
eenvoudige voorstelling van de lift.
Demonstratieproef: Duimworstelen
A/B
Wat valt er op wanneer je spuit A en B vergelijkt?
……………………………………………………………………………………………………………….
Dus:
p1 = ………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thema 5: Druk 73
Met als gevolg: p2 = p1
Dus:
𝐴
De krachtverhouding hangt dus af van de verhouding 𝐴2 . Hoe groter deze verhouding, hoe
1
groter de krachtwinst. Maar er is ook een keerzijde van deze medaille. De winstfactor in kracht,
is de verliesfactor in verplaatsing.
Een hydraulische lift waarbij A2 vijfmaal groter is dan A1 zorgt er voor dat je een krachtwinst
veroorzaakt met factor 5. Hierdoor zou je in principe in staat zijn om met een massa van 10 kg
een massa van 50 kg op te tillen! Om de massa van 50 kg 10 cm omhoog te tillen, zou de massa
van 10 kg wel 50 cm ingedrukt moeten kunnen worden.
74 Thema 5: Druk
Om dit ‘probleem’ op te lossen werd de hydraulische krik ontworpen. Zou je de werking van dit
toestel kunnen beschrijven?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thema 5: Druk 75
2.7. De wet van Archimedes
Hoe komt het dat je iemand gemakkelijker kan optillen onder water dan boven water?
Teken de aanwezige krachten op een steen en op een strandbal die je onder water houdt:
Bespreking:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
76 Thema 5: Druk
Afleiding Archimedeskracht:
Bij het onderdompelen van een kubus, zal op ieder zijvlak een hydrostatische kracht
uitgeoefend worden, met een grootte gelijk aan:
FH = …………………………………..
…………………………………………………………………….
…………………………………………………………………….
Thema 5: Druk 77
Besluit: Archimedeskracht
Elke massa ondergedompeld (deels of volledig) in een vloeistof ondervindt een opwaartse
kracht. Deze opwaartse kracht wordt de archimedeskracht genoemd.
FA = ρvloeistof · g · Vonder
Met: V het volume van de verplaatste vloeistof of het volume van het ondergedompelde deel
ρ de dichtheid van de vloeistof
FA … FZ FA … FZ FA … FZ FA … FZ
De Dode Zee
De dode zee bevindt zich op de grenzen van Jordanië, Palestina en Israël. Het ligt gemiddeld
genomen op 417 meter onder zeeniveau en is daarmee het laagst liggend zoutmeer ter wereld.
Meer nog, het is het laagste natuurlijke punt op land. Maar het is vooral een toeristische
trekpleister. Gezien de grote hoeveelheid zout in het water, ligt de dichtheid van het water veel
hoger dan bij het zoet- of zeewater die wij hier hebben. Hierdoor is de Archimedeskracht een
stuk groter en kunnen toeristen er rustig in ronddobberen zonder te moeten vrezen kopje
onder te gaan. Voor vissen is het dan weer een alles behalve aantrekkelijke plaats. De
hoeveelheid zout maakt het onmogelijk voor vissen om er in te (over)leven, hetzelfde geldt
voor waterplanten. Vandaar de naam ‘Dode’ zee. Toch bevat het meer (geen zee) bacteriën en
schimmels die aangepast zijn aan hun omgeving.
78 Thema 5: Druk
1. Een kei wordt bevestigd aan een dynamometer. Er wordt een kracht
afgelezen van 15 N. Wanneer deze kei onderwater gedompeld wordt,
geeft de dynamometer een kracht weer van 12,3 N.
2. Barry (55,6 kg) gaat duiken in de zee (dichtheid: 1030 kg/m3). Het volume van Barry is 56,8 dm3,
hoe groot is de Archimedeskracht die hij ondervindt? Hoeveel groter is deze dan zijn
zwaartekracht?
3. Verklaar waarom een pingpongbal met lucht zal stijgen eens die ondergedompeld wordt, terwijl
een pingpongbal gevuld met zand zal zinken.
4. Een ondergedompeld stuk hout stijgt tot het gaat drijven. Bespreek wat er gebeurt met de
zwaartekracht en de Archimedeskracht.
6. Een schip vertrekt op een rivier (zoetwater: 1000 kg/m3) en gaat vervolgens de zee (1030 kg/m3)
op. Hierdoor gaat het schip dieper in het water zakken. Klopt dit?
Thema 5: Druk 79
8. Eenzelfde voorwerp wordt in twee verschillende vloeistoffen gelegd.
Vul volgende beweringen aan met <, > of =.
FZ,1 … FZ,2
FA,1 … FA,2
ρ1 … ρ2
9. Hoeveel procent van een drijvende ijsberg zit onder water? (ρijs = 917
kg/m3 ; ρzeewater =
Plasticsoup
De plasticsoep is een verzamelnaam voor de grote hoeveelheden plastic en ander afval die in
de zeeën en oceanen ronddrijven. Er ontstaan eilanden van dit afval door de ringvormige
zeestromen in de grote oceanen. Aangezien het plastiek traag verbrokkeld van grote stukken
tot microplastics, is het onmogelijk om de correcte omvang van deze eilanden vast te stellen.
De plastiekdeeltjes zijn niet enkel afkomstig van het drijvende afval, maar ook van slijtage van
autobanden, het dragen en wassen van synthetische kledij, verzorgingsproducten, etc. Maar net
zoals bij de drijvende ijsberg, situeert het grootste deel van dit probleem zich onder het
wateroppervlak. Zo zou slechts 0,5% van al het oceaanplastic echt drijven. De rest zweeft in de
oceaan of ligt op de bodem.
(Meer info over wat de gevolgen zijn en wat we er aan kunnen doen: https://www.plasticsoupfoundation.org/ )
80 Thema 5: Druk
3.1. Toestandsfactoren van een gas
Vloeistoffen en vaste stoffen zijn weinig samendrukbaar: Hun volume verandert weinig bij
veranderende druk of temperatuur.
Gassen zijn dan weer net wel goed samendrukbaar: Hun volume hangt sterk af van de druk en de
temperatuur.
Je kent de toestand van een hoeveelheid gas als je de druk, de temperatuur en het volume kent.
Deze grootheden zijn de toestandsfactoren van een gas.
Ze worden hieronder voorgesteld mbv een voorstelling van een gas in een vat met een zuiger.
Voorstelling:
Eenheid:
……………………………………….. ……………………………………….. ………………………………………..
Via deze link kan je digitaal experimenteren met gassen. De link werd ook opgenomen in weblinks op
SmartSchool.
Naast de toestandsfactoren is het oog belangrijk om oog te houden op de hoeveelheid deeltjes die
het gas bezit. Deze hoeveel hangt samen met de drie toestandsfactoren.
Thema 5: Druk 81
Omdat het aantal deeltjes in een gas een enorme hoeveelheid bedraagt, wordt het uitgedrukt in mol:
𝑝∙𝑉 =𝑛∙𝑅∙𝑇
3.3. De drie gaswetten
Uit de algemene gaswet kan men drie wetten afleiden op voorwaarde dat het aantal deeltjes
constant blijft. Met andere woorden, er kunnen geen deeltjes toegevoegd worden of ontsnappen. In
een gesloten vat kan men dus aan de hand van de toestandsfactoren nieuwe wetten bekomen.
Indien het aantal deeltjes constant blijft dan ontstaan er twee situaties:
Een beginsituatie (met p1 , V1 en T1) en een eindsituatie (met p2 , V2 en T2) waarvoor geldt:
𝑝1 ∙ 𝑉1 𝑝2 ∙ 𝑉2
=𝑛∙𝑅 =
𝑇1 𝑇2
3.1. De wet van Boyle
B. Demonstratie:
C. Bespreking:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………..………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
82 Thema 5: Druk
D. Formule:
Als het aantal deeltjes en de temperatuur van een gas constant zijn,
dan geldt voor dat gas:
𝑝 ∙ 𝑉 = 𝑐 𝑡 <=> 𝑝1 ∙ 𝑉1 = 𝑝2 ∙ 𝑉2
E. Grafiek:
B. Demonstratie:
C. Bespreking:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thema 5: Druk 83
D. Formule:
Als het aantal deeltjes en het volume van een gas constant zijn,
dan geldt voor dat gas:
𝑝 𝑝1 𝑝2
= 𝑐 𝑡 <=> =
𝑇 𝑇1 𝑇2
E. Grafiek:
F. Gevolg:
Wanneer gassen in een vast vat (volume en aantal deeltjes zijn constant) afgekoeld wordt, neemt
ook de druk af. Zie grafiek.
Indien men zou blijven afkoelen, valt er iets op. Wat?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Dit temperatuurspunt wordt het absolute nulpunt genoemd. Gezien je niet minder kan botsen dan
niet botsen, zal de druk hier onmogelijk lager kunnen. Met andere woorden, als de druk niet
verder kan afnemen, kan ook de temperatuur niet verder afnemen. Het absolute nulpunt bedraagt
273,15 °C , deze waarde werd wordt gelijk gesteld aan 0 Kelvin. Het begin van de wetenschappelijke
temperatuursschaling.
84 Thema 5: Druk
3.3. De volumewet van Gay-Lussac
B. Demonstratie:
C. Bespreking:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
D. Formule:
Als het aantal deeltjes en de druk van een gas constant zijn,
dan geldt voor dat gas:
𝑉 𝑉1 𝑉2
= 𝑐 𝑡 <=> =
𝑇 𝑇1 𝑇2
E. Grafiek:
Thema 5: Druk 85